Regeling vervallen per 01-01-2016

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Zuidplas houdende regels omtrent heffing en invordering van leges Legesverordening 2015

Geldend van 02-07-2015 t/m 31-12-2015

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van leges 2015

De raad van de gemeente Zuidplas;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 september 2014;;

gelet op artikel 156, eerste en tweede lid, aanhef en onderdeel h en artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de gemeentewet en de artikelen 2, tweede lid en 7 van de Paspoortwet;

besluit vast te stellen de :

Verordening op de heffing en invordering van leges 2015

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    dag: de periode van 00.00 uur tot 24.00 uur, waarbij een gedeelte van een dag als een hele dag wordt aangemerkt;

  • b.

    week: een aaneengesloten periode van zeven dagen;

  • c.

    maand: het tijdvak dat loopt van de 1e dag in een kalendermaand tot de 1e dag in de volgende kalendermaand;

  • d.

    jaar: het tijdvak dat loopt van de 1e dag in een kalenderjaar tot 1e dag in het volgende kalenderjaar;

  • e.

    kalenderjaar: de periode van 1 januari tot en met 31 december.

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam leges worden rechten geheven voor:

  • a.

    het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten;

  • b.

    het verrichten van handelingen ten behoeve van een aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Paspoortwet

een en ander zoals genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.

Artikel 3 Belastingplicht

Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst of van de Nederlandse identiteitskaart dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend of de handelingen zijn verricht.

Artikel 4 Vrijstellingen

Leges worden niet geheven voor:

  • a.

    diensten waarvan de kosten krachtens afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (grondexploitatie) zijn of worden verhaald;

  • b.

    diensten met betrekking tot een aanvraag tot verlening of gehele of gedeeltelijke intrekking van een omgevingsvergunning of wijziging van voorschriften van een omgevingsvergunning, voor zover die aanvraag betrekking heeft op een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ;

  • c.

    het in behandeling nemen van een aanvraag tot verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht , voor zover het een activiteit betreft bedoeld in artikel 2.2a van het Besluit omgevingsrecht (omgevingsvergunning beperkte milieutoets)

  • d.

    het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een afschrift van of van een abonnement op stukken als bedoeld in Titel 1, Hoofdstuk 7 Bestuursstukken, van de bij deze verordening behorende tarieventabel, van vertegenwoordigers van de pers en ten behoeve van de openbare bibliotheken in de gemeente Zuidplas.

  • e.

    het in behandeling nemen van een aanvraag als bedoeld in Titel 3, Hoofdstuk 2 van de bij deze verordening behorende tarieventabel, indien deze aanvraag een vergunning betreft voor een non-profitinstelling, die zich blijkens haar statuten de uitoefening ten doel stelt van activiteiten van maatschappelijke, sociale of culturele aard en waarbij de activiteiten in hoofdzaak worden verricht door vrijwilligers.

Artikel 5 Maatstaven van heffing en tarieven

  • 1. De leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel, met inachtneming van het overige in dit artikel bepaalde.

  • 2. Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het nemen van een projectuitvoeringsbesluit bedoeld in artikel 2.10 van de Crisis- en herstelwet bedraagt het tarief de som van de bedragen die op grond van deze verordening verschuldigd zou zijn voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning, ontheffing, vrijstelling of enig ander besluit in het kader van de ontwikkeling en verwezenlijking van het project, voor zover het projectuitvoeringsbesluit strekt ter vervanging van deze besluiten, als bedoeld in artikel 2.10, derde lid, van de Crisis- en herstelwet.

  • 3. Voor de berekening van de leges wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt.

Artikel 6 Wijze van heffing

De leges worden geheven door middel van een mondelinge dan wel een gedagtekende schriftelijkekennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel, nota of andere schriftuur.Het gevorderde bedrag wordt mondeling dan wel door toezending of uitreiking van de schriftelijkekennisgeving aan de belastingschuldige bekendgemaakt.

Artikel 7 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de leges worden betaald ingeval de kennisgeving als bedoeld in artikel 6:

    • a.

      mondeling wordt gedaan, op het moment van het doen van de kennisgeving;

    • b.

      schriftelijk wordt gedaan, op het moment van uitreiken van de kennisgeving, dan wel in geval van toezending daarvan, binnen 14 dagen na de dagtekening van de kennisgeving.

  • 2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijnen.

Artikel 8 Kwijtschelding

Bij de invordering van de leges wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 9 Vermindering of teruggaaf

Gehele of gedeeltelijke vermindering of teruggaaf van leges voor een in de bij deze verordeningbehorende tarieventabel omschreven dienst wordt verleend overeenkomstig een met betrekking totdie dienst in die tarieventabel opgenomen bepaling.

