Regeling vervallen per 19-11-2012

Algemene Subsidieverordening 2007

Geldend van 01-01-2007 t/m 18-11-2012

Intitulé

Algemene Subsidieverordening 2007

De raad van de gemeente Zutphen,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 3 november 2006 met nummer BBM/BVR 10.91:

gelet op artikel 149 Gemeentewet en titel 4.2 Algemene wet bestuursrecht

besluit:

vast te stellen de Algemene subsidieverordening 2007 en de daarbij behorende toelichting.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • a.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht

  • b.

    activiteit: samenhangende werkzaamheden en handelingen van een subsidieontvanger gericht op het belang van de gemeente en/of haar inwoners en passend binnen de door de raad vastgestelde beleidsterreinen, die door de aanvrager zal worden uitgevoerd en door het college kan worden gesubsidieerd.

  • c.

    begroting een overzicht van de voor het boekjaar geraamde inkomsten en inkomsten en uitgaven van de aanvrager, voor zover deze betrekking hebben op activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • d.

    boekjaar: kalenderjaar, tenzij met de subsidieontvanger een andere periode is overeengekomen.

  • e.

    budgetsubsidie: subsidie voor één of meerdere jaren in de vorm van een vast bedrag voor de uitvoering van afgesproken activiteiten, waarbij het subsidiebedrag direct wordt gerelateerd aan een bepaald niveau van activiteiten.

  • f.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen.

  • g.

    incidentele subsidie: een subsidie die voor een bepaalde, niet structureel of regelmatig terugkerende activiteit wordt verstrekt.

  • h.

    meerjarensubsidie subsidie die voor de duur van meerdere jaren wordt verstrekt.

  • i.

    subsidie: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrektmet het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten (art. 4:21 Awb).

  • j.

    subsidieontvanger: de rechtspersoon of natuurlijke persoon aan wie de subsidie is verstrekt.

  • k.

    subsidieplafond: inhoudende het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift (art. 4:22 Awb).

  • l.

    raad: de raad van de gemeente Zutphen.

  • m.

    uitvoeringsovereenkomst: een overeenkomst tussen de gemeente en de subsidieontvanger ter uitvoering van de verleningsbeschikking, waarin de subsidieontvanger zich verplicht om de activiteiten te verrichten en de overeengekomen prestaties te leveren waarvoor de subsidie is verleend (art. 4:36 Awb).

Artikel 1.2 Reikwijdte verordening

  • 1. Deze verordening is van toepassing op alle aanvragen om subsidie, tenzij voor de verstrekking van subsidies een bijzondere subsidieverordening van kracht is.

  • 2. Voor zover niet in een bijzondere subsidieregeling anders is bepaald, zijn de bepalingen van deze verordening van toepassing.

Artikel 1.3 Beslissingsbevoegdheid subsidieverstrekking

Het college is bevoegd tot het nemen van alle besluiten ter uitvoering van deze verordening.

Artikel 1.4 Beleidsterreinen

  • 1. Er kunnen subsidies worden verstrekt op de volgende beleidsterreinen:

    • -

      Bestuur

    • -

      Wijkontwikkeling

    • -

      Openbare orde en veiligheid

    • -

      Verkeer en vervoer

    • -

      Openbare ruimten

    • -

      Ruimtelijke ordening en wonen

    • -

      Economische zaken en toerisme

    • -

      Natuur en milieu

    • -

      Sport

    • -

      Onderwijs, jeugd en jongeren

    • -

      Kunst en cultuur

    • -

      Welzijn en gezondheidszorg

    • -

      Sociale Zaken

    die om beleidsmatige redenen danwel op grond van deze verordening voor subsidie in aanmerking komen.

  • 2. Het college is bevoegd om, per beleidsterrein als genoemd in lid 1 van dit artikel, beleidsregels vast te stellen.

Artikel 1.5 Subsidiëring (art. 4:23 Awb

  • 1. Er kan subsidie worden verstrekt voor activiteiten die, naar inzicht van het college:

    • a.

      passen binnen gemeentelijke doelstellingen ten aanzien van beleidsvelden zoals genoemd in deze verordening danwel blijken uit de gemeentebegroting;

    • b.

      in overwegende mate ten dienste staan van Zutphense ingezetenen;

    • c.

      niet in substantiële mate politieke, godsdienstige, of levensbeschouwelijke vorming beogen of feitelijk betreffen.

  • 2. Teneinde in aanmerking te komen voor subsidie dient de aanvrager:

    • a.

      de behoefte aan de activiteit, waarvoor subsidie wordt aangevraagd, aannemelijk te maken;

    • b.

      aan te tonen dat de verwachting gerechtvaardigd is dat, met inbegrip van de aangevraagde subsidie, de financiële middelen beschikbaar zijn om de activiteiten te kunnen realiseren;

    • c.

      waar mogelijk zijn activiteiten af te stemmen op die van soortgelijke instellingen en met dergelijke instellingen samen te werken; het college kan terzake voorschriften in een beschikking tot verlening van de subsidie stellen;

    • d.

      geen activiteiten te verrichten die in strijd zijn met de wet.

  • 3. De subsidie wordt alleen verstrekt voor zover de aanvrager niet zelf over voldoende financiële

    middelen beschikt om de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd, te financieren.

Artikel 1.6 Subsidieontvangers

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid.

  • 2. In bijzondere gevallen kan het college subsidie verstrekken aan organisaties zonder rechtspersoonlijkheid of natuurlijke personen ten behoeve van door hen georganiseerde of verrichte activiteiten.

Artikel 1.7 Subsidieplafond (art. 4:25 Awb)

  • 1. Het college kan jaarlijks subsidieplafonds als bedoeld in artikel 4:22 Awb vaststellen.

  • 2. Het subsidieplafond en de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag wordt bekendgemaakt voor de aanvang van het tijdvak waarvoor het is vastgesteld.

Artikel 1.8 Toezichthouders (art. 4:59 Awb)

Het college kan een of meer toezichthouders aanwijzen die belast zijn met het toezicht op de naleving van de aan de subsidieontvanger opgelegde verplichtingen.

Artikel 1.9 Verslag (art. 4:24 Awb)

Tenminste eenmaal in de vier jaar publiceert het college een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk.

Hoofdstuk 2. De incidentele subsidie

Artikel 2.1 Indiening subsidieaanvraag (4:29 Awb)

  • 1. Een aanvraag om subsidie wordt tenminste twaalf weken voor aanvang van de activiteiten ingediend.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen voor het tijdstip van het indienen van een aanvraag.

Artikel 2.2 Inhoud van de aanvraag

  • 1. De aanvraag wordt ondertekend en bevat in ieder geval (art. 4:2 Awb):

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.

  • 2. Daarnaast wordt de aanvraag vergezeld van:

    • a.

      een activiteitenplan,

    • b.

      een begroting.

  • 3. De aanvrager doet, indien hij voor dezelfde begrote uitgaven tevens subsidie heeft aangevraagd bij een of meer andere bestuursorganen, daarvan mededeling in de aanvraag,onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.

  • 4. Het college kan binnen een door hem te bepalen termijn overlegging van andere stukken of anderszins verstrekking van nadere informatie verlangen, indien het college dit ter beoordeling van de aanvraag nodig acht.

  • 5. Het college kan bepalen dat een of meer van de in dit artikel genoemde stukken niet overgelegd behoeven te worden, indien daarmee geen aantoonbaar belang is gediend of indien dit redelijkerwijs niet van de aanvrager verlangd kan worden.

Artikel 2.3 Hersteltermijn subsidieaanvraag

Indien de aanvraag niet voldoet aan de vereisten zoals die zijn gesteld in de Algemene wet bestuursrechten bij of krachtens deze verordening, bepaalt het college binnen welke termijn de gegevens aangevuldkunnen worden.

Artikel 2.4 De beschikking tot rechtstreekse subsidievaststelling (art. 4:43 Awb)

  • 1. Het college kan een incidentele subsidie vaststellen zonder voorafgaande verleningsbeschikking.

  • 2. De beschikking bevat in het onder lid 1 van dit artikel genoemde geval:

    • a.

      de beslissing van het college;

    • b.

      een omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend (art. 4:43 Awb);

    • c.

      het bedrag van de subsidie (art. 4:42 Awb);

    • d.

      het tijdvak waarop de subsidie betrekking heeft;

    • e.

      de bezwaarmogelijkheid als bedoeld in artikel 6:4 Awb.

Artikel 2.5 De beschikking tot subsidieverlening (art. 4:29 Awb)

  • 1. In de beschikking tot subsidieverlening wordt in ieder geval aangegeven:

    • a.

      de beslissing van het college;

    • b.

      een omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend (art. 4:30 lid 1 Awb);

    • c.

      het bedrag van de subsidie, danwel de wijze waarop het bedrag wordt bepaald (art. 4:31 Awb) en de te verstrekken voorschotten;

    • d.

      het tijdvak waarop de subsidie betrekking heeft (art. 4:32 Awb);

    • e.

      de bezwaarmogelijkheid als bedoeld in artikel 6:4 Awb.

  • 2. Het college kan nadere voorwaarden opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie (4:33 Awb), onder andere:

    • -

      het opnemen van een begrotingsvoorbehoud (4:34 Awb);

    • -

      de verplichting om mee te werken aan het sluiten van een uitvoeringsovereenkomst (4:36 Awb).

  • 3. Het college kan verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk 7 van deze verordening opleggen.

Artikel 2.6 Aanvraag tot subsidievaststelling na verlening (art. 4:44 Awb)

  • 1. De subsidieontvanger dient binnen twaalf weken, na afloop van de activiteit waarvoor subsidie is verleend of het subsidietijdvak een aanvraag tot subsidievaststelling in, tenzij de vaststelling van de subsidie anders is geregeld in een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 lid 1 Awb.

  • 2. De aanvraag tot subsidievaststelling bevat in ieder geval de volgende onderdelen:

    • a.

      een door het bestuur gewaarmerkt inhoudelijk verslag aangaande de gesubsidieerde activiteiten waarin in ieder geval de volgende onderdelen:

      • °

        een beschrijving van de aard en omvang van de activiteiten, tenzij de subsidie voor de aanvang van de activiteiten wordt vastgesteld (art. 4:45 lid 1 Awb);

      • °

        een vergelijking van de nagestreefde en gerealiseerde doelstellingen;

      • °

        een toelichting op de eventuele verschillen.

    • b.

      een door het bestuur gewaarmerkte rekening van baten en lasten en een balans met detoelichting daarop (art. 4:45 lid 2 Awb) voor zover deze van belang zijn voor de vaststelling van de subsidie.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van één of meer onderdelen van het tweede lid, indien naleving daarvan redelijkerwijs niet verlangd kan worden of indien daarmee geen aantoonbaar belang is gediend.

  • 4. Het college kan overlegging van andere stukken of nadere informatie vragen, indien het college dit nodig acht voor de beoordeling van de aanvraag om vaststelling.

  • 5. Indien de aanvraag niet binnen de gestelde termijn is ontvangen, kanhet college een termijn stellen voor het alsnog indienen van een aanvraag tot vaststelling (art 4:44 lid 3 Awb).

Artikel 2.7 Beslistermijn

  • 1. Het college beslist op een aanvraag voor een incidentele subsidie binnen acht weken nadat de  aanvraag met de benodigde stukken is ontvangen.

  • 2. Het college kan de in lid 1 genoemde termijn verdagen, onder opgave van redenen.

