Regeling vervallen per 01-10-2009

Toeslagenverordening 2004

Geldend van 15-07-2004 t/m 30-09-2009

Intitulé

Toeslagenverordening 2004

Toeslagenverordening 2004

Nr. RDV/2004-601 b

De raad der gemeente Z o e t e r w o u d e ;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 27 april 2004, nr. rdv/04-601a

gelet op de bepalingen van de Gemeentewet;

b e s l u i t :

gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel c, en 30 van de Wet werk en bijstand,overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

vast te stellen de: "Toeslagenverordening 2004"

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet;

    • c.

      verzorgingsbehoevende: diegene die is aangewezen op verzorging of verpleging ter voorkoming van opname in een inrichting;

    • d.

      een derde: een alleenstaande, alleenstaande ouder of gezin;

    • e.

      hoofdverblijf: de woning waar de derde, niet zijnde de belanghebbende, feitelijk verblijft.

Artikel 2 Reikwijdte

  • 1. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

  • 2. De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 staan de toepassing van artikel 18, eerste lid, van de wet niet in de weg.

Hoofdstuk 2. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 - Toeslagen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen derde zijn hoofdverblijf heeft;

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een derde in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      kinderen van 18 jaar of ouder doch jonger dan 21 jaar met een inkomen van ten hoogste de norm als bedoeld in artikel 20, onder a, van de wet vermeerderd met 10 procent van de gehuwdennorm;

    • b.

      meerderjarige kinderen met studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000;

    • c.

      meerderjarige kinderen met een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    • d.

      verzorgingsbehoevenden die door de belanghebbende worden verzorgd of personen die de verzorgingsbehoevende belanghebbende verzorgen.

Hoofdstuk 3. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4 – Verlaging voor gehuwden

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden in wier woning een derde zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. Hetderdelid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 – Verlaging woonsituatie

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor de belanghebbende geen woonkosten verbonden zijn;

  • 2. In afwijking van lid 1 wordt de verlaging ten aanzien van de alleenstaande en alleenstaande ouders vastgesteld op de in artikel 3 toegekende toeslag, indien deze toeslag minder bedraagt dan de verlaging waartoe toepassing van lid 1 zou leiden.

Artikel 6 – Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt:

    • a.

      20 procent van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 21 jaar betreft

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 22 jaar betreft

  • 2. In afwijking van lid 1 wordt de verlaging vastgesteld op de hoogte van de op grond van artikel 3 toegekende toeslag, indien deze toeslag minder bedraagt dan de verlaging waartoe toepassing van lid 1 zou leiden.

Artikel 7 – Verlaging toeslag schoolverlaters

  • 1. De bijstandsnorm of de toeslag voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde wordt lager vastgesteld indien de deelname is beëindigd aan onderwijs of beroepsopleiding op grond waarvan aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

  • 2. Van een recente beëindiging van de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld in het eerste lid is sprake zolang nog geen periode van een half jaar is verstreken, gerekend vanaf het tijdstip van die beëindiging.

  • 3. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm.

  • 4. De in het derde lid bedoelde verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 8 - Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen kan ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen in de verordening, als strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van zwaarwegende aard zouden leiden.

Artikel 9 – Onvoorziene situaties

In gevallen waarin de bepalingen van deze verordening niet voorzien, wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij vergelijkbare situaties met inachtneming van de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 10 – Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het College van burgemeester en wethouders.

Artikel 11 – Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening 2004.

Artikel 12 – Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt, gelet op het gestelde in de Tijdelijke Referendumwet, in werking zes weken na datum vaststelling.

  • 2. Aanvragen welke zijn ingediend op of na de inwerkingtreding van deze verordening worden behandeld overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 3. Voor de belanghebbende die op of na de inwerkingtreding van deze verordening reeds een uitkering ontvangt treedt de begunstigende werking van deze verordening in per datum inwerkingtreding van deze verordening. Nadelige werking treedt in vanaf 1 januari 2005.

