Regeling vervallen per 01-01-2021

Financieel Besluit maatschappelijke ondersteuning Zuidhorn 2016 (gewijzigd)

Geldend van 12-01-2016 t/m 31-12-2020

Intitulé

Financieel Besluit maatschappelijke ondersteuning Zuidhorn 2016 (gewijzigd)

Het college van burgemeester en wethouders van 12 januari 2016

gelet op artikel van de Wet maatschappelijke ondersteuning en artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat gelet op de Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning Zuidhorn 2015 waarin aan ons de bevoegdheid is gegeven om nadere regels te stellen;

besluit vast te stellen het volgende besluit:

Financieel Besluit maatschappelijk ondersteuning Zuidhorn 2016 (gewijzigd)

Afdeling 1 Algemeen

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Voor de begripsbepalingen wordt verwezen naar de Verordening maatschappelijke ondersteuning Zuidhorn 2015.

Hoofdstuk 2 Kosten voor rekening aanvrager, eigen bijdrage en berekening maximale periodebijdrage

Artikel 2.1 Eigen rekening

Indien de belanghebbende een duurdere voorziening wil dan de goedkoopst compenserende voorziening komt het meerdere voor rekening van de belanghebbende.

Artikel 2.2 Eigen bijdrage

  • 1. Voor voorzieningen die in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden verstrekt is een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 2. Voor voorzieningen die in natura of als persoonsgebonden budget worden verstrekt is een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 3. Voor kosten voor onderhoud, reparatie en/of verzekering van een voorziening kan ook een eigen bijdrage worden opgelegd.

  • 4. In uitzondering op de voorgaande leden is geen eigen bijdrage verschuldigd voor jeugdigen (onder 18 jaar), rolstoelvoorzieningen, het collectief vervoer, verhuiskostenvergoeding, woningaanpassingen in gemeenschappelijke ruimten, tijdelijke huisvesting, huurderving of voorzieningen met een waarde lager dan € 150,--.

  • 5. In uitzondering op lid 4 is voor woningaanpassingen van jeugdigen onder de 18 jaar wel een eigen bijdrage verschuldigd.

Artikel 2.3 Berekening, vaststelling eigen bijdrage

  • 1. De eigen bijdrage wordt berekend, opgelegd, vastgesteld en geïnd al dan niet per periode van 4 weken, zoals geregeld in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2016.

  • 2. Berekening, oplegging, vaststelling en inning van de eigen bijdrage vindt plaats door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) met de door de gemeente Zuidhorn vastgestelde regels.

Artikel 2.4 Maximale periodebijdrage

  • 1. De eigen bijdrage over een periode van 4 weken is gelijk aan de wettelijke “maximale periodebijdrage” in die periode, tenzij deze bijdrage hoger is dan de “kosten van de voorziening per 4 weken” in die periode. In dat geval is de eigen bijdrage of het eigen aandeel gelijk aan de “kosten van de voorziening per 4 weken”.

  • 2. Wanneer meerdere Wmo voorzieningen verstrekt worden en/of wanneer er ook voor WLZ- zorg een eigen bijdrage opgelegd wordt, geldt het anticumulatiebeginsel. Het anticumulatiebeginsel bepaalt dat de belanghebbende per 4 weken nooit meer betaalt dan de voor zijn situatie berekende “maximale periodebijdrage”, ongeacht de totale kosten van alle voorzieningen (Wmo en/of WLZ-zorg).

Artikel 2.5 Berekening maximale perdiodebijdrage

  • 1. Bij de bepaling van de hoogte van de maximale periodebijdrage in een bepaald jaar wordt rekening gehouden met het verzamelinkomen van de belanghebbende en dat van zijn eventuele partner het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin aan een persoon maatschappelijke ondersteuning is verleend. Onder verzamelinkomen wordt in dit besluit verstaan: het inkomen zoals bedoeld in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2016. De gegevens over het verzamelinkomen worden ingewonnen bij de belastingdienst.

  • 2. De wettelijk bepaalde maximale periodebijdrage is voor ongehuwde personen jonger dan 65 jaar € 19,40 per 4 weken (norm 2016), met dien verstande dat indien zijn verzamelinkomen meer bedraagt dan € 22.486,-- het bedrag van € 19,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn verzamelinkomen en € 22.486,-- per 4 weken;

  • 3. De wettelijke bepaalde maximale periodebijdrage is voor ongehuwde personen van met de pensioengerechtigde leeftijd of ouder € 19,40 (norm 2016) per 4 weken, met dien verstande dat indien zijn verzamelinkomen meer bedraagt dan € 16.887,-- het bedrag van € 19,40 wordt verhoogd met dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn verzamelinkomen en € 16.887,-- per 4 weken;

