Regeling vervallen per 31-12-2017

Gemeenschappelijke regeling voor het Koepelschap Buitenstedelijk Groen

Geldend van 24-12-2015 t/m 30-12-2017

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling voor het Koepelschap Buitenstedelijk Groen

Gemeenschappelijke Regeling voor het Koepelschap Buitenstedelijk Groen (Staatscourant 2015, 48086; opgeheven per 31-12-2017, Stc. 2017 3875)

Hoofdstuk I Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

a. regeling: de gemeenschappelijke regeling voor het Koepelschap Buitenstedelijk Groen;

b. Koepelschap: het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2 van de regeling;

c. deelnemers: Provinciale staten en gedeputeerde staten van de Provincie Zuid-Holland, de raden en colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Rotterdam, Brielle, Ridderkerk, Vlaardingen, Nissewaard, Barendrecht, Schiedam, Krimpen aan den IJssel, Hendrik-Ido-Ambacht, Zwijndrecht, Capelle aan den IJssel, Maassluis, Albrandswaard, Westvoorne, Hellevoetsluis en Krimpenerwaard; d.gebied: het werkingsgebied van de gemeenschappelijke regeling, die gelijk is aan de grenzen van de deelnemende gemeenten;

e.groengebieden: de bij het aangaan van de regeling reeds bestaande en daarna de door het algemeen bestuur aan te wijzen groengebieden;

f.beheer: de duurzame instandhouding en de herinrichting van de bestaande groengebieden op basis van bestaand beleid;

g.ontwikkeling: de realisatie van nieuwe groengebieden op basis van Rijks, provinciaal en regionaal beleid;

h.ontwikkelingsnormbedrag per inwoner: het jaarlijks vast te stellen delingsresultaat van alle werkelijke bijdragen van de individuele deelnemers aan ontwikkelingskosten en het totale inwonertal van alle bij het Koepelschap aangesloten gemeenten;

i.instandhoudingsnormbedrag per inwoner: het jaarlijks vast te stellen delingsresultaat van alle werkelijke bijdragen van de individuele deelnemers aan instandhoudingskosten en het totale inwonertal van alle bij het Koepelschap aangesloten gemeenten.

Hoofdstuk II Naam, doel en taakstelling

Artikel 2

1.Er is een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam, genaamd Koepelschap Buitenstedelijk Groen dat is gevestigd op het postadres van het secretariaat.

2. Het Koepelschap kent de volgende organen:

a. het algemeen bestuur;

b. het dagelijks bestuur;

c. de voorzitter.

3. Het Koepelschap heeft tot doel op basis van een Rijks, provinciaal en regionaal programma/beleid in onderlinge samenhang een evenwichtige ontwikkeling en instandhouding van het buitenstedelijk groen als geheel in het gebied en in verhouding tot zijn omgeving te bevorderen.

4. Het Koepelschap verwezenlijkt zijn doel onder meer door de nu volgende taken:

a. het formuleren van de strategische inzet en aansturing van beheer en (her)inrichting op grond van door rijk, provincie en gemeenten vastgesteld beleid ter opheffing van het tekort aan buitenstedelijk groen voor natuur- en recreatieschappen en/of daartoe (om)gevormde bestuurlijke platforms voor gebiedsgericht werken alsmede overige terreinbeherende instanties;

b.het doelmatig en doelgericht alloceren en aanwenden van rijks- en provinciale middelen alsmede het bepalen van maximale bijdragen van de deelnemende gemeenten voor de instandhouding en de ontwikkeling van de groengebieden;

c.de verwerving, doelmatige aanwending en doelgerichte toewijzing van de Rijks- en provinciale middelen binnen het gebied;

d. het doen uitvoeren van de vastgestelde doelen;

e. het onder te stellen voorwaarden toekennen en het beschikbaar stellen van financiële bijdragen in de uitvoering/uitwerking van dit lid onder d bedoelde doelen met name aan (natuur- en) recreatieschappen in het gebied en in voorkomende gevallen aan andere overheden onderscheidenlijk overige terreinbeherende instanties niet zijnde deelnemers van eerder bedoelde schappen in en buiten het gebied;

f. de verevening van de financiële bijdragen;

g. het evalueren en monitoren van het doen uitvoeren van de vastgestelde doelen, alsmede van de doelmatige aanwending en doelgerichte toewijzing van doelen en middelen voor instandhouding en ontwikkeling van groengebieden.

