Regeling vervallen per 01-01-2015

Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2010

Geldend van 18-03-2010 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2010

Intitulé

Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2010

RE-INTEGRATIEVERORDENING WWB, IOAW en IOAZ 2010

Besluit van de Raad

Nummer: 10/03

De raad van de gemeente Zoeterwoude,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 5 januari 2010,

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7, 8, eerste lid, onderdelen a, e en f en 10, tweede lid van de Wet werk en bijstand (WWB), de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW) en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ),

gelet op de Europese verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb EG 2002, L 337/3) en de Europese Verordening de minimissteun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30), alsmede de beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke re-integratieverordeningen in het kader van de Wet werk en bijstand (Verzamelcirculaire SZW, april 2004),

overwegende dat het noodzakelijk is bij verordening regels te stellen aangaande het ondersteunen van bepaalde doelgroepen bij hun arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, de scholing of opleiding bedoeld in artikel 10a, vijfde lid en de premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid van de WWB,

Besluit:

vast te stellen de volgende verordening:

RE-INTEGRATIEVERORDENING WWB, IOAW en IOAZ 2010

Hoofdstuk1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

  • b.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • c.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • d.

    WIJ: Wet investeren in jongeren;

  • e.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van Zoeterwoude;

  • f.

    uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand, de IOAW of de IOAZ;.

  • g.

    Anw-ers: personen met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het UWV WERKbedrijf;

  • h.

    nuggers: personen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a van de wet;

  • i.

    werknemers in gesubsidieerde arbeid: personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet;

  • j.

    belanghebbenden: de personen bedoeld onder f, g, h en i;

  • k.

    (re-integratie)voorziening: een middel/arbeidsinschakelingsinstrument, dat wordt ingezet om de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen (artikel 7, eerste lid, onder a van de wet);

  • l.

    jongere: de persoon van 16 tot 27 jaar die onder de Wet investeren in jongeren valt.

Hoofdstuk 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Eigen verantwoordelijkheid

Belanghebbende is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid en dient zich daartoe naar vermogen in te zetten.

Artikel 3 Opdracht college

  • 1. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden, Anw-ers, nuggers en personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3. Het college kan, in overeenstemming met het UWV WERKbedrijf, voorzieningen als bedoeld in deze verordening aanbieden aan personen aan wie het UWV WERKbedrijf een uitkering verstrekt.

Artikel 4 Beleidsplan

  • 1. Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening jaarlijks een beleidsplan vast en brengt dit ter kennis van de gemeenteraad.

  • 2. Dit plan omvat in elk geval:

    • a.

      een omschrijving van een evenwichtig beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen, n de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken;

    • b.

      een nadere uitwerking van wederzijdse rechten en plichten;

    • c.

      een omschrijving van verschillende mogelijke voorzieningen;

    • d.

      regels met betrekking tot de scholing of opleiding, bedoeld in artikel 10a, vijfde lid van de wet;

    • e.

      beleid inzake het verstrekken van loonkostensubsidie en premies;

    • f.

      criteria inzake de mogelijkheid uitkeringsgerechtigden te ontheffen van de arbeidsverplichting, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan hen die arbeid en zorg combineren;

    • g.

      regels met betrekking tot het inrichten van een re-integratietraject.

  • 3. Op het beleidsplan als bedoeld in het eerste lid is de Inspraakverordening van toepassing.

  • 4. Het college brengt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad verslag uit van de effecten van het beleid.

Artikel 5 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Uitkeringsgerechtigden, Anw-ers, nuggers, alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet hebben aanspraak op ondersteuning bij hun arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte re-integratievoorziening(en) gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Bij het verlenen van ondersteuning en het zo nodig inzetten van een re-integratievoorziening levert het college individueel maatwerk.

  • 3. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in de wet, deze verordening en het in artikel 4 genoemde beleidsplan (zie ook artikel 3, tweede lid).

  • 4. Het college kan nadere regels stellen.