Artikel 10 Overdracht van bevoegdheden

Het college is bevoegd tot het wijzigen van deze verordening , indien de wijzigingen:

  • a.

    van zuiver redactionele aard zijn;

  • b.

    een gevolg zijn van nieuwe of gewijzigde rijksregelgeving die in werking treedt binnen drie maanden na de officiële bekendmaking van de inwerkingtreding ervan in het Staatsblad of de Staatscourant en het de volgende hoofdstukken of onderdelen van titel 1 van de tarieventabel betreft:

    • o

      1. onderdeel 1.1.9 (akten burgerlijke stand);

    • o

      2. hoofdstuk 2 (reisdocumenten);

    • o

      3. hoofdstuk 3 (rijbewijzen);

    • o

      4. onderdeel 1.4.3 (papieren verstrekking uit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens);

    • o

      5. hoofdstuk 6 (verstrekkingen op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens);

    • o

      6. onderdeel 1.9.1 (verklaring omtrent het gedrag);

    • o

      7. hoofdstuk 16 (kansspelen);

een en ander voor zover met deze wijzigingen niet reeds bij het vaststellen of latere wijziging van deze verordening bij raadsbesluit rekening is gehouden.

Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffingen invordering van de leges.

Artikel 12 Overgangsrecht

De Legesverordening 2014 vastgesteld op 17 december 2013, wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2015, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op de belastbare feiten die zich voor 1 januari 2015 hebben voorgedaan.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. De datum van ingang van de heffing is eveneens 1 januari 2015.

Artikel 14 Citeerartikel

Deze verordening wordt aangehaald als Legesverordening 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van 4 november 2014.
De raad voornoemd,
De griffier,
P. van Vugt
De voorzitter,
K.J.G. Kats

Bijlage 1 Tarieventabel

Tarieventabel

Toelichting

A Algemeen

1 Wettelijke basis

De leges worden geheven op basis van artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet. De legesheffing voor reisdocumenten en de Nederlandse identiteitskaart berust niet op artikel 229 van de Gemeentewet, maar op artikel 7 van de Paspoortwet, in samenhang met artikel 2, tweede lid, van die wet (wijziging Paspoortwet per 9 maart 2014).

Vanaf 1 januari 1995 komt het begrip ‘leges’ niet meer voor in de Gemeentewet. De reden hiervan is dat er geen wezenlijke verschillen bestaan tussen leges en andere rechten. Het begrip ‘rechten’ in artikel 229 van de Gemeentewet omvat mede de leges. In de verordening is ervoor gekozen de rechten ‘leges’ te blijven noemen, omdat het hier gaat om een ingeburgerd en herkenbaar begrip. Bovendien gaat het in vrijwel alle gevallen om het in behandeling nemen van aanvragen en vergunningen e.d. en om het verstrekken van documenten.

In verband met artikel 10 van de verordening leges (overdracht van bevoegdheden) is in de aanhef eveneens artikel 156, eerste en tweede lid, onder h, van de Gemeentewet genoemd.

2 Opzet

De verordening leges bestaat uit twee gedeelten, namelijk de verordening zelf met de formele en materiële bepalingen en de tarieventabel met een omschrijving van de belastbare feiten, de heffingsmaatstaven en de tarieven.

4 Het begrip ‘dienst’

Artikel 229, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bepaalt dat gemeenten onder andere rechten kunnen heffen voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.

Leges kunnen dus uitsluitend geheven worden voor door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Dit blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 9 december 1987 (nr. 24.892, BNB 1988/117, Belastingblad 1988, blz. 65).

Het begrip ‘dienst’ is niet nader gedefinieerd in de wet. Wel is in de jurisprudentie invulling gegeven aan het begrip ‘dienst’. Op grond van de jurisprudentie komen wij tot het oordeel dat voor de vraag of er sprake is van een dienst doorslaggevend is of degene te wiens behoeve de dienst wordt verleend een individueel belang heeft bij de dienst. Dit individuele belang is in beginsel altijd aanwezig indien de dienstverlening wordt gevraagd.

Indien de dienst ambtshalve wordt verleend, is er naar het oordeel van de wetgever geen sprake van een dienst (Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 591, nr. 3, blz. 78). Dit betekent dat vanaf 1 januari 1995 voor het ongevraagd verlenen van diensten geen legesheffing meer mogelijk is.

Is het algemene belang groter dan het individuele belang van de aanvrager dan wel degene te wiens behoeve de dienst wordt verleend, dan is er geen sprake van een dienst die legesheffing rechtvaardigt.

Opgemerkt wordt dat het ‘verlenen’ van een dienst, zoals geformuleerd in deverordening, uitsluitend betrekking heeft op het in gang zetten van de dienstverlening. Er is dus sprake van een inspanningsverplichting en niet van een resultaatsverplichting.

B Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de tarieventabel voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1.