Hoofdstuk III Algemene bepalingen: toekening van bevoegdheden aan Koepelschap en het algemeen bestuur

Artikel 3

Met inachtneming van het gestelde in artikel 54 van de Wet gemeenschappelijke regelingen worden aan het bestuur van het Koepelschap voor de realisatie van het in artikel 2, lid 3, omschreven doel alle bevoegdheden van regeling en bestuur toegekend, die nodig zijn voor de uitvoering van de in artikel 2, lid 4 genoemde taken.

Hoofdstuk IV Algemeen bestuur: samenstelling, bevoegdheden, besluitvorming en verantwoording aan Provinciale Staten en gemeenteraden

Artikel 4

1. Het algemeen bestuur bestaat uit de volgende leden:

a. twee aan te wijzen door Provinciale Staten uit hun midden, de voorzitter inbegrepen, en uit de Gedeputeerden;

b.twee aan te wijzen door de raad van de gemeente Rotterdam uit hun midden, de voorzitter inbegrepen en uit de wethouders;

c.de overige leden (een lid per gemeente) aan te wijzen door de raden van de andere deelnemende gemeenten uit hun midden, de voorzitter inbegrepen, en uit de wethouders.

2.Het algemeen bestuur benoemt uit haar midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter. De voorzitter is tevens voorzitter van het dagelijks bestuur. Een van de in de lid 1, sub b, bedoelde leden wordt door het algemeen bestuur benoemd tot plaatsvervangend voorzitter.

3.De in lid 1 bedoelde leden hebben in de vergaderingen van het algemeen bestuur elk een stem.

4.Een lid kan te allen tijde door Provinciale Staten respectievelijk de gemeenteraad die hem hebben aangewezen worden ontslagen, dan wel zelf ontslag nemen. Provinciale Staten respectievelijk de gemeenteraad wijzen zo snel mogelijk nadat zijn plaats door ontslag of anderszins is opengevallen, een nieuw lid aan.

5.Provinciale Staten kunnen respectievelijk de gemeenteraad kan een plaatsvervangend lid aanwijzen dat het door hen respectievelijk hem aangewezen lid in geval van ontstentenis of verhindering vervangt. Het bepaalde in lid 4 van dit artikel is ten aanzien van een plaatsvervangend lid van overeenkomstige toepassing.

6.De leden en plaatsvervangende leden mogen niet in dienst van het Koepelschap werkzaam zijn.

7.De besluiten tot het aanwijzen of ontslag van leden cq plaatsvervangende leden van het algemeen bestuur worden in afschrift aan de andere deelnemers en aan het algemeen bestuur gezonden.

 

Artikel 5

Aan het algemeen bestuur worden alle bevoegdheden toegekend die gekoppeld zijn aan het in artikel 2, leden 3 en 4, omschreven doel en de taken van het Koepelschap. Het gaat hierbij om bevoegdheden, die niet in deze regeling of bij wet aan het dagelijks bestuur of de voorzitter zijn opgedragen. 

Artikel 6

1.De deelnemers van het Koepelschap informeren het dagelijks bestuur over de bij hen in voorbereiding zijnde besluiten waarvan de kennisneming voor de uitoefening van de bevoegdheden van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur van belang is.

2.De deelnemers van het Koepelschap informeren het dagelijks bestuur over alle door hen genomen besluiten die van belang zijn voor de uitoefening van bevoegdheden van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

Artikel 7

1.Het algemeen bestuur stelt met inachtneming van het gestelde in het tweede tot en met het negende lid van dit artikel een reglement van orde voor zijn vergaderingen vast.

2.Het algemeen bestuur vergadert ten minste tweemaal per jaar en voorts zo dikwijls de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt, dan wel drie van de leden schriftelijk met opgave van redenen verlangen.

3.Het algemeen bestuur mag niet beraadslagen, besluiten of stemmen, indien niet meer dan helft van het aantal leden aanwezig is, waaronder de voorzitter of de plaatsvervangend voorzitter.

4.Het algemeen bestuur kan alleen in een openbare vergadering beraadslagen en besluiten over:

a.de begroting, begrotingswijzigingen, de jaarrekening en de in artikel 15 van deze regeling genoemde verordening;

b. de aanwijzing, de schorsing en het ontslag van de leden van het Dagelijks Bestuur;

c. de benoeming, de schorsing en het ontslag van de secretaris en de penningmeester.

