Regeling vervallen per 01-01-2021

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Zuidplas houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zuidplas 2016)

Geldend van 30-01-2020 t/m 31-12-2020

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Zuidplas houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zuidplas 2016)

Verordening maatschappelijke ondersteuning Zuidplas 2016

De raad van de gemeente Zuidplas;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 maart 2016;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5, 2.1.6,, 2.3.6 en 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

gelezen het advies van de Wmo-raad;

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning Zuidplas 2016.

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie of opvang;

  • b.

    algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • c.

    andere voorziening: voorzieningen op basis van een andere wet dan de wet;

  • d.

    bijdrage in de kosten: de bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4 van de wet;

  • e.

    cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2

  • f.

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • g.

    gesprek: het gesprek als bedoeld in artikel 3 lid 1;

  • h.

    maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

    • 1.

      ten behoeve van zelfredzaamheid; daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen;

    • 2.

      ten behoeve van participatie; daaronder begrepen noodzakelijk vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen;

    • 3.

      ten behoeve van beschermd wonen en opvang.

  • i.

    melding: de mededeling aan het college door of namens een persoon dat deze behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning;

  • j.

    ondersteuningsplan: schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek;

  • k.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • l.

    voorliggende voorziening: een andere voorziening die vergelijkbaar is met een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, waardoor geen voorziening op grond van deze verordening hoeft te worden verleend;

  • m.

    voorziening in natura: een voorziening in de vorm van goederen in (bruik)leen, in eigendom, als persoonlijke dienstverlening, beschermd wonen of opvang om de zelfredzaamheid of participatie van een ingezetene te verbeteren of te voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • n.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 2. Melding hulpvraag

Een cliënt kan een hulpvraag melden bij het college.

Artikel 2a Onafhankelijke cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze en onafhankelijke cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis onafhankelijke cliëntondersteuning.

Artikel 3 Het onderzoek

  • 1. Het onderzoek zoals bedoeld in artikel 2.3.2. lid 1 van de Wet kan van start gaan met het voeren van een gesprek met cliënt, en/of diens vertegenwoordiger, zijn mantelzorger en voor zover nodig zijn familie;

  • 2. Binnen 5 werkdagen na het gesprek verstrekt het college de cliënt een gespreksverslag, tenzij de aanvrager heeft aangegeven dit niet te wensen;

  • 3. Het college stelt de identiteit van de aanvrager vast aan de hand van een door hen ter inzage verstrekt document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 4. Naast het gesprek kan gebruik worden gemaakt van (een combinatie van) de volgende onderzoeksmethoden:

    • a.

      Dossieronderzoek;

    • b.

      Een aanvullend gesprek;

    • c.

      Telefonisch onderzoek;

    • d.

      Inschakelen externe deskundigheid;

    • e.

      Inwinnen van informatie bij behandelaars, zorgverleners, familie en/of overige externe partijen;

    • f.

      Overige onderzoeksmethoden waartoe het college wettelijk bevoegd is.

  • 5. Het college onderzoekt zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      zijn behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren;

    • b.

       het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met andere voorzieningen, of met algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdzorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt zal zijn verschuldigd;

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

Artikel 4. Het ondersteuningsplan

  • 1. Het college verstrekt de cliënt of diens vertegenwoordiger een ondersteuningsplan, tenzij de cliënt of diens vertegenwoordiger heeft medegedeeld dit niet te wensen.

  • 2. Het gespreksverslag zoals bedoeld in artikel 3 lid 2 maakt onderdeel uit van het ondersteuningsplan.

  • 3. Cliënt of diens vertegenwoordiger kan feitelijke gegevens corrigeren en kan zijn/haar opmerkingen bij het ondersteuningsplan kenbaar maken. Correcties en opmerkingen worden aan het ondersteuningsplan toegevoegd.

Artikel 5. De aanvraag

  • 1. Een cliënt kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college;

  • 2. Een aanvraag kan worden ingediend door middel van een door het college vastgesteld formulier;

  • 3. Het college kan een ondertekend ondersteuningsplan aanmerken als aanvraag als dat op het verslag is aangegeven.

Artikel 6. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Bij het beoordelen van de aanvraag om een maatwerkvoorziening neemt het college het ondersteuningsplan, indien dit is gemaakt, als uitgangspunt;

  • 2. Het college verstrekt een maatwerkvoorziening indien uit onderzoek is gebleken, dat er sprake is van een compensatienoodzaak. Van een compensatienoodzaak is sprake indien de cliënt niet of niet volledig in staat is tot zelfredzaamheid of participatie door gebruik te maken van:

    • a.

      Eigen kracht en/of;

    • b.

      Gebruikelijke hulp en/of;

    • c.

      Mantelzorg en/of;

    • d.

      Hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk en/of;

    • e.

      algemene voorzieningen en/of;

    • f.

      andere voorzieningen.

  • 3. Indien meerdere voorzieningen als passend aan te merken zijn, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening;

  • 4. Een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt in natura of als persoonsgebonden budget.

Artikel 7. Persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1. Het college verstrekt in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet een pgb.

  • 2. Het college verstrekt geen pgb als uit het onderzoek blijkt dat de cliënt, al dan niet met hulp uit diens sociale netwerk of van diens vertegenwoordiger, niet in staat is de zorg in te kopen of (gebleken) niet in staat is verantwoord met het budget om te gaan.

  • 3. De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt bepaald aan de hand van de te bereiken doelen in het ondersteuningsplan;

    • b.

      is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en;

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura.

  • 4. De hoogte van een pgb voor:

    • a.

      een hulpmiddel of een woningaanpassing wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de voorziening die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de voorziening in natura zou zijn verstrekt;

    • b.

      huishoudelijke hulp en begeleiding welke wordt ingekocht bij een daartoe opgeleide beroepskracht werkzaam bij een instelling wordt bepaald per uur op basis van het tarief per uur voor deze ondersteuning in natura;

    • c.

      Huishoudelijke hulp en begeleiding welke wordt ingekocht bij een daartoe opgeleide beroepskracht welke werkt als zelfstandige zonder personeel wordt bepaald per uur op basis van 75% van het tarief per uur voor huishoudelijke hulp in natura;

    • d.

      dagbesteding welke wordt ingekocht bij een daartoe opgeleide beroepskracht werkzaam bij een instelling wordt bepaald per dagdeel op basis van het tarief per dagdeel voor deze ondersteuning in natura;

    • e.

      kortdurend verblijf- en respijtzorg welke wordt uitgevoerd bij daartoe opgeleide personen werkzaam bij een instelling wordt bepaald per etmaal op basis van het tarief per etmaal voor deze ondersteuning in natura;

    • f.

      Begeleiding door een niet daartoe opgeleid persoon die mantelzorger is of afkomstig is uit het sociale netwerk van de cliënt, wordt bepaald per uur op basis van het tarief per uur voor mantelzorgers in de Wet langdurige zorg;

    • g.

      Vervoer van en naar de dagbesteding wordt bepaald op basis van het tarief per dag van en naar de dagbesteding voor deze ondersteuning in natura;

    • h.