Artikel 2.8 Vaststelling subsidie

De subsidie wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 8.1 van deze verordening.

Hoofdstuk 3. Meerjarige subsidies

Artikel 3.1 Indiening subsidieaanvraag

  • 1. Een aanvraag tot verlening van een meerjarige subsidie wordt ingediend bij het college uiterlijk op 1 april voorafgaand aan het boekjaar waarvoor subsidie wordt ingediend.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen voor het tijdstip van het indienen van een aanvraag.

Artikel 3.2 Inhoud van de aanvraag

  • 1. De aanvraag wordt ondertekend en bevat in ieder geval (art. 4:2 Awb):

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.

  • 2. Daarnaast wordt de aanvraag vergezeld van:

    • a.

      een activiteitenplan,

    • b.

      een begroting.

  • 3. Bij een eerste aanvraag worden door de aanvrager, die tevens rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid is, tevens de volgende stukken overgelegd:

    • a.

      een afschrift van de oprichting- of stichtingsakte;

    • b.

      de laatst opgemaakte jaarrekening als bedoeld in artikel 361 Boek 2 BW, danwel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, indien deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag;

    • c.

      de stukken als bedoeld in sub b van dit lid zijn voorzien van een verklaring een accountant, zijnde een verklaring van getrouwheid ingevolge art. 393 Boek 2 BW of de mededeling dat van onjuistheden niets is gebleken.

  • 4. De aanvrager doet, indien hij voor dezelfde begrote uitgaven tevens subsidie heeft aangevraagd bij een of meer andere bestuursorganen, daarvan mededeling in de aanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.

  • 5. Indien de aanvrager beschikt over een egalisatiereserve wordt bij de aanvraag de omvang van deze reserve vermeld.

  • 6. Het college kan vrijstelling of ontheffing verlenen van de in lid 3 sub c genoemde verplichtingen.

  • 7. Het college kan binnen een door hem te bepalen termijn overlegging van andere stukken of anderszins verstrekking van nadere informatie verlangen, indien het college dit ter beoordeling van de aanvraag nodig acht.

Artikel 3.3 Hersteltermijn subsidieaanvraag

Indien de aanvraag niet voldoet aan de vereisten zoals die zijn gesteld in de wet en bij of krachtens dezeverordening, bepaalt het college binnen welke termijn de gegevens aangevuld kunnen worden.

Artikel 3.4 Beschikking tot subsidieverlening

In de beschikking tot subsidieverlening wordt in ieder geval aangegeven:

  • a.

    de beslissing van het college;

  • b.

    een omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;

  • c.

    het tijdvak waarop de subsidie betrekking heeft;

  • d.

    op welk bedrag de aanvrager jaarlijks recht heeft, dan wel op welke wijze het toegekende bedrag jaarlijks geïndexeerd wordt;

  • e.

    de bezwaarmogelijkheid als bedoeld in artikel 6:4 Awb;

  • f.

    welke gegevens, op welk tijdstip, de subsidieontvanger periodiek moet verstrekken;

  • g.

    indien van toepassing, een begrotingsvoorbehoud als bedoeld in artikel 4:34 Awb.

Artikel 3.5 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht:

    • a.

      het boekjaar gelijk te stellen met het het kalenderjaar;

    • b.

      een zodanig ingerichte administratie te voeren dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan;

    • c.

      de administratie en de daarbij behorende bescheiden te bewaren gedurende een periode van 7 jaar;

    • d.

      indien er aanmerkelijke verschillen verwacht worden tussen geraamde en gerealiseerde inkomsten en uitgaven, hiervan melding te doen aan het college;

    • e.

      een egalisatiereserve te vormen;

    • f.

      tot een vergoedingsplicht van met subsidie behaald vermogensvoordeel, overeenkomstig art. 4:41 Awb, bij beëindiging van de subsidie; de hoogte van de vergoeding wordt nader bepaald.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van de verplichtingen in lid 1.

Artikel 3.6 Rechtshandelingen subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger moet toestemming vragen aan het college voor de hieronder genoemde rechtshandelingen:

    • a.

      het oprichten danwel deelnemen in een rechtspersoon;

    • b.

      het wijzigen van de statuten;

    • c.

      het in eigendom verwerven, vervreemden of het bezwaren van registergoederen, indien zij mede zijn verworven door middel van de subsidiegelden, danwel de lasten daarvoor mede worden bekostigd uit de subsidiegelden;

    • d.

      het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van de subsidie danwel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie;

    • e.

      het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening;

    • f.

      het aangaan van overeenkomsten waarbij de subsidieontvanger zich verbindt tot zekerheidstelling met inbegrip van zekerheidsstelling voor schulden van derden of waarbij hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;

    • g.

      het vormen van fondsen en reserveringen;

    • h.

      het vaststellen of wijzigen van tarieven voor door de subsidieontvanger in de gewone uitoefening van zijn gesubsidieerde activiteiten te verrichten prestaties;

    • i.

      het doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van zijn surseance van betaling.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van de verplichtingen als bedoeld in lid 1.

Artikel 3.7 Aanvraag tot subsidievaststelling

  • 1. 1.De subsidieontvanger dient binnen zes maanden, na afloop van het boekjaar, een aanvraag in tot subsidievaststelling.

  • 2. De aanvraag tot subsidievaststelling bevat in ieder geval de volgende onderdelen:

    • a.

      een door het bestuur gewaarmerkt inhoudelijk verslag aangaande de gesubsidieerde activiteiten waarin in ieder geval de volgende onderdelen:

      • a.

        een beschrijving van de gesubsidieerde activiteiten;

      • b.

        in hoeverre is voldaan aan de verplichtingen die over de aard en deomvang van de activiteiten zijn gesteld;

      • c.

        een eigen evaluatie van de subsidieontvanger over de mate waarin de activiteiten hebben bijgedragen aan de gestelde doeleinden.

    • b.

      een financieel verslag of jaarrekening;

  • 3. Het college kan overlegging van andere stukken of nadere informatie vragen, indien zij dit nodig achten voor de beoordeling van de aanvraag om vaststelling.

  • 4. Indien de aanvraag niet binnen de gestelde termijn is ontvangen, kan het college een termijn stellen voor het alsnog indienen van een aanvraag tot vaststelling.

Artikel 3.8 Mutatiesysteem

  • 1. Het college kan, onder toepassing van de artikelen 4:47 onder a en art. 4:44 lid 1 onder b Awb, besluiten tot hantering van een mutatiesysteem.

  • 2. Een mutatiesysteem houdt in dat het college jaarlijks de besluiten over de vaststelling van de subsidie over het vorige jaar en de verlening van de subsidie voor het komende jaar combineert.

  • 3. Indien het college heeft besloten dat subsidieontvanger van deze mogelijkheid gebruik kan maken, dient jaarlijks voor 1 april, de hieronder genoemde stukken te worden overgelegd:

    • a.

      de begroting en het activiteitenplan voor het komende jaar, als bedoeld in art. 3.2 lid 1, 2 en 4 van deze verordening;

    • b.

      het activiteitenverslag en het financiële verslag over het afgelopen jaar, als bedoeld in art. 3.7 lid 2 van deze verordening.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid van dit artikel, vindt eenmaal per 4 jaar een beleidsmatige herijking van de subsidieverstrekking plaats.

Artikel 3.9 Beslistermijn

  • 1. Het college beslist uiterlijk op 1 december voorafgaand aan het boekjaar op een aanvraag voor de verlening en vaststelling van subsidie als bedoeld in art. 3.8 lid 2 van deze verordening.

  • 2. Het college kan de in lid 1 genoemde termijn verdagen, onder opgave van redenen.

Artikel 3.10 Vaststelling subsidie

De subsidie wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 8.1 van deze verordening.

Artikel 3.11 Subsidieplafond (Art. 4:25 Awb)

  • 1. Jaarlijks kan het college een subsidieplafond vaststellen dat in het daarop volgende boekjaar ten hoogste beschikbaar is voor het verstrekken van subsidie.

  • 2. Het subsidieplafond en de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag wordt bekendgemaakt voor de aanvang van het tijdvak waarvoor het is vastgesteld.

Hoofdstuk 4. Budgetsubsidies

Artikel 4.1 Indiening subsidieaanvraag

  • 1. Een aanvraag tot verlening van een budgetsubsidie wordt ingediend bij het college uiterlijk 1 april voorafgaand aan het boekjaar waarvoor subsidie wordt ingediend.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen voor het tijdstip van het indienen van een aanvraag.

Artikel 4.2 Inhoud van de aanvraag

  • 1. De aanvraag wordt ondertekend en bevat in ieder geval (art. 4:2 Awb):

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.

  • 2. Daarnaast wordt de aanvraag vergezeld van:

    • a.

      een activiteitenplan,

    • b.

      een begroting.

  • 3. Bij een eerste aanvraag worden door de aanvrager, die tevens rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid is, tevens de volgende stukken overgelegd:

    • a.

      een afschrift van de oprichting- of stichtingsakte;

    • b.

      de laatst opgemaakte jaarrekening als bedoeld in artikel 361 Boek 2 BW, danwel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, indien deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag;

    • c.

      de stukken als bedoeld in sub b van dit lid zijn voorzien van een verklaring een accountant, zijnde een verklaring van getrouwheid ingevolge art. 393 Boek 2 BW of de mededeling dat van onjuistheden niets is gebleken.

  • 4. De aanvrager doet, indien hij voor dezelfde begrote uitgaven tevens subsidie heeft aangevraagd bij een of meer andere bestuursorganen, daarvan mededeling in de aanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.

  • 5. Het college kan vrijstelling of ontheffing verlenen van de in lid 3 sub c genoemde verplichtingen.

  • 6. Het college kan binnen een door hen te bepalen termijn overlegging van andere stukken of anderszins verstrekking van nadere informatie verlangen, indien het college dit ter beoordeling van de aanvraag nodig acht.

Artikel 4.3 Hersteltermijn subsidieaanvraag

Indien de aanvraag niet voldoet aan de vereisten zoals die zijn gesteld in de wet en bij of krachtens dezeverordening, bepaalt het college binnen welke termijn de gegevens aangevuld kunnen worden.

Artikel 4.4 Beschikking tot subsidieverlening

  • 1. In de beschikking tot subsidieverlening wordt in ieder geval aangegeven:

    • a.

      de beslissing van het college;

    • b.

      een omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;

    • d.

      tijdvak waarop de subsidie betrekking heeft;

    • e.

      op welk bedrag de aanvrager jaarlijks recht heeft, dan wel op welke wijze het toegekende bedrag jaarlijks geïndexeerd wordt;

    • f.

      welke gegevens, op welk tijdstip, de subsidieontvanger periodiek moet verstrekken;

    • g.

      de bezwaarmogelijkheid als bedoeld in artikel 6:4 Awb;

    • h.

      indien van toepassing, een begrotingsvoorbehoud als bedoeld in art. 4:34 Awb.

Artikel 4.5 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht:

    • a.

      het boekjaar gelijk te stellen met het het kalenderjaar;

    • b.

      een zodanig ingerichte administratie te voeren dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan;

    • c.

      de administratie en de daarbij behorende bescheiden te bewaren gedurende een periode van 7 jaar;

    • d.

      indien er aanmerkelijke verschillen verwacht worden tussen geraamde en gerealiseerde inkomsten en uitgaven, hiervan melding te doen aan het college;

    • e.

      een egalisatiereserve te vormen;

    • f.

      tot een vergoedingsplicht van met subsidie behaald vermogensvoordeel, overeenkomstig art. 4:41 Awb, bij beëindiging van de subsidie;

    • g.

      de hoogte van de vergoeding wordt nader bepaald.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van de verplichtingen in lid 1.

