Regeling vervallen per 08-10-2015

Verordening inzake de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken

Geldend van 08-10-2015 t/m 07-10-2015

Intitulé

Verordening inzake de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken

Verordening inzake de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken (Participatie- en inspraakverordening)

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De verordening verstaat onder:

  • a.

    participatie: het interactief betrekken van ingezetenen en belanghebbenden bij de ontwikkeling van gemeentelijk beleid;

  • b.

    participatieprocedure: de wijze waarop aan de participatie in een concreet geval gestalte wordt gegeven;

  • c.

    inspraak: het betrekken van ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid dat gereed is voor bestuurlijke besluitvorming;

  • d.

    inspraakprocedure: de wijze waarop aan de inspraak in een concreet geval gestalte wordt gegeven;

  • e.

    beleidsvoornemen: het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid;

  • f.

    bestuursorgaan: de raad of het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester.

Hoofdstuk 2 Participatie

Artikel 2 Onderwerp van participatie

Het betrokken bestuursorgaan besluit ten aanzien van de uitoefening zijn eigen bevoegdheden in een concreet geval of gebruik wordt gemaakt van participatie. Het college stelt de participatieprocedure alsmede het niveau van participatie bij de voorbereiding van een raadsvoorstel vast conform artikel 4 en stuurt het procesvoorstel zo spoedig mogelijk door aan de raad.

Artikel 3 Participatiegerechtigden

Participatie wordt verleend aan ingezetenen en belanghebbenden.

Artikel 4 Participatieprocedure

  • 1. Het verantwoordelijke bestuursorgaan besluit bij participatie expliciet over de volgende punten:

    • a.

      het exacte onderwerp en de speelruimte van de participatie;

    • b.

      het doel van de participatie;

    • c.

      de schaal waarop de participatie speelt;

    • d.

      wie participatiegerechtigd zijn;

    • e.

      de status van de inbreng van de deelnemers aan de participatie conform de niveaus zoals bedoeld in de Participatievisie: informeren, raadplegen, laten adviseren, samenwerken en meebeslissen;

    • f.

      inrichting van het participatieproces.

  • 2. Het betrokken bestuursorgaan maakt voorafgaand aan de participatieprocedure het voornemen hiertoe bekend op de voor die participatie gepaste wijze. In deze kennisgeving wordt ingegaan op de in het eerste lid, onder a t/m f, bedoelde punten. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijk inhoud.

  • 3. Indien het de voorbereiding van een raadsvoorstel betreft, voert het college de procedure uit.

Artikel 5 Eindverslag participatieprocedure

1.Ter afronding van de participatie maakt het bestuursorgaan een eindverslag op.

Indien het de voorbereiding van een raadsvoorstel betreft maakt het college het eindverslag op.

  • 2.

    Het eindverslag bevat in elk geval:

    • a.

      een overzicht van de gevolgde participatieprocedure;

    • b.

      een weergave van de inbreng van degenen die hebben deelgenomen aan de participatie;

    • c.

      een reactie van het bestuursorgaan op de inbreng als bedoeld onder b, waarbij met redenen omkleed wordt welke punten al dan niet van invloed zullen zijn op het beleidsvoornemen;

  • 3.

    Het bestuursorgaan maakt het eindverslag op de gebruikelijk wijze openbaar.

  • 4.

    De burgemeester vermeldt het eindverslag in zijn burgerjaarverslag.

  • 5.

    Het college brengt het eindverslag ter kennis aan de raad indien het participatie bij een raadsvoorstel betreft.

Hoofdstuk 3 Inspraak

Artikel 6 Onderwerp van inspraak

    • 1.

      Elk bestuursorgaan besluit ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden in een concreet geval of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Het college besluit over inspraak ter voorbereiding van een raadsvoorstel en stelt de raad hiervan zo spoedig mogelijk op de hoogte.

    • 2.

      Inspraak wordt altijd verleend indien de wet daartoe verplicht.

    • 3.

      Onverminderd het in het vorige lid bepaalde wordt geen inspraak verleend:

    • a.

      ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen;

    • b.

      indien inspraak bij of krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten;

    • c.

      indien sprake is van uitvoering van hogere regelgeving waarbij het bestuursorgaan geen of nauwelijks beleidsvrijheid heeft;

    • d.

      inzake de begroting, de tarieven voor gemeentelijke dienstverlening en gemeentelijke belastingen;

    • e.

      indien de vaststelling van een beleidsvoornemen dermate spoedeisend is dat inspraak niet kan worden afgewacht;

    • f.

      indien het belang van inspraak niet opweegt tegen het belang van de verantwoordelijkheid van de gemeente voor kwetsbare groepen in de samenleving.