5. Het algemeen bestuur kan personen of instanties uitnodigen om voor een bepaald onderwerp en/of (on)bepaalde tijd als adviseur aan de vergaderingen deel te nemen.

Artikel 8

1.Een lid van het algemeen bestuur verschaft aan Provinciale Staten respectievelijk de gemeenteraad die hem heeft aangewezen binnen zes weken alle inlichtingen, die door Provinciale Staten respectievelijk de gemeenteraad of één of meer leden daarvan worden verlangd.

2.Een lid van het algemeen bestuur is aan Provinciale Staten respectievelijk de gemeenteraad die hem heeft aangewezen verantwoording verschuldigd voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid, op de wijze die door Provinciale Staten respectievelijk de gemeenteraad is bepaald.

3.Indien een lid van het algemeen bestuur het vertrouwen verliest van Provinciale Staten respectievelijk de gemeenteraad die hem in het algemeen bestuur heeft aangewezen, treedt dit lid met onmiddellijke ingang terug. Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Hoofdstuk V Dagelijks bestuur: samenstelling, bevoegdheden, besluitvorming en verantwoording aan algemeen bestuur

Artikel 9

1.Het dagelijks bestuur bestaat uit acht leden door en uit het algemeen bestuur aan te wijzen, te weten:

a.het door Provinciale Staten aangewezen lid;

b.het door de raad van de gemeente Rotterdam aangewezen lid;

c.de overige leden zijn de leden van het algemeen bestuur zoals aangegeven in artikel 4, lid 1 onder c.

2. De in lid 1 bedoelde leden hebben in de vergaderingen van het dagelijks bestuur een stem.

3. Het algemeen bestuur kan tevens een plaatsvervanger per lid van het dagelijks bestuur aanwijzen.

4.Het lid dat ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn, houdt tevens op lid van het dagelijks bestuur te zijn.

5.Het algemeen bestuur kan vooruitlopend op een spoedige toetreding tot het Koepelschap van nieuwe deelnemers, voor wat betreft de aanwijzing van de leden van dagelijks bestuur, afwijken van het gestelde in lid 1, onder c van dit artikel. Zij zal aan deze bijzondere aanwijzing van leden wel nadere eisen (kunnen) stellen. Ingeval een aanwijzing van een lid van het dagelijks bestuur niet zijnde een lid van het algemeen bestuur geschiedt, kunnen maximaal vier van de zes bedoelde dagelijks bestuursleden van buiten de kring van het algemeen bestuur worden aangewezen. Het totaal aantal leden van het dagelijks bestuur kan daardoor niet boven de acht uitkomen. De vier leden kunnen met inachtneming van het gestelde in artikel 14, lid 2 van de Wet gemeenschappelijke regelingen en artikel 4, lid 2 van deze regeling niet de functie van (plaatsvervangend) voorzitter vervullen.

Artikel 10

1. Het dagelijks bestuur heeft tot taak:

a. het voorbereiden van al hetgeen in het algemeen bestuur ter overweging en beslissing moet worden gebracht;

b. het uitvoeren van besluiten van het algemeen bestuur;

c. het stimuleren en coördineren van interregionaal overleg;

d. het bekendmaken van besluiten welke dient te geschieden op grond van de wet, deze gemeenschappelijke regeling of een besluit van het algemeen bestuur;

e.het desgevraagd geven van informatie en advies over alle zaken die het Koepelschap aangaan aan het algemeen bestuur en de deelnemers;

f.het beheren van de inkomsten en uitgaven, voorzover dit niet in of op grond van deze gemeenschappelijke regeling aan anderen is opgedragen;

g. de dagelijkse zorg voor de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding;

h. het vaststellen van de nadere voorwaarden bij onder andere het toekennen van financiële bijdragen voor zover het algemeen bestuur niet anders besloten heeft;

i.het nemen van alle conservatoire maatregelen, zowel in als buiten rechte en het doen wat nodig is ter voorkoming van verjaring en verlies van recht en bezit;

j.het voeren van een rechtsgeding en beroep tegen administratieve beslissingen onder door het algemeen bestuur te stellen voorwaarden;

k. het houden van gedurig toezicht op alles wat het Koepelschap aangaat;

l. de zorg voor de bewaring van archiefbescheiden.

m. het verrichten van bepaalde privaatrechtelijke rechtshandelingen.