Artikel 4.6 Rechtshandelingen subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger moet toestemming vragen aan het college voor de hieronder genoemde rechtshandelingen:

    • a.

      het oprichten danwel deelnemen in een rechtspersoon;

    • b.

      het wijzigen van de statuten;

    • c.

      het in eigendom verwerven, vervreemden of het bezwaren van registergoederen, indien zij mede zijn verworven door middel van de subsidiegelden, danwel de lasten daarvoor mede worden bekostigd uit de subsidiegelden;

    • d.

      het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van de subsidie danwel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie;

    • e.

      het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening;

    • f.

      het aangaan van overeenkomsten waarbij de subsidieontvanger zich verbindt tot zekerheidstelling met inbegrip van zekerheidsstelling voor schulden van derden of waarbij hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;

    • g.

      het vormen van fondsen en reserveringen;

    • h.

      het vaststellen of wijzigen van tarieven voor door de subsidieontvanger in de gewone uitoefening van zijn gesubsidieerde activiteiten te verrichten prestaties;

    • i.

      het ontbinden van de rechtspersoon en de bestemming van een eventueel batig liquidatiesaldo bij ontbinding van een subsidieontvanger;

    • j.

      het doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van zijn surseance van betaling.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van de verplichtingen als bedoeld in lid 1.

Artikel 4.7 Aanvraag tot subsidievaststelling

  • 1. De subsidieontvanger dient binnen zes maanden, na afloop van het boekjaar, een aanvraag in tot subsidievaststelling.

  • 2. De aanvraag tot subsidievaststelling bevat in ieder geval de volgende onderdelen:

    • a.

      een door het bestuur gewaarmerkt inhoudelijk verslag aangaande de gesubsidieerde activiteiten waarin in ieder geval de volgende onderdelen:

      • 1.

        een beschrijving van de gesubsidieerde activiteiten;

      • 2.

        in hoeverre is voldaan aan de verplichtingen die over de aard en de omvang van de activiteiten zijn gesteld;

      • 3.

        een eigen evaluatie van de subsidieontvanger over de mate waarin de activiteiten hebben bijgedragen aan de gestelde doeleinden.

    • b.

      een financieel verslag of jaarrekening;

  • 3. Het college kan overlegging van andere stukken of nadere informatie vragen, indien zij dit nodig achten voor de beoordeling van de aanvraag om vaststelling.

  • 4. Indien de aanvraag niet binnen de gestelde termijn is ontvangen, kan het college een termijn stellen voor het alsnog indienen van een aanvraag tot vaststelling.

Artikel 4.8 Mutatiesysteem

  • 1. Het college kan, onder toepassing van de artikelen 4:47 onder a en art. 4:44 lid 1 onder b Awb, besluiten tot hantering van een mutatiesysteem.

  • 2. Een mutatiesysteem houdt in dat het college jaarlijks de besluiten over de vaststelling van de subsidie over het vorige jaar en de verlening van de subsidie voor het komende jaar combineert.

  • 3. Indien het college heeft besloten dat subsidieontvanger van deze mogelijkheid gebruik kan maken, dient jaarlijks voor 1 april, de hieronder genoemde stukken te worden overgelegd:

    • a.

      de begroting en het activiteitenplan voor het komende jaar, als bedoeld in art. 3.2 lid 1, 2 en 4 van deze verordening;

    • b.

      het activiteitenverslag en het financiële verslag over het afgelopen jaar, als bedoeld in art. 3.7 lid 2 van deze verordening.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid van dit artikel, vindt eenmaal per 4 jaar een beleidsmatige herijking van de subsidieverstrekking plaats.

Artikel 4.9 Beslistermijn

  • 1. Het college beslist uiterlijke op 1 december voorafgaand aan het boekjaar op een aanvraag voor

    de verlening en vaststelling van subsidie, als bedoeld in art. 4.8 lid 2 van deze verordening.

  • 2. Het college kan de in lid 1 genoemde termijn verdagen, onder opgave van redenen.

Artikel 4.10 Vaststelling subsidie

De subsidie wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 8.1 van deze verordening.

Artikel 4.11 Subsidieplafond (art. 4:25 Awb)

  • 1. Jaarlijks kan het college een subsidieplafond vaststellen dat in het daarop volgende boekjaar ten hoogste beschikbaar is voor het verstrekken van subsidie.

  • 2. Het subsidieplafond en de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag wordt bekendgemaakt voor de aanvang van het tijdvak waarvoor het is vastgesteld.

Hoofdstuk 5. Subsidiebudgetten met subsidieplafond

Artikel 5.1 Toepasselijkheid

Dit hoofdstuk is van toepassing op subsidies waarbij jaarlijks door het college een bepaalde hoeveelheid geld (het de subsidiebudget, dat door de raad is vastgesteld) aan een bepaald omschreven doel kan worden besteed.

Artikel 5.2 Doeleinden van de subsidieverlening

Er kan subsidie worden verleend ten behoeve van onder andere de volgende doeleinden:

  • -

    maatschappelijke – en sociaal culturele activiteiten;

  • -

    amateuristische kunstbeoefening;

  • -

    fonds voor de sport;

  • -

    monumenten;

  • -

    molens.

Artikel 5.3 Subsidieplafond

  • 1. Het college stelt jaarlijks het subsidieplafond, als bedoeld in artikel 4:22 Awb, en de verdeelregels, als bedoeld in art. 4:26 Awb, vaststellen.

  • 2. Het subsidieplafond en de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag wordt bekendgemaakt voor de aanvang van het tijdvak waarvoor het is vastgesteld.

Hoofdstuk 6. Weigeringsgronden

Artikel 6.1 Weigeringsgronden subsidie (art. 4:35 lid 1 Awb)

De subsidieaanvraag kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden (art. 4:35 sub a Awb);

  • b.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen (art. 4:35 sub b Awb);

  • c.

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn (art. 4:35 sub c Awb);

  • d.

    het subsidieplafond door verstrekking van de subsidie zou worden overschreden (art. 4:25 lid 2 Awb).

  • e.

    de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd in onvoldoende mate bijdragen aan de doeleinden waarvoor subsidiegelden beschikbaar worden gesteld;

  • f.

    de gelden niet of in onvoldoende mate zullen worden besteed aan de activiteiten waarvoor de subsidie beschikbaar wordt gesteld.

  • g.

    de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met wettelijke bepalingen, het algemeen belang of de openbare orde;

  • h.

    de subsidieverstrekking niet past binnen het beleid van de gemeente;

  • i.

    de financiële continuïteit of de continuïteit van de bedrijfsvoering van de aanvrager niet is gegarandeerd.

Artikel 6.2 Overige weigeringsgronden (art. 4:35 lid 2 Awb)

De subsidie kan voorts in ieder geval worden geweigerd indien de aanvrager:

  • a.

    in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid;

  • b.

    failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, danwel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Hoofdstuk 7. Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 7.1 Verplichtingen van de subsidieontvanger (art. 4:37 Awb)

Het college kan de subsidieontvanger in de beschikking verplichtingen opleggen met betrekking tot:

  • a.

    de aard en de omvang van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend (art. 4:37 sub a Awb);

  • b.

    de administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten (art. 4:37 sub b Awb);

  • c.

    het voor de subsidievaststelling verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een beslissing omtrent subsidie (art. 4:37 sub c Awb);

  • d.

    de te verzekeren risico’s (art. 4:37 sub d Awb);

  • e.

    het stellen van zekerheid voor verleende voorschotten (art. 4:37 sub e Awb);

  • f.

    het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn (art. 4:37 sub f Awb);

  • g.

    het beperken of wegnemen van nadelige gevolgen van de subsidie voor derden (art. 4:37 sub g Awb).

Artikel 7.2 Overige doelgebonden verplichtingen (art. 4:38 Awb)

Het college kan verplichtingen opleggen met betrekking tot:

  • -

    het voeren van de administratie;

  • -

    doelgroepen;

  • -

    plaats van uitvoering;

  • -

    eisen ten aanzien van locatie van de activiteit;

  • -

    rapportage;

  • -

    eigen bedrage aan activiteiten.

Artikel 7.3 Niet-doelgebonden verplichtingen (art. 4:39 Awb)

Het college kan verplichtingen opleggen met betrekking tot:

  • -

    anti-discriminatie;

  • -

    toegankelijkheid van de activiteit voor gehandicapten;

  • -

    democratisch functioneren;

  • -

    alcoholpreventie;

  • -

    bescherming van het milieu.

Artikel 7.4 Afwijking verplichtingen

Indien de gemeente subsidie verstrekt voor activiteiten die mede door andere bestuursorganen worden gesubsidieerd, kan het college afwijken van de bij of krachtens deze verordening aan de subsidieverbonden verplichtingen, voor zover dit wenselijk is met het oog op een afstemming met de door dieandere bestuursorganen opgelegde verplichtingen.

Artikel 7.5 Accountantscontrole bij verstrekking subsidie boven 25.000

  • 1. Indien subsidie wordt verleend voor een bedrag van 25.000,- EUR of hoger, overlegt de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling een schriftelijke verklaring van een accountant over:

    • a.

      de getrouwheid van het jaarverslag of financieel verslag.

    • b.

      de naleving door de subsidieontvanger van de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van de in lid 1 genoemde verplichting.

Hoofdstuk 8. Vaststelling van de subsidie

Artikel 8.1 Beschikking tot subsidievaststelling (art. 4:42 Awb en 4:43 Awb)

  • 1. In de beschikking tot subsidievaststelling wordt in ieder geval aangegeven:

    • a.

      de hoogte van het subsidiebedrag, inclusief voorschotten (art. 4:42 Awb)

    • b.

      de bezwaarmogelijkheid als bedoeld in artikel 6:4 Awb.

  • 2. Indien geen beschikking tot subsidieverlening is gegeven, bevat de beschikking tot subsidievaststelling, tevens:

    • a.

      een aanduiding van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt (art. 4:43 Awb);

    • b.

      de periode van de subsidieverlening;

    • c.

      doelgebonden – en niet-doelgebonden verplichtingen als bedoeld in art. 4:38 en 4:39 Awb.

Artikel 8.2 Lagere vaststelling (art. 4:46 lid 2 Awb)

Het college kan de subsidie lager vaststellen, indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • b.

    de instelling niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    indien blijkt dat de instelling onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze onjuiste of onvolledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;

  • d.

    de subsidieverlening anderszins onjuist was en de instelling dit wist of behoorde te weten.

Artikel 8.3 Ambtshalve vaststelling (art. 4:47 Awb)

  • 1. Het bestuursorgaan kan de subsidie geheel of gedeeltelijk ambtshalve vaststellen indien:

    • a.

      bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening een termijn is bepaald binnen welke de subsidieambtshalve wordt vastgesteld;

    • b.

      toepassing wordt gegeven aan artikel 4:44 lid 4 Awb (indien er na afloop van de termijn tot indiening van de aanvraag geen aanvraag is ingediend);

    • c.

      de beschikking tot subsidieverlening of de beschikking tot subsidievaststelling wordt ingetrokken of ten nadele van de ontvanger wordt gewijzigd;

    • d.

      dit is afgesproken in een uitvoeringsovereenkomst.