  • 4. De wettelijk bepaalde maximale periodebijdrage is voor gehuwde personen, indien een van beiden jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd € 27,80 (norm 2016) per 4 weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke verzamelinkomen meer bedraagt dan € 28.177,-- het bedrag van € 27,80 wordt verhoogd met dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke verzamelinkomen en € 28.177,-- per 4 weken;

  • 5. De wettelijk bepaalde maximale periodebijdrage is voor gehuwde personen die beiden de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt € 27,80 (norm 2016) per 4 weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke verzamelinkomen meer bedraagt dan € 23.374,-- het bedrag van € 27,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke verzamelinkomen en € 23.374,-- per 4 weken;

  • 6. Voor wat betreft de hoogte van de in leden 2 t/m 5 genoemde bedragen wordt aangesloten bij de bedragen in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2016.

Hoofdstuk 3 Duur oplegging eigen bijdrage en vaststelling "Kosten van de voorziening per 4 weken"

Artikel 3.1 Inhoud besluit

Het college meldt de belanghebbende in een besluit tot verstrekking van een voorziening gedurende welke periode een eigen bijdrage verschuldigd is en hoe hoog het bedrag van de “Kosten van de voorziening per 4 weken” is of de totale kosten waarvoor de eigen bijdrage verschuldigd is..

Artikel 3.2 Eigen bijdrage huishoudelijke hulp (Hulp bij het huishouden)

  • 1. Voor huishoudelijke hulp (hulp bij het huishouden) in natura (HH2) wordt een eigen bijdrage opgelegd zolang de huishoudelijke hulp wordt verstrekt. De “Kosten van de voorziening per 4 weken” worden als volgt vastgesteld: het aantal uren ontvangen zorg in die 4 weken, vermenigvuldigd met het gemiddelde uurtarief dat het college aan de zorgaanbieders betaalt.

  • 2. Voor huishoudelijke hulp in de vorm van een persoonsgebonden budget (HH2) wordt een eigen bijdrage opgelegd zolang het periodieke persoonsgebonden budget wordt verstrekt. De “Kosten van de voorziening per 4 weken” wordt als volgt vastgesteld: de hoogte van het periodiek persoonsgebonden budget omgerekend naar het bedrag per periode van 4 weken.

Artikel 3.3 Eigen bijdrage bij tegemoetkoming aannemelijke meerkosten

Voor voorzieningen die verstrekt worden in de vorm van een (periodieke) financiële tegemoetkoming wordt een eigen bijdrage opgelegd zolang de tegemoetkoming verstrekt wordt.

Artikel 3.4 Eigen bijdrage maatwerkvoorziening in bruikleen en persoonsgebonden budget

Voor voorzieningen in bruikleen en in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt een eigen bijdrage opgelegd zolang de voorziening gebruikt wordt.

Artikel 3.5 Eigen bijdrage opvang en beschermd wonen

  • 1. Een belanghebbende is voor verblijf in een opvang of beschermd wonen een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 2. De eigen bijdrage is gelijk aan de kostprijs voor verblijf in een opvang of beschermd wonen minus zak-en kleedgeld.

  • 3. De belanghebbende mag bij verblijf in een opvang of beschermd wonen niet minder overhouden dan de zak-en kleedgeldnorm, als bedoeld in artikel 23 lid 1 van de Participatiewet, alsmede een bedrag in verband met de standaardpremie gecorrigeerd met de zorgtoeslag en inclusief vakantiegeld, overeenkomstig artikel 1 lid 1 sub g van de Wet op de zorgtoeslag.

  • 4. Indien de instelling bij voltijdse opvang of crisisopvang aan de belanghebbende geen voeding verstrekt dan dient de instelling de belanghebbende een bedrag per dag beschikbaar te stellen voor het inkopen van voedingsmiddelen. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag dat het NIBUD jaarlijks berekent als gemiddelde kosten voor voeding per dag.

  • 5. Afwezigheid van de belanghebbende uit de opvang of beschermd wonen, anders dan in verband met beëindiging van de opvang of beschermd wonen, wordt geen eigen bijdrage in rekening gebracht.

  • 6. Een belanghebbende is geen eigen bijdrage verschuldigd als hij een vergoeding voor huisvesting betaalt aan de instelling.

  • 7. Voor personen die de huiselijke situatie hebben verlaten in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld is maximaal 3 dagen geen eigen bijdrage verschuldigd in de dagopvang, nachtopvang en/of noodopvang.

  • 8. Een belanghebbende hoeft geen eigen bijdrage te betalen als hij tijdens zijn verblijf woonkosten is verschuldigd wanneer hij als hoofdbewoner van de woning deze heeft moeten verlaten in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.