  • 4. Bij bestemmingsplannen wordt inspraak verleend, tenzij er reeds een vorm van participatie of inspraak in een eerder stadium heeft plaatsgevonden of wanneer het geen ingrijpende ruimtelijke ontwikkeling betreft.

Artikel 7 Inspraakgerechtigden

Inspraak wordt verleend aan ingezetenen en belanghebbenden.

Artikel 8 Inspraakprocedure

1. Op inspraak is de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht

van toepassing. Indien het de voorbereiding van een raadsvoorstel betreft, voert het college de procedure uit.

2.Het bestuursorgaan kan voor een of meer beleidsvoornemens een andere inspraakprocedure vaststellen.

Artikel 9 Eindverslag

1. Ter afronding van de inspraak maakt het bestuursorgaan een eindverslag op.

Indien het de voorbereiding van een raadsvoorstel betreft maakt het college het eindverslag op.

  • 2.

    Het eindverslag bevat in elk geval:

  • a.

    een overzicht van de gevolgde inspraakprocedure;

  • b.

    een weergave van de zienswijzen die tijdens de inspraak mondeling of schriftelijk naar voren zijn gebracht;

  • c.

    een reactie op deze zienswijzen, waarbij met redenen omkleed wordt aangegeven op welke punten al dan niet tot aanpassing van het beleidsvoornemen wordt overgegaan.

  • 3.

    Het bestuursorgaan maakt het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar.

  • 4.

    De burgemeester vermeldt het eindverslag in zijn burgerjaarverslag.

  • 5.

    Het college brengt het eindverslag ter kennis van de insprekers en indien het inspraak op een raadsvoorstel betreft mede aan de raad.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 10 Intrekking oude verordening

De Inspraakverordening, vastgesteld d.d. 23 februari 2006, wordt ingetrokken.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking twee weken na de bekendmaking daarvan, tenzij over dit besluit een referendum wordt begonnen. In dat geval wordt over de inwerkingtreding een nieuw besluit genomen.

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Participatie- en inspraakverordening.

Toelichting Participatie- en inspraakverordening

Algemene toelichting

Artikel 150 van de Gemeentewet Sinds 1 januari 1994 is in artikel 150 van de Gemeentewet aan de raad de verplichting opgelegd een inspraakverordening vast te stellen. Daarom is er een Inspraakverordening (hierna: de verordening) vastgesteld. De modelverordening van de VNG is als uitgangspunt gebruikt en deze is voorzien van Zoetermeers maatwerk. De verordening is van toepassing op de wettelijk voorgeschreven inspraak in bijzondere wetten en de niet wettelijk voorgeschreven inspraak.

Naast de verordening is de Participatievisie (hierna: de visie) vastgesteld. Participatie is het op interactieve betrekken van belanghebbenden en ingezetenen bij de ontwikkeling van beleid. Bij de artikelsgewijze toelichting wordt het verschil tussen beide begrippen nader uitgelegd.

Door het naast elkaar bestaan van de visie en de verordening is onduidelijkheid ontstaan. Door het integreren van beide middelen in een verordening wordt meer duidelijkheid gecreëerd.

Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb: Afdeling 3.4 Awb

Met het inwerkingtreden per 1 juli 2005 van de nieuwe afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de zgn. Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure, is in de Awb en aanverwante wetten getracht juridische procedures te vereenvoudigen en stroomlijnen. Niet te ontkennen valt dat het systeem van opeenvolging van inspraak-, zienswijzen- en bezwarenprocedures in de praktijk vaak heeft geleid tot een nodeloze rituele herhaling van argumenten en tegenargumenten.

De aanpassing van het wettelijk regime is daarom zinvol. Desalniettemin wordt in bepaalde situaties wel gelegenheid tot inspraak geboden. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar hetgeen in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6 is opgenomen.

Afdeling 3.4 Awb bevat een procedure voor de voorbereiding van besluiten. Deze afdeling heeft als doelstelling het bevorderen van eenheid in de wetgeving en het systematiseren en vereenvoudigen van wetgeving. Deze afdeling is in verschillende bijzondere wetten van toepassing verklaard.

