Regeling vervallen per 28-05-2019

Regeling Briefadres gemeente Zoeterwoude 2014

Geldend van 19-09-2014 t/m 27-05-2019

Intitulé

Regeling Briefadres gemeente Zoeterwoude 2014

Regeling Briefadres gemeente Zoeterwoude 2014

Het college van burgemeester en wethouders van Zoeterwoude,

gelet op:

  • -

    artikelen 2.23, 2.40, 2.41, 2.42, 2.45 van de Wet basisregistratie personen (Wet BRP);

  • -

    artikel 29 van het Besluit basisregistratie personen (Besluit BRP);

  • -

    artikelen 17, 18, 19 Regeling basisregistratie personen (Regeling BRP);

  • -

    artikel 40 Wet werk en bijstand;

  • -

    artikel 4:81 en 4:84 Algemene wet bestuursrecht (awb).

besluit vast te stellen de navolgende:

“Regeling Briefadres gemeente Zoeterwoude 2014”

Artikel 1. Begrippen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. briefadres: adres waar voor betrokkene bestemde geschriften in ontvangst worden genomen en waar, indien daartoe grond bestaat, zorg wordt gedragen dat geschriften of inlichtingen daarover, betrokkene bereiken;

b. briefadresgever: de ingezetene in de basisregistratie personen bij wie het briefadres wordt gehouden;

c. gezinshuishouden:

  • 1.

    twee personen die volgens de gemeentelijke basisregistratie een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan of gehuwd zijn, met of zonder kind(eren);

  • 2.

    twee personen die door het overleggen van een door een notaris opgemaakt samenlevingscontract hebben aangetoond, dat zij een gemeenschappelijke huishouding voeren, met of zonder kind(eren);

  • 3.

    twee of meer personen die ten genoegen van burgemeester en wethouders hebben aangetoond, dat zij een gemeenschappelijke huishouding (willen) voeren.

  • 4.

    een alleenstaande ouder met kind(eren).

Artikel 2. Redenen briefadres

Redenen voor de aangifte van een briefadres zijn:

  • 1.

    het ontbreken van een woonadres vanwege: a. dak- of thuisloosheid; b. korte overbrugging tussen twee woonadressen; c. de uitoefening van een ambulant beroep; d. kort verblijf in het buitenland: korter dan twee derde van een jaar; e. studie in het buitenland: maximaal 2 jaar; f. korter dan 2 jaar verblijf in het buitenland en varend op een schip dat de thuishaven in Nederland heeft;

  • 2.

    verblijf in een instelling voor mannen- of vrouwenopvang (blijf-van-mijn-lijf-huizen);

  • 3.

    verblijf in een instelling als bedoeld in artikel 2.40 Wet BRP.

Artikel 3. Algemene voorwaarden

  • 1. Bij de opgave van redenen als bedoeld in artikel 2, kan om benodigde stukken worden gevraagd.

  • 2. Aan het houden van een briefadres gaat een onderzoek vooraf, als de reden voor het briefadres één van de redenen is genoemd in artikel 2, eerste lid.

  • 3. Een onderzoek als bedoeld in het tweede lid bestaat uit een uitnodiging aan betrokkene om zijn verzoek in persoon toe te lichten, het invullen van een vragenlijst en het overleggen van bewijsstukken.

Artikel 4. Bijzondere voorwaarden

  • 1. De aangifte wordt gedaan in de gemeente waar het briefadres zich bevindt.

  • 2. De aanvrager is verplicht om bij de aangifte tot briefadres alle benodigde stukken te overleggen.

  • 3. Onder benodigde stukken als bedoeld in het tweede lid wordt in ieder geval verstaan: a. een geldig identiteitsbewijs; b. de schriftelijke verklaring van de aanvrager inhoudende de reden voor de aangifte alsmede de te verwachten periode dat het briefadres noodzakelijk is; c. een kopie van een geldig identiteitsbewijs en een schriftelijke verklaring van instemming van degene bij wie het briefadres wordt gehouden; d. een ingevulde en ondertekende vragenlijst briefadres, als het briefadres gevraagd wordt op grond van artikel 2, eerste lid, sub a t/m f.

  • 4. De briefadresgever die als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat, kan maximaal aan twee gezinshuishoudens of twee alleenstaanden een briefadres geven.

Artikel 5. Onvolledige aangifte

  • 1. De aanvraag is volledig indien alle benodigde stukken zijn ingeleverd.