Hoofdstuk 9. Intrekking en wijziging

Artikel 9.1 Tussentijdse intrekking of wijziging subsidieverlening (art. 4: 48 Awb)

  • 1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld, kan het college de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen, indien:

    • a.

      de activiteiten, waarvoor subsidie is verleend, niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

    • b.

      de activiteiten zijn verricht in strijd zijn met de van toepassing zijnde beleidsregels;

    • c.

      de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden;

    • d.

      de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag hebben geleid;

    • e.

      de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

  • 2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Artikel 9.2 Intrekking of wijziging subsidievaststelling ex tunc (art. 4:49 Awb)

  • 1. Het college kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen:

    • a.

      op grond van feiten of omstandigheden, waarvan het college bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte konden zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;

    • b.

      indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten, of;

    • c.

      indien de subsidieontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn.

  • 2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is vastgesteld,tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Artikel 9.3 Intrekking of wijziging subsidieverlening ex nunc (art. 4:50 Awb)

Zolang de subsidieverlening niet is vastgesteld, kan het college de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen:

  • a.

    voor zover de subsidieverlening onjuist is;

  • b.

    voor zover veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten.

Artikel 9.4 Weigering subsidie voor nieuw tijdvak (art. 4:51 Awb)

Indien aan een subsidieontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, geschiedt gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich verzetten, slechts met in achtneming van een redelijke termijn.

Hoofdstuk 10. Betaling, voorschotten en terugvordering

Artikel 10.1 Betaling subsidiebedrag (art. 4:52 Awb en 4:53 Awb)

  • 1. De subsidie wordt betaald, onder verrekening van betaalde voorschotten.

  • 2. Het subsidiebedrag wordt binnen de door de Algemene wet bestuursrecht bepaalde termijn, betaald.

Artikel 10.2 Voorschotten (art. 4:54 Awb)

  • 1. Het college kan besluiten aan de subsidieontvanger voorschotten te verstrekken. De voorschotten worden verrekend bij de definitieve vaststelling van de subsidies.

  • 2. In de beschikking tot subsidieverlening wordt het bedrag vermeld dat aan voorschotten wordt verstrekt, danwel de wijze waarop het bedrag wordt bepaald en op welke wijze deze voorschotten worden verstrekt.

Artikel 10.3 Opschorting betaling (art. 4:56 Awb)

Het college kan de verplichting tot betaling van het voorschot opschorten indien de er sprake is van eenvoorgenomen intrekking of wijziging van de subsidie met toepassing van artikel 4: 48 of 4:49 Awb wordtoverwogen.

Artikel 10.4 Terugvordering onverschuldigde betalingen (art. 4:57 Awb)

  • 1. Onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten kunnen worden teruggevorderd, binnen een termijn van vijf jaar, nadat de subsidie is vastgesteld, gewijzigd of ingetrokken.

  • 2. Het college kan teveel betaalde subsidiebedragen of voorschotten verrekenen.

Hoofdstuk 11. Overige Bepalingen

Artikel 11.1 Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen en voor zover toepassing van deze verordening zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, is het college bevoegd te beslissen in afwijking van deze verordening.

Artikel 11.2 Bijzondere situaties

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet of onvoldoende voorziet, beslist het college,

Artikel 11.3 Intrekking oude verordeningen

  • 1. Bij het inwerkingtreden van deze verordening vervallen de hieronder genoemde verordeningen:

    • -

      Subsidie- en inspraakverordening specifiek welzijn;

    • -

      de Algemene subsidieverordening gemeente Zutphen 1998

    • -

      Subsidieverordening amateuristische kunstbeoefening;

    • -

      Verordening Fonds voor de sport;

    • -

      Verordening eenmalige subsidies ten behoeve van Warnsveldse initiatieven;

    • -

      Subsidieverordening ontwikkelingssamenwerking 2002;

    • -

      Verordening stimulering activiteiten voor gehandicapten.

  • 2. Op aanvragen om subsidie, die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van de nieuwe verordening, blijft de oude, van toepassing zijnde, verordening van kracht.

Artikel 11.4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2007

Artikel 11.5 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Algemene subsidieverordening 2007.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van
de raad van de gemeente Zutphen,
gehouden op: 04 DEC. 2006
De voorzitter, de griffier,

Toelichting Algemene Subsidieverordening 2007

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit artikel wordt een aantal, veelvuldig in deze verordening gebruikte, begrippen gedefinieerd. In de verordening wordt voor de belanghebbende bij subsidies het begrip ‘aanvrager’ of ‘subsidieontvanger’ gebruikt. De belanghebbende wordt tot het moment van subsidieverlening als aanvrager aangeduid en daarna als subsidieontvanger.

Ten aanzien van het begrip ‘subsidie’ en ‘subsidieplafond’ wordt verwezen naar de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2 Reikwijdte verordening

Lid 1:

Deze verordening geeft een kaderstelling voor de uitoefening van de bestuursbevoegdheden ten aanzien van de subsidieverlening.

In dit artikel is het streven neergelegd om een eenduidig juridisch regime te creëren voor alle subsidies die door de gemeente Zutphen worden verstrekt. Niet alleen is dit vanuit de gemeentelijke optiek van belang, ook voor aanvragers en subsidieontvangers is een eenduidig subsidieregime van belang. In de eerste plaats is de kenbaarheid van het gemeentelijke subsidiebeleid beter indien dit zoveel mogelijk in een verordening is geregeld. Daarnaast zijn er belanghebbenden die verschillende subsidies van de gemeente ontvangen uit verschillende budgetten. Voor hen is het voordeel dat deze zoveel mogelijk onder een regime worden gebracht en dat de aanvraag- en vaststellingsprocedure zoveel mogelijk wordt geharmoniseerd.

Deze verordening is niet van toepassing indien er sprake is van een bijzondere subsidieregeling. Het is hierbij wel de bedoeling dat de algemene subsidieverordening zoveel mogelijk als kader zal fungeren.

Op grond van art. 4:23 lid 2 Awb kan, indien in de begroting de subsidieontvanger en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld vermeld, subsidie worden verleend zonder wettelijk voorschrift.

Lid 2:

In dit lid is opgenomen dat de algemene subsidieverordening zoveel als mogelijk van toepassing is op alle subsidieverleningen binnen de gemeente Zupthen. Indien in een bijzondere regels niets of onvoldoende is geregeld ten aanzien van de subsidieverstrekking, dient te worden gehandeld overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

Artikel 1.3 Beslissingsbevoegdheid subsidieverstrekking

In het kader van deze verordening worden diverse besluiten genomen gedurende de procedure van subsidieverlening tot subsidievaststelling. In de Algemene wet bestuursrecht wordt gesproken van de verlening van subsidie door een bestuursorgaan. Teneinde besluitvorming ten aanzien van subsidiering eenvoudiger te maken, is het college bevoegd verklaard tot het nemen van besluiten.

Artikel 1.4 Beleidsterreinen

In navolging van het vorige artikel waarin het college bevoegd is verklaard tot het nemen van beslissingen met betrekking tot subsidiëring, is in dit artikel aangegeven op welke beleidsterreinen het college, ter uitvoering van de hem toegekende bevoegdheid, beleidsregels mag opstellen.

In dit artikel van de verordening wordt aan het college de mogelijkheid geboden om beleidsregels vast te stellen, welke bevoegdheid voortvloeit uit artikel 4:81 lid 2 Awb. Het college kan, met betrekking tot de toekomende bevoegdheden, beleidsregels stellen voor de concrete toepassing van de subsidiering op een bepaald beleidsterrein. Bij beleidsregels kunnen geen nieuwe bevoegdheden in het leven worden geroepen. Bij de benoeming van de beleidsterreinen die in dit artikel staan genoemd, is aangesloten bij de programmabegroting.

Uit de begripsomschrijving van beleidsregel in art. 1:3 lid 4 Awb volgt dat de beleidsregel betrekking kan hebben op de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van de bevoegdheid waarop de beleidsregel betrekking heeft. Een beleidsregel is een besluit van algemene strekking en moet, dus schriftelijk, worden genomen. In de beleidsregel wordt de algemene lijn ten aanzien van subsidieverlening neergelegd. Op grond van deze lijn kan iedere subsidieaanvraag beoordeeld worden. Het is mogelijk om bij de subsidieverlening af te wijken van de algemene lijn, maar dan moet dat wel gemotiveerd zijn. Tijdens de bezwaarschrift- en beroepsprocedure zal worden getoetst of het college in redelijkheid tot een besluit heeft kunnen komen. Het college wordt derhalve gehouden aan haar eigen beleidslijn, omdat willekeur een zonde is in het bestuurlijk handelen.

De beleidsregels voor de verschillende beleidsterreinen omvatten tenminste een omschrijving van de volgende zaken:

  • -

    de beleidsdoelen die op het beleidsterrein worden nagestreefd;

  • -

    de subsidiabele activiteiten;

  • -

    de van toepassing zijnde subsidievormen.

Artikel 1.5 Subsidiëring

Artikel 4:23 Awb gaat er van uit dat subsidie, behalve in uitzonderingsgevallen, wordt verstrekt op basis van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verleend. In de praktijk is een letterlijke toepassing van deze bepaling niet mogelijk omdat dat zou leiden tot weinig flexibiliteit bij de subsidieverlening.

Lid 1:

Teneinde toch een wettelijke grondslag te bieden, zijn in dit lid enkele algemene uitgangspunten gegeven voor de subsidieverlening binnen de gemeente Zutphen. In het algemeen moet het bij subsidieverlening gaan om activiteiten die passen binnen gemeentelijke doelstellingen behorende bij de beleidsvelden als genoemd in artikel 1.4 van deze verordening. Verder moeten de activiteiten in overwegende mate ten dienste staan van de Zutphense ingezetenen. Het begrip ‘in overwegende mate’ geeft het college beleidsvrijheid. Teneinde problemen tussen verschillende groeperingen te voorkomen, moet het gaan om algemene activiteiten die geen betrekking hebben op politieke, godsdienstige of levensbeschouwelijke vorming.

Aan het vereiste dat kenbaar moet zijn voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt wordt op adequate wijze voldaan door de verwijzing naar de beleidsterreinen die in aanmerking komen voor subsidiering zoals die zijn opgenomen in de programmabegroting (zoals vermeld in art. 1.3 van deze verordening).

Lid 2:

In dit lid staan de vereisten genoemd waar aan voldaan moet worden, teneinde in aanmerking te komen voor subsidie.

Lid 3:

Dit lid is opgenomen als uitvloeisel van de Algemene wet bestuursrecht, teneinde duidelijk te maken dat, in het geval aanvrager over voldoende financiële middelen beschikt om de activiteit zelf te financieren, er geen subsidie wordt verstrekt.

Artikel 1.6 Subsidieontvangers

Lid 1:

Als uitgangspunt is genomen dat alleen subsidie kan worden verstrekt aan rechtspersonen. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat een vermenging plaatsvindt van subsidiemiddelen met privé-middelen van natuurlijke personen. Hierdoor kunnen namelijk problemen ontstaan bij de verantwoording.

Lid 2:

Teneinde de weg naar subsidiering voor natuurlijke personen niet geheel af te sluiten is in dit lid de mogelijkheid opgenomen om, in bijzondere gevallen en volgens nader omschreven regels, toch subsidie te verstrekken aan natuurlijke personen. Op die manier kunnen bijvoorbeeld particuliere initiatieven worden gesubsidieerd.