      Een autoaanpassing wordt bepaald op basis van het programma van eisen voor de aanpassing en de laagste kostprijs op basis van minimaal twee opgevraagde offertes;

    • i.

      huishoudelijke hulp, begeleiding, dagbesteding, kortdurend verblijf- en respijtzorg, zoals vermeld in het vierde lid onder b, c, d, en e van deze verordening, betreft een all-in tarief.

  • 5. Uit een pgb-budget mogen in ieder geval de volgende uitgaven niet gedaan worden:

    • a.

      Kosten voor bemiddeling;

    • b.

      Kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      Kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • d.

      Contributie voor het lidmaatschap van Per Saldo, het volgen van cursussen over het pgb en kosten voor informatiemateriaal over pgb;

    • e.

      Alle zorg, ondersteuning, hulpmiddelen en/of aanpassingen die onder een andere wet dan de Wmo 2015 vallen;

    • f.

      Alle zorg, ondersteuning, hulpmiddelen en/of aanpassingen die als algemene voorziening of als algemeen gebruikelijke voorziening kunnen worden aangemerkt;

  • 6. Het college stelt nadere kwaliteitseisen op ten aanzien van de persoon uit het sociaal netwerk die de ondersteuning levert en ten aanzien van de ondersteuning die door de persoon uit het sociaal netwerk wordt geleverd;

  • 7. Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan geen hulpmiddelen of woningaanpassingen betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk.

Artikel 8. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen of pgb’s

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura dan wel pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2. De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of pgb, zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 19,00 per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet, of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 3. In afwijking van het eerste lid is geen bijdrage verschuldigd voor de volgende maatwerkvoorzieningen:

    • a.

      rolstoelen;

    • b.

      woningaanpassing(en) ten behoeve van een minderjarige cliënt.

  • 4. In afwijking van artikel 2.1.4a, vierde lid, van de wet wordt voor het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer per rit een tarief per zone (inclusief opstapzone) gehanteerd. De hoogte van de eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening voor vervoer voor Wmo-pashouders bedraagt € 1.70 voor de eerste zone. Voor iedere extra zone bedraagt de eigen bijdrage € 0.75. De genoemde bedragen zijn uitgedrukt in het prijspeil van 2019.

  • 5. De kostprijs van een:

    • a.

      maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 6. In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door het CAK vastgesteld en geïnd.

  • 7. Voor de duur van de eigen bijdrage geldt dat wanneer een voorziening in eigendom verstrekt wordt de termijn conform de afschrijvingsperiode geldt. Gaat het om een huur, of leasevoorziening dan loopt de eigen bijdrage door zo lang als de voorziening wordt gebruikt.

Artikel 8a. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

  • 1. Een cliënt is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van:

    • a.

      Collectief Vraagafhankelijk Vervoer, van deur naar deur voor OV-reizigers;

    • b.

      Huishoudelijke hulp toelage.

  • 2. De kostprijs van een algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder.

  • 3. In afwijking van artikel 2.1.4a, vierde lid, van de wet wordt voor het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer, van deur naar deur voor OV-reizigers, per rit een tarief per zone (inclusief opstapzone) gehanteerd. De hoogte van de eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening voor vervoer voor Wmo-pashouders bedraagt € 5,80 voor de eerste zone. Voor iedere extra zone bedraagt de eigen bijdrage € 2,90. De genoemde bedragen zijn uitgedrukt in het prijspeil van 2019.

  • 4. Cliënten met een Wmo indicatie en mantelzorgers krijgen de mogelijkheid om zelf aanvullende uren hulp bij het huishouden in te kopen. Hiervoor geldt;

    • a.

      alleen voor de 1e 26 uur per kalenderjaar wordt door de aanbieder een uurtarief van € 4,80 rechtstreeks in rekening gebracht bij de cliënt. Het genoemde bedrag is uitgedrukt in het prijspeil van 2019;

    • b.

      het college vult voor maximaal de 1e26 uur per kalenderjaar het uurtarief aan tot het overeengekomen uurtarief ZIN en betaald dit rechtstreeks aan de aanbieder;

    • c.

      voor cliënten geldt dat de aanvullende uren, indien mogelijk, worden ingekocht bij de aanbieder die de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden levert;

    • d.

      Voor mantelzorgers geldt dat:

      • i.

        de mantelzorger is mantelzorger van een cliënt die een hulpvraag heeft aangemeld bij de gemeente Zuidplas op grond van de Wmo of Jeugdwet;

      • ii.

        de cliënt die een hulpvraag heeft aangemeld bij de gemeente Zuidplas op grond van de Wmo of Jeugdwet is thuiswonend.

Artikel 9. Weigeringsgronden

  • 1. Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie:

    a. indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Zuidplas.;

    b. voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk in staat is tot zelfredzaamheid of participatie, of met gebruikmaking van algemene, algemeen gebruikelijke voorzieningen of andere voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

    c. indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;

    d. indien de situatie van de cliënt niet (goed) kan worden beoordeeld doordat hij niet voldoet aan de medewerkingsplicht, bedoeld in artikel 2.3.8, derde lid, van de wet;

    e.  in de gevallen, bedoeld in artikel 2.3.5, zesde lid, en 2.3.6, vijfde lid, van de wet;

    f.  indien deze geen passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven;

    g.  voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die de belanghebbende vóór de melding heeft gerealiseerd of heeft geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of tenzij achteraf nog valt vast te stellen dat de voorziening noodzakelijk was en als goedkoopste adequate voorziening aan te merken valt, of

    h.  voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten.

  • 2. Het college verstrekt geen woonvoorziening:

    a.  voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    b. ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    c. voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    d. indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    e. indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daar vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

Artikel 10. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen door:

    a. het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie en de eigen mogelijkheden van de cliënt;

    b. het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg, specifiek de inzet van mantelzorg en het sociaal netwerk van de cliënt;

    c.  erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 11. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2 Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een besluit aangaande het recht op een voorziening.

  • 3 Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een besluit genomen op grond van deze verordening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    a.  de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

    b.  de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    c.  de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    d. de cliënt niet voldoet aan de aan voorwaarden van de maatwerkvoorziening of het pgb, of

    e.  de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het is bestemd.

  • 4 Een besluit tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken indien blijkt dat het pgb binnen drie maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5 Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens heeft plaatsgevonden, kan het college geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 6 Indien een besluit tot verlening van een voorziening is ingetrokken, kan op grond van artikel 2.4.1 van de wet een reeds uitbetaald pgb worden teruggevorderd.

  • 7 Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 8 Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggehaald.

  • 9 Het college kan uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s onderzoeken.

Artikel 12. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1. Mantelzorgers van cliënten in de gemeente kunnen door middel van een melding bij het college voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking worden gebracht.

  • 2. Het college draagt zorg voor een jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van inwoners van Zuidplas en mantelzorgers uit Zuidplas, in de vorm van:

    • a.

      praktische ondersteuning, een luisterend oor en begrip

    • b

      een jaarlijkse activiteit voor mantelzorgers”.

Artikel 13. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.’

Artikel 14. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • i

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • ii

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a

      de kosten van de beroepskracht;

    • b

      rdelijke overheadkosten;

    • c

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d

      reis en opleidingskosten;

    • e

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen”.

Artikel 15. Klachtregeling

  • 1. Het college handelt klachten af overeenkomstig de door de gemeenteraad vastgestelde klachtenverordening.