Artikel 6 Verplichtingen van de cliënt

  • 1. Een persoon die gebruikmaakt van een re-integratievoorziening moet zich houden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de IOAW, de IOAZ en de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (Wet Suwi), deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 2. Indien een uitkeringsgerechtigde die gebruikmaakt van een voorziening zich niet houdt aan de in het eerste lid genoemde verplichtingen, kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening WWB 2004 en het Maatregelenbesluit Abw, IOAW en IOAZ.

  • 3. Indien een persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruikmaakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen.

Artikel 7 Inspanningsverplichting van de gemeente

  • 1. Iedere uitkeringsgerechtigde en jongere krijgt zo nodig binnen 3 maanden na inschrijving bij het UWV WERKbedrijf een aanbod voor een voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing als het college heeft bepaald dat voor betrokkene een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting voor bepaalde tijd geldt.

Artikel 8 Budget- en subsidieplafonds

  • 1. Het college kan een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op de betreffende voorziening.

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een bepaalde voorziening.

Hoofdstuk 3 Voorzieningen en premies

Artikel 9 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, deze verordening en het beleidsplan, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 2. Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die van de voorziening gebruikmaakt zijn verplichtingen niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die van de voorziening gebruikmaakt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      indien de persoon die van de voorziening gebruikmaakt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien de voorziening naar het oordeel van het college onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 3. Het college kan ten aanzien van voorzieningen, met inachtneming van hetgeen daarover in het beleidsplan is bepaald, nadere regels stellen. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

    • a.

      voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      weigeringsgronden voor het in aanmerking komen van noodzakelijk geachte voorzieningen;

    • c.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • d.

      het vragen van een eigen bijdrage;

    • e.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

  • 4. De scholing of opleiding die het college in het kader van artikel 10a, vijfde lid als voorziening aanbiedt, dient aan te sluiten bij de krachten en bekwaamheden van belanghebbende (zie ook artikel 3, tweede lid).

Artikel 10 Loonkostensubsidie

  • 1. Het college kan loonkostensubsidie verstrekken aan de werkgever die met een persoon bedoeld in artikel 1 onder f, g en l een arbeidsovereenkomst sluit gericht op arbeidsinschakeling dan wel participatie.

  • 2. Het college stelt nadere regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3. Op de subsidie bedoeld in dit artikel is de Algemene subsidieverordening van toepassing.

Artikel 11 Premies

  • 1. Het college kan aan een persoon bedoeld in artikel 1 onder f,g, i en l een premie toekennen.

  • 2. In de volgende gevallen kan een premie worden toegekend:

    • a.

      aan de persoon die (duurzaam) uitstroomt naar algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      aan de persoon die met goed gevolg een re-integratievoorziening afrondt;

    • c.

      aan de persoon die vrijwilligerswerk verricht en

    • d.

      aan de jongere zonder startkwalificatie die teruggaat naar school.

  • 3. De verschillende premies bedragen maximaal het bedrag als genoemd in artikel 31, tweede lid, onder j van de wet.

  • 4. Het college kan aan een werkgever een premie toekennen indien een persoon als bedoeld in artikel 1, onderdeel f of l reguliere arbeid aanvaardt bij die werkgever.

  • 5. Het college stelt nadere regels ter uitvoering van het bepaalde in het tweede, derde en vierde lid.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 12 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college. Het college zoekt daarbij, met inachtneming van de individuele omstandigheden van de belanghebbende, zoveel mogelijk aansluiting bij vergelijkbare situaties.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen, ten gunste van de belanghebbende, afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 13 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als de “Re-integratieverordening 2010”. Deze verordening vervangt de “Reïntegratieverordening 2006” die met het inwerkingtreden van deze verordening komt te vervallen.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking acht dagen na de datum van bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2010.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 18 februari 2010,
de griffier,
A.J. Niesthoven
de voorzitter,
E.G.E.M. Bloemen

Algemene toelichting

De WWB draagt de gemeenteraad in artikel 8 onder andere op een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar reïntegratietaak wordt neergelegd. De basis voor deze verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid onder a, e en f, het tweede lid onder a en c en artikel 10 eerste en tweede lid:

Artikel 8, eerste lid 1 onder a luidt:

De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.