Uit de laatste zinsnede van het nieuwe tweede lid van artikel 150 van de Gemeentewet blijkt dat afwijkingen van afdeling 3.4 Awb zijn toegestaan (zie ook de memorie van antwoord (MvA) Eerste Kamer, 2000-2001, 27 023, nummer 177b, blz. 3). In de memorie van toelichting (MvT) op de wet (TK 1999-2000, 27 023, nummer 3, blz. 31) is te lezen dat in de inspraakverordening zowel geheel als gedeeltelijk kan worden afgeweken van afdeling 3.4 Awb. Dit laatste kan bijvoorbeeld geschieden in gevallen waarin het wenselijk is om wel een ontwerp ter inzage te leggen, maar de inspraak daarover op andere wijze te organiseren dan via het mondeling naar voren brengen van zienswijzen of om te werken met andere termijnen, aldus de MvT.

Deregulering Aan participatie en inspraak kan op zeer uiteenlopende manieren worden vormgegeven. Er is gekozen voor een sobere regeling mede met het oog op het dereguleringsstreven van opeenvolgende kabinetten. Door het van toepassing verklaren van de procedureregeling van afdeling 3.4 van de Awb en het weghalen van overbodige bepalingen is in verregaande mate gedereguleerd. Nu resteert een korte en heldere verordening.

Bovendien maakt een globale raamregeling het mogelijk dat recht wordt gedaan aan de behoefte van insprekers en gemeentebestuur mede in relatie tot aard, schaal en reikwijdte van het beleidsvoornemen waarop inspraak plaatsvindt. Een gedetailleerde en daardoor rigide wijze van regelgeving dient niet de belangen van insprekers.

Alternatieven voor inspraak Inspraak is onderdeel van het totale besluitvormingsproces, een naar tijd en strekking begrensde fase daarin. Het moet onderscheiden worden van de andere mogelijkheden die men heeft om zich tot het gemeentebestuur te wenden. Te denken valt hierbij aan het spreekrecht bij raads- en commissievergaderingen (regeling via het reglement van orde).

Participatie

Inspraak kan ook worden onderscheiden van interactieve beleidsvorming. Interactieve beleidsvorming is een werkwijze, met name bedoeld voor complexe beleidsprocessen waarbij meerdere actoren betrokken zijn, waarbij een overheidsorganisatie in een zo vroeg mogelijk stadium burgers, maatschappelijke organisaties, bedrijven of andere overheden bij het beleid betrekt om zo in een open en evenwichtige wisselwerking of samenwerking met hen tot de voorbereiding, bepaling, uitvoering of evaluatie van beleid te komen. Interactieve beleidsvorming mobiliseert daarbij de kennis en steun van betrokkenen bij beleidsproblemen waarvan de overheid op voorhand niet weet - of nog niet wil bepalen - hoe deze opgelost zullen worden.

Artikelgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Participatie:

Het uitwisselen van ideeën tussen burgers en gemeente (tweerichtingsverkeer) is het belangrijkste kenmerk van participatie. Participatie is een werkwijze waarbij het bestuursorgaan (burgemeester, college of raad), veelal voordat er sprake is van een concreet beleidsvoornemen, actoren (zoals burgers, maatschappelijke organisaties, bedrijven, deskundigen of andere overheden) bij de beleidsontwikkeling betrekt. Bij participatie wordt getracht om in een open en evenwichtige samenwerking met hen tot de voorbereiding, bepaling, uitvoering of evaluatie van beleid te komen. Participatie mobiliseert daarbij de kennis en steun van betrokkenen bij beleidsproblemen waarvan het bestuursorgaan op voorhand niet weet - of nog niet wil bepalen - hoe deze opgelost zullen worden. Bij participatie wordt vaak een aantal keren van gedachten gewisseld. De in de visie opgenomen procedurele regels zijn in deze verordening geformaliseerd.

Inspraak:

Belanghebbenden kunnen via inspraak hun mening geven over een plan dat gereed is voor bestuurlijke besluitvorming, zodat het eventueel nog kan worden aangepast voordat het betreffende bestuursorgaan erover beslist. Of inspraak wordt verleend, beslist elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden. Indien het de voorbereiding van een raadsvoorstel betreft, beslist het college. Inspraak wordt echter altijd verleend indien de wet of een gemeentelijke verordening daartoe verplicht.