  • 4. Aanvragen welke zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordeningdoch waarover nog geen besluit is genomen, worden behandeld overeenkomstig de bepalingen van deze verordening, tenzij dit voor belanghebbende zou leiden tot een nadeliger uitkomst.

  • 5. Op de die dag van inwerkingtreding van deze verordening vervalt de “VERORDENING TOESLAGEN EN VERLAGINGEN BIJSTANDSNORM 2003”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad,
gehouden op 3 juni 2004.
De griffier,
mr. C.A. van der Burg
De voorzitter,
mr. dr. A.J.E. Havermans

Toeslagenverordening

Algemene inleiding

Tot 1 januari 1996 gold voor de bijstandsverlening een uiterst gedifferentieerde normensystematiek. Met de invoering van de Algemene bijstandswet (Abw) per 1 januari 1996 werd deze systematiek losgelaten. Gemeenten dragen sindsdien medeverantwoordelijkheid voor de hoogte van de uitkeringen. Het aantal landelijke bijstandsnormen werd drastisch beperkt, maar gemeenten kregen de plicht om bij verordening vast te stellen in welke gevallen deze landelijke normen worden verhoogd (met een gemeentelijke toeslag) of verlaagd. Bij de vaststelling van de hoogte van de toeslagen mag alleen naar de woonsituatie worden gekeken en bijvoorbeeld niet naar de inspanningen om aan het werk te komen. Het criterium is of, en zo ja in hoeverre, de kosten van het bestaan met een ander kunnen worden gedeeld.

De landelijke bijstandsnormen bedragen voor gehuwden 100%, voor alleenstaande ouders 70% en voor alleenstaanden 50% van het wettelijk netto minimumloon. Op de bijstandsnormen van alleenstaanden en alleenstaande ouders kan een toeslag van maximaal 20% van de gehuwdennorm worden verstrekt, waardoor deze uitkeringen op respectievelijk 90% en 70% van het wettelijk minimumloon (ofwel van de gehuwdennorm) kunnen uitkomen.

Voor gehuwden is de bijstandsnorm met de invoering van de Abw niet gewijzigd; de norm was en is 100% van het wettelijk minimumloon en daarop kan geen toeslag worden verstrekt. Voor gehuwden kan de bijstandsnorm wel verlaagd worden indien de woonsituatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld als er sprake is van onderverhuur of het ontbreken van woonkosten.

De invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) per 1 januari 2004 verandert niets aan de huidige uitkeringssystematiek. Ook onder de WWB geldt dus dat gemeenten per verordening moeten vaststellen in welke gevallen een gemeentelijke toeslag wordt toegekend – en hoe hoog die toeslag is – en in welke gevallen de bijstand wordt verlaagd.

Uitgangspunt is dat de landelijke bijstandsnormen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders van 21 tot 65 jaar alleen toereikend zijn voor de voorziening in het bestaan, indien er sprake is van een situatie waarin de kosten van het bestaan volledig kunnen worden gedeeld, dat wil zeggen sprake is van een gezamenlijke huishouding. In alle andere gevallen moet volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep een toeslag worden toegekend. Voor één bepaalde situatie, namelijk als de bijstandsgerechtigde zelfstandig een woning bewoont en de kosten van het bestaan in het geheel niet kan delen, moet de toeslag op het wettelijke maximum van 20% worden gesteld (momenteel € 227,93 p/m, inclusief vakantietoeslag). Voor het overige heeft de gemeente beleidsvrijheid.

De landelijke normen plus toeslagen kunnen verlaagd worden als de woonsituatie (bijvoorbeeld ontbreken van woonkosten) of de leeftijd van de belanghebbende(n) daartoe aanleiding geeft, zelfs zodanig dat niet alleen de toeslag komt te vervallen maar ook de landelijke norm wordt verlaagd.