Artikel 1.7 Subsidieplafond

Op grond van artikel 4:25 Awb kan de (decentrale) wetgever besluiten tot het instellen van een subsidieplafond. In deze verordening is ervoor gekozen om die bevoegdheid, in het kader van de deregulering, bij het college neer te leggen. De periode waarvoor een subsidieplafond wordt vastgesteld is een jaar. Door het instellen van een subsidieplafond, kunnen aanspraken op subsidie worden beperkt. Dit ziet met name op het geval dat de begroting geen ruimte biedt voor subsidiering, terwijl de wet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, weigering of intrekking van de subsidie niet zonder meer toelaten.

Een subsidieplafond leidt automatisch tot weigering van een subsidie voor wat betreft het gedeelte dat boven het subsidieplafond uitstijgt.

Samen met het subsidieplafond worden de criteria voor het verkrijgen van subsidie aangegeven, alsook de manier waarop de pot verdeeld wordt.

Overschrijding van een subsidieplafond levert een verplichte weigeringgrond op. Dit betekent dat in de weigeringsbeschikking niet meer hoeft te worden gemotiveerd waarom het belang van de begrotingsdiscipline zwaarder moet wegen dan de belangen van de aanvrager. Het rechtsgevolg ontstaat als het subsidieplafond is vastgesteld en bekendgemaakt. De weigeringsgrond is een aanvulling op de – facultatieve – weigeringsgronden van artikel 4:35 Awb (art. 6.1 en 6.2 van deze verordening).

Als er geen subsidieplafond is ingesteld, kan dit er toe leiden dat, indien een aanspraak op subsidie bestaat, die subsidie niet vanwege financiële redenen kan worden geweigerd.

Het vaststellen van een subsidieplafond is een besluit (een besluit van algemene strekking) en moet als zodanig bekend worden gemaakt.

Een subsidieplafond kan wel lager worden vastgesteld maar niet hoger. Vereist is dat de verlaging voortvloeit uit de vaststelling of goedkeuring van de begroting, dus in de praktijk een verlaging of schrapping van een begrotingspost. Dit betekent ook dat de verlaging niet verder mag gaan dan uit de begroting voortvloeit. Ook moet bij de bekendmaking van het subsidieplafond reeds zijn gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan. De gevolgen van de verlaging van het subsidieplafond voor reeds ingediende aanvragen moet bepaald worden aan de hand van de verdelingsmaatstaf.

Lid 2:

Bekendmaking

Het besluit tot het vaststellen van een subsidieplafond moet worden bekendgemaakt voor deingangsdatum van de periode waarvoor het plafond geldt. Mensen of instellingen die aanspraak willenmaken op subsidie moet tijdig weten hoeveel geld er beschikbaar is. Als het subsidieplafond of een verlaging daarvan of een wijze van verdeling later wordt bekendgemaakt, dan heeft deze bekendmaking geen gevolgen voor voordien ingediende aanvragen.

Verdeling

Voor subsidiepotten waaruit iedereen (die voldoet aan eisen) subsidie kan claimen, wordt door het college een verdelingsmethodiek vastgesteld die ook van tevoren bij potentiële subsidieontvangers bekend moet zijn.

Uit artikel 4:28 Awb volgt dat een uitzondering op de regel dat een latere verlaging van het subsidieplafond niet tot de verplichte weigering wegens overschrijding mag leiden. Het moet dan gaan om een subsidieregeling met een zogenaamd ‘tendersysteem’, waarbij alle aanvragen voor een bepaald tijdstip moeten zijn ingediend. Als dat tijdstip ligt voor het tijdstip waarop de begroting wordt vastgesteld of goedgekeurd, moet een verlaging van het subsidieplafond na de aanvang van het begrotingsjaar of subsidietijdvak ook gevolgen kunnen hebben voor reeds ingediende aanvragen. Anders zou het budgetrecht van het orgaan dat de begroting vaststelt illusoir worden.

Met de verlaging van het beschikbare bedrag behoeft niet te worden gewacht tot de begroting definitief is vastgesteld of goedgekeurd. Voldoende is dat vaststaat dat een verlaging noodzakelijk is.

Voor verleende subsidies heeft de verlaging van het subsidieplafond alleen gevolgen als er een begrotingsvoorbehoud is gemaakt

Artikel 1.8 Toezichthouders (art. 4:59 Awb)

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om ambtenaren of andere personen aan te wijzen die zijn belast met het toezicht op de naleving van de aan de subsidieontvanger opgelegde verplichtingen. Hiermee is beoogd het college bevoegd te laten zijn om ter plaatse toezicht te houden op de doelmatigheid en doeltreffendheid van de besteding van de subsidiegelden.

De toezichthouder heeft de bevoegdheden als genoemd in afdeling 5.2 Awb.

Artikel 1.9 Verslag (art. 4:24 Awb)

Dit artikel is overgenomen uit artikel 4:24 Awb. Op grond van dit artikel dient minimaal eens in de vijf jaar een verslag te worden gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk. Er is in Zutphen, in aansluiting op de periode van zitting van de raad, gekozen om eens in de vier jaar een dergelijk verslag te publiceren.

Hoofdstuk 2. Incidentele subsidie

Artikel 2.1 Indiening subsidieaanvraag

Dit artikel is een uitwerking van artikel 4:29 Awb, waaruit volgt dat de aanvraag voor subsidie moet worden ingediend voordat de activiteit danwel het subsidietijdvak begint.

Artikel 2.2 Inhoud van de aanvraag

Lid 1:

In dit lid staan de algemene (formele) eisen vermeld die een aanvrager moet verstrekken om voor subsidie in aanmerking te komen. Deze eisen zijn afkomstig uit artikel 4:2 Awb (vereisten aanvraag), waarin de algemene verplichting is neergelegd tot het verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor het nemen van een beslissing op een aanvraag en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Lid 2:

Aangezien in de verleningsbeschikking een omschrijving moet bevatten van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verleend, is het van belang dat het college, voordat zij een beslissing neemt tot het al dan niet verlenen van subsidie, duidelijkheid heeft over de te verrichte activiteiten. Het begrip activiteiten moet ruim worden opgevat en omvat in beginsel iedere vorm van menselijk handelen, voor zover de overheid die wil stimuleren. Ook nalaten (b.v. het braak laten liggen van grond) kan een activiteit zijn.

Een begroting geeft duidelijkheid over de verwachte inkomsten en uitgaven.

Lid 3:

Dit lid verplicht de subsidieaanvrager om inzicht te geven in eventueel andere subsidieaanvragen die hij voor dezelfde activiteiten heeft ingediend. De wetgever wil zo ongewenste cumulatie van subsidies voorkomen en subsidiegevers in staat stellen hun besluitvorming onderling af te stemmen.

Lid 4:

Het bestuursorgaan heeft derhalve de mogelijkheid andere gegevens en bescheiden op te vragen die nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

Lid 5:

Het college behoudt zich het recht voor dat sommige stukken niet hoeven te worden overgelegd.

Artikel 2.3 Hersteltermijn subsidieaanvraag

Uit artikel 4.5 Awb volgt dat de aanvrager de gelegenheid moet krijgen om zijn aanvraag aan te vullen en de ontbrekende gegevens en bescheiden alsnog aan te leveren voordat het college kan beslissen de aanvraag buiten behandeling te laten. Het college kan zelf besluiten welke termijn de aanvrager krijgt om de aanvraag aan te vullen.

Artikel 2.4 De beschikking tot rechtstreekse subsidievaststelling (art. 4:43 Awb)

Bij incidentele subsidies waar het bijvoorbeeld gaat om een gering subsidiebedrag, komt het vaak voor dat het besluit tot verlening en vaststelling van subsidie in één keer genomen wordt. Op die manier kan het college slagvaardig handelen. Voor de verdere inhoud van de beschikking wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.5 van deze verordening.

Het college kan voorwaarden en verplichtingen in de beschikking opnemen.

Artikel 2.5 De beschikking tot subsidieverlening (art. 4:29 Awb)

Uitgangspunt van de Algemene wet bestuursrecht is dat reeds bij de subsidieverlening zoveel mogelijk duidelijkheid moet worden geboden over de wederzijdse rechten en plichten van subsidieverlener en subsidieontvanger. De rechtszekerheid en een doelmatig subsidiebeleid worden hiermee gediend.

De verleningsbeschikking is bindend voor het bestuursorgaan, in die zin dat na subsidieverlening normaal gesproken niet meer kan worden besloten om bij nader inzien toch maar geen subsidie te geven. Op basis van deze beschikking zal later in het subsidieproces de subsidie worden vastgesteld, zoveel mogelijk in overeenstemming met de regels die bij de verlening zijn gesteld. Het is derhalve van belang de beschikking tot subsidieverlening zorgvuldig te formuleren.

Lid 1

sub a. besluit

De beschikking tot subsidieverlening omvat de beslissing van het college tot het al dan niet verlenen van subsidie.

sub b.

activiteitenVerder bevat de beschikking in ieder geval een omschrijving bevatten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend, zo nodig met de vermelding dat deze later nog wordt uitgewerkt. De omschrijving van de activiteiten is bepalend voor de bij de subsidievaststelling uit te voeren toetsing of de activiteiten zijn verricht. De verplichting hiertoe volgt uit artikel 4:30 lid 1 Awb.

Als een instelling bijvoorbeeld een subsidiebedrag per gegeven cursus ontvangt, dan moet ook omschreven worden welke cursus wordt bedoeld, wat de omvang in dagdelen daarvan is, het aantal deelnemers en dergelijke. Naarmate de omschrijving van de activiteiten gedetailleerder is, zullen de activiteiten ook preciezer moeten worden verantwoord.

De omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gegeven kan later worden uitgewerkt. De wet biedt de mogelijkheid voor het geval een bestuursorgaan op het moment van verlening nog niet in staat is om een precieze omschrijving te geven (b.v. omdat de activiteiten nog in ontwikkeling zijn en alle gegevens nog niet bekend zijn). De mogelijkheid om de omschrijving uit te werken, moet in de verleningsbeschikking worden vermeld.

sub c. subsidiebedrag

Om betrokkenen duidelijkheid te verschaffen over de inhoud van de rechtsbetrekking moet in de beschikking staan vermeld hoeveel subsidie er wordt verleend, door middel van vermelding van het subsidiebedrag of door het maximale subsidiebedrag te vermelden (in dit geval moet worden aangegeven hoe de subsidie zal worden berekend). De verplichting tot het opnemen van het subsidiebedrag volgt uit artikel 4:31 Awb.

sub d. subsidieperiode

Subsidie mag niet voor onbepaalde tijd worden verleend. In de beschikking moet een tijdvak te worden aangegeven, bijvoorbeeld 10 weken, gedurende de duur van een project of voor vier jaren.

Indien de subsidie voor meerdere jaren wordt verleend, is het college verplicht die periode in de verleningsbeschikking te vermelden. Ingeval van een subsidieverlening voor meerdere jaren, is de begroting voor de overige jaren nog niet bekend.In een dergelijk geval moet een begrotingsvoorbehoud worden gemaakt. Op die manier kan een subsidie achteraf worden gewijzigd of ingetrokken.

sub e. bezwaar

De bezwaarclausule geeft aan binnen welke termijn en bij wie bezwaar tegen de verleningsbeschikking kan worden gemaakt, als de ontvanger zich niet met de inhoud kan verenigingen. Er dient bezwaar te worden gemaakt bij het orgaan dat de beslissing heeft genomen. In hoofdstuk 6 en 7 Awb wordt uitgebreid ingegaan op de procedure voor het indienen van een bezwaarschrift.