  • 2. Aanbieders met wie de gemeente een contract heeft gesloten of aan wie subsidie is verleend, hebben een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten.

Artikel 16. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders met wie de gemeente een contract heeft gesloten of aan wie subsidie is verleend, hebben een cliëntenraad die belast is met de behartiging van de van de gemeenschappelijke belangen van de cliënten van de aanbieder.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de voorwaarden waaraan een cliëntenraad moet voldoen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college op de naleving van nadere regels door periodieke overleggen met de aanbieders en de cliëntenraden, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 17. Betrekken van ingezetenen en belangenbehartigers bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of vertegenwoordigers van cliëntgroepen, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening..

  • 2. Het college stelt genoemde in lid 1 vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat genoemde in lid 1 kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 18. Hardheidsclausule en gevallen waarin de verordening niet voorziet

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 19. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning Zuidplas 2015 wordt ingetrokken met inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Zuidplas 2015 totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning Zuidplas 2015 maar waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

Artikel 20. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de dag na publicatie;

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zuidplas 2016.

    Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 10 mei 2016.

    P. van Vught, K.J.G. Kats,

    griffier voorzitter

Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning Zuidplas 2016

Inleiding

De Verordening wet maatschappelijke ondersteuning geeft invulling aan de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). De gemeente is per 2015 verantwoordelijk voor ondersteuning en begeleiding van haar inwoners. Ook wordt beschermd wonen overgeheveld naar de gemeente. De extramurale verpleging, een deel van de persoonlijke verzorging en de langdurige GGZ gaan naar de Zorgverzekeringswet. De AWBZ is overgegaan in de Wet langdurige zorg (Wlz).

Met de Wmo 2015 hebben gemeenten meer verantwoordelijkheden gekregen voor het organiseren van passende ondersteuning voor mensen die niet op eigen kracht kunnen deelnemen aan de samenleving. Het doel van de wet is het mogelijk maken voor mensen om langer thuis te kunnen blijven wonen en te participeren. Hierbij wordt voortgeborduurd op de weg die met die Wmo 2007 al was ingezet.

Doel van de Wmo is dat iedere inwoner, ook met een beperking, een psychisch probleem of een psychosociaal probleem, zelfredzaam is en maatschappelijk kan participeren. Het ‘mee kunnen doen aan de samenleving’ en ‘zo lang mogelijk zelfstandig wonen’ staan centraal en wanneer dit niet mogelijk is, ondersteunt het college hierbij.

Het proces start bij de melding waarna onderzoek plaats vindt naar de mogelijkheden en onmogelijkheden van de cliënt. De bevindingen van het onderzoek worden vastgelegd in een ondersteuningsplan. Het gespreksverslag maakt onderdeel uit van het ondersteuningsplan. Het ondersteuningsplan bevat oplossingen voor het oplossen van de problemen op het gebied van zelfredzaamheid en participatie die de cliënt ondervindt. Hierbij geldt: eigen oplossingen gaan voor op maatwerkvoorzieningen. Daar waar belanghebbende niet (volledig) in staat is om eigen oplossingen te realiseren, ondersteunt het college door voorzieningen te treffen die leiden tot het te bereiken resultaat.

.

De wijze waarop de gemeente Zuidplas invulling geeft aan het dienstverleningsproces is vastgelegd in de Verordening maatschappelijke ondersteuning Zuidplas.

Wijzigingen Verordening maatschappelijke ondersteuning Zuidplas 2016

In de raadsvergadering van 28 oktober 2014 is de Verordening maatschappelijke ondersteuning Zuidplas 2015 door de raad vastgesteld. Het college heeft toegezegd de verordening na een jaar te evalueren en waar nodig aan te passen. Daarnaast wordt de aangepaste verordening voorzien van een toelichting.

De Verordening maatschappelijke ondersteuning Zuidplas 2016 bevat voornamelijk redactionele aanpassingen. Daarnaast zijn enkele juridische aanpassingen gedaan zodat de verordening beter aansluit bij de uitvoeringspraktijk, de geldende jurisprudentie en de Wmo 2015.

Redactionele aanpassingen:

  • -

    In artikel 1 zijn termen “ondersteuningsplan”, “maatwerkvoorzieningen” zijn toegevoegd en gedefinieerd;

  • -

    In artikel 6 tweede lid zijn de criteria voor maatwerkvoorzieningen zoals deze in de wet staan beschreven ten behoeve van de leesbaarheid toegevoegd;

  • -

    In artikel 6 vierde lid is de term “goedkoopst adequate voorziening” nader omschreven;

  • -

    In artikel 9 eerste lid is aan de zin “Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening” toegevoegd: “ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie”. Dit omdat de weigeringsgronden zoals deze in dit artikel zijn beschreven niet gelden voor de maatwerkvoorzieningen voor beschermd wonen en opvang;

  • -

    In artikel 9 eerste lid onder h is “aanvraag” gewijzigd in “melding”. Sinds de Wmo 2015 is een melding het startpunt van het Wmo-proces en niet langer de aanvraag.

Juridische wijzigingen:

  • 1.

    In artikel 3 is de term “gesprek” gewijzigd in “onderzoek”. De wet spreekt over een onderzoek. Jurisprudentie leert, dat zorgvuldig onderzoek van belang is. Een gesprek is een van de middelen om zorgvuldig onderzoek te doen. Lid 3 is aan het artikel toegevoegd om duidelijk te maken, dat er meerdere manieren zijn om onderzoek te doen. Hiermee wordt voorkomen, dat het gesprek een doel wordt in plaats van middel. In de praktijk zal een onderzoek bijna altijd bestaan uit een combinatie van onderzoeksmethoden waarbij een gesprek één van de middelen zal zijn. Van het gesprek wordt een gespreksverslag gemaakt.

  • 2.

    In artikel 4 is de titel “het verslag” is gewijzigd in “het ondersteuningsplan”. De Wet schrijft voor, dat het college “een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek” beschikbaar stelt. Dit wordt in de praktijk geschreven in het ondersteuningsplan. Het gespreksverslag maakt hier onderdeel van uit.

  • 3.

    In artikel 6 derde lid onder d wordt de term “voorzienbaarheid” genoemd. De Centrale Raad van Beroep heeft in een uitspraak van 29 juli 2015 (zaaknummer 13/2515 WMO-T) bepaald, dat voor zover met voorzienbaarheid wordt bedoeld, dat een cliënt rekening moet houden met het ouder worden en zal moeten “sparen” voor mogelijke aanpassingen een wettelijke grondslag in de Wmo ontbreekt.

  • 4.

    Het criterium genoemd in artikel 6 derde lid onder e is verwijderd. Deze staat vermeld staat onder artikel 9.1 onder i.

  • 5.

    Artikel 7, tweede lid van de verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 is verwijderd. Deze staat ook vernoemd in artikel 9 eerste lid onder h.

  • 6.

    Toegevoegd is een artikel over eisen die gesteld worden aan het verstrekken van een pgb aan een persoon uit het sociale netwerk van de cliënt. Dit stond vermeld in de toelichting op de nadere regels echter een grondslag in de verordening ontbrak. Tijdens het onderzoek zoals bedoeld in artikel 3 van deze verordening zal duidelijk moeten worden of pgb voor iemand uit het sociale netwerk leidt tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.