De bijstandsverordening is laatstelijk in 2003 gewijzigd. Inmiddels hebben zich een aantal wetswijzigingen voorgedaan, zoals de invoering van vaste normen voor 65-plussers, die herziening van de tekst noodzakelijk maken. Door de invoering van de WWB per 1 januari 2004 dient de bijstandverordening bovendien te worden aangepast aan de nieuwe wettekst. In deze concept-verordening worden tevens wijzigingen van inhoudelijke aard voorgesteld. Het gaat met name om de hoogte van de toeslag voor de volgende categorieën bijstandsgerechtigden:

  • ·

    Ouders en hun inwonende, meerderjarige kinderen;

  • ·

    Woningdelers zonder commerciële (onder)huurovereenkomst;

  • ·

    Echtparen die woonruimte delen of geen woonlasten hebben;

  • ·

    Schoolverlaters.

Voor de toelichting op de voorgestelde wijzigingen wordt verwezen naar het onderstaande hoofdstuk en naar het artikelsgewijs commentaar.

De verordening is niet meer gebaseerd op de oude verordening toeslagen en verlagingen bijstandsnorm 2003. De gemeente Leiden heeft de nieuwe verordening opgesteld. Grotendeels wordt de verordening van Leiden door de regio gevolgd daar het een eenvoudige verordening betreft.

Tot slot wordt voorgesteld om de verordening aan te halen als 'Toeslagenverordening 2004' (roepnaam: Toeslagenverordening 2004).

Overwegingen:

  • -

    handhaven artikel 7 Schoolverlaters:

    Dit artikel wordt niet vermeld in de verordening van de gemeente Leiden. In deze verordening is wel voor het artikel gekozen daar het uitgangspunt is dat studerenden tijdens hun studie een laag inkomen hebben. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor het zoeken naar werk. Bijstand mag niet gezien worden als een overbrugging om naar werk te zoeken.

  • -

    vervallen begrip “inwoning dan wel inwoning verschaffen op basis van een zakelijke overeenkomst:

    Op basis van de oude verordening werd geen toeslag verstrekt aan de alleenstaande of alleenstaande ouder bij inwoning zonder een zakelijke overeenkomst, art. 3 lid 4. In de nieuwe verordening kan wel een toeslag verstrekt worden omdat er vanuit gegaan kan worden dat aan inwoning kosten verbonden zijn. In de regio wordt hier verschillend over gedacht.

Wijzigingen

Ouders en inwonende meerderjarige kinderen

Destijds is bij de invoering van de bijstandsverordening besloten om aan ouders met inwonende kinderen een volledige toeslag van 20% van de gehuwdennorm (= de maximale toeslag) te verstrekken, tenzij er sprake was van een commerciële overeenkomst met het kind in welk geval de toeslag gehalveerd werd. Daaraan lag het argument ten grondslag dat ouders doorgaans geen bijdrage vragen van hun kinderen. Bovendien werd geoordeeld dat verlaging van de norm voor ouders ertoe zou kunnen leiden dat kinderen eerder het huis uit zouden gaan. Daartegenover stond dat de inwonende meerderjarige kinderen in het geheel geen toeslag kregen, omdat zij geacht werden gratis kost en inwoning te hebben. Een commerciële relatie tussen ouder en inwonend kind werd niet aannemelijk geacht.

In 1999 heeft de Centrale Raad van Beroep beslist dat een inwonend meerderjarig kind een toeslag moet krijgen. Volgens de Centrale Raad kan een toeslag alleen worden geweigerd als er sprake is van een situatie die geheel vergelijkbaar is met een gezamenlijke huishouding.

De maximale toeslag van 20% ( die eigenlijk bedoeld is voor personen die woonkosten hebben en die met niemand kunnen delen),is niet op zijn plaats. Daarom is in deze concept-verordening standaard voor de 10%-toeslag gekozen.