Artikel 8, tweede lid luidt:

De regels, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, hebben in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor de verschillende doelgroepen daarbinnen, en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken.

In artikel 10, eerste lid van de wet wordt ook de aanspraak van bepaalde groepen burgers op ondersteuning bij hun reïntegratie geregeld:

Artikel 10, eerste en tweede lid luiden:

  • 1.

    Personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de groepen, bedoeld in het eerste lid, behoren.

Gekozen is voor een zogenaamde procedurele verordening waarin hoofdzakelijk wordt vastgelegd op welke wijze het beleid wordt bepaald, hoe de verhouding tussen raad en college zal zijn alsmede enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college, de aanspraak op ondersteuning, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de cliënt.

Al het overige wordt vastgelegd in het in artikel 4 genoemde beleidsplan, beleidsregels of uitvoeringsbesluiten van het college.

Op 1 januari 2009 is de Wet Participatiebudget in werking getreden.

De wet bundelt de participatiedoelstellingen van de Wet inburgering (Wi), de Wet werk en bijstand en de Wet Educatie Beroepsonderwijs (WEB). Met de komst van deze wet heeft de gemeente onder andere een handvat gekregen om de uitvoering van de drie (materiële) wetten meer integraal en daardoor doelmatiger te organiseren.

Afgelopen jaar is op ambtelijk niveau gesproken over het ontwikkelen van participatiebudget. De conclusie was dat het om verschillende redenen op dit moment nog niet opportuun is participatiebeleid te maken. De belangrijkste redenen zijn:

  • -

    volgens de Wet Participatiebudget behoort iedere Nederlander of daarmee gelijkgestelde van 18 jaar en ouder (en onder voorwaarden ook 16- en 17-jarigen) tot de doelgroep van de wet behoort, en

  • -

    het WEB-gedeelte van het participatiebudget is t/m 2012 geoormerkt, dus kan niet voor andere doeleinden worden gebruikt,

waardoor de financiële middelen niet toelaten dat het beleid wordt verruimd tot de doelgroep van de Wet Participatiebudget.

Ondanks het feit dat gemeenten beleidsvrijheid hebben met betrekking tot de inrichting van het re-integratiebeleid, worden zij toch gebonden aan de regels die de Europese Unie stelt. Dit betreft onder meer het onderwerp staatssteun, wat is neergelegd in de Verordening Werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) en de Verordening de minimissteun (Verordening (EG) Nr. 69/2001).

De Europese regelgeving over staatssteun kan een beperking van de mogelijkheden voor het gemeentelijke re-integratiebeleid opleveren. Van belang is om na gaan in hoeverre de Re-integratieverordening voldoet aan de voorwaarden uit de Europese verordeningen. Als in de

Re-integratieverordening sprake is van een generieke regeling, dan worden de subsidies niet aangemerkt als staatssteun. De bepalingen uit de Europese verordeningen zijn dan niet van toepassing. Generiek wil zeggen, dat niet op voorhand bepaalde bedrijven of groepen van bedrijven of sectoren expliciet in de verordening worden uitgesloten van subsidiëring. De redactie van het artikel in deze verordening dat gaat over loonkostensubsidies is zodanig, dat sprake is van een generieke regeling.

Naast de inhoudelijke regels vragen de Europese verordeningen om uitgebreide informatiestromen richting Europese Commissie. Deze informatieverplichtingen worden beperkt door afspraken van het ministerie van SZW met de Europese Unie, die hun weerslag hebben gevonden in het document “Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van reïntegratie werkzoekenden – beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke reïntegratieverordeningen in het kader van de Wet Werk en Bijstand.”

