Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening langdurigheidstoeslag 2010

Geldend van 22-07-2010 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2010

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag 2010

Besluit van de Raad

Registernummer: SvE/10/56-b

De raad van de gemeente Zoeterwoude,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 4 mei 2010,

gelet op de bepalingen 108, 147 en 149 van de Gemeentewet en de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d en 36 van de Wet werk en bijstand,

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van een langdurigheidstoeslag aan personen van 21 jaar en ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen,

overwegende dat per 1 juli 2010 de toepasselijke bijstandsnorm voor jongeren in de WWB definitief vervalt,

Besluit:

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening langdurigheidstoeslag 2010

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders

  • b.

    WWB: de Wet werk en bijstand

  • c.

    WIJ: de Wet investeren in jongeren

  • d.

    peildatum: de datum waarop de langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd

  • e.

    referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum, ingaande op de 18de verjaardag van de aanvrager

  • f.

    inkomen: het inkomen uit werk en/of uitkering waaronder het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de WWB, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering of inkomensvoorziening in het kader van de WIJ wordt, in afwijking van artikel 32 van de WWB, voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien. Een uitstroompremie wordt niet gezien als inkomen.

Artikel 2 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 3 Voorwaarden

  • 1. Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de WWB komt in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag de belanghebbende die gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan 100% van de voor hem geldende bijstandsnorm of WIJ-norm en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de WWB.

  • 2. Als belanghebbende op de peildatum tussen de 21 en 27 jaar oud is, en in de referteperiode recht heeft gehad op een uitkering op basis van de WWB, wordt deze WWB-uitkering geacht een inkomensvoorziening in het kader van de WIJ te zijn geweest.

  • 3. Een periode van detentie wordt niet meegeteld bij het bepalen van de referteperiode.

  • 4. Geen recht op een langdurigheidstoeslag heeft de aanvrager die:

    • a.

      op de peildatum of in de referteperiode een inkomen heeft (genoten) op grond van de Wet op de Studiefinanciering of de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten;

    • b.

      in de 12 maanden voorafgaande aan de peildatum langer dan drie maanden in het buitenland heeft verbleven;

    • c.

      in een AWBZ-inrichting woont.

Artikel 4 Hoogte van de toeslag

  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar (2010):

    • a.

      voor gehuwden/samenwonenden: € 510,00

    • b.

      voor een alleenstaande ouder: € 455,00

    • c.

      voor een alleenstaande: € 355,00.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3. Indien één van beide gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op bijstand ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de WWB dan wel geen recht op inkomensvoorziening heeft ingevolge artikel 28, derde lid van de WIJ, komt de rechthebbende echtgeno(o)te in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem of haar als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 4. De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm per 1 januari van dat jaar en de gehuwdennorm van het daaraan voorafgaande jaar. De in het eerste lid genoemde bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s, deelbaar door vijf.

Artikel 5 Citeertitel en inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking acht dagen na de datum van haar bekendmaking en werkt zo nodig terug tot en met 1 juli 2010. Deze verordening vervangt de “Verordening langdurigheidstoeslag” die met het inwerkingtreden van deze verordening komt te vervallen.

Artikel 6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening langdurigheidstoeslag 2010”

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 1 juli 2010,
de griffier,
G.J. Schouten-Buijs
de voorzitter,
E.G.E.M. Bloemen

Algemene toelichting

Decentralisatie langdurigheidstoeslag

Op 1 januari 2009 is de wet in werking getreden die het beleid met betrekking tot de langdurigheidstoeslag delegeert aan de gemeenten. De langdurigheidstoeslag vindt zijn grondslag in artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB). Daarin was in de oude situatie nauw omschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking konden komen voor de toeslag. De gedachte achter de toeslag is dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben, geen financiële ruimte meer hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven.

Bevoegdheid gemeenten

De basis voor de langdurigheidstoeslag is opgenomen in het nieuwe artikel 36, eerste lid WWB:

“Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft.”

Met het college wordt het college van burgemeester en wethouders van Zoeterwoude bedoeld. In artikel 1 onder b juncto artikel 40 lid 1 WWB bestaat het recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft.

In het nieuwe artikel 8 van de wet wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen.

In artikel 36 lid 3 staat dat iemand slechts éénmaal per 12 maanden in aanmerking kan komen voor en langdurigheidstoeslag.

Het eigen beleid

Zoeterwoude kiest wat betreft de hoogte van de langdurigheidstoeslag als uitgangspunt de vóór 1 januari 2009 geldende, in de wet vastgelegde bedragen. De bedragen bestaan uit een percentage van de voor de persoon toepasselijke bijstandsnorm.

Wat betreft het begrip langdurig wordt eveneens gekozen voor een referteperiode van 36 maanden. Daarmee wordt aansluiting gevonden bij de stelling van het Nibud dat belanghebbenden na 36 maanden op een minimuminkomen aangewezen te zijn geweest, over het algemeen niet veel reserveringsruimte meer hebben.

Met het invullen van het begrip laag inkomen wordt tot slot gekozen voor de huidige in de wet opgenomen inkomensgrens van 100% van het voor aanvrager geldende sociaal minimum.

Zou Zoeterwoude kiezen voor een hogere toeslag en/of een hogere, bij het overig minimabeleid aansluitende inkomensgrens, dan zouden veel meer mensen in aanmerking kunnen komen en zodoende een veel hoger bedrag voor de langdurigheidstoeslag dan thans het geval is, moeten worden begroot.