Een commerciële relatie tussen ouder en inwonend kind is doorgaans niet gebruikelijk. Bovendien zullen er in veel gevallen ook voor de ouders schaalvoordelen zijn als gevolg van het delen van de woning. Van inwonende meerderjarige kinderen mag immers worden aangenomen dat zij een redelijke bijdrage kunnen leveren in de kosten van het wonen. Er is daarom aanleiding om de toeslag van de ouder, net als voor andere 'woningdelers' eveneens te bepalen op 10%, tenzij het inkomen van het kind van dien aard is (bijvoorbeeld studiefinanciering) dat een bijdrage in de kosten van de huishouding niet aannemelijk is. In dat laatste geval is de maximale toeslag wel op zijn plaats.

'Woningdelers' zonder commerciële huurovereenkomst

Ook ten aanzien van andere personen die een woning delen geldt nu dat het al dan niet sluiten van een commerciële overeenkomst gevolgen heeft voor de hoogte van de uitkering. Ook hier kan worden betwijfeld of de wijze waarop hoofdbewoner en inwonende hun relatie regelen, via mondelinge afspraken of door middel van een schriftelijke overeenkomst, van invloed zou moeten zijn op de hoogte van de bijstandsverlening. Wat verder opvalt is dat bij het ontbreken van een commerciële overeenkomst geen toeslag wordt verstrekt. Gelet op het oordeel van de Centrale Raad van Beroep, dat de toeslag alleen achterwege mag blijven indien er sprake is van een situatie die volledig gelijkgesteld kan worden met een gezamenlijke huishouding, is de weigering van een toeslag in beroepsprocedures niet verdedigbaar. In dit concept wordt in alle gevallen van delen van een woning een toeslag van 10% toegekend. Als de inwonende niet kan aantonen dat hij huur of kostgeld verschuldigd is, kan deze toeslag op grond van artikel 5 wegens het ontbreken van woonkosten tot nihil worden verlaagd.

Als er sprake is van een commerciële overeenkomst tussen een hoofdbewoner en een onderhuurder/kostganger, dan krijgt ieder momenteel een toeslag van 10%. De hoofdbewoner heeft, naar mag worden aangenomen, financieel voordeel van de onderhuur, zodat een lagere toeslag op zijn plaats is. Daarom wordt nu voorgesteld om ook voor kostgangers/ onderhuurders de toeslag op 10% te handhaven.

Korting voor echtparen

Om de verschillende categorieën in gelijk te stellen wordt in de concept-verordening in geval één of meer personen inwonen een korting van 10% op de gehuwdennorm toegepast.

Alleenstaanden en alleenstaande ouders krijgen alleen de basisnorm (respectievelijk 50% en 70% van het minimumloon) indien de woonlasten ontbreken. Een speciale reden om echtparen niet te korten lijkt niet aanwezig. Daarom wordt in het concept ook bij echtparen een korting toegepast van 20%.

Samenvatting:

  • -

    De toeslag voor zowel inwonende kinderen als andere inwonenden niet meer afhankelijk te laten zijn van een commerciële overeenkomst, maar standaard op 10% te stellen;

  • -

    De toeslag voor hoofdbewoners met inwonenden eveneens op 10% stellen, tenzij de inwonende een meerderjarig kind is, dat een inkomen uit studiefinanciering heeft, of – wegens leeftijd - een lage bijstandsuitkering of ander laag inkomen;

  • -

    De norm voor een echtpaar met 20% verlagen indien er sprake is van het ontbreken van woonlasten en met 10% als er inwonenden zijn.

Artikelsgewijs commentaar

Artikel 1

Lid 1. In de Verordening toeslagen en verlagingen 2003 was een uitgebreide lijst van definities opgenomen, die grotendeels uit de Abw is overgenomen. In deze verordening is nu volstaan met een verwijzing naar de WWB.

Lid 2. De gehuwdennorm is de norm voor gehuwden en voor personen die een gezamenlijke huishouding voeren. In de WWB is bepaald dat personen die verzorgingsbehoevend zijn en uit het oogpunt van verzorging een gezamenlijke huishouding voeren met een broer of zus als alleenstaanden moeten worden aangemerkt. Aangezien dit rechtstreeks uit de wet voortvloeit hoeft dit niet in de verordening te worden opgenomen.