2. Het dagelijks bestuur zendt zo spoedig mogelijk de door het algemeen bestuur vastgestelde doelen zoals bedoeld in artikel 2 lid 4 onder c van deze regeling, in ieder geval naar onder andere de deelnemers van het Koepelschap en de bestuursorganen van de (natuur- en) recreatieschappen in het gebied.

3.Het Dagelijks Bestuur kan volmacht en mandaat verstrekken voor de daarvoor in aanmerking komende uitvoerende bevoegdheden.

Artikel 11

1.Het dagelijks bestuur kan met inachtneming van het gestelde in het tweede tot en met het zevende lid van dit artikel een reglement van orde voor zijn vergaderingen vaststellen. Indien van deze bevoegdheid gebruik gemaakt wordt, zal het algemeen bestuur hiervan in kennis worden gesteld.

2. De vergaderingen van het dagelijks bestuur zijn niet openbaar.

3. Het dagelijks bestuur maakt afspraken over het aantal vergaderingen per jaar. Daarnaast vergadert het dagelijks bestuur zo vaak de voorzitter dit nodig oordeelt of een lid van het dagelijks bestuur dit schriftelijk met opgaaf van redenen aan de voorzitter verzoekt.

4.Het dagelijks bestuur mag niet beraadslagen of besluiten indien niet, meer dan de helft van het aantal leden aanwezig is, waaronder de voorzitter of plaatsvervangend voorzitter.

5.Alle besluiten worden bij meerderheid van stemmen opgemaakt. Bij staking van stemmen wordt het nemen van een besluit uitgesteld tot een volgende vergadering, waarin de beraadslagingen kunnen worden heropend. Indien de stemmen over hetzelfde voorstel voor de tweede maal staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

6.Indien het bij het vierde lid vereiste aantal leden niet is opgekomen, belegt de voorzitter een nieuwe vergadering. De leden worden hiervoor schriftelijk opgeroepen onder vermelding van dezelfde als bij de eerste vergadering te behandelen zaken.

7.Op deze nieuwe vergadering is het gestelde in lid 4 niet van toepassing. Het dagelijks bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerdere vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien ten minste de helft van het aantal leden aanwezig is, waaronder de voorzitter of plaatsvervangend voorzitter.

8.Het dagelijks bestuur kan personen of instanties uitnodigen om voor een bepaald onderwerp en/of (on)bepaalde tijd als adviseur aan de vergaderingen deel te nemen. Het dagelijks bestuur kan deze aanwijzing te allen tijde intrekken.

Artikel 12

1.De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

2.Zij geven gevraagd en ongevraagd aan het algemeen bestuur alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur gevoerde en te voeren bestuur nodig is.

3.Zij verstrekken – tezamen dan wel afzonderlijk – aan het algemeen bestuur alle inlichtingen die door het algemeen bestuur dan wel een of meer leden daarvan, hetzij mondeling in een vergadering van het algemeen bestuur, hetzij schriftelijk worden verlangd en wel door:

a.mondelinge beantwoording van de gestelde vragen in dezelfde vergadering van het algemeen bestuur;

b.toezending van bepaalde aangewezen stukken binnen drie weken na ontvangst van het verzoek daartoe;

c.schriftelijke beantwoording van de gestelde vragen binnen zes weken na ontvangst daarvan.

4.De besluitenlijst van de vergaderingen van het dagelijks bestuur wordt zo spoedig mogelijk ter kennisgeving naar het algemeen bestuur en de deelnemers van het Koepelschap gezonden.

Hoofdstuk VI Voorzitter: bevoegdheden en vervanging voorzitter

Artikel 13

1.De voorzitter van het Koepelschap leidt de vergaderingen van het algemeen bestuur evenals die van het dagelijks bestuur.

2. Het gestelde in artikel 4, lid 4 en 5 is van overeenkomstige toepassing.

3. De voorzitter vertegenwoordigt het Koepelschap in en buiten rechte.

4. De voorzitter kan de vertegenwoordiging buiten rechte aan een door hem aan te wijzen gemachtigde opdragen.

5.De voorzitter tekent alle stukken die uitgaan van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

Hoofdstuk VII Secretaris en penningmeester

Artikel 14

1.Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter worden bijgestaan door een secretaris en een penningmeester.