  • 7.

    In artikel 7 derde lid onder a is in de Verordening maatschappelijke ondersteuning Zuidplas 2015 bepaald, dat de hoogte van een pgb wordt bepaald aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden. Dit maakt onderdeel uit van het onderzoek van de consulent zoals bedoeld in artikel 3 van deze verordening. Tijdens het onderzoek vraagt de consulent naar de motivatie voor een pgb en onderzoekt de consulent aan de voorwaarden voor het verstrekken van een pgb wordt voldaan. Een extra plan van de cliënt lijdt tot onnodige bureaucratie. Deze bepaling is daarom verwijderd;

  • 8.

    In artikel 7, vierde lid is onder i toegevoegd, dat het pgb-tarief voor diensten een all-in tarief betreft. Kosten zoals reiskosten, kosten voor vervanging tijdens vakantie en verzekeringen zijn verdisconteerd in het tarief.

  • 9.

    In artikel 7, vijfde lid zijn de voorwaarden voor het besteden van een pgb bepaald. Om te voorkomen dat pgb-budgetten niet op de juiste manier worden besteed zijn aanvullende voorwaarden opgenomen zodat de cliënt weet waarvoor hij een pgb niet mag besteden.

  • 10.

    In artikel 9 eerste lid onder d is in de Verordening maatschappelijke ondersteuning Zuidplas 2015 bepaald, dat een voorziening wordt geweigerd wanneer deze niet langdurig noodzakelijk is. De term “langdurig noodzakelijk” is een term uit de Wmo 2007 waarvoor in de Wmo 2015 de wettelijke grondslag ontbreekt. Deze bepaling is verwijderd.

  • 11.

    Artikel 19 vierde lid is niet meer van toepassing en derhalve verwijderd.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

a) Algemene voorziening: dit zijn voorzieningen die niet voor iedereen bedoeld zijn, maar door degene voor wie ze wél bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen of te gebruiken zijn.

Voorbeelden kunnen zijn:

  • -

    De scootmobielpool;

  • -

    De rolstoelpool;

  • -

    Dagrecreatie voor ouderen;

  • -

    Boodschappenbus, supermarktservice, de vrijwillige boodschaphulp;

  • -

    De maaltijdservice en het eetcafé.

  • -

    Klusjesdiensten om kleine woningaanpassingen te realiseren zoals de buurtconciërge, klussendienst, 55+service, thuiszorgservice;

  • -

    De (ramen)wasservice.

De gemeente Zuidplas heeft anno 2016 een scootmobielpool en een rolstoelpool als algemene voorziening.

 

b) Algemeen gebruikelijke voorziening: Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn in principe voor iedereen beschikbaar, of mensen nu wel of geen beperking hebben. Wat in een concrete situatie algemeen gebruikelijk is, hangt vaak af van de geldende maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag.

 

c) Andere voorziening: daar waar cliënten op grond van een andere wettelijke regeling aanspraak kan maken op een voorziening zijn deze op grond van artikel 2.3.5. lid 6 van de Wmo 2015 voorliggend op een maatwerkvoorziening vanuit de Wmo. Te denken valt aan cliënten die een WLZ-indicatie hebben maar er voor kiezen thuis te blijven wonen. Vanaf 2017 vallen alle voorzieningen met uitzondering van collectief vervoer voor WLZ-geindiceerden onder de WLZ.

 

d) Bijdrage in de kosten: deze bepaling spreekt voor zich;

 

e) Cliënt: de cliënt is degene die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening wordt verstrekt, maar ook degene die zich bij het college heeft gemeld om een voorziening te ontvangen. In een aantal bepalingen wordt dit begrip gebruikt. In andere bepalingen wordt, al naar gelang de situatie, gesproken over de ingezetene (voor personen van wie nog niet vaststaat of zij cliënt zijn of zullen worden) en betrokkene (als wordt terugverwezen naar een eerder aangeduide persoon);

 

f) Hulpvraag: deze bepaling spreekt voor zich;

 

g) Gesprek: Deze bepaling spreekt voor zich;

 

h) Maatwerkvoorziening: het college verstrekt een maatwerkvoorziening indien er sprake is van een noodzaak en indien cliënt niet of niet volledig in staat is tot zelfredzaamheid of participatie door gebruik te maken van: eigen kracht en/of; gebruikelijke hulp en/of; mantelzorg en/of; hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; algemene voorzieningen en/of voorliggende voorzieningen. Voorafgaand aan de toekenning van een maatwerkvoorziening wordt individueel onderzoek gedaan naar de noodzaak van deze voorziening. De voorziening wordt bij beschikking toegekend en er staat bezwaar en beroep open. Het besluit op de aanvraag van deze voorziening is afgestemd op de domeinen jeugdhulp, onderwijs, zorg, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen en politie en justitie. Een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo draagt bij aan het bereiken van de volgende resultaten:

  • -

    het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en/of;

  • -

    het voeren van een gestructureerd huishouden/of;

  • -

    deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en/of;

  • -

    beschermd wonen en/of;

  • -

    opvang.

Het begrip ‘maatwerkvoorziening’ duidt beter dan het voorheen gebruikelijke begrip ‘individuele voorziening’ aan dat het niet alleen gaat om één of meer concrete en herhaalbaar in te zetten vormen van een aanbod aan activiteiten, maar onder omstandigheden ook om een op maat van de persoon gesneden afgestemd geheel van maatregelen; daarbij kan het gaan om vormen van hulp die beschikbaar zijn ter ondersteuning van verschillende cliënten, maar ook om op maat voor cliënt bedachte oplossingen.

 

i) Melding: deze bepaling spreekt voor zich;

 

j) Ondersteuningsplan: deze bepaling spreekt voor zich;

 

k) Persoonsgebonden budget: deze bepaling spreekt voor zich. In deze toelichting wordt verder de afkorting pgb gebruikt;

 

l) Voorliggende voorziening: deze bepaling spreekt voor zich;

 

m) Voorziening in natura: deze bepaling spreekt voor zich;

 

n) Wet: deze bepaling spreekt voor zich;

Artikel 2. Melding hulpvraag

De melding is een verzoek van een cliënt of diens vertegenwoordiger om hulp of toekenning van een voorziening in het kader van de Wmo. De melding kan niet worden gezien als een aanvraag voor een voorziening. De melding kan wel resulteren in een aanvraag voor een voorziening.

De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan. In artikel 2.15 van de Awb is bepaald dat een aanvraag elektronisch (onder meer per email) kan worden gedaan indien het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg geopend is. De melding kan ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens mantelzorger, partner, familielid of andere betrokkene de melding doen.

In de Wmo (artikel 2.3.2, negende lid) is bepaald dat een aanvraag kan worden gedaan nadat er onderzoek is ingesteld naar de melding. Dit geldt alleen wanneer het onderzoek binnen de termijn van zes weken is uitgevoerd en tenzij er sprake is van spoedeisende gevallen. Daar waar sprake is van spoedeisendheid is het college verplicht om een passende tijdelijke voorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding (artikel 2.3.3 van de Wet).