Artikel 2

Door middel van een wetswijziging in de Abw, overgenomen in de WWB, zijn afwijkende bijstandsnormen ingevoerd voor 65-plussers. Door de wetswijziging is een belastingvoordeel dat enkele jaren geleden de AOW-uitkeringen positief heeft beïnvloed, doorberekend in de bijstandsnormen voor ouderen. De uitkeringen voor 65-plussers zijn daardoor hoger dan de uitkeringen, inclusief gemeentelijke toeslagen, voor andere bijstandsgerechtigden. De 65-plusnormen staan verder niet open voor toeslagen of verlagingen.

Voor 18- tot 21-jarigen bestaan eveneens vaste (lage) normen, gebaseerd op de kinderbijslagbedragen, waarop geen toeslag of verlaging mogelijk is. Wel kan bijzondere bijstand worden toegekend als zich een bijzondere situatie voordoet, met name als een jongere niet kan terugvallen op zijn ouders.

Artikel 3

Lid 1. In de WWB is voorgeschreven dat bij verordening de maximale toeslag van 20 procent van de gehuwdennorm moet worden toegekend aan alleenstaanden en alleenstaande ouders die alleen een woning bewonen.

Lid 2. Als er sprake is van medebewoning (kostgangers, onderhuurders, inwonende meerderjarige kinderen etc.) mag worden aangenomen dat daaruit bepaalde financiële voordelen voortkomen. De toeslag wordt in die gevallen daarom vastgesteld op 10 procent van de gehuwdennorm.

Lid 3. Van het inwonende meerderjarige kind mag worden verwacht dat er een bijdrage wordt geleverd in de kosten van de huishouding (kostgeld). In bepaalde situaties is echter niet aannemelijk dat een redelijke bijdrage kan worden geleverd, namelijk als het meerderjarige kind studeert met studiefinanciering of op grond van zijn leeftijd een lage bijstandsuitkering of vergelijkbaar laag inkomen heeft. In die situaties is het redelijk om de ouder bij wie het kind inwoont de maximale toeslag te verstrekken.

Uitgangspunt is dat de maximale toeslag ook moet worden toegekend als de inwoning een gevolg is van verzorgingsbehoevendheid van inwoner of hoofdbewoner.

Artikel 4

Alleenstaanden en alleenstaande ouders die een woning bewonen waarin een of meerdere anderen verblijven krijgen 10% van de gehuwdennorm minder dan personen die geheel alleen een woning bewonen. Het is logisch om ten aanzien van echtparen een vergelijkbare systematiek te hanteren, dus een korting van 10% van de gehuwdennorm als er sprake is van medebewoning.

Artikel 5

Lid 1. In de WWB wordt een ruime definitie gegeven van wat onder het ontbreken van woonlasten wordt verstaan dan in de Abw.

Lid 2. Als een toeslag wegens medebewoning is vastgesteld op 10 procent van de gehuwdennorm en er wordt vervolgens wegens het ontbreken van woonlasten een verlaging toegepast van 20 procent van de gehuwdennorm, zou de bijstandsgerechtigde onder de bijstandsnorm (voor een alleenstaande 50% van de gehuwdennorm)uit komen. Wettelijk is dat mogelijk. Als de bijstandsgerechtigde 21 of 22 jaar is of schoolverlater kan er zelfs nog verdere verlaging plaatsvinden. Een aantal gemeenten hebben in hun verordening opgenomen dat de uitkering voor een alleenstaande niet onder 35% van de gehuwdennorm mag zakken en voor de alleenstaande ouder niet onder 55% van de gehuwdennorm. In Zoeterwoude zijn de uitkeringen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders nooit lager geweest dan 50%, respectievelijk 70% van de gehuwdennorm. Door de toevoeging van het tweede lid van artikel 5 en 6 wordt dit ook in deze verordening gegarandeerd.