2.De secretaris en de penningmeester worden door het algemeen bestuur benoemd op voordracht van Gedeputeerde Staten. Het algemeen bestuur besluit tot schorsing en ontslag.

3. Het algemeen bestuur kan besluiten om voor beide functies een functionaris te benoemen.

4. Het dagelijks bestuur stelt een instructie voor de secretaris en de penningmeester op en regelt in overleg met Gedeputeerde Staten zijn vervanging bij afwezigheid of ontstentenis.

5.De secretaris en de penningmeester wonen de vergaderingen van het algemeen en het dagelijks bestuur bij. De secretaris draagt zorg voor de verslaglegging van deze vergaderingen.

6.Alle stukken die van het algemeen - en dagelijks bestuur uitgaan, worden door de secretaris medeondertekend.

Hoofdstuk VIII Financiële bepalingen: Financiële verordening, begroting, jaarrekening, verdeelsleutel/verevening deelnemersbijdragen in ontwikkeling en instandhouding groengebieden, integratieregeling nieuwe deelnemers Koepelschap en kosten ambtelijke ondersteuning Koepelschap

Artikel 15

Het algemeen bestuur stelt een financiële en controleverordening vast.

Artikel 16

Het boekjaar van het Koepelschap is gelijk aan het kalenderjaar. Het eerste boekjaar loopt echter vanaf de inwerkingtreding van deze regeling tot 1 januari van het daarop volgende jaar.

Artikel 17

Jaarlijks stelt het algemeen bestuur een begroting op die voldoet aan de geldende wet- en regelgeving alsmede daaruit voortvloeiende eisen. De vaststelling door het algemeen bestuur geschiedt met meerderheid van stemmen.

Artikel 18

1.Het dagelijks bestuur zendt de ontwerp-begroting acht weken - voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden overeenkomstig het bepaalde in artikel 59 van de Wet gemeenschappelijke regelingen - toe aan Provinciale Staten en aan de raden van de deelnemende gemeenten.

2.Provinciale Staten en de raden van de deelnemende gemeenten worden van het besluit van het algemeen bestuur ten aanzien van de begroting op de hoogte gesteld. Zo nodig wordt bij deze kennisgeving ook een exemplaar van de vastgestelde begroting gevoegd. De in dit lid genoemde bestuursorganen van de deelnemers kunnen binnen acht weken na de kennisgeving cq toezending hun zienswijze over de vastgestelde begroting aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties doen blijken.

3.Het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel is mede van toepassing op besluiten tot wijzigingen van de begroting.

Artikel 19

1.Het algemeen bestuur stelt op voordracht van het dagelijks bestuur de jaarrekening vast voor 1 juli volgend op het (boek-)jaar waarop deze betrekking heeft.

2. Het algemeen bestuur beslist over de bestemming van het batig saldo.

3. Na de vaststelling van de jaarrekening van het Koepelschap en de toezending van de vastgestelde jaarrekening van de deelnemers aan het Koepelschap vindt een definitieve afrekening met de deelnemers plaats.

Artikel 20

1.Het algemeen bestuur stelt jaarlijks in het kader van de begroting een ontwikkeling- en instandhoudingprogramma groengebieden in het gebied vast.

2. Het programma geeft een meerjarig voortschrijdend overzicht van:

a. Beleidsdoelen per gebied;

b. Ontwikkelingskosten;

c. Instandhoudingskosten;

d. Voorwaarden en garanties met betrekking tot het beschikbaar stellen van middelen in relatie tot de leden a, b en c.

Artikel 21

1.De financiering van de investeringen komen, na aftrek van bijdragen van derden, voor 75 % ten laste van de Provincie Zuid-Holland en voor 25 % ten laste van de deelnemende gemeenten van het Koepelschap.

2.De financiering van beheer - en exploitatie komen, na aftrek van bijdragen derden, voor 25 % ten laste van de Provincie Zuid-Holland en voor 75 % ten laste van de deelnemende gemeenten van het Koepelschap.

3.De bijdrage in de exploitatiekosten van de overige recreatieprojecten geschiedt naar rato van het aantal inwoners per 1 januari van het desbetreffende dienstjaar. De bijdrage per inwoner is afhankelijk van de grootte van de gemeente en zal zich verhouden als 0,84 : 0,86 : 1,00 voor respectievelijk een gemeente met minder dan 20.000 inwoners, een gemeente met 20.000 inwoners en meer en minder dan 50.000 inwoners en een gemeente met 50.000 inwoners en meer.