De beperking van de informatieverplichtingen wordt alleen effectief, als gemeenten een expliciete verwijzing naar de bovengenoemde beleidsaanbeveling opnemen in hun re-integratieverordening. Wij hebben er voor gekozen deze verwijzing op te nemen in de aanhef van de verordening (gelet op …). Hiermee wordt aangegeven dat alle bepalingen uit de verordening in overeenstemming zijn met de beleidsaanbeveling.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet werk en bijstand. Aangezien wij voorstellen jongeren van 16 tot 27 jaar zonder startkwalificatie, vallend onder de Wet investeren in jongeren, ook een premie toe te kennen, als zij teruggaan naar school, wordt ook de jongere gedefinieerd.

Artikel 2 Eigen verantwoordelijkheid

Dit artikel is opgenomen om te benadrukken dat de verantwoordelijkheid om in eigen levensonderhoud te voorzien door middel van betaald werk in eerste instantie bij de persoon in kwestie ligt.

Artikel 3 Opdracht college

In het eerste lid is de opdracht aan het college uit het oogpunt van kenbaarheid en consistentie vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB.

In artikel 10, derde lid van de wet is, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid, geregeld dat alleen personen die daadwerkelijk inwoner van een gemeente zijn, aanspraak op voorzieningen van die gemeente kunnen maken. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, wordt er voor gekozen voorzieningen alleen in te zetten voor de eigen doelgroep(en).

Het tweede lid is een “vertaling” van de opdracht dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden en rekening moet houden met de combinatie van arbeid en zorg. Daarnaast wordt aandacht gevraagd voor de mogelijkheden en capaciteiten van belanghebbende. In het beleidsplan, maar vooral ook in de uitvoering wordt een en ander verder uitgewerkt.

Het derde lid is een weergave van artikel 7, derde lid van de WWB waarin is geregeld dat, ondanks de taakverdeling tussen de gemeente en het UWV WERKbedrijf zoals neergelegd in de Wet Suwi, de gemeente ook aan personen die van het UWV WERKbedrijf een uitkering ontvangen, een voorziening kan aanbieden.

Artikel 4 Beleidsplan

Wij hebben gekozen niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van de mogelijkheid zaken nader uit te werken in een beleidsplan

Het eerste lid regelt dat jaarlijks en beleidsplan wordt opgesteld, zodat goed ingespeeld kan worden op de maatschappelijke context. Om ook de gemeenteraad een actieve rol te geven is bepaald dat het college dit plan ter kennis brengt van het gemeenteraad.

In het tweede lid is geregeld welke onderwerpen in ieder geval in het beleidsplan aan de orde dienen te komen. De onder a, c en d genoemde onderwerpen vloeien rechtstreeks voort uit de wet. De onder b en e genoemde onderwerpen hebben wij op grond van het bestaande beleid zelf toegevoegd.

Het derde lid maakt het beleidsplan tot onderwerp van inspraak.

In het vierde lid wordt het beleidsverslag in ere hersteld. Niet omdat het een verplichting is zoals onder de Algemene bijstandswet (Abw), maar om de raad een indruk te geven van de invulling van de re-integratietaak van de gemeente en de uitvoering van het flankerend beleid.

Artikel 5 Aanspraak op ondersteuning

Uit het oogpunt van kenbaarheid en consistentie is er ook hier, in het eerste lid, voor gekozen een algemene bepaling, conform artikel 10, eerste lid van de wet, over de aanspraak op ondersteuning op te nemen.

In het tweede lid wordt expliciet gekozen voor het leveren van individueel maatwerk als hét criterium ter bepaling van de ondersteuning en eventueel in te zetten noodzakelijk geachte voorziening. Waarmee de koppeling wordt gelegd tussen de algemene aanspraak op ondersteuning van belanghebbende en het aanbod. Individueel maatwerk wordt geleverd vanuit het kennen van de vaardigheden, ervaring en passie van belanghebbende (zie ook artikel 3, tweede lid).