Artikel 6

Jongeren van 18 t/m 20 jaar hebben slechts recht op een lage bijstandsnorm van, momenteel, € 196,92 per maand inclusief vakantietoeslag. Daarop mag geen gemeentelijke toeslag worden toegekend. De norm voor deze leeftijdscategorie is afgeleid van de kinderbijslag. Reden daarvan is dat ouders onderhoudsplichtig zijn voor hun 18- tot 21-jarige kinderen, dus geacht worden bij te dragen aan hun levensonderhoud. Als de jongere geen beroep kan doen op zijn ouders kan de lage uitkering op verhoogd worden met bijzondere bijstand tot de norm van personen van 21 of ouder (momenteel € 569,82 per maand). In de WWB is uitdrukkelijk bepaald dat alleen in bijzondere situaties tot verlening van bijzondere bijstand mag worden overgegaan.

De WWB biedt net als de Abw de mogelijkheid om de toeslagen voor 21- en 22-jarigen lager vast te stellen of tot nihil terug te brengen. De reden daarvoor is dat ook het wettelijk minimumloon voor deze jongeren lager is dan voor personen van 23 jaar en ouder. Als de maximale toeslag aan deze jongeren wordt toegekend is het verschil met inkomsten uit een volledige baan tegen het minimumjeugdloon erg gering en er is daardoor weinig financiële prikkel om de bijstand te verlaten. Bovendien zou de bijstandsuitkering bij toekenning van een volledige toeslag hoger uitvallen dan de WW-, Ioaw-, en Wajonguitkeringen voor personen in dezelfde leeftijdscategorie. Dat zou betekenen dat aan die uitkeringsgerechtigden aanvullend bijstand zou moeten worden toegekend, wat niet de bedoeling kan zijn.

Derhalve is de toeslag voor 21 en 22-jarigen gesteld op het verschil tussen de bijstandsnorm en 70% van het voor de belanghebbende geldende netto minimumjeugdloon. De uitkering kan inclusief toeslag daardoor in totaal niet meer bedragen dan 70% van het netto minimumjeugdloon. Ter vergelijking: ook de Wajong kent aan jongeren in deze leeftijdscategorie bij maximale arbeidsongeschiktheid (van 80% of meer) 70% van het minimumjeugdloon toe.

Artikel 7

Dit artikel is niet opgenomen in de verordening van de gemeente Leiden. In de Verordening toeslagen en verlagingen bijstandsnorm 2003 van Zoeterwoude is dit artikel wel opgenomen. In de Toeslagenverordening 2004 blijft het artikel in stand. De WWB artikel 28 biedt de mogelijkheid de uitkering lager vast te stellen als de belanghebbende recent zijn scholing of beroepsopleiding heeft beëindigd. De bijstandsuitkering ligt – veelal aanmerkelijk – hoger dan de bedragen voor levensonderhoud die in het kader van de studiefinanciering gelden. Belanghebbenden dienen zoveel mogelijk gestimuleerd te worden om betaalde arbeid te vinden. Derhalve is een verlaging voor een schoolverlater voor maximaal zes maanden een middel.

Artikel 8 en verdere

Er kunnen zich bijzondere situaties voordoen waarbij strikte toepassing van de regeling onwenselijk is, of waarin de regeling niet voorziet. Om toch tot een redelijke uitkomst te kunnen komen is een hardheidsclausule opgenomen en een bepaling voor onvoorziene situaties.

Tot slot

Deze verordening regelt alleen de toeslagen en verlagingen op de landelijke normen. Voor de hoogte van de bijstandsverlening zijn echter ook andere zaken van belang, zoals tijdelijke vrijlating van inkomsten uit arbeid, de bijzondere bijstandsverlening en de afstemming (verlaging) wegens niet voldoen aan verplichtingen en voorwaarden. De regels ten aanzien van afstemming worden bij verordening vastgelegd. Voor bijzondere bijstandsverlening is beleid geformuleerd.