Artikel 3. Het Onderzoek

In lid 1 wordt aangegeven dat, in het kader van zorgvuldig onderzoek, het onderzoek kan starten met een gesprek. Daar waar cliënt of diens vertegenwoordiger zich tot het college wendt met een melding, kan in eerste instantie een gesprek gevoerd worden met een consulent of een medewerker van het sociaal team. Samen met cliënt (eventueel met aanwezige mantelzorger(s)) wordt geïnventariseerd waar cliënt en zijn mantelzorger(s) beperkingen ondervinden in de zelfredzaamheid en/of participatie. Ook wordt onderzocht welke oplossingen de effecten van de beperkingen weg kunnen nemen en in hoeverre cliënt zelf of met hulp van anderen in eigen oplossingen kan voorzien.

In Lid 2 is bepaald, dat de cliënt, indien hij dit wenst, binnen vijf werkdagen een gespreksverslag toegestuurd kan krijgen. Hierin wordt weergegeven wat besproken is tijdens het gesprek zoals bedoeld in het eerste lid. De cliënt kan opmerkingen of latere aanvullingen op het verslag aan leveren.

Lid 3 gaat in op de onderzoeksmethoden van het college om de in artikel 3, vierde lid van deze verordening genoemde aspecten te onderzoeken. De onderzoeksmethodieken worden in samenspraak met cliënt gehanteerd. Deze onderzoeksmethoden kunnen in combinatie met elkaar worden ingezet. Daarnaast kunnen er andere wettelijk toegestane onderzoeksmethodieken worden gebruikt. Hierbij geldt dat de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens in acht worden genomen.

In lid 4 wordt weergegeven welke aspecten het college, daar waar noodzakelijk, onderzoekt. De essentie van het onderzoek is te achterhalen:

  • -

    Wat de vraag/behoefte van de cliënt is en hoe de vraag/behoefte ontstaan is.

  • -

    In hoeverre de cliënt zelf, of met hulp van anderen in eigen oplossingen kan voorzien. Hierbij wordt de draagkracht en steunbehoefte van de eventuele mantelzorger, meegenomen.

  • -

    Welke oplossingen passend zijn, hoe deze oplossingen afgestemd kunnen worden op het gebied van jeugdhulp, zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, en/of werk en inkomen, en wie de oplossingen inzet.

 

De onderdelen die in lid 4 staan genoemd zijn niet uitputtend. Daar waar het college van mening is dat er aanvullende aspecten van belang zijn voor het onderzoek, worden aanvullende onderdelen in het onderzoek meegenomen. Welke aspecten onderwerp van onderzoek zijn of in het onderzoek worden uitgediept hangt af van de vraag van cliënt en zijn/haar persoonlijke situatie. Het betreft altijd maatwerk. Indien de cliënt al bij de gemeente bekend is, zullen een aantal onderdelen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komt de cliënt voor het eerst bij de gemeente, dan zal het onderzoek dienen om een totaalbeeld van de cliënt en zijn situatie te krijgen.

 

Artikel 4. Het ondersteuningsplan

Nadat het onderzoek heeft plaatsgevonden worden de uitkomsten vastgelegd in een ondersteuningsplan. Het gespreksverslag zoals bedoeld in artikel 3 lid 2 maakt hier onderdeel van uit.

Het eerste lid borgt dat altijd een ondersteuningsplan wordt opgemaakt en dat aan de cliënt of diens vertegenwoordiger een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt wordt. De weergave van de uitkomsten van het onderzoek zal variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn bij eenvoudige vragen en een kort onderzoek. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn.

In lid 2 is bepaald, dat het gespreksverslag onderdeel uit maakt van het ondersteuningsplan.

Daar waar cliënt het ondersteuningsplan ontvangt en feitelijke onjuistheden ontdekt, dan kan cliënt of diens vertegenwoordiger deze onjuistheden corrigeren (lid 3). De correcties worden aan het ondersteuningsplan toegevoegd. Wanneer cliënt of diens vertegenwoordiger opmerkingen heeft bij het verslag dan kan hij/zij dit kenbaar maken en worden de opmerkingen aan het ondersteuningsplan toegevoegd.

 

Artikel 5. De aanvraag

In lid 1 is geregeld dat de aanvraag van een voorziening altijd schriftelijk moet worden gedaan. De verplichting van een schriftelijke aanvraag is een verplichting op grond van artikel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht. Hierin is bepaald dat, tenzij een wettelijk voorschrift anders bepaalt, een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend. De aanvraag mag naast door de cliënt alleen worden ingediend door een door hem gemachtigd persoon of vertegenwoordiger. In de Awb is de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.

In lid 2 en lid 3 is geregeld, dat een aanvraag kan worden ingediend op een door het college vastgesteld formulier of door het opsturen van een ondertekend ondersteuningsplan.

 

Artikel 6. Criteria voor een maatwerkvoorziening

In lid 1 is bepaald, dat het ondersteuningsplan naar aanleiding van het onderzoek naar de melding als uitgangspunt wordt genomen.

In lid 2 is bepaald, dat het college een maatwerkvoorziening toekent wanneer er sprake is van een compensatienoodzaak. Op basis van onderzoek dat afgestemd is op de persoonlijke situatie van cliënt, moet worden vastgesteld of er sprake is van een beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en participatie, die door middel van maatwerkvoorzieningen gecompenseerd moeten worden. Maatwerkvoorzieningen worden ingezet wanneer cliënt niet of niet volledig in staat is tot zelfredzaamheid of participatie door gebruik te maken van:

a. eigen kracht en/of;

b. gebruikelijke hulp en/of;

c. mantelzorg en/of;

d. hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

e. algemene voorzieningen;

f. andere voorzieningen.

Eigen kracht

Lid 2 onder a bepaalt dat het college alleen maatwerkvoorzieningen treft wanneer cliënt niet of niet volledig in staat is om, eventueel samen met het sociale netwerk, in eigen oplossingen te voorzien. Hieronder wordt ook de aanschaf van algemeen gebruikelijke voorzieningen verstaan.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn in principe voor iedereen beschikbaar, of mensen nu wel of geen beperking hebben. Wat in een concrete situatie algemeen gebruikelijk is, hangt vaak af van de geldende maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen hoeven niet vanuit de Wmo 2015 te worden verstrekt. Een voorziening is algemeen gebruikelijk als die:

  • -

    niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking én;

  • -

    in de reguliere handel verkrijgbaar is, én;

  • -

    in prijs vergelijkbaar is met soortgelijke producten.

Heel duidelijk zijn deze criteria niet. De jurisprudentie verwoordt het zo: ‘een voorziening waarvan aannemelijk is te achten dat belanghebbende daarover ook zou hebben beschikt als hij niet gehandicapt was’ (onder andere CRvB 14-07-2010, nr 09/562). Bovendien blijkt uit jurisprudentie dat een voorziening voor de ene persoon wel algemeen gebruikelijk kan zijn en voor de ander niet. Zo kunnen beugels in het toilet voor een persoon van boven de 70 jaar algemeen gebruikelijk zijn, maar voor een jongere persoon die na een ongeluk gehandicapt is geraakt, niet.