Studenten en bewoners van een AWBZ-inrichting worden van het recht op een langdurigheidstoeslag uitgesloten (artikel 3 lid 3 onder a en c). Voor de groep bewoners van een AWBZ-inrichting mag worden aangenomen dat zij in het algemeen geen dan wel veel minder minder vervangingsuitgaven hebben dan personen die buiten een inrichting woonachtig zijn. Op grond van bijzondere omstandigheden kunnen zij eventueel wel in aanmerking komen voor bijzondere bijstand.

Het huidig begrootte bedrag is € 10.000.

Geen ambtshalve verstrekking

In de wet wordt bepaald dat het college de toeslag op aanvraag verstrekt. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat.

Er zijn echter wel mogelijkheden om de aanvraag te vereenvoudigen. Als uit de gemeentelijke administratie blijkt dat in de situatie van betrokkene het afgelopen jaar geen wijzigingen zijn opgetreden, dan zal een volledig ingevuld aanvraagformulier worden toegezonden, waarna de betrokkene de aanvraag door het zetten van een handtekening officieel maakt.

De komst van de Wet investeren in jongeren in relatie tot de langdurigheidstoeslag

Per 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking getreden. Vanaf genoemde datum kunnen jongeren van 16 tot 27 jaar geen beroep meer doen op de Wet werk en bijstand (WWB). De WIJ regelt dat zij in plaats daarvan een werkleeraanbod kunnen aanvragen en hen zo nodig ambtshalve een inkomensvoorziening wordt toegekend.

Het overgangsrecht op grond waarvan de bijstandsnorm van de WWB voor de genoemde doelgroep van toepassing is, eindigt eveneens op 1 juli 2010. Per 1 juli 2010 moeten de mensen die op 30 september 2009 in genoemde leeftijdscategorie vielen en nog steeds een WWB-uitkering ontvangen, worden overgeheveld naar de WIJ. Daarmee verdwijnt ook de voor hen toepasselijke bijstandsnorm. Om te voorkomen dat jongeren geen recht meer zouden hebben op een langdurigheidstoeslag is de verordening aangepast.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

De minimumleeftijd waarop iemand een langdurigheidstoeslag kan aanvragen, is door de wetgever, uitgaande van een referteperiode van 36 maanden (3 jaar), teruggebracht van 23 naar 21 jaar. Aangezien een belanghebbende normaal gesproken vanaf zijn 18de jaar voor de wet als zelfstandig rechtssubject wordt beschouwd, begint de referteperiode niet eerder dan op de 18de verjaardag van belanghebbende.

Artikel 3

In dit artikel worden de begrippen langdurig en laag inkomen ingevuld. Een laag inkomen wordt uitgedrukt in een percentage van de voor de belanghebbende/aanvrager toepasselijke bijstandsnorm. In verband met de komst van de Wet investeren in jongeren (WIJ) is de toepasselijke bijstandsnorm voor jongeren per 1 juli 2010 vervallen. In plaats daarvan komt de toepasselijke WIJ-norm. Er is gekozen voor een referteperiode van 36 maanden en een inkomen niet hoger dan 100% van het sociaal minimum, toepasselijke bijstandsnorm c.q. WIJ-norm.

Bepaalde groepen zijn uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag. Het gaat hier om personen die wel aan de voorwaarden zouden kunnen voldoen maar van wie gesteld kan worden dat een recht op langdurigheidstoeslag niet strookt met de aard en doelstelling ervan.

Van studenten wordt gesteld dat zij perspectief op inkomensverbetering hebben. Om te voorkomen dat de werkende belanghebbende die zijn positie middels avondstudie probeert te verbeteren, niet in aanmerking kan komen voor de langdurigheidstoeslag, is bepalend of de studerende in de referteperiode studiefinanciering heeft genoten. Studiefinanciering is immers alleen mogelijk bij een dagstudie en bij studenten beneden een bepaalde leeftijd. Als het gaat om gehuwden/samenwonenden van wie één van beiden studiefinanciering op basis van de Wet op de Studiefinanciering heeft genoten in een periode waarin beiden niet als gehuwd zijn aan te merken, komt het recht de ander toe, voor zover aan de overige voorwaarden is voldaan. Aangezien bewoners van AWBZ-inrichtingen geen dan wel veel minder vervangingsuitgaven hebben dan zelfstandig wonenden, hebben zij geen recht op een langdurigheidstoeslag. In artikel 3, tweede lid wordt uitgesloten dat een belanghebbende die in de referteperiode een bijstandsuitkering heeft ontvangen, geen recht heeft op een langdurigheidstoeslag. Dit, omdat de bijstandsnorm voor een 27-plusser en de WIJ-norm (norm plus toeslag minus verlaging in het kader van de WIJ) niet altijd even hoog zullen zijn.

Artikel 4

In lid 1 wordt de hoogte van de toeslag geregeld voor zelfstandig wonenden en in lid 4 de jaarlijkse indexering van de verschillende in lid 1 genoemde bedragen. In lid 3 wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 van de WWB getroffen voor situaties waarin één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de WWB. Nieuw is de toevoeging dat geen recht op een inkomensvoorziening op basis van de WIJ bestaat (artikel 28, derde lid van de WIJ). NB: Dit derde lid ziet alleen op de situatie dat bij één van beide echtgenoten sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de WWB dan wel artikel 28, derde lid van de WIJ.

Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor de langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 van de WWB en/of het gestelde in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op de langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk, aan de voorwaarden voldoen.