Artikel 2 Belastbaar feit

De omschrijving van het belastbaar feit valt in tweeën uiteen. Enerzijds betreft het belastbaar feit het genot van verleende diensten, anderzijds betreft het belastbaar feit het verrichten van handelingen ten behoeve van een aanvraag van een reisdocument of een Nederlandse identiteitskaart.

Deze laatste omschrijving houdt verband met de wijziging van de Paspoortwet per 9 maart 2014 en daarvóór met HR 9 september 2011, nr. 10/04967 , LJN: BQ4105 en de Wet van 13 oktober 2011, Stb. 440, die een zelfstandige grondslag biedt voor de legesheffing nu het hierbij niet gaat om dienstverlening als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet.

De verordening kent zeer uiteenlopende diensten waarvoor leges worden geheven. Daarom is naast de in artikel 2 opgenomen algemene omschrijving van het belastbare feit voor iedere dienst afzonderlijk een verdere omschrijving van het belastbare feit in de tarieventabel opgenomen. Dat is dan ook de reden dat in artikel 2 wordt gesproken van ‘een en ander zoals genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel’. Omdat artikel 217 van de Gemeentewet bepaalt dat het voorwerp van de belasting en het tarief moeten zijn vermeld in de belastingverordening, mag er geen twijfel over bestaan dat de tarieventabel deel uitmaakt van de verordening. Vandaar dat de woorden ‘daarbij behorende’ zijn gebruikt. In de tarieventabel en in de bij de verordening en de tarieventabel behorende bijlagen wordt dit eveneens uitdrukkelijk aangegeven.

De omschrijving van het belastbare feit is van belang voor de vraag of de materiële belastingschuld ontstaat en het tijdstip waarop die belastingschuld ontstaat.

Artikel 3 Belastingplicht

De belastingverordening moet vermelden wie de belastingplichtige is (artikel 217 van de Gemeentewet). Vanwege het uiteenlopende karakter van de verschillende diensten is gekozen voor een ruime omschrijving van de belastingplicht, om te voorkomen dat in bepaalde situaties geen belastingplichtige aangewezen zou kunnen worden.

Het gebruik van de woorden ‘dan wel’ is bedoeld om te voorkomen dat voor dezelfde dienst van twee belastingplichtigen, te weten de aanvrager en degene te wiens behoeve de dienst is verleend of de handelingen zijn verricht, leges worden geheven.

Vanuit de systematiek van de verordening ligt het voor de hand in eerste instantie de aanvrager in de heffing te betrekken. Als het niet mogelijk is een aanvrager als belastingplichtige aan te wijzen, bijvoorbeeld als de aanvrager duidelijk niet de belanghebbende is, dan kan degene ten behoeve van wie de dienst is verleend of de handelingen zijn verricht als belastingplichtige aangemerkt worden. Dit laatste zal zich niet snel voordoen omdat, zoals al eerder is geconstateerd, de aanvrager per definitie een belang heeft bij de dienstverlening of de handelingen.

Bij het aanwijzen van de belastingplichtige kan zich geen keuzesituatie voordoen. In verband hiermee is het stellen van beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige niet nodig.

Artikel 4 Vrijstellingen

Onderdeel a

In onderdeel a hebben wij een (verplichte) vrijstelling opgenomen voor diensten waarvan de kosten krachtens afdeling 6.4 (grondexploitatie) van de Wet ruimtelijke ordening zijn of worden verhaald. Deze vrijstelling houdt verband met de zogenaamde Grondexploitatiewet (Stb. 2007, 271) die op 1 juli 2008 in werking is getreden en onderdeel uitmaakt van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (afdeling 6.4).

Onderdeel b

Onderdeel b heeft betrekking op het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een (milieu-)inrichting of mijnbouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Hiervoor kunnen geen leges worden geheven op grond van artikel 2.9, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) dat luidt:

‘1. Voor zover aanvragen tot verlening of gehele of gedeeltelijke intrekking van een omgevingsvergunning of wijziging van voorschriften van een omgevingsvergunning betrekking hebben op een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, worden geen rechten geheven.’

Dit is dus ook een wettelijke vrijstelling, die voor een goed begrip is opgenomen in de legesverordening.

Onderdeel c

De vrijstelling onder c heeft betrekking op de zogenaamde ‘omgevingsvergunning beperkte milieutoets’ (OBM). Dit is een toestemming van het bevoegd gezag die bedrijven sinds 1 januari 2011 voor een aantal activiteiten uit het Activiteitenbesluit (officiële naam: 'Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer') nodig hebben om met deze activiteiten op een specifieke locatie te kunnen starten. De OBM is van toepassing op twee typen activiteiten:

  • -

    activiteiten waarvoor een m.e.r- beoordeling verplicht is; en

  • -

    activiteiten waarvoor het bevoegd gezag een lokale toets moet uitvoeren om te beoordelen of de activiteit ingepast kan worden in de lokale situatie.