  • 2. Als één of meer stukken ontbreken, dan wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld binnen veertien dagen het verzuim te herstellen en de aangifte alsnog aan te vullen.

  • 3. Indien de aanvraag niet binnen de, in het vorige lid bepaalde termijn kan worden aangevuld, dan kan, op verzoek van de aanvrager, de termijn eenmalig verlengd worden met veertien dagen.

  • 4. De aanvraag wordt niet behandeld indien niet voldaan wordt aan de vereisten vermeld in de leden twee en drie van dit artikel.

Artikel 6. Weigeringsgronden

Het is niet mogelijk om ingeschreven te worden op een briefadres, indien: a. de aanvrager een woonadres heeft; b. de aanvrager verklaart op diverse adressen te verblijven; c. uit nader onderzoek, zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, blijkt dat aanvrager geen recht heeft op een briefadres; d. de aanvrager niet varend is op een schip dat zijn thuishaven in Nederland heeft en naar redelijke verwachting gedurende één jaar langer dan acht maanden in het buitenland verblijft; e. de aanvrager varend is op een schip dat zijn thuishaven in Nederland heeft en langer dan twee jaar in het buitenland verblijft; f. de aangifte een eerste inschrijving in de basisregistratie personen betreft, komende vanuit het buitenland; g. het briefadres een adres betreft waarop geen personen staan ingeschreven; h. de categorie verblijfplaats van de briefadresgever in onderzoek staat; i. de briefadresgever vreemdeling is en geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000; j. het briefadres een adres betreft waarop al aan twee alleenstaanden of twee gezinshuishoudens een briefadres is verleend; k. het briefadres geen bestaand adres in de basisregistratie personen betreft.

Artikel 7 Termijn briefadres

  • 1. Een briefadres wordt verstrekt voor de duur van 6 maanden behoudens de navolgende uitzonderingen: a. personen die verblijven in een instelling ex artikel 2.40 van de Wet BRP; b. opvarenden op een Nederlands schip; c. personen zonder vaste woon- of verblijfplaats en die een briefadres hebben bij een door het college daartoe aangewezen instelling voor maatschappelijke opvang.

  • 2. De hiervoor genoemde periode van 6 maanden kan op verzoek van de houder van het briefadres worden verlengd met maximaal één keer een periode van 6 maanden. De maximaal toegestane termijn voor het houden van een briefadres kan, behoudens bijzondere individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, niet meer bedragen dan in totaal één jaar.

Artikel 8. Inwerkingtreding

Deze regeling treden in werking op de eerste dag na bekendmaking van de regeling door publicatie. Aanvragen die worden ingediend na inwerkingtreding van de regeling worden getoetst aan deze regeling.

Artikel 9. Citeertitel

Deze regeling worden aangehaald als: “Regeling briefadres gemeente Zoeterwoude 2014”

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 16 september 2014.
Burgemeester en wethouders van de gemeente Zoeterwoude,
de secretaris,
W.A.M. Zoetemelk-van der Hulst
de burgemeester,
E.G.E.M. Bloemen

Bijlage Regeling Briefadres gemeente Zoeterwoude 2014

Artikel 2.23 Wet BRP

  • 1.

    Indien het woonadres ontbreekt dan wel artikel 2.40 of artikel 2.41 van toepassing is, wordt op aangifte een briefadres opgenomen.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd ambtshalve een briefadres op te nemen indien het woonadres ontbreekt en geen aangifte wordt gedaan van een briefadres. Het college neemt ambtshalve geen briefadres op dan met instemming van de briefadresgever.

Artikel 2.40 Wet BRP

  • 1.

    Degene die zijn woonadres heeft in een instelling die is aangewezen op grond van het derde of het vierde lid kan, in afwijking van de artikelen 2.38, eerste lid, en 2.39, eerste lid, in plaats van zijn woonadres een briefadres kiezen en daarvan overeenkomstig de genoemde bepalingen aangifte doen.

  • 2.

    Een instelling wordt slechts aangewezen indien de aard van de instelling meebrengt, dat door opneming van het adres daarvan in de basisregistratie de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen onevenredig zou kunnen worden geschaad.

  • 3.

    Onze Minister kan categorieën van instellingen dan wel instellingen afzonderlijk aanwijzen, voor zover het betreft:

  • a.

    instellingen voor gezondheidszorg;

  • b.

    instellingen op het gebied van de kinderbescherming;

  • c.

    penitentiaire instellingen.