Artikel 22

1.De werkelijke bijdragen van deelnemers van het Koepelschap in enig jaar aan de instandhouding en ontwikkeling van groengebieden in het gebied worden verevend op basis van de in artikel 21, de leden 1, 2 en 3 genoemde verhoudingen.

2.De bedragen per deelnemer na verevening worden binnen één maand na de vaststelling van de jaarrekening uitgekeerd en ontvangen.

Artikel 23

1.Nieuwe deelnemers van het Koepelschap, zoals bedoeld in artikel 26, kunnen gebruik maken van een financiële integratieregeling.

2. De integratieregeling luidt als volgt:

a. Het verschil in werkelijke bijdragen en toegerekende bijdragen in enig jaar zal in het eerste jaar van deelneming voor 25% worden verevend;

b. In het tweede jaar voor 50% en in het derde jaar voor 75%;

c. In het vierde jaar en volgende jaar zal 100% worden verevend.

 

Artikel 24

1.De apparaatkosten van de ambtelijke ondersteuning van het Koepelschap worden voor 50% gedragen door de provincie Zuid-Holland en voor 50% door de deelnemende gemeenten van het Koepelschap.

2.De in lid 1 bedoelde apparaatskosten zullen aan de hand van de gebruikelijke indexcijfers Nationale Bestedingen jaarlijks geindexeerd worden.

Hoofdstuk IX Archief

Artikel 25

De bepalingen van de Archiefwet 1995 en de daaruit voortvloeiende uitvoeringsvoorschriften, voorzover betrekking hebbende op de archiefbescheiden van de deelnemers, zijn van overeenkomstige toepassing op het Koepelschap. Het algemeen bestuur treft terzake een nadere regeling in overleg met de Inspecteur der Provinciale Archieven van Zuid-Holland.

Hoofdstuk X Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 26

1.Toetreding van een nieuwe deelnemer kan plaatsvinden bij daartoe strekkende besluiten van alle deelnemers.

2.Met inachtneming van het gestelde in artikel 23 van deze regeling voorziet het besluit tot toetreding tevens in de wijziging van het in artikel 20 genoemde ontwikkeling- en in standhoudingprogramma en de op basis hiervan vastgestelde financiering van ontwikkeling, beheer en exploitatie alsmede de verevening van werkelijke bijdragen van deelnemers zoals respectievelijk bedoeld in de artikelen 21 en 22.

Artikel 27

1. De deelnemers hebben de mogelijkheid uit de regeling te treden bij daartoe strekkend besluit, dat binnen twee weken nadat het is genomen aan het algemeen bestuur wordt toegezonden.

2. Aan de uittreding kunnen voorwaarden, waaronder financiële, worden verbonden.

3.Ten aanzien van de voorwaarden genoemd in het tweede lid beslist het algemeen bestuur met tenminste tweederde van het aantal stemmen.

4.De deelnemers voorzien in de nodige wijzigingen van de in artikel 26, lid 2 aangegeven financiering en verevening.

Artikel 28

1. Deze regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

2. De regeling wordt gepubliceerd in het Provinciaal Blad en voorts op de door elk van de deelnemers gebruikelijke wijze.

3.Zij treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking in het Provinciaal Blad. Het gestelde in artikel 52, juncto 26 van de Wet gemeenschappelijke regelingen is daarbij van toepassing.

Artikel 29

1. Deze regeling kan worden gewijzigd bij gelijkluidende besluiten van alle deelnemers.

2. Het gestelde in lid 2 en 3 van artikel 27 is hierbij van toepassing.

Artikel 30

1. Deze regeling kan worden opgeheven bij gelijkluidende besluiten van alle deelnemers.

2. In geval van opheffing stelt het algemeen bestuur, de deelnemers gehoord, een liquidatieplan op.

3.Het liquidatieplan regelt de financiële gevolgen van de opheffing van deze regeling en kan van de bepalingen van de regeling afwijken.

4.Zonodig blijven de bestuursorganen van het Koepelschap ook na het tijdstip van de opheffing in functie tot de liquidatie is voltooid.

Hoofdstuk XI Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 31

De eerste aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur heeft plaats met ingang van de dag, waarop deze regeling in werking treedt.

Artikel 32

Deze regeling wordt aangehaald als: Gemeenschappelijke Regeling voor het Koepelschap Buitenstedelijk Groen.