Lid 2

Het college kan bij de subsidieverlening voorwaarden in de beschikking opnemen. De voorwaarden moeten in de beschikking tot subsidieverlening zijn opgenomen, teneinde daar een beroep op te kunnen doen.

Bij voorwaarden gaat het om een vooraf gestelde beperkende bepaling waar het verkrijgen van de subsidie van afhangt. De overheid mag geen voorwaarden stellen die alleen zij kan beïnvloeden. Bijvoorbeeld door de subsidie afhankelijk te stellen van de uitkomst van een toekomstig onderzoek of van een toekomstige politieke meerderheid in de gemeenteraad. Aan de andere kant mag de subsidie ook niet worden verleend onder de voorwaarde dat uitsluitend de subsidieontvanger een bepaalde handeling verricht (b.v. de voorwaarde voor een bepaalde samenstelling van het bestuur of een verplicht overleg van de instelling met een andere instelling). Wel mag de voorwaarde worden opgelegd dat de instelling moet aantonen dat een bepaalde gebeurtenis - niet zijnde een handeling van het bestuursorgaan of de subsidieontvanger – heeft plaatsgevonden.

Begrotingsvoorbehoud

De mogelijkheid om in de verleningsbeschikking de voorwaarde van een begrotingsvoorbehoud op te nemen, vloeit voort uit artikel 4:34 Awb. Er is dan sprake van subsidieverlening onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld. Het begrotingsvoorbehoud is een oplossing voor het probleem dat het soms onvermijdelijk is om subsidies te verlenen ten laste van een nog niet vastgestelde of goedgekeurde begroting. Door een begrotingsvoorbehoud op te nemen, heeft het college de mogelijkheid om op de subsidieverlening terug te komen, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is.

Subsidieovereenkomst

Ook kan in de beschikking de voorwaarde opgenomen worden dat een uitvoeringsovereenkomst moet worden gesloten. De overeenkomst kan de beschikking tot subsidieverlening niet vervangen.

Het verdient aanbeveling de overeenkomst te laten ondertekenen voordat de beschikking wordt afgegeven. In de overeenkomst kunnen gedetailleerde uitwerkingen van de beschikking worden geformuleerd. Ook kan in de overeenkomst geregeld worden dat de subsidie op een andere manier dan bedoeld in artikel 4:44 Awb wordt aangevraagd.

Lid 3

Het college kan in de beschikking tot subsidieverlening ook verplichtingen opleggen. De verplichtingen zijn verplichtingen die een subsidieverstrekker kan opleggen als tegenprestatie voor de subsidie zoals het uitvoeren van bepaalde activiteiten, het indienen van gegevens bij de aanvraag tot vaststelling (o.a. een begroting), het voeren van een goede administratie e.d.. De verplichtingen die kunnen worden opgenomen in de beschikking staan vermeld in hoofdstuk 7 van deze verordening.

Indien het college zou besluiten om een andere termijn van indiening van de stukken tot vaststelling van de subsidie te hanteren dan in deze verordening wordt genoemd, moet in de beschikking tot subsidieverlening als verplichting worden opgenomen dat voor een bepaalde datum door subsidieontvanger een aanvraag wordt ingediend tot vaststelling van de subsidie. Dit volgt uit artikel 4:44 lid 2 Awb).

Facultatieve onderdelen

In de beschikking tot subsidieverlening kunnen, naast de in lid 1 en 2 genoemde onderdelen, facultatief worden opgenomen:

  • a.

    subsidieverplichtingen (art. 4:37 tot en met 4:39 Awb);

  • b.

    het voorschrift dat de verplichtingen na de subsidieverlening kunnen worden uitgewerkt (art. 4:40 Awb)

  • c.

    een vergoedingsplicht bij vermogensvorming (art. 4:41 Awb);

  • d.

    termijn voor het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling (art. 4:44 lid 1);

  • e.

    termijn voor ambtshalve subsidievaststelling;

  • f.

    betalingstermijn (4:52 lid 3 Awb);

  • g.

    berekeningswijze termijnbetalingen (art. 4:53 lid 2 Awb);

  • h.

    verwijzing naar de subsidieverordening of de Awb.

Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid, wordt geadviseerd alle van toepassing zijnde voorwaarden en verplichtingen die van toepassing zijn op de subsidieverlening en vaststelling op te nemen in de beschikking.

Artikel 2.6 Aanvraag tot subsidievaststelling na verlening (art. 4:44 Awb)

Dit artikel bevat bijzondere voorschriften over de aanvraag tot subsidievaststelling, die gelden in aanvulling op de algemene regels over de aanvraag van beschikkingen als bedoeld in de artikelen 4:1 – 4:6 Awb.

Lid 1:

De vaststelling van de subsidievaststelling geschiedt op aanvraag van de subsidieontvanger, die deze aanvraag indient na afloop van de activiteit of het subsidietijdvak. Op grond van artikel 4:44 lid 2 Awb moet een termijn worden gesteld voor de indiening van de aanvraag tot vaststelling, deze termijn is opgenomen in lid 1 van dit artikel.

In artikel 4:44 Awb zijn drie gevallen aangegeven, wanneer geen aanvraag tot subsidievaststelling hoeft te worden ingediend, namelijk indien de vaststelling ambtshalve gebeurt op basis van periodiek door de aanvrager verstrekte gegevens.Hierbij kan gedacht worden aan het geval als de subsidieregeling zelf al met een grote mate van precisie aangeeft in welke gevallen recht op subsidie bestaat. Verder hoeft geen aanvraag tot subsidievaststelling te worden ingediend bij een meerderjarige subsidieverlening. De subsidie wordt dan jaarlijks (gedeeltelijk) vastgesteld. Ook hoeft geen aanvraag tot subsidievaststelling te worden ingediend indien bijvoorbeeld in een uitvoeringsovereenkomst afwijzende afspraken zijn gemaakt over de subsidievaststelling. Deze drie gevallen in afzonderlijk in deze verordening opgenomen.

Lid 2

sub a. activiteitenverslag

Dit lid bevat de algemene, rechtstreeks werkende verplichtingen die staan vermeld in artikel 4:45 lid 1 en 2 Awb. Zo moet worden aangetoond dat de gesubsidieerde activiteiten ook daadwerkelijk, en op de wijze die het college voor ogen had, hebben plaatsgevonden. Er moet verantwoording plaatsvinden over de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. Beoordeling hiervan kan plaatsvinden met inachtneming van de opgelegde voorwaarden en verplichtingen.

sub b. begroting

Bij de aanvraag tot vaststelling moet aangegeven worden welke uitgaven voor de gesubsidieerde activiteit hebben plaatsgevonden en welke inkomsten zijn ontvangen (voor zover van belang voor de subsidievaststelling).

Het zinsdeel ‘voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn’ heeft betrekking op bijvoorbeeld het geval dat grotere instellingen, die naast subsidie ook andere inkomstenbronnen hebben, alleen de voor de subsidie relevante gegevens hoeven te overleggen.

Lid 3:

Het college kan per individueel geval bekijken of bepaalde stukken niet te hoeven worden overgelegd.

Lid 4:

De inhoud van dit lid spreekt voor zich. Indien het college het nodig acht, kan zij meer informatie opvragen.

Lid 5:

Indien de aanvraag niet binnen de gestelde termijn is ontvangen, kan het college een termijn stellen voor het alsnog indienen van een aanvraag tot vaststelling. De bevoegdheid tot het stellen van een termijn is genoemd in art. 4:44 lid 3 Awb en correspondeert met de algemene regel van art. 4:5 lid 1 Awb. De subsidieontvanger wordt eenmaal aangemaand, indien geen aanvraag volgt, kan de subsidie ambtshalve worden vastgesteld.

Artikel 2.7 Beslistermijn

Lid 1:

Dit artikel sluit aan bij artikel 4:13 Awb, waarin staat dat een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn. In deze verordening is deze termijn op acht weken gesteld.

Lid 2:

Onder opgave van redenen, dit sluit aan bij het motiveringsbeginsel, kan het college de beslistermijn verdagen.

Artikel 2.8 Vaststelling subsidie

Er is voor gekozen om in deze verordening een algemeen artikel (art. 8.1) op te nemen inzake de beschikking tot vaststelling van de subsidie.

Indien er sprake is van een bijzondere situatie (b.v. de beschikking tot verlening en vaststelling in één) wordt deze wel afzonderlijk in het van toepassing zijnde hoofdstuk genoemd.

Hoofdstuk 3 Meerjarige subsidies

De artikelen in dit hoofdstuk zijn van toepassing op meerjarige subsidies.

Zoals in de definitie uit artikel 1.1. van deze verordening al aangegeven, wordt met een meerjarige subsidie (ook wel duursubsidie) een subsidie bedoeld die voor meerdere jaren wordt verleend. Er kan geen subsidie voor onbepaalde tijd worden verleend. Meerjarige subsidies worden doorgaans verleend aan instellingen die hun nut hebben bewezen en die het vertrouwen van bijvoorbeeld het college genieten.

Bij de verlening van meerjarensubsidie dient een begrotingsvoorbehoud te worden gemaakt. Er wordt namelijk subsidie verleend voor meer dan één jaar, op basis van latere begrotingen die op het moment van verlening nog niet zijn vastgesteld. Een begrotingsvoorbehoud is één van de redenen waarom een meerjarig verleende subsidie kan worden verlaagd of ingetrokken.

Artikel 3.1 Indiening subsidieaanvraag

Dit artikel geeft als hoofdregel dat een subsidieaanvraag uiterlijk 1 april voor het begin van het boekjaar moet zijn ingediend. Het college kan ontheffing verlenen van dit tijdstip. Bij te late indiening kan het college besluiten de aanvraag buiten behandeling te laten.

Artikel 3.2 Inhoud aanvraag

In dit artikel wordt aangegeven welke stukken in ieder geval bij een subsidieaanvraag moet zijn gevoegd.

Lid 1:

In dit lid staan de algemene (formele) eisen vermeld die een aanvrager moet verstrekken om voor subsidie in aanmerking te komen. Deze eisen zijn afkomstig uit artikel 4:2 Awb, waarin de algemene verplichting is neergelegd tot het verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor het nemen van een beslissing op een aanvraag en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Lid 2:

Op grond van dit lid dient de aanvraag in ieder geval vergezeld te gaan van een activiteitenplan en een begroting.

Het activiteitenplan (art. 4:62 Awb) behelst een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen en vermeld per activiteit de daarvoor benodigde personele en materiële middelen.

De begroting (art. 4:63 Awb) behelst een overzicht van de voor het boekjaar geraamde inkomsten en uitgaven van de aanvrager, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd.

Lid 3:

In het geval er sprake is van een eerste subsidieaanvraag (art. 4:64 Awb), dient de aanvrager een aantal extra stukken te overleggen, zodat het college inzicht krijgt in het reilen en zeilen van de subsidieaanvrager.