Artikel 6 Verplichtingen van de belanghebbende

In de wet is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.

In het tweede lid wordt verwezen naar de Afstemmingsverordening WWB 2004 en het Maatregelenbesluit Abw, IOAW en IOAZ (geldend tot 1 juli 2010), als een uitkeringsgerechtigde zich niet houdt aan de verplichtingen. De Afstemmingsverordening regelt het opleggen van een maatregel als de WWB-uitkeringsgerechtigde zich niet aan zijn verplichtingen houdt. Het Maatregelenbesluit doet hetzelfde voor personen met een uitkering ingevolge de IOAW of IOAZ. Een maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage.

Als gevolg van de Wet van 17 december 2009 tot bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten dient de gemeenteraad - de hier van belang zijnde artikelen treden in werking op 1 juli 2010 – ook voor uitkeringsgerechtigden in het kader van de IOAW, IOAZ en WIKK (Wet werk en inkomen kunstenaars) bij verordening regels te stellen met betrekking tot het weigeren en verlagen van de uitkering, de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een uitkering en misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. De achterliggende reden is dat bij een systeem van volledige budgetfinanciering verplichtingen voor gemeenten worden omgezet in bevoegdheden.

Omdat de gemeente in geval van niet-uitkeringsgerechtigden - Anw-ers, nuggers en werknemers in gesubsidieerde arbeid - de uitkering niet kan verlagen, is in het derde lid geregeld dat de gemeente dan (een deel van) de kosten die gemaakt zijn, kan terugvorderen. Daartoe is het noodzakelijk dat afspraken hierover schriftelijk worden vastgelegd.

Artikel 7 Inspanningsverplichting van de gemeente

Dit artikel is opgenomen om te bevorderen dat de gemeente de re-integratie van betrokkene terstond ter hand neemt. Met als doel een sluitende aanpak te realiseren. Het belang van een sluitende aanpak is beide partijen vanuit ieders verantwoordelijkheid te activeren en te motiveren en zodoende te voorkomen dat betrokkene zich niet gesteund weet.

Het tweede lid geeft aan dat de inspanningsverplichting niet van toepassing is op de persoon die voor bepaalde tijd is ontheven van de arbeidsverplichting.

Artikel 8 Budget- en subsidieplafonds

Om financiële risico’s te beheersen kan de gemeente een verdeling maken in de middelen die voor verschillende voorzieningen beschikbaar zijn. Dit kan in het beleidsplan gebeuren. Dreigende overschrijding van het vastgestelde budget kan leiden tot de keuze van een andere “second best” voorziening.

Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen Een subsidieplafond dient te worden bekendgemaakt vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).

Artikel 9 Algemene bepalingen over voorzieningen

Het eerste lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een belanghebbende op gezette tijden gedurende een traject met de klantmanager de voortgang bespreekt (zie ook artikel 4, tweede lid, onder b).

Het tweede lid regelt de bevoegdheid van het college een voorziening in bepaalde gevallen te beëindigen. Onder beëindigen wordt bijvoorbeeld ook verstaan het stopzetten van de loonkostensubsidie aan een werkgever.

Het derde lid staat het college toe ten aanzien van voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

Artikel 10 en 11 Loonkostensubsidie en premies

Voor gemeentelijk beleid inzake het verstrekken van loonkostensubsidie en premies schrijft de wet een verordening als basis voor. Vandaar dat de artikelen 10 en 11 in de verordening zijn opgenomen. In lijn met het procedurele karakter van deze verordening is slechts het minimale geregeld. Een en ander wordt wederom uitgewerkt in het beleidsplan.

Ten aanzien van het verlenen van loonkostensubsidie is het verstandig een relatie te leggen met de algemene subsidieverordening die in elke gemeente aanwezig is (artikel 10, derde lid).

Artikel 12, 13 en 14 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule, citeertitel en inwerkingtreding

Deze artikelen behoeven geen toelichting.