Uitzonderingen op deze criteria kunnen zijn situaties waarin:

  • -

    de handicap plotseling ontstaat, waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal aangeschaft of vervangen moeten worden;

  • -

    de aanvrager een inkomen heeft, dat door aantoonbare kosten van de handicap onder de voor hem geldende bijstandsnorm dreigt te komen.

Er is geen complete lijst van voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn, maar voorbeelden zijn:

  • -

    tandem (met uitzondering van een ouder-kind tandem);

  • -

    fiets met lage instap, ligfiets;

  • -

    spartamet/tandemmet;

  • -

    rollator

  • -

    elektrische fiets/tandem (al dan niet met lage instap) voor een persoon van 16 jaar en ouder;

  • -

    bakfiets, fietskar, aanhangfiets;

  • -

    personenauto en de gebruikskosten die daaraan verbonden zijn;

  • -

    autoaccessoires: airconditioning, stuurbekrachtiging, elektrisch bedienbare ruiten, trekhaak;

  • -

    eenhendelmengkranen;

  • -

    thermostatische kranen;

  • -

    keramische- of inductiekookplaat;

  • -

    verhoogd toilet of toiletverhoger;

  • -

    tweede toilet of sanibroyeur;

  • -

    renovatie van badkamer of keuken

  • -

    antislipvloer/coating;

  • -

    wandbeugels;

  • -

    zonwering (inclusief elektrische bediening);

  • -

    ophogen tuin/bestrating bij verzakking.

 

In het keukentafelgesprek, het onderzoek en de beoordeling van de aanvraag zal het begrip algemeen gebruikelijk worden meegenomen. Dit wijkt niet af van de uitvoering van de Wmo 2007. Tevens is het begrip algemeen gebruikelijk meegenomen in de formulering van artikel 6 (criteria maatwerkvoorziening) van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Zuidplas 2016.

 

Gebruikelijke hulp

In de Wmo 2015 is bepaald dat de aanwezigheid van gebruikelijke hulp een reden is om geen maatwerkvoorziening te hoeven verstrekken (artikel 2.3.5, lid 3 van de Wmo 2015). Onder gebruikelijke hulp wordt verstaan de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten, zo is bepaald in artikel 1.1.1 Wmo 2015. Lid 2 onder b bepaalt dat het college geen maatwerkvoorziening treft wanneer er sprake is van gebruikelijke hulp. Dit is het geval als er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar kunnen ook inwonende ouders zijn. Of iemand inwonend is wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, met een eigen huisnummer, eigen nutsvoorzieningen, een eigen voordeur e.d.

Alle huisgenoten die ouder zijn dan 18 jaar worden geacht om huishoudelijke hulp te bieden. Vanaf 18 jaar wordt men verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren. Dit kunnen zij bijvoorbeeld doen door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten kunnen de niet-uitstelbare taken overgenomen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om taken die kunnen worden uitgesteld. Voor die situaties kan het zijn dat, ondanks het aanwezig zijn van gebruikelijke zorg, de gemeente compenserende maatregelen treft om het resultaat te bereiken.

Gebruikelijke hulp begeleiding

Enige ondersteuning door partner, ouders, inwonende kinderen vanaf 18 jaar of andere huisgenoten in het sociale verkeer is gebruikelijke hulp. Gebruikelijke ondersteuning door echtgenoot kan verschillen van gebruikelijke ondersteuning door inwonende kinderen of van andere huisgenoten. Uitgangspunt is, dat partners samen activiteiten ondernemen zoals:

  • -

    samen naar een verjaardag gaan;

  • -

    familie bezoeken;

  • -

    samen koken;

  • -

    samen eten;

  • -

    samen koffie drinken;

  • -

    afspraken maken;

  • -

    het voeren van een administratie;

  • -

    het regelen van de bankzaken;

  • -

    het onderhouden van contacten met instanties;

  • -

    het bezoeken van instanties;

  • -

    het verschijnen op afspraken;

  • -

    het openen van post;

  • -

    wandelingetje maken;

  • -

    winkelen.

Deze lijst is niet limitatief.

 

Hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk

Lid 2 onder c en d bepaalt dat het college geen maatwerkvoorzieningen treft als belanghebbende met hulp van mantelzorg/zijn haar mantelzorger en/of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk zelf (eventueel met hulp van het sociale netwerk) in eigen oplossingen kan voorzien.

 

Algemene en andere voorzieningen

Lid 2 onder e en f bepaalt dat het college geen maatwerkvoorzieningen treft als algemene en/of voorliggende voorzieningen voldoende ondersteuning bieden en leiden tot het te bereiken resultaat. De aanspraak op maatwerkvoorzieningen vervalt bij de aanwezigheid van passende algemene/voorliggende voorzieningen.

 

Onder voorliggende voorzieningen kan bijvoorbeeld worden verstaan: het gebruik maken van mogelijkheden van behandeling/therapie (Zorgverzekeringswet). Wanneer door behandeling resultaten ten aanzien van zelfredzaamheid en participatie behaald kunnen en daarmee hulpmiddelen, aanpassingen of inzet van professionele zorg niet nodig zijn, dan wordt de cliënt geacht zich te laten behandelen. Zich laten opereren wordt niet als voorliggend op maatwerkvoorzieningen beschouwd. Tijdens de behandeling c.q. revalidatieperiode kan, in overleg met de behandelaar, zo nodig tijdelijk een maatwerkvoorziening verstrekt worden.

 

Lid 3 bepaalt dat wanneer meerdere oplossingen voldoende compensatie bieden voor de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie, die voorziening wordt ingezet die als goedkoopst adequaat aan te merken is. Voorzieningen, die in het kader van deze verordening worden verstrekt, dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Eigenschappen, die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. 

Lid 4 bepaalt, dat een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt als een voorziening in natura of als een pgb.

Artikel 7. Persoonsgebonden budget (pgb)

Lid 1 verwijst naar de bepaling in de wet. Een pgb is, net als het verstrekken van een naturavoorziening, een (betalings)vorm om een maatwerkvoorziening te verstrekken.

Uitgangspunt van de Wet is, dat het college maatwerkvoorzieningen verstrekt wanneer de cliënt niet zelf in staat is met behulp van zijn sociale netwerk of mantelzorg zijn beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie op te lossen (artikel 2.3.5 lid 3 van de Wet). Een pgb is bestemd voor het inkopen van maatwerkvoorzieningen. Wanneer tijdens het onderzoek is geconcludeerd, dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, dan is tijdens het onderzoek al de afweging gemaakt of mantelzorg of het inzetten van personen uit het netwerk niet of onvoldoende in staat zijn de beperking in de zelfredzaamheid of participatie te verminderen of te voorkomen. Wanneer het probleem opgelost kan worden door gebruik te maken van informele zorg, dan is er geen aanspraak op een maatwerkvoorziening. Dit is ook het uitgangspunt in de Verordening maatschappelijke ondersteuning Zuidplas 2016. In voorkomende gevallen kan het leveren van zorg door iemand uit het sociale netwerk redelijkerwijs aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger zijn. Door Mezzo (Landelijke vereniging voor mantelzorgers en vrijwilligerszorg) wordt geadviseerd voor dergelijke situaties een uitzondering te maken voor het verstrekken van een pgb aan een persoon uit het sociale netwerk. Lid 2 maakt deze uitzondering mogelijk.

