Regeling vervallen per 18-04-2013

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand

Geldend van 01-01-2012 t/m 17-04-2013

Intitulé

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand

De Raad van de gemeente Zuidhorn;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Zuidhorn d.d. 15 november 2011,

gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet en de artikelen 8 en 18 van de Wet werk en bijstand;

B E S L U I T :

Vast te stellen de “Maatregelenverordening Wet werk en bijstand”

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      De wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

    • b.

      Algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, sub b van de wet;

    • c.

      Bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5 sub d van de wet;

    • d.

      Bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

    • e.

      Bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5 sub c van de wet;

    • f.

      Maatregel: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid van de wet;

    • g.

      Maatregel voor onbepaalde duur: de maatregel wordt opgelegd zolang de gedraging die gesanctioneerd wordt voortduurt;

    • h.

      Benadelingsbedrag: het netto-bedrag aan bijstand dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

    • i.

      Belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Onderbelanghebbende wordt mede verstaan het gezin;

    • j.

      Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zuidhorn.

  • 2. Voor zover niet anders is bepaald, worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de wet.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid of artikel 29, eerste lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1. De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:

    • a.

      Aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; of

    • b.

      De verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      De gedraging meer dan één jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van 5 jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk op de hoogte gesteld.

Artikel 6 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van een maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.

  • 3. Een maatregel wordt voor een bepaalde tijd dan wel voor onbepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan 2 maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na 2 maanden nadat het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt heroverwogen.

Artikel 7 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.

Artikel 8 Recidive

  • 1. Indien een belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging of een verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie, wordt de duur van de maatregel verdubbeld. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

  • 2. In afwijking van het voorgaande lid wordt het percentage van de maatregel verdubbeld als de relevante feiten en omstandigheden van het individuele geval daartoe aanleiding geven.

  • 3. Indien een belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van het laatste besluit waarbij een maatregel is opgelegd, voor de derde of volgende maal schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging of een verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie, kan het college een maatregel opleggen voor onbepaalde duur.

  • 4. In afwijking van het derde lid kan in bijzondere gevallen een maatregel worden opgelegd van 100% voor onbepaalde duur.

Hoofdstuk 2 Niet nakomen van de plicht tot arbeidsinschakeling

Artikel 9 Indeling in categorieën

Gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen;

    • b.

      het niet tijdig laten verlengen van de registratie.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      Niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

    • b.

      Niet of in voldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      In onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid sub b en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering;

    • b.

      Gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren.

  • 4.

    Vierde categorie:

    • a.

      Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      Door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 5.

    Vijfde categorie: Geen gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid sub b en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering.

Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel

  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a.

      5% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      10% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      20% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      100% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie;

    • e.

      100% van de bijstandsnorm voor onbepaalde tijd bij een gedraging van de vijfde categorie.

  • 2. Voor het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ten aanzien van een verwijtbare gedraging bedoeld in artikel 9, eerste lid sub a en b, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van dezelfde verplichting plaatsvindt binnen een periode van 12 maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 11 Te laat verstrekken van gegevens

  • 1. Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt met toepassing van artikel 54 van de wet een maatregel opgelegd van 5% van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.

  • 2. Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van 12 maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 12 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      Bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,--; 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • b.

      Bij een benadelingsbedrag van € 1.000,-- tot € 2.000,--; 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • c.

      Bij een benadelingsbedrag van € 2.000,-- tot € 4.000,--; 40% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • d.

      Bij een benadelingsbedrag van € 4.000,-- of meer; 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Artikel 13 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede lid, 5% van de bijstand gedurende een maand.

  • 2. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van 12 maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Hoofdstuk 4 Niet nakomen van overige verplichtingen

Artikel 14 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid ,van de wet wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      Bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,--; 5% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • b.

      Bij een benadelingsbedrag van € 1.000,-- tot € 2.000,--; 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • c.

      Bij een benadelingsbedrag van € 2.000,-- tot € 4.000,--; 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • d.

      Bij een benadelingsbedrag van € 4.000,-- of meer; 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Artikel 15 Niet tonen van een identificatiebewijs

Indien een belanghebbende op verzoek niet een identificatiebewijs kan tonen als bedoeld in artikel 17 derde en vierde lid van de wet, wordt, met toepassing van artikel 54 van de wet, een maatregel opgelegd van 5% van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2 tweede lid.

Artikel 16 Niet nakomen van aanvullende verplichtingen

Indien een belanghebbende een of meer verplichtingen als bedoeld in paragraaf 6.3 van de wet zijn opgelegd en deze niet of in onvoldoende mate worden nagekomen, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Artikel 17 Niet verlenen van de gevraagde medewerking

Indien een belanghebbende niet de gevraagde medewerking heeft verleend die nodig is voor de uitvoering van de wet bedoeld in artikel 17 tweede lid van de wet, wordt na toepassing van artikel 54 van de wet een maatregel opgelegd van 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand onverminderd artikel 2, tweede lid.

Artikel 18 Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van minimaal 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Hoofdstuk 5 Handhaving

Artikel 19 Handhavingsbeleid

Het college biedt jaarlijks een handhavingsplan aan de raad aan met daarin het te voeren beleid op gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet en de te verwachten resultaten en rapporteert hierover jaarlijks aan de raad.

Hoofdstuk Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012

Artikel 19a Wijziging betekenis begrippen

  • 1. Waar in deze verordening de begrippen 'alleenstaande', 'alleenstaande ouder' en 'gezin' worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als 'alleenstaande', 'alleenstaande ouder' en 'gezin' in artikel 4 van de wet.

  • 2. Waar in deze verordening wordt gesproken over 'gehuwde(n)' of 'gehuwdennorm'hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als 'gezin', bedoeld in artikel 4, respectievelijk 'gezinsnorm', bedoeld in artikel 21, van de wet.

Artikel 19b Onvoldoende meewerken aan plan van aanpak

Onder gedragingen die niet of onvoldoende bijdragen aan het verkijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 9, wordt vanaf 1 januari 2012 mede verstaan: het onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren dan wel evalueren van een plan van aanpak.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 20 De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2012 met uitzondering van de verplcihting voor de jongere onder de 27 jaar om in de 4 weken wachttijd op zoek te gaan naar scholing. Deze verplichting treedt in werking op 1 juli 2012.

Artikel 21 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als de “Maatregelenverordening Wet werk en bijstand”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Zuidhorn in de openbare raadsvergadering van 12 december 2011,
de voorzitter
de griffier