De OBM is gebaseerd op artikel 2.1, eerste lid, onderdeel i, van de Wabo in samenhang met artikel 2.2a van het Besluit omgevingsrecht. De OBM bestaat uit een toestemming of een weigering. Het bevoegd gezag kan geen voorschriften aan de OBM verbinden (artikel 5.13a Besluit omgevingsrecht).

Artikel 5 Maatstaven van heffing en tarieven

Voor de maatstaven van heffing en tarieven wordt in dit artikel verwezen naar de bij de verordening behorende tarieventabel die, zoals in de toelichting op artikel 2 reeds is opgemerkt, deel uitmaakt van de verordening.

Artikel 6 Wijze van heffing

In de verordening is in beginsel gekozen voor de heffing op andere wijze, omdat deze wijze van heffing wordt gekenmerkt door een grote mate van vormvrijheid, wat goed aansluit bij het karakter van de heffing van leges.

Artikel 10 Overdracht van bevoegdheden

Bij wijzigingen in rijksregelgeving die gevolgen hebben voor de leges, kan de besluitvormingsprocedure voor belastingverordeningen (van ambtelijke voorbereiding tot en met raadsbesluit) belemmerend werken. Ook kan het gewenst zijn een redactionele wijziging op korte termijn door te voeren. Om de gewenste flexibiliteit en de te betrachten spoed te bereiken, kan de raad de bevoegdheid tot vaststelling van de legesverordening aan het college overdragen (delegeren). Artikel 156, eerste en tweede lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet maakt dit mogelijk. Artikel 10 van de verordening voorziet in een beperkte overdracht van die vaststellingsbevoegdheid aan het college. In verband met dit artikel is artikel 156 van de Gemeentewet in de aanhef van de verordening genoemd. De bevoegdheidsoverdracht is om twee redenen beperkt, namelijk:

  • 1 De verordenende bevoegdheid van de raad is in dualistische verhoudingen belangrijk om een evenwicht tussen de raad en het college te waarborgen (Kamerstukken II 2000/01, 27751, nr. 3, pag. 27, Wet dualisering gemeentebestuur).

  • 2 De raad raakt bij overdracht van zijn bevoegdheid zelf die bevoegdheid kwijt, tenzij hij het delegatiebesluit weer intrekt.

Op grond van artikel 10 is het college bevoegd tot wijziging van de legesverordening:

  • - als sprake is van een zuiver redactionele wijziging (tekstuele wijzigingen die geen materiële

  • gevolgen hebben);

  • - bij wijziging in rijksregelgeving:

  • - waarvan de implementatieperiode na bekendmaking in het Staatsblad of de Staatscourant

  • korter is dan drie maanden; en

  • - die tariefbepalingen betreft waarbij een rijkskostendeel onderdeel uitmaakt van het tarief of

  • waarvoor bij of krachtens een wet een (maximum)tarief is gesteld;

  • - en bovendien de raad niet zelf al met deze wijzigingen rekening heeft gehouden.

De implementatieperiode van drie maanden is de termijn die gemeenten doorgaans nodig hebben om een belastingverordening te wijzigen (van ambtelijke voorbereiding tot en met raadsbesluit). De implementatieperiode van drie maanden is ook opgenomen in aanwijzing 174 van de Aanwijzingen voor de regelgeving en in de zogenaamde Code Interbestuurlijke Verhoudingen (een afspraak tussen het kabinet, het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) over hoe overheden met elkaar willen samenwerken, januari 2005). Voor wijzigingen in rijksregelgeving die meer dan drie maanden voor de inwerkingtreding officieel worden bekendgemaakt, blijft de raad te allen tijde bevoegd.

Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Met betrekking tot de leges heeft het college van burgmeester en wethouders geen nadere regels als bedoeld in dit artikel vastgesteld.

Artikel 12 Overgangsrecht

Als een verordening wordt gewijzigd of een vervangende verordening wordt vastgesteld, verdient het aanbeveling eerbiedigende werking aan de oude verordening te geven. Dit houdt in date verordening die wordt ingetrokken, van toepassing blijft op belastbare feiten die zich vóór de datum van ingang van de heffing van de nieuwe verordening hebben voorgedaan. Voor die belastbare feiten blijft heffing dus mogelijk basis van oude verordening, ook al is die verordening ingetrokken.  

Artikel 13 Inwerkingtreding

Het inwerkingtredingartikel in de gemeentelijke belastingverordening bestaat uit twee onderdelen. Het eerste onderdeel regelt de inwerkintreding, het tweede onderdeel bepaalt de datum van ingang van de heffing.

Artikel 14 Citeertitel

Een citeertitel vereenvoudigt de verwijzing naar een bepaalde verordening.