Inspraak is overeenkomstig artikel 150 van de Gemeentewet 'eenzijdig' gedefinieerd, dat wil zeggen dat geen gedachtewisseling met het bestuursorgaan is inbegrepen. Daar is participatie voor bedoeld.

Participatieprocedure:

Bij de toelichting van artikel 4 wordt hierop uitgebreid ingegaan.

Inspraakprocedure: De verantwoordelijkheid voor het maken van een regeling over inspraak ligt ingevolge artikel 150 van de Gemeentewet bij de raad. Zoals in de algemene toelichting is vermeld, is afdeling 3.4 Awb van toepassing verklaard. Artikel 8, tweede lid, geeft het bestuursorgaan ruimte om een andere procedure te volgen. Het bestuursorgaan is immers verantwoordelijk voor uitvoering, de nadere regeling en organisatie van de inspraak.

Beleidsvoornemen: Het begrip beleidsvoornemen is gedefinieerd als het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid. Het zal duidelijk zijn dat het hierbij niet gaat om de vaststelling van concrete besluiten of maatregelen, maar om de vorming van het beleid waarop deze kunnen worden gebaseerd. Bij beleid valt te denken aan plannen, verordeningen, regelingen en andere bestuurshandelingen.

Bestuursorgaan:

Dit begrip is nader gedefinieerd om verwarring te voorkomen.

Hoofdstuk 2 Participatie

Artikel 2 Onderwerp van participatie

Uit onderzoek blijkt dat ingezetenen geïnteresseerd zijn in deelname aan participatie als het gaat over onderwerpen binnen hun directe leefomgeving (buurt en wijk) en bij plannen op stedelijk niveau. Bij de ontwikkeling van gemeentelijk beleid zal het bestuursorgaan telkens moeten besluiten over participatie. Indien het de voorbereiding van een raadsvoorstel betreft, dan stelt het college de participatieprocedure alsmede het niveau van participatie vast conform artikel 4 en stuurt het procesvoorstel zo spoedig mogelijk door aan de raad. Bij majeure beleidsvoornemens zal dit onderdeel van de startnotitie zijn.

Artikel 3 Participatiegerechtigden

Bij de omschrijving van participatiegerechtigden is aansluiting gezocht bij de redactie van het artikel van de inspraakgerechtigden. Hierbij is gelet op de redactie van artikel 150 van de Gemeentewet voor wat betreft de kring van gerechtigden. Het begrip 'belanghebbende' is in artikel 1:2 Awb gedefinieerd en deze definitie heeft ook gelding voor wetgeving buiten de Awb.

Artikel 4 Participatieprocedure

Het verantwoordelijke bestuursorgaan besluit bij iedere participatie expliciet over de in het eerste lid van dit artikel genoemde punten:

  • a.

    Met speelruimte wordt bedoeld: wat ligt al vast, wat nog niet?

  • b.

    Welk doel wordt met de participatie nagestreefd? Het kan bijvoorbeeld gaan om:

* het aanboren van creativiteit uit de stad;

* het inventariseren van wensen;

* het inventariseren van draagvlak;

* het bereiken van consensus;

* de invulling van beleid;

* het aandragen van alternatieven;

* het stimuleren van mede-uitvoeren van beleid, etc.;

  • c.

    Op welke schaal speelt de participatie zich af: buurt, wijk, stadsdeel of stedelijk niveau?

  • d.

    Wie zijn gerechtigd aan de participatie deel te nemen?

  • e.

    Wat is de status van de inbreng van de deelnemers? Deze moet aangegeven worden aan de hand van de participatieniveaus.

Volgens de visie zijn vijf niveaus te onderscheiden, waarbij wordt opgemerkt dat niveau 1 volgens deze verordening geen participatie is, omdat er geen sprake is van interactie. Volledigheidshalve worden alle niveaus vermeld.

1.Informeren

Politiek en bestuur bepalen zelf in hoge mate de agenda voor besluitvorming en houden de betrokkenen hiervan op de hoogte. Zij maken geen gebruik van de mogelijkheid om betrokkenen daadwerkelijk input te laten leveren bij de beleidsontwikkeling. Dit is dus geen vorm van interactief beleid, er is hier geen ruimte voor participatie door de burger.

Bijvoorbeeld onderwerpen waar de burger nauwelijks tot geen invloed op kan uitoefenen, omdat de beïnvloedingsruimte te beperkt is. Te denken valt aan de uitvoering van landelijke wetgeving en vraagstukken die zo complex of abstract zijn dat er eerst bestuurlijke keuzes gemaakt moeten worden.