De verklaring van de accountant die moet zijn bijgevoegd, is een schriftelijke verklaring omtrent de getrouwheid onderscheidenlijk een mededeling dat van onjuistheden in de jaarrekening danwel het financieel verslag niets is gebleken. De verklaring van getrouwheid kan alleen betrekking hebben op rechtspersonen die onder het jaarrekeningenrecht vallen. Rechtspersonen die onder het jaarrekeningrecht vallen zijn naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen, coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen en verenigingen en stichtingen die één of meer ondernemingen drijven (zie ook art. 10 Boek 2 Burgerlijk Wetboek en Titel 9, Boek 2 Burgerlijk Wetboek).

De mededeling dat van onjuistheden niets is gebleken, is met name bedoeld voor verenigingen en stichtingen.

Lid 4:

Deze verplichting volgt uit artikel 4:65 Awb en verplicht de subsidieaanvrager om inzicht te geven in eventueel andere subsidieaanvragen die hij voor dezelfde activiteiten heeft ingediend. De wetgever wil zo ongewenste cumulatie van subsidies voorkomen en subsidiegevers in staat stellen hun besluitvorming onderling af te stemmen.

Lid 5:

Uit dit artikel volgt dat, indien de aanvrager beschikt over een egalisatiereserve, de omvang bij de aanvraag moet worden vermeld. Er kan de verplichting worden opgelegd tot het vormen van een egalisatiereserve.

Lid 6:

Het college kan vrijstelling of ontheffing verlenen van de verplichting tot het overleggen van een verklaring van een accountant. Een vrijstelling heeft betrekking op een groep van gevallen (besluit van algemene strekking), een ontheffing heeft betrekking op individuele gevallen (beschikking).

Lid 7:

De inhoud van dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 3.3 Hersteltermijn subsidieaanvraag

Uit artikel 4.5 lid 1 Awb volgt dat de aanvrager de gelegenheid moet krijgen om zijn aanvraag aan te vullen en de ontbrekende gegevens en bescheiden alsnog aan te leveren voordat het college kan beslissen de aanvraag buiten behandeling te laten. Het college kan zelf besluiten welke termijn de aanvrager krijgt om de aanvraag aan te vullen.

Artikel 3.4 Beschikking tot subsidieverlening

Uitgangspunt van de Algemene wet bestuursrecht is dat reeds bij de subsidieverlening zoveel mogelijk duidelijkheid moet worden geboden over de wederzijdse rechten en plichten van subsidieverlener en subsidieontvanger. De rechtszekerheid en een doelmatig subsidiebeleid worden hiermee gediend.

De verleningsbeschikking is bindend voor het bestuursorgaan, in die zin dat na subsidieverlening normaal gesproken niet meer kan worden besloten om bij nader inzien toch maar geen subsidie te geven. Op basis van deze beschikking zal later in het subsidieproces de subsidie worden vastgesteld, zoveel mogelijk in overeenstemming met de regels die bij de verlening zijn gesteld. Het is derhalve van belang de beschikking tot subsidieverlening zorgvuldig te formuleren.

Lid 1

sub a. besluit

De beschikking tot subsidieverlening omvat de beslissing van het college tot het al dan niet verlenen van subsidie.

sub b. activiteiten

Verder bevat de beschikking in ieder geval een omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend, zo nodig met de vermelding dat deze later nog wordt uitgewerkt. De omschrijving van de activiteiten is bepalend voor de bij de subsidievaststelling uit te voeren toetsing of de activiteiten zijn verricht.

sub c.subsidieperiode

Uit dit lid volgt, in navolging van artikel 4:67 lid 1 Awb, dat de subsidie voor één boekjaar of voor een bepaald aantal boekjaren wordt verleend.

sub d. subsidiebedrag

Om betrokkenen duidelijkheid te verschaffen over de inhoud van de rechtsbetrekking moet in de beschikking staan vermeld hoeveel subsidie er wordt verleend, door middel van vermelding van het subsidiebedrag of door het maximale subsidiebedrag te vermelden (in dit geval moet worden aangegeven hoe de subsidie zal worden berekend), danwel de wijze waarop indexering plaatsvindt.

sub e. te verstrekken gegevens

In de beschikking moet, in het kader van de rechtszekerheid, worden aangegeven welke gegevens dienen te worden verstrekt door de subsidieontvanger ten behoeve van de aanvraag tot vaststelling.

sub f. bezwaar

De bezwaarclausule geeft aan binnen welke termijn en bij wie bezwaar tegen de verleningsbeschikking kan worden gemaakt, als de ontvanger zich niet met de inhoud kan verenigingen. Er dient bezwaar te worden gemaakt bij het orgaan dat de beslissing heeft genomen. In hoofdstuk 6 en 7 Awb wordt uitgebreid ingegaan op het indienen van een bezwaarschrift of beroepschrift.

sub g. begrotingsvoorbehoud

De mogelijkheid om in de verleningsbeschikking de voorwaarde van een begrotingsvoorbehoud op te nemen, vloeit voort uit artikel 4:34 Awb. Er is dan sprake van subsidieverlening onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld. Het begrotingsvoorbehoud is een oplossing voor het probleem dat het soms onvermijdelijk is om subsidies te verlenen ten laste van een nog niet vastgestelde of goedgekeurde begroting. Door een begrotingsvoorbehoud op te nemen, heeft het college de mogelijkheid om op de subsidieverlening terug te komen, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is.

Art. 3.5 Verplichtingen van de subsidieontvanger

In afdeling 4.2.8.4 van de Algemene wet bestuursrecht staat een aantal verplichtingen genoemd die door het college aan de subsidieontvanger moeten worden opgelegd. Er is gekozen, gelet op ervaringen uit het verleden, deze verplichtingen op te nemen in de verordening. De andere verplichtingen die aan de subsidieontvanger kunnen worden opgelegd, zijn in deze verordening opgenomen onder hoofdstuk 7. Het verdient aanbeveling, in het kader van de rechtszekerheid, de van toepassing zijnde verplichtingen in de beschikking op te nemen.

sub a. boekjaar

De hoofdregel geldt dat de subsidieontvanger het boekjaar gelijk moet stellen met het kalenderjaar. De samenloop tussen het boekjaar en het kalenderjaar sluit aan op artikel 10a Boek 2 Burgerlijk Wetboek, dat eveneens het kalenderjaar als boekjaar aanwijst tenzij in de statuten een ander boekjaar is aangewezen.

sub b. administratieve verplichtingen

Deze verplichting vloeit voort uit artikel 4:69 lid 1 Awb en verplicht de subsidieontvanger tot het voeren van een overzichtelijke administratie. Deze verplichting sluit aan op artikel 10 Boek 2 Burgerlijk Wetboek.

sub c. bewaarplicht

Deze verplichting vloeit voort uit artikel 4:69 lid 2 Awb. Ook deze verplichting volgt uit artikel 10 Boek 2 Burgerlijk Wetboek.

sub d. melding verschillen

De subsidieontvanger is verplicht om (te verwachten) aanmerkelijke verschillen tussen geraamde en gerealiseerde inkomsten en uitgaven terstond te melden aan het college. Ook moeten de oorzaken van de tekorten of overschrijdingen worden medegedeeld. Naar aanleiding van deze mededeling kan het college de voorschotverlening of subsidieverlening tussentijds wijzigen.

Wat aanmerkelijke verschillen zijn, hangt vooral af van de hoogte van de subsidie, mede in het licht van andere inkomsten van de subsidieontvanger. In de beschikking dient het begrip ‘aanmerkelijk verschil’ te worden gedefinieerd.

sub e. egalisatiereserve

Deze verplichting is overgenomen van artikel 4:72 Awb. Door opname van deze verplichting in de verordening kan de subsidieontvanger verplicht worden een egalisatiereserve te vormen. Deze egalisatiereserve moet voldoen aan de eisen die in artikel 4:72 Awb worden genoemd. Met deze reserve kunnen verschillen tussen werkelijk gemaakte kosten en subsidiebedragen worden opgevangen. De reserve is een soort buffer waarmee tekorten in het ene jaar kunnen worden opgevangen met overschotten in het andere jaar. Bedoeling van dit artikel is een doelmatige besteding en een doelmatig beheer van de subsidiegelden.

Het college stelt, bij afzonderlijk besluit, regels vast over de te vormen egalisatiereserve.

sub f. vermogensvoordeel

Het kan voorkomen dat een gesubsidieerde instelling met gebruikmaking van subsidie een financieel vermogen vormt (door belegging of aankoop onroerend goed). De Algemene wet bestuursrecht acht het redelijk dat de de subsidieverstrekker in bepaalde omstandigheden daarvoor een vergoeding kan eisen. De mogelijkheid om een vergoeding te vragen, volgt uit artikel 4:72 lid 5 Awb, maar moet dan wel expliciet in de verordening (ingeval van een buitenwettelijke subsidie in de beschikking) zijn opgenomen. Nu in deze verordening de verplichting opgenomen is tot het vergoeden van vermogensvoordeel, kan het college hier een beroep op doen.

De hoogte van de vergoeding wordt nader, bij afzonderlijk besluit, door het college bepaald.

In lid 2 van dit artikel wordt aan het college de mogelijkheid geboden een ontheffing te verlenen van de in lid 1 genoemde verplichtingen.

Artikel 3.6 Rechtshandelingen ontvanger

Dit artikel noemt een groot aantal belangrijke rechtshandelingen die aan voorafgaande toestemming van het college worden onderworpen indien de subsidieontvanger een dergelijke rechtshandeling wil verrichten. Het gaat om rechtshandelingen die van invloed kunnen zijn op de aanwending van subsidiegelden, de hoogte van later ingediende subsidieaanvragen of de kwaliteit en omvang van de activiteiten.

Er ontstaat een fictieve toestemming als het college binnen vier weken na een verzoek om toestemming, of binnen de verdagingstermijn van nog eens vier weken, niet heeft beslist. Indien niet tijdig een beslissing is genomen omtrent de toestemming, wordt de toestemming geacht te zijn verleend.

Het verlenen of weigeren van toestemming is een beschikking en derhalve vatbaar voor bezwaar en beroep.

Het ontbreken van toestemming heeft slechts gevolgen voor de verhouding tussen subsidiegever en subsidieontvanger. De werking van de zonder toestemming verrichte rechtshandeling jegens de tegenpartij van de subsidieontvanger wordt niet aangetast. Indien één van de genoemde rechtshandelingen wordt verricht, zonder toestemming van het college, kan het college besluiten hieraan gevolgen te verbinden.

Artikel 10 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek geeft een omschrijving van het begrip ‘registergoederen’. Er is sprake van registergoederen wanneer inschrijving in de openbare registers noodzakelijk is. Voorbeelden van registergoederen zijn onroerende zaken (woning, kantoor e.d.) maar ook luchtvaartuigen en teboekgestelde schepen.

Er is in lid 2 de mogelijkheid voor het college opgenomen om in te besluiten dat een afzonderlijke subsidieontvanger voor bepaalde rechtshandeling geen toestemming hoeft te vragen.

Artikel 3.7 Aanvraag tot subsidievaststelling

De vaststelling van de meerjarensubsidie dient altijd jaarlijks, per boekjaar, plaats te vinden. Dit is een voortvloeisel uit artikel 4:74 Awb en geldt dus ook als de subsidieverlening voor meer dan één jaar heeft plaatsgevonden. Op deze wijze wordt aangesloten bij de voor rechtspersonen verplichte jaarlijkse cyclus van begroting en verantwoording.

Lid 1:

Dit artikel geeft de termijn waarbinnen een aanvraag tot subsidievaststelling moet zijn ingediend. Met deze termijn heeft de wetgever aan willen sluiten bij het Burgerlijk Wetboek, waarin veelal een termijn van vijf of zes maanden geldt voor het opmaken van financiële stukken.