  • 9. De door het college aangewezen instellingen voor maatschappelijke opvang en opvang van personen die de huiselijke situatie hebben verlaten in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld zijn verplicht de vastgestelde bijdrage te innen van de belanghebbende in die gevallen wanneer de eigen bijdrage niet kan worden ingehouden op de bijstandsuitkering of inkomensvoorziening van de belanghebbende.

  • 10. Het college stelt de hoogte van de bijdrage voor de opvang vast.

Hoofdstuk 4 Nadere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 4.1 Vroegtijdige beëindiging, afschrijving en verantwoording

  • 1. Ingeval het gebruik van de voorziening welke met een persoonsgebonden budget is aangeschaft, is beëindigd en de gebruiksduur van de voorziening niet geheel is verstreken, is de budgethouder verplicht de voorziening te retourneren dan wel de restwaarde, onder verrekening van eventueel ingebrachte eigen middelen, aan het college te vergoeden.

  • 2. Bij vaststelling van het persoonsgebonden budget wordt rekening gehouden met afschrijvingstermijnen die naar geldende maatschappelijke normen voor de verstrekte voorziening gebruikelijk zijn. Indien de voorziening na afloop van de afschrijvingstermijn nog in goede staat verkeren, dan wordt de gebruiksduur verlengd.

Artikel 4.2 Huishoudelijke hulp en persoonsgebonden budget

  • 1. De huishoudelijke hulp wordt bij een persoonsgebonden budget vastgesteld in uren. Het uurtarief bij het inhuren van een particuliere hulp bedraagt € 24,12 voor HH2 (tarief 2016). Het uurtarief voor het inhuren van een erkende zorgaanbieder bedraagt voor HH2 € 24,12 (tarief 2016).

  • 2. De budgethouder dient een schriftelijke overeenkomst te sluiten met de door hem of haar inschakelde zorgverleners of zorg verlenende instantie.

  • 3. De uitbetaling vindt plaats volgens het trekkingsrecht van de SVB.

  • 4. De volledige week van ingangsdatum tot en met de volledige week van de beëindigingdatum worden uitbetaald.

  • 5. Bij de berekening van het persoonsgebonden budget wordt rekening gehouden met 52,14 weken.

Hoofdstuk 5 Nadere regels over woonvoorzieningen

Artikel 5.1 Financiële tegemoetkoming

  • 1. De hoogte van de door het college vast te stellen financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening bedraagt 100% van de voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komende kosten, tot een maximum van € 53.515,-- (norm 2016), tenzij dit leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

  • 2. De financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing wordt vastgesteld op basis van de door het college geaccepteerde offerte. Wanneer de financiële tegemoetkoming meer dan € 5.000,-- bedraagt, moet de aanvrager twee offertes inleveren.

  • 3. De financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten bedraagt € 2.717,-- (norm 2016).

  • 4. De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening (woonvoorzieningen van niet bouwkundige of woontechnische aard) bedraagt: voor roerende woonvoorzieningen, niet zijnde woningsanering, 100% van de aanschafkosten, tenzij de roerende woonvoorzieningen in natura worden verstrekt. voor kosten van woningsanering, afhankelijk van de leeftijd van de stoffering 100% tot nihil.

  • 5. De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening (onderhoud, reparatie en keuring) bedraagt 100% van de voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komende kosten.

  • 6. Het persoonsgebonden budget voor een roerende woonvoorziening wordt vastgesteld op basis van de geldende prijsafspraken met de leveranciers van voorzieningen of met Wold & Waard woonservice.

  • 7. Bij eenvoudige woningaanpassingen zal, in de situatie dat de persoon met beperkingen tevens eigenaar is van de woning, de vergoeding worden vastgesteld op basis van de gehanteerde richtprijzen van woningbouwvereniging Wold & Waard woonservice voor dergelijke voorzieningen.

  • 8. De financiële tegemoetkoming in de kosten van het bezoekbaar maken van één woonruimte (artikel 4.8 Verordening) bedraagt maximaal € 5.458,-- (norm 2016).

  • 9. Het minimumbedrag om in aanmerking te komen voor een financiële tegemoetkoming bedraagt € 10.500,-- (norm 2016).

  • 10. De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening (huurderving) bedraagt maximaal € 273,- per maand (norm 2016) tot een maximum van 6 maanden en met uitzondering van de eerste maand.

  • 11. De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening (tijdelijke huisvesting) bedraagt maximaal € 546,-- per maand (norm 2016) met een maximum van 6 maanden.

  • 12. De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening, specifiek voor een woonwagen of woonschip, bedraagt maximaal € 1.194,-- (norm 2016).