2.Raadplegen

Politiek en bestuur bepalen in hoge mate zelf de agenda, maar zien betrokkenen als gesprekspartner bij de ontwikkeling van beleid. Het proces richt zich op het inventariseren van ervaringen, meningen en nieuwe ideeën. Belangrijk is dat zo inzicht verkregen wordt in de wereld van de betrokkenen. De politiek verbindt zich niet aan de resultaten die uit de gesprekken voortkomen. Bijvoorbeeld Bouwen aan Zoetermeer.

3.Laten adviseren

Politiek en bestuur stellen in beginsel de agenda samen, maar geven betrokkenen gelegenheid om problemen aan te dragen en oplossingen te formuleren, waarbij deze ideeën een volwaardige rol spelen in de ontwikkeling van het beleid. De politiek probeert zich zoveel mogelijk te verbinden aan de resultaten, maar kan bij de uiteindelijke besluitvorming hiervan (beargumenteerd) afwijken.

Bijvoorbeeld het Zorghart.

4.Samenwerken

Het bestuur en de burger werken samen aan de ontwikkeling van beleid, of oplossingen. Het initiatief kan bij samenwerken zowel bij de burger als het bestuur liggen. De kaders worden van tevoren gesteld door het bestuur en daarbinnen wordt ruimte gecreëerd voor het uitwisselen van ideeën. De politiek verbindt zich aan deze oplossingen met betrekking tot de uiteindelijke besluitvorming, na toetsing aan vooraf gestelde randvoorwaarden.

Bijvoorbeeld Wijk Actieplannen: Samen met de inwoners van de wijk een plan maken over de aanpak van de leefbaarheid en veiligheid in eigen wijk.

5.Meebeslissen

Op initiatief van het bestuur kan te vormen beleid geheel of gedeeltelijk uit handen geven. Dit biedt de burgers de mogelijkheid om, weer binnen vastgestelde kaders, zelfstandig beleid te ontwikkelen c.q. uit te voeren, waarbij het ambtelijk apparaat een adviserende rol vervult. De politiek neemt de resultaten over. Resultaten uit het proces hebben spontaan bindende werking. Bijvoorbeeld adoptiegroen in de buurt: meebeslissen is vooral geschikt op buurtniveau en bij de uitvoering van beleid.

f.Hoe wordt het participatieproces ingericht?

Start, doorlooptijd, wijze van aanpak en de wijze waarop en het tijdstip waarop de deelnemers worden geïnformeerd over het verloop van de procedure en de uitkomsten van de participatie. Daarnaast wanneer de deelnemers worden geïnformeerd over de uiteindelijke bestuurlijke besluitvorming.

In het tweede lid staat dat het voornemen om participatie te houden op gepaste wijze bekend wordt gemaakt. Wat "gepast" is, is afhankelijk van de reikwijdte van de participatie. De wijze van bekendmaking kan variëren van publicatie op de website, in een krant, een huis-aan-huisblad of bijvoorbeeld een persoonlijke brief.

Artikel 5 Eindverslag participatieprocedure

Onder het in het tweede lid, onderdeel a, genoemde verslag van het gevolgde participatietraject wordt verstaan: Hoe is de procedure feitelijk verlopen? Bij het overzicht bedoeld onder b van het tweede lid, volstaat een korte zakelijke weergave van de inbreng van de deelnemers aan de participatie.

Onderdeel c van het tweede lid schrijft voor dat het bestuursorgaan aangeeft wat met de inbreng in de participatieprocedure wordt gedaan. In het derde lid is bepaald dat het bestuursorgaan het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar maakt. Degenen die hebben deelgenomen aan de participatie ontvangen in beginsel een exemplaar van het eindverslag, tenzij dit aantal omvangrijk is, dan wordt volstaan met een algemene bekendmaking. Ten behoeve van de in het vierde lid opgenomen vermelding in het burger jaarverslag draagt het betrokken bestuursorgaan zorg voor een adequate registratie van de gehouden participatieprocedures en de eindverslagen. In het vijfde lid is bepaald dat het college het eindverslag ter kennis aan de raad brengt indien het participatie bij een raadsvoorstel betreft.