In lid 3 onder a is bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb voor een maatwerkvoorziening wordt vastgesteld. Uitgangspunt is, dat met een pgb een maatwerkvoorziening wordt aangeschaft. Welke maatwerkvoorziening noodzakelijk is, wordt vastgesteld aan de hand van het onderzoek zoals bedoeld in artikel 3 van deze verordening en het opgestelde ondersteuningsplan zoals bedoeld in artikel 4 van deze verordening. Vervolgens wordt de kostprijs van de maatwerkvoorziening bepaald. Wanneer meerder maatwerkvoorzieningen mogelijk zijn wordt de kostprijs van de goedkoopst adequate voorziening gehanteerd als bedoeld in artikel 6 lid 3 van deze verordening.

Onder b is bepaald, dat het pgb toereikend moet zijn om aan de wettelijke kwaliteitseisen te kunnen voldoen. Wanneer sprake is van onderhoud en verzekeringen wordt hiervoor eveneens een pgb vastgesteld. In lid 6 is bepaald op welke wijze een pgb voor de verschillende maatwerkvoorzieningen moet worden bepaald. Onder a is bepaald, dat de hoogte van een pgb voor een hulpmiddel of woningaanpassing wordt bepaald op basis van de voorziening in natura die de cliënt op dat moment zou hebben ontvangen. Dit kan een nieuwe voorziening zijn of een gebruikte voorziening. Als de natura verstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Als de natura verstrekking een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering.

Voor de berekening van een pgb voor huishoudelijke hulp en begeleiding wordt onderscheidt gemaakt tussen een beroepskracht die voor een zorgorganisatie werkt (lid 4 onder b) of een beroepskracht die als ZZP-er werk (lid 4 onder c). Uitgangspunt is, dat een ZZP-er minder of geen overheadkosten heeft.

In lid 4 onder d en e is bepaald, dat het pgb-tarief voor dagbesteding en kortdurend verblijf wordt gebaseerd op de tarieven waarvoor de gemeente Zuidplas deze maatwerkvoorzieningen inkoopt bij haar zorgaanbieders.

Wanneer het college heeft bepaald, dat op grond van artikel 7 lid 2 een pgb mag worden aangewend voor het inkopen van begeleiding bij een persoon uit het sociale netwerk van de cliënt, dan wordt het uurtarief gebaseerd op het uurtarief zoals deze in de Wet Langdurige Zorg wordt gehanteerd (tarief 2015: € 20,- per uur).

In lid 4 onder g is bepaald, dat het pgb-tarief voor vervoer van en naar dagbesteding wordt bepaald op basis van het tarief waarvoor de gemeente Zuidplas vervoer van en naar dagbesteding inkoopt bij haar gecontracteerde zorgaanbieders.

In lid 4 onder h is bepaald op welke wijze het pgb-bedrag voor een autoaanpassing wordt bepaald.

In lid 4 onder i is bepaald dat de hoogte van het pgb-bedrag voor diensten een all-in tarief betreft. Dat wil zeggen dat alle kosten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekering(en) en reiskosten zijn opgenomen in dit tarief.

In lid 5 is bepaald welke kosten niet gedaan mogen worden uit het toegekende pgb-bedrag. Uitgangspunt van een pgb is, dat de cliënt in staat is de taken behorende bij een pgb zelf uit te voeren of hiervoor een budgethouder aanstelt. Deze taken bestaan onder andere uit het zelf zoeken naar een geschikte aanbieder (bemiddeling) en de noodzakelijke administratieve taken uitvoeren. Daarnaast geldt, dat door het trekkingsrecht in de Wmo 2015 het SVB een deel van de administratieve taken uitvoert. Wanneer de cliënt kiest voor een pgb en de cliënt wil lid worden van een belangenvereniging, een cursus volgen of informatiemateriaal aanschaffen dan komt dit voor eigen rekening. Kosten voor cursussen van de zorgverlener zijn verdisconteerd in het uurtarief zodat de zorgverlener zelf de kosten hiervoor moet betalen. Daarnaast kan een pgb alleen worden besteed aan maatwerkvoorzieningen waarvoor de cliënt een indicatie heeft ontvangen. Wanneer de cliënt bijvoorbeeld een indicatie heeft voor een scootmobiel, dan kan hij hiervoor geen elektrische fiets aanschaffen. Het pgb zal dan niet worden uitgekeerd.

In lid 6 is bepaald, dat wanneer het college, op grond van de motivatie van de cliënt, in specifieke gevallen het nodig acht om een pgb beschikbaar te stellen om maatwerkvoorzieningen te betrekken van personen uit het sociale netwerk, af kan wijken van de kwaliteitseisen zoals bepaald in artikel 10 van deze verordening. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de in te kopen ondersteuning in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Hierbij geldt onverkort dat de ondersteuning veilig, doeltreffend en cliëntgericht is.

In lid 7 is bepaald, dat een cliënt, evenals diensten, een pgb niet mag besteden aan woningaanpassingen of hulpmiddelen die worden ingekocht bij een persoon die behoort tot het sociaal netwerk.

Artikel 8. Regels voor bijdrage in de kosten

In dit artikel is bepaald dat het college regels kan vaststellen voor een bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning. In lid 2 is bepaald, dat de bijdrage in de kosten jaarlijks aangepast kunnen worden aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie. Hierbij wordt aangesloten bij het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Artikel 9. Weigeringsgronden

In rechtbankjurisprudentie is inmiddels herhaaldelijk bepaald dat afwijzingsgronden, wil er een beroep op kunnen worden gedaan, een grondslag in de verordening moeten hebben. Ook in het kader van rechtszekerheid is hier iets voor te zeggen: bij het ontbreken van afwijzingsgronden of het hanteren van zeer ruime afwijzingsgronden is het voor de cliënt niet mogelijk om zijn rechtspositie te bepalen of te voorzien. Bovendien is met dit artikel invulling gegeven aan de verplichting van artikel 2.1.3, tweede lid onder a van de wet, omdat is aangegeven op grond van welke criteria iemand voor een maatwerkvoorziening in aanmerking kan komen.

Ad a.

Dit betreft de herhaling van het algemene toetsingskader, zoals dat in de wet centraal staat. Door het hier te herhalen kan het dienst doen als afwijzingsgrond. Deze bepaling geldt niet als weigeringsgrond voor een aanvraag voor een maatwerkvoorziening gericht op beschermd wonen of opvang. In de praktijk worden deze aanvragen ingediend bij centrumgemeente Gouda.

Ad b.

Dit betreft de herhaling van het algemene toetsingskader zoals vermeld in artikel 2.3.5 lid 3 van de Wet en artikel 6 lid 2 van deze verordening. Door het hier te herhalen kan het dienst doen als afwijzingsgrond.

Ad c.

Het is niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarvan gelet op de omstandigheden van de cliënt, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken (zie o.a. CRvB 03-07-2001, nr. 00/76 4 WVG , CRvB 16-04-2008, nr. 06/4668 WVG , CRvB 14-07-2010, nr. 09/562 WV G en Rechtbank Arnhem 16-08-2012, nr. AWB 11/5564). Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de cliënt (zie CRvB 17-11-2009, nr. 08/3352 WMO). De beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de cliënt ziet op het beantwoorden van de vraag of de cliënt over de voorziening zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Bij die beoordeling kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, de volgende criteria een rol spelen:

  • -

    is de voorziening gewoon te koop?