  • 13. Bij het bepalen van de hoogte van het terug te betalen bedrag van de woningaanpassing na verkoop van een aangepaste woning, wordt uitgegaan van de meerwaarde van 60% van de financiële tegemoetkoming voor de kosten van de aan-en bijgebouw van de woning.

Hoofdstuk 6 Vervoersvoorzieningen

Artikel 6.1 Collectief vervoer

  • 1. De persoon met beperkingen die is aangewezen op collectief vervoer is aan het college bijdrage verschuldigd, zoals vermeld in de uitvoeringsovereenkomst met de vervoerder. De bijdrage wordt door de vervoerder namens de gemeente geïnd.

  • 2. Pashouders kunnen reizen in een gebied van 30 kilometer rondom het woonadres. Boven de geldende maximaal te reizen 30 kilometer geldt het tarief van de vervoerder.

  • 3. De pashouder mag in beginsel een huisgenoot (partner en/of kinderen behorend tot het gezin) meenemen in het collectief vervoer.

  • 4. De pashouder mag daarnaast iemand gratis meenemen in het collectief vervoer, als de medische noodzaak daartoe vast is komen te staan.

  • 5. Voor het gebruik van het collectief vervoer wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt.

Artikel 6.2 Persoonsgebonden budget vervoersvoorzieningen

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopste compenserende voorziening. Dit bedrag wordt, indien nodig, verhoogd met 25% van de tegenwaarde voor de kosten van onderhoud en reparatie van de voorziening en, indien nodig, een bedrag voor de verzekering.

Artikel 6.3 Hoogte persoonsgebonden budget

De hoogte van een door het college te verlenen persoonsgebonden budget bedragen:

  • 1.

    Het normbedrag dat per jaar wordt verstrekt voor het gebruik van een bruikleenauto of eigen auto bedraagt € 998,-- (norm 2016), voor een rolstoelbus € 1497,-- (norm 2016);

  • 2.

    Het normbedrag dat per jaar wordt verstrekt voor het gebruik van een taxi bedraagt € 930,-- (norm 2016);

  • 3.

    Het normbedrag dat per jaar wordt verstrekt voor het gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt € 1.390,-- (norm 2016);

  • 4.

    Het normbedrag dat per jaar wordt verstrekt voor het gebruik van bovenregionaal vervoer en waarbij gebruik kan worden gemaakt van de Regiotaxi bedraagt € 470,-- (norm 2016).

  • 5.

    Indien de vervoersbehoefte van (echt)paren samenvalt, wordt ten hoogste het persoonsgebonden budget voor 1 persoon per (echt)paar toegekend.

  • 6.

    Voor zover de vervoersbehoefte van (echt)paren niet samenvalt, wordt maximaal anderhalf keer het persoonsgebonden budget van 1 persoon toegekend.

Hoofdstuk 7 Rolstoelvoorzieningen

Artikel 7.1 Persoonsgebonden budget rolstoel

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel, niet zijnde een sportrolstoel, wordt op basis van een offerte vastgesteld op als tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening, verhoogd met 25% van de tegenwaarde voor de kosten van onderhoud en reparatie van de voorziening en indien nodig, met de kosten van een verzekering.

  • 2. De rolstoelvoorziening wordt eens in de 5 tot 7 jaren verstrekt afhankelijk van de staat van de voorziening, tenzij dit leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

  • 3. Aanpassing of reparatie voor een bedrag tot € 230,-- is ter beoordeling van de reparateur. Hiervoor hoeft geen aanvraag te worden ingediend.

Artikel 7.2 Financiële tegemoetkoming sportrolstoel

De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel bedraagt € 2.906,-- (norm 2016) voor de aanschaf van de sportrolstoel zelf en 25% hiervan voor de kosten van onderhoud en reparatie van de voorziening en kan maximaal eens in de 3 jaar worden verstrekt(afhankelijk van de technische staat van de voorziening). Het gehele bedrag wordt in één keer voor de periode van 3 jaar uitgekeerd.

Hoofdstuk 8 Producten Zorg In Natura (ZIN) en tarieven PGB

[leeg artikel]

[lege alinea]

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 9.1 Citeertitel, inwerkingtreding en vervallen

  • 1. Dit financieel besluit kan worden aangehaald als het gewijzigde Financieel Besluit maatschappelijke ondersteuning Zuidhorn 2016

  • 2. Dit besluit treedt in werking op 12 januari 2016.

  • 3. Met ingang van de dag waarop het gewijzigde Financieel Besluit maatschappelijke ondersteuning Zuidhorn 2016 in werking treedt, wordt het eerder vastgestelde Financieel Besluit maatschappelijke ondersteuning Zuidhorn 2015 ingetrokken en komt deze te vervallen.