Hoofdstuk 3 Inspraak

Artikel 6 Onderwerp van inspraak

In het eerste lid is bepaald dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden besluit of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Het begrip bestuursorgaan is gedefinieerd in artikel 1:1, eerste lid, van de Awb. Het omvat in elk geval raad, college en burgemeester. Elk bestuursorgaan van de gemeente kan zijn eigen beleidsvoornemens aan inspraak onderwerpen. Indien inspraak echter onderdeel is van de voorbereiding door het college van een raadsvoorstel, is het doelmatig als het college ook de inspraakbesluiten neemt. Het college zal de raad hierover informeren.

Het besluit om al dan niet inspraak te verlenen is een besluit in de zin van de Awb. Hiertegen kan dus bezwaar worden gemaakt.

In het tweede lid is bepaald dat inspraak altijd wordt verleend indien een wettelijk voorschrift daartoe verplicht. Hieronder hebben wij opgesomd welke wettelijke verplichtingen gelden.

Wettelijke verplichtingen tot het bieden van inspraak bestaan thans bij:

  • a.

    de voorbereiding van het gemeentelijk milieubeleidsplan (artikel 4.17, derde lid, Wet milieubeheer (WM));

  • b.

    de voorbereiding van een besluit tot vaststelling van een afvalstoffenverordening die afwijkt van artikel 10.21 WM (artikel 10.26, tweede lid, WM);

  • c.

    het integraal gemeentelijk gehandicaptenbeleid (artikel 1a Wet voorzieningen gehandicapten);

  • d.

    de plannen gericht op de realisatie en de vormgeving van cliëntenparticipatie bij de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (artikel 42) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (artikel 42);

  • e.

    de voorbereiding van besluiten tot uitsluiting van welstandstoetsing als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder a en b, van de Woningwet (artikel 12, vierde lid);

  • f.

    de voorbereiding van beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 11 van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Ruimtelijke beleidsvoornemens

De Wet ruimtelijke ordening kent een verplichte ontwerpfase en vaststellingsfase van bestemmingsplannen. De wet kent geen verplichting tot het opstellen van een voorontwerpbestemmingsplan. De tekst van artikel 6 van deze verordening bepaalt dat er altijd inspraak wordt verleend bij bestemmingsplannen, tenzij er reeds een vorm van participatie of inspraak in een eerder stadium heeft plaatsgevonden of het geen ingrijpende ruimtelijke ontwikkeling betreft. Bij participatie of inspraak in het voortraject kan men bijvoorbeeld denken aan participatie of inspraak op een stedenbouwkundige massastudie, een bouwplan, een visie of een andersoortig (beleids)document. Is er geen sprake van een eerdere vorm van participatie of inspraak en maakt het bestemmingsplan een ingrijpende ruimtelijke ontwikkeling mogelijk, dan wordt er wel een voorontwerpbestemmingsplan opgesteld, dat wordt vrijgegeven voor de inspraak. Voorbeelden van ingrijpende ruimtelijke ontwikkelingen zijn: meerdere samenhangende ontwikkelingen in een gebied of wanneer wordt verwacht dat de ontwikkeling grote invloed heeft op de (leef)omgeving of de herstructurering van een bestaand woon/werkgebied.

De raad wordt geinformeerd via de gele bundel wanneer er sprake is van een situatie zoals genoemd in het vierde lid. Dit gebeurt gelijktijdig met het toesturen van het concept-ontwerpbestemmingsplan, wanneer de commissie Ruimte gevraagd wordt om aandachtspunten mee te geven voor de verdere planvorming (zie hiervoor de procedureafspraken bestemmingsplannen d.d. 10 juli 2008). Uiterlijk binnen 2 weken nadat de beslissing van het college via de gele bundel is aangeboden, kan besloten worden alsnog inspraak te verlenen.

In het derde lid is opgenomen wanneer geen inspraak wordt verleend. Hierin zijn de algemene uitzonderingsgronden opgenomen zoals ook genoemd in de Referendumverordening. De spoedeisendheid van een beleidsvoornemen kan een reden zijn om niet tot de inspraak over te gaan. Hiermee wordt uiteraard niet bedoeld het niet tijdig in gang zetten van het traject.

Participatie én inspraak

Om nodeloze vertraging in beleidsprocessen te voorkomen, zal er in beginsel geen participatie en inspraak over een zelfde beleidsvoornemen plaatsvinden. Uitzonderingen hierop zijn: als wettelijk inspraak is voorgeschreven en als het bestuursorgaan dit zelf zo heeft bepaald, dan is er wel participatie én inspraak.