  • -

    is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht?

  • -

    is de voorziening specifiek voor personen met een beperking ontworpen?; 

Ad d.

Alvorens de noodzakelijkheid van een maatwerkvoorziening vast te kunnen stellen zal zorgvuldig onderzoek gedaan moeten worden. Conform artikel 2.3.8. derde lid van de Wet is de cliënt hiertoe verplicht. Wanneer de cliënt niet meewerkt en daardoor de noodzakelijkheid van een passende maatwerkvoorziening niet kan worden vastgesteld, dat wordt de gevraagde voorziening afgewezen.

Ad e.

Dit betreft de herhaling van het algemene toetsingskader zoals vermeld in artikel 2.3.5 lid 6 en 2.3.6, lid 5 van de Wet. Door het hier te herhalen kan het dienst doen als afwijzingsgrond.

Ad f.

Alleen voorzieningen worden toegekend welke een passende bijdrage leveren aan een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Wanneer uit onderzoek is gebleken, dat de cliënt een voorziening wenst die hieraan niet voldoet, dat wordt deze niet verstrekt. Bijvoorbeeld: Een cliënt heeft een vervoersprobleem heeft en wenst in alleen in aanmerking wil komen voor een scootmobiel. Wanneer uit onderzoek blijkt, dat het rijden op een scootmobiel niet veilig is dan wordt geconcludeerd, dat een scootmobiel voor deze cliënt niet passend is. Een scootmobiel kan dan om deze reden afgewezen worden.

Ad g.

Hier wordt gedoeld op de situatie dat de cliënt een melding doet maar de voorziening zelf al realiseert of heeft aangekocht. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening, waar vroegtijdig mee is begonnen, uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst compenserende voorziening beschouwt. In de situatie waarin een cliënt de voorziening heeft aangeschaft of gerealiseerd voordat een melding is gedaan dient de noodzakelijkheid achteraf vastgesteld kunnen worden. Is dit niet het geval, dat wordt de gevraagde voorziening afgewezen.

Ad h.

In dit onderdeel wordt aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de cliënt verwijtbaar is dat het middel verloren Is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet Indien de cliënt geen schuld treft. Ook hier kan de eigen verantwoordelijkheid van een cliënt een rol spelen. Indien bijvoorbeeld in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien vervolgens bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

Artikel 10. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om In de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 e.v. van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om In overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.

Artikel 11. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Het eerste, tweede en vierde lid bevatten een herhaling van hetgeen al in de tekst van de wet is opgenomen (artikel 2.3.8, 2.3.10 en 2.4.1). .

In het derde lid is bepaald, dat het college de bevoegdheid heeft om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken indien binnen 3 maanden na de beslissing tot het verstrekken van een pgb nog geen voorziening is getroffen. Een pgb wordt immers verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Deze bepaling is te zien als een verbijzondering van de bepaling in het tweede lid, onder e (dat tevens op maatwerkvoorzieningen (in natura) ziet).

In artikel 2.4.1 tot en met 2.4.4 van de wet zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen en is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of pgb. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen. Uit de memorie van toelichting op artikel 2.4.1 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 157) wordt duidelijk dat daarnaast de mogelijkheid blijft bestaan om maatwerkvoorzieningen terug te vorderen; ‘omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt.’

In het zesde en zevende lid zijn dan ook bepalingen opgenomen die het college de bevoegdheid geven tot terugvordering van in eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen.

Artikel 12. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Dit artikel is een uitwerking van de verplichting in artikel 2.1.6 van de wet om in de verordening te bepalen op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers.

Artikel 13. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

In de Wmo 2007 konden individuele voorzieningen verstrekt worden in de vorm van zorg in natura, een pgb of een financiële tegemoetkoming. De gemeente Zuidplas kende de volgende financiële tegemoetkomingen:

  • -

    Tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten

  • -

    Primaat van verhuizen

  • -

    Bezoekbaar maken van een tweede woonruimte

  • -

    Aanpassing woonwagens

  • -

    Gebruik eigen auto

  • -

    Gebruik bruikleenauto

  • -

    Gebruik taxi en rolstoeltaxi

  • -

    Sportrolstoel

Voor deze voorzieningen golden vaste bedragen voor een bepaalde periode.

 

In de Wmo 2015 vervalt de financiële tegemoetkoming. Wel kunnen gemeenten op grond van artikel 2.1.7 van de Wmo 2015 bepalen dat aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houden aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie , en vaststellen welke de toepasselijke grenzen zijn met betrekking tot de financiële draagkracht. Bovendien hebben gemeenten beleidsvrijheid met betrekking tot de besteding van de middelen voor het bieden van maatwerk aan cliënten met meerkosten vanwege een beperking of chronische ziekte. Gekozen is om de mogelijkheid om een financiële tegemoetkoming te verstrekken te behouden. Dit artikel maakt dit mogelijk. In de nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Zuidplas 2016 wordt dit artikel nader uitgewerkt.

Artikel 14. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4, eerste lid, van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid, van de wet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden. Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden.

Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die het door aanbieders wil laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Artikel 15. Klachtregeling

In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, biz. 57-58) staat dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. De cliënt kan ontevreden zijn over het gedrag van eengemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of over diens (vermeende) gebrek aan deskundigheid. Voor dergelijke klachten worden afgehandeld overeenkomstig de klachtenregeling van de gemeente Zuidplas (lid 1).

In het tweede lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder e, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de wet). Is de cliënt niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder).

Het ligt voor de hand dat cliënten, die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.

Artikel 16. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder f, van de wet, waarin is bepaald dat in ieder geval moet worden bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder, welke voor de gebruikers van belang zijn, vereist is.

In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.

In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. Alle aanbieders van maatwerkvoorzieningen zijn verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder b, van de wet). Het college kan hiervoor nadere regels stellen (lid 2). In het derde lid is een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat deverplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

Artikel 17. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2 . 1 . 3 , derde lid, van de wet.

In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.

Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de inspraak vorm te geven.

Artikel 18. Hardheidsclausule

Het opnemen van de hardheidsclausule opent de mogelijkheid voor het college om een onderdeel van de verordening buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken, indien toepassing van de Verordening leidt tot onbillijkheid van overwegende aard. Omdat het college uitgaat van het principe maatwerk te bieden en uitgaat van de persoonlijke situatie van cliënt, moet de hardheidsclausule als uiterste vangnet worden gezien, mocht er sprake zijn van een niet billijke situatie.

Artikel 19. Intrekking oude verordening en overgangsrecht.

In dit artikel is het overgangsrecht op gemeentelijk niveau geregeld. In het eerste lid is bepaald, dat de Verordening maatschappelijke ondersteuning Zuidplas 2015 wordt ingetrokken op het moment, dat deze verordening in werking treedt. In het tweede lid is duidelijk gemaakt dat bestaande rechten doorlopen, totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden. In het derde lid is als hoofdregel neergelegd dat aanvragen, die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze verordening beoordeeld zullen worden.

Artikel 20. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van deze verordening en legt vast hoe de verordening dient te worden aangehaald.