Artikel 2.41 Wet BRP

  • 1.

    Voor zover het opnemen van een woonadres naar het oordeel van de burgemeester om veiligheidsredenen niet wenselijk is, kan de betrokkene in afwijking van artikel 2.38, eerste lid, en 2.39, eerste lid, in plaats van zijn woonadres een briefadres kiezen en daarvan overeenkomstig de genoemde bepalingen aangifte doen.

  • 2.

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de toepassing van het eerste lid.

Artikel 2.42 Wet BRP

Als briefadresgever kan worden gekozen:

  • a.

    a.een natuurlijke persoon die als ingezetene is ingeschreven;

  • b.

    een rechtspersoon die zijn zetel heeft in Nederland en die door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen om als briefadresgever in zijn gemeente op te treden.

Artikel 2.43 Wet BRP

  • 1.

    De ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd buiten Nederland zal verblijven, doet bij het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente voor zijn vertrek uit Nederland schriftelijk aangifte van vertrek. De aangiftetermijn vangt aan op de vijfde dag voor de dag van vertrek.

Artikel 29 Besluit BRP

  • 1.

    Niet verplicht tot het doen van aangifte van vertrek is de ingezetene die vanaf het tijdstip van het vertrek uit Nederland naar redelijke verwachting niet langer dan twee jaar buiten Nederland verblijft en die gedurende zijn verblijf buiten Nederland beroepshalve vaart aan boord van een schip dat in Nederland de thuishaven heeft.

  • 2.

    Het eerste lid is alleen van toepassing indien de betrokkene gedurende zijn verblijf buiten Nederland beschikt over een adres in Nederland.

Artikel 17 Regeling BRP

Als instellingen voor gezondheidszorg als bedoeld in artikel 2.40, derde lid, onderdeel a, van de Wet BRP, worden aangewezen: de instellingen, bedoeld in artikel 1, onder 14 en 18, van het Uitvoeringsbesluit WTZi.

Artikel 18 Regeling BRP

Als instellingen op het gebied van de kinderbescherming als bedoeld in artikel 2.40, derde lid, onderdeel b, van de Wet BRP, worden aangewezen: de justitiële jeugdinrichtingen, bedoeld in artikel 3a van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, en accommodaties als bedoeld in artikel 29k, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg.

Artikel 19 Regeling BRP

Als penitentiaire instellingen als bedoeld in artikel 2.40, derde lid, onderdeel c, van de Wet BRP, worden aangewezen: de inrichtingen die door de Minister van Veiligheid en Justitie zijn bestemd voor de tenuitvoerlegging van vrijheidsbeneming, niet zijnde inrichtingen als bedoeld in artikel 18.

Artikel 40 Wet Werk en bijstand. Woonplaats en adresgegevens

  • 1.

    Het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat bijstand aan een belanghebbende die niet is ingeschreven in de basisregistratie personen wordt verleend door het college van een bij die maatregel aan te wijzen gemeente.

  • 2.

    Het college verbindt aan de verlening van bijstand aan een belanghebbende die niet is ingeschreven in de basisregistratie personen de verplichting dat hij aangifte doet van een door hen ter beschikking gesteld briefadres.

  • 3.

    Indien bij de beoordeling van het recht op bijstand blijkt dat het door een belanghebbende verstrekte adres van hemzelf, van zijn echtgenoot of van een kind afwijkt van het adres waaronder de betrokkene in de basisregistratie personen is ingeschreven, schort het college de betaling van de bijstand op.

  • 4.

    Geen opschorting vindt plaats indien:

    • a.

      de afwijking redelijkerwijs geen gevolgen kan hebben voor het recht op of de hoogte van de bijstand;

    • b.

      de belanghebbende van de afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt;

    • c.

      daarvoor naar het oordeel van het college dringende redenen aanwezig zijn.

  • 5.

    Het college doet schriftelijk mededeling van de opschorting, bedoeld in het derde lid, aan de belanghebbende en geeft daarbij de gelegenheid tot adreswijziging in de basisregistratie personen binnen een door het college te stellen termijn.

  • 6.

    De opschorting wordt beëindigd zodra het aan het college gebleken is dat de afwijking niet meer bestaat. Indien de afwijking ook na de krachtens het vijfde lid gestelde termijn nog bestaat, herziet het college het besluit tot toekenning van de bijstand of trekt het dit in met ingang van de eerste dag waarop de betaling van de bijstand is opgeschort.