Artikel 7 Inspraakgerechtigden

De omschrijving van inspraakgerechtigden vloeit rechtstreeks voort uit de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. Zie verder de toelichting bij artikel 3.

Artikel 8 Inspraakprocedure

In het kader van uniformering en deregulering is in het eerste lid afdeling 3.4 van de Awb van toepassing verklaard op de inspraak. In artikel 3:11 tot en met 3:17 Awb is de inspraakprocedure te vinden. Na terinzagelegging en bekendmaking van het beleidsvoornemen kunnen belanghebbenden gedurende zes weken schriftelijk of mondeling hun zienswijze naar voren brengen. In de meeste gevallen zal deze procedure passend zijn voor de inspraak. Zo niet, dan kan op grond van het tweede lid de inspraakprocedure worden aangepast. Het kan voorkomen dat bijvoorbeeld termijn van 6 weken door het bestuursorgaan te lang wordt bevonden. Deze termijn zou in de verordening kunnen worden aangepast of bij besluit van het bestuursorgaan op grond van het tweede lid. Het is uiteraard mogelijk voor bepaalde regelmatig voorkomende procedures een (of meer) specifieke standaardprocedure(s) te ontwikkelen die wanneer nodig kan (kunnen) worden ingezet.

Artikel 9 Eindverslag

In dit geval is niet gekozen voor verwijzing naar afdeling 3.4 Awb. In artikel 3:17 Awb wordt namelijk slechts bepaald dat een verslag wordt gemaakt van hetgeen tijdens de inspraakprocedure mondeling naar voren is gebracht.

Onder het in het tweede lid, onderdeel a, genoemde verslag van de gevolgde inspraakprocedure wordt verstaan: Hoe is de procedure feitelijk verlopen? Is afdeling 3.4 Awb onverkort toegepast? Wanneer is het beleidsvoornemen ter inzage gelegd enz.? Onderdeel b betekent dat de eindrapportage een volledig overzicht dient te bevatten van zowel de mondelinge als de schriftelijke inspraakreacties. De schriftelijke inspraakreacties kunnen aan het verslag worden gehecht. In de MvT bij de Awb wordt opgemerkt dat in het verslag kan worden volstaan met een korte zakelijke weergave van de naar voren gebrachte opvattingen en vermelding van de personen die hun opvatting naar voren hebben gebracht. Onder c wordt als het sluitstuk van inspraak voorgeschreven dat het bestuursorgaan aangeeft wat met de zienswijzen wordt gedaan.

In het derde lid is bepaald dat het bestuursorgaan het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar maakt. Zoals bijvoorbeeld via publicatie in de plaatselijke media, afzonderlijke brieven, via de website, etc. De bekendmaking van de resultaten van de inspraak is uitermate belangrijk. Het ligt voor de hand om degenen die hebben ingesproken een exemplaar van het eindverslag te sturen. Daarnaast kan het eindverslag algemeen worden gepubliceerd in de krant en op de gemeentelijke website. Als het aantal insprekers omvangrijk is, kan worden gekozen voor het volstaan met een algemene bekendmaking. Het is aan te bevelen om tijdens de inspraakavond al duidelijkheid omtrent de communicatie te verschaffen.

In het vierde lid wordt de burgemeester verplicht om het eindverslag te vermelden in zijn burgerjaarverslag overeenkomstig artikel 170, tweede lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet.

In het vijfde lid is bepaald dat het college het eindverslag ter kennis brengt van de insprekers en indien van toepassing aan de raad.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 10 Intrekking oude verordening

De thans vigerende Inspraakverordening, vastgesteld d.d. 23 februari 2006, wordt ingetrokken. Er is geen overgangsrecht, omdat er geen ingrijpende wijzigingen ten opzichte van de inspraak zijn. De verordening heeft onmiddellijke werking.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt twee weken na de dag van bekendmaking in werking, tenzij over het besluit een referendum wordt begonnen. In dat geval wordt over de inwerkingtreding een nieuw besluit genomen. De Referendumverordening maakt referenda mogelijk over onder andere de vaststelling, wijziging en intrekking van verordeningen. In artikel 10 wordt geen tijdstip vermeld waarop de oude verordening wordt ingetrokken. Dat is ook niet nodig. De datum waarop de oude regeling vervalt, is de datum waarop de nieuwe verordening in werking treedt.

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Participatie- en inspraakverordening.