Lid 2:

Dit lid bevat een opsomming van stukken die bij de aanvraag moeten worden overgelegd. Door deze stukken vindt de verantwoording plaats van de besteding van de subsidie.

sub a. activiteitenverslag

Vereist is een activiteitenverslag. De eisen waaraan dit verslag moet voldoen, staan vermeld in sub a en volgen uit artikel 4:80 Awb. Het verslag moet een beschrijving geven van de gesubsidieerde activiteiten. Hoewel het niet direct uit de wettekst volgt, moet het verslag volgens de memorie van toelichting ook aangeven in hoeverre is voldaan aan de verplichtingen die over de aard en omvang van de activiteiten zijn gesteld. Tenslotte moet een verslag een eigen evaluatie van de subsidieontvanger bevatten over de mate waarin de activiteiten hebben bijgedragen aan de gestelde doeleinden. De doeleinden blijken uit het activiteitenplan dat bij de aanvraag om subsidieverlening is meegezonden.

sub b. financieel verslag of jaarrekening

Een financieel verslag moet in ieder geval voldoen aan de eisen van artikel 4:45 lid 2 Awb, namelijk het vermelden van relevante inkomsten en uitgaven.

Als de subsidieontvanger jaarrekeningplichtig is of als dat bij subsidieverlening is bepaald, moet in plaats van een financieel verslag de jaarrekening worden overgelegd. Ook in dat geval moet worden voldaan aan de eisen van artikel 4:45 lid 2 Awb (vermelding relevante inkomsten en uitgaven).

Lid 3:

De inhoud van dit lid spreekt voor zich. Indien het college het nodig acht, kan zij meer informatie opvragen.

Lid 4:

Indien de aanvrager een onvolledige aanvraag heeft ingediend, moet de aanvrager in de gelegenheidworden gesteld zijn aanvraag aan te vullen, voordat het college een beslissing neemt om de aanvraagniet in behandeling te nemen. De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort metingang van de dag waarop het bestuursorgaan krachtens artikel 4.5 Awb de aanvrager uitnodigt deaanvraag aan te vullen tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijnongebruikt is verstreken.

Artikel 3.8 Mutatiesysteem

Het college stelt in beginsel de meerjarige subsidie steeds na afloop van het jaar, waarvoor subsidie was verleend, vast.

Er kan ook gekozen worden voor een ander systeem waarbij de subsidie wordt vastgesteld zonder dat een aanvraag tot vaststelling wordt ingediend. Zo ontstaat een doorlopende routine, dat ook wel een ‘mutatiesysteem’ wordt genoemd. Het gaat hier om een ambtshalve vaststelling, die op grond van artikel 4:47 onder a Awb mogelijk is, gecombineerd met de mogelijkheid om een meerderjarige subsidie in jaarlijkse porties vast te stellen (art. 4:44 lid 1 sub a Awb). De jaarlijkse vaststelling hoeft niet meer te worden aangevraagd, maar geschiedt ambtshalve op basis van periodiek door de aanvrager verstrekte gegevens. De subsidieontvanger moet dan een grote hoeveelheid informatie (activiteitenplan, begroting, activiteitenverslag en begroting komende jaar) in één keer verstrekken. Op basis hiervan stelt het college de subsidie over het afgelopen jaar vast en verleent het subsidie en voorschotten voor het komende jaar.

Indien het college voor deze procedure kiest, is dit efficiënter dan een aparte beschikking tot subsidieverlening en een aparte beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 3.9 Beslistermijn

Lid 1:

Dit artikel sluit aan bij artikel 4:13 Awb, waarin staat dat een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn. In deze verordening is deze datum op 1 december gesteld, in navolging van de vaststelling van de begroting door de raad.

Lid 2:

Onder opgave van redenen, dit sluit aan bij het motiveringsbeginsel, kan het college de beslistermijn verdagen.

Artikel 3.10 Vaststelling subsidie

Er is voor gekozen om in deze verordening een algemeen artikel (art. 8.1) op te nemen inzake de beschikking tot vaststelling van de subsidie.

Indien er sprake is van een bijzondere situatie (b.v. de beschikking tot verlening en vaststelling in één) wordt deze wel afzonderlijk in het van toepassing zijnde hoofdstuk genoemd.

Artikel 3.11 Subsidieplafond

Voor de toelichting wordt verwezen naar artikel 1.7 van deze verordening.

Hoofdstuk 4. Budgetsubsidies

Dit hoofdstuk is van toepassing op de budgetsubsidies. De definitie van budgetsubsidie is gegeven in artikel 1.1 van deze verordening. Ingeval er sprake is van een budgetsubsidie krijgt de subsidieontvanger een budget (subsidiebedrag) dat besteed dient te worden aan bepaalde omschreven activiteiten van een aangegeven kwaliteitsniveau. De vaststelling van de subsidie is gelijk aan de verlening daarvan, mits de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de verleningsbeschikking.

Financiële overschotten worden bij de vaststelling niet verrekend maar daar staat tegenover dat de subsidieontvanger zelf de tegenvallers moet opvangen. Doorgaans mag een instelling bij deze vorm van subsidiering met behulp van de subsidie een egalisatiereserve hebben. Dat is een bepaalde financiële ‘buffer’, uitgedrukt in een percentage van de subsidie of van de jaaromzet, die gebruikt kan worden om mee- of tegenvallers op te vangen. Het college kan de financiële reserve van de subsidieontvanger limiteren.

Artikel 4.1 Indiening subsidieaanvraag

Dit artikel geeft als hoofdregel dat een subsidieaanvraag uiterlijk 1 april voor het begin van het boekjaar moet zijn ingediend. Het college kan ontheffing verlenen van dit tijdstip. Bij te late indiening kan het college besluiten de aanvraag buiten behandeling te laten.

Artikel 4.2 Inhoud aanvraag

In dit artikel wordt aangegeven welke stukken in ieder geval bij een subsidieaanvraag moet zijn gevoegd.

Lid 1:

In dit lid staan de algemene (formele) eisen vermeld die een aanvrager moet verstrekken om voor subsidie in aanmerking te komen. Deze eisen zijn afkomstig uit artikel 4:2 Awb, waarin de algemene verplichting is neergelegd tot het verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor het nemen van een beslissing op een aanvraag en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Lid 2:

Op grond van dit lid dient de aanvraag in ieder geval vergezeld te gaan van een activiteitenplan en een begroting.

Het activiteitenplan (art. 4:62 Awb) behelst een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen en vermeld per activiteit de daarvoor benodigde personele en materiële middelen.

De begroting (art. 4:63 Awb) behelst een overzicht van de voor het boekjaar geraamde inkomsten en uitgaven van de aanvrager, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd.

Lid 3:

Ingeval er sprake is van een eerste subsidieaanvraag, dient de aanvrager een aantal extra stukken te overleggen, zodat het college inzicht krijgt in het reilen en zeilen van de subsidieaanvrager (art. 4:64 Awb).

De verklaring van de accountant die moet zijn bijgevoegd, is een schriftelijke verklaring omtrent de getrouwheid onderscheidenlijk een mededeling dat van onjuistheden in de jaarrekening danwel het financieel verslag niets is gebleken. De verklaring van getrouwheid kan alleen betrekking hebben op rechtspersonen die onder het jaarrekeningenrecht vallen. Rechtspersonen die onder het jaarrekeningrecht vallen zijn naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen, coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen en verenigingen en stichtingen die één of meer ondernemingen drijven (zie ook art. 10 Boek 2 Burgerlijk Wetboek en Titel 9, Boek 2 Burgerlijk Wetboek).

Lid 4:

Deze verplichting volgt uit artikel 4:65 Awb en verplicht de subsidieaanvrager om inzicht te geven in eventueel andere subsidieaanvragen die hij voor dezelfde activiteiten heeft ingediend. De wetgever wil zo ongewenste cumulatie van subsidies voorkomen en subsidiegevers in staat stellen hun besluitvorming onderling af te stemmen.

Lid 5:

Het college kan vrijstelling of ontheffing verlenen van de verplichting tot het overleggen van een verklaring van de accountant. Een vrijstelling heeft betrekking op een groep van gevallen (besluit van algemene strekking) een ontheffing heeft betrekking op individuele gevallen (beschikking).

Lid 6:

De inhoud van dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 4.3 Hersteltermijn subsidieaanvraag

Uit artikel 4.5 lid 1 Awb volgt dat de aanvrager de gelegenheid moet krijgen om zijn aanvraag aan te vullen en de ontbrekende gegevens en bescheiden alsnog aan te leveren voordat het college kan beslissen de aanvraag buiten behandeling te laten. Het college kan zelf besluiten welke termijn de aanvrager krijgt om de aanvraag aan te vullen.

Artikel 4.4 Beschikking tot subsidieverlening

Uitgangspunt van de Algemene wet bestuursrecht is dat reeds bij de subsidieverlening zoveel mogelijk duidelijkheid moet worden geboden over de wederzijdse rechten en plichten van subsidieverlener en subsidieontvanger. De rechtszekerheid en een doelmatig subsidiebeleid worden hiermee gediend.

De verleningsbeschikking is bindend voor het bestuursorgaan, in die zin dat na subsidieverlening normaal gesproken niet meer kan worden besloten om bij nader inzien toch maar geen subsidie te geven. Op basis van deze beschikking zal later in het subsidieproces de subsidie worden vastgesteld, zoveel mogelijk in overeenstemming met de regels die bij de verlening zijn gesteld. Het is derhalve van belang de beschikking tot subsidieverlening zorgvuldig te formuleren.

Lid 1

sub a. besluit

De beschikking tot subsidieverlening omvat de beslissing van het college tot het al dan niet verlenen van subsidie.

sub b. activiteitenplan

Verder bevat de beschikking in ieder geval een omschrijving bevatten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend, zo nodig met de vermelding dat deze later nog wordt uitgewerkt. De omschrijving van de activiteiten is bepalend voor de bij de subsidievaststelling uit te voeren toetsing of de activiteiten zijn verricht.

sub c. subsidieperiode

Uit dit lid volgt, in navolging van artikel 4:67 lid 1 Awb, dat de subsidie voor één boekjaar of voor een bepaald aantal boekjaren wordt verleend.

sub d. subsidiebedrag

Om betrokkenen duidelijkheid te verschaffen over de inhoud van de rechtsbetrekking moet in de beschikking staan vermeld hoeveel subsidie er wordt verleend, door middel van vermelding van het subsidiebedrag of door het maximale subsidiebedrag te vermelden (in dit geval moet worden aangegeven hoe de subsidie zal worden berekend), danwel de wijze waarop indexering plaatsvindt.

sub e. gegevens verstrekking

In de beschikking tot subsidieverlening moeten de gegevens die voor de subsidievaststelling van belang zijn en zullen worden gevraagd, staan vermeld. Indien er bijvoorbeeld meer dan 25.000 euro aan subsidie wordt verstrekt, moet er bij de subsidievaststelling een accountantsverklaring worden overgelegd. Dit moet dan in de beschikking tot subsidieverlening staan vermeld.

sub f. bezwaar

De bezwaarclausule geeft aan binnen welke termijn en bij wie bezwaar tegen de verleningsbeschikking kan worden gemaakt, als de ontvanger zich niet met de inhoud kan verenigingen. Er dient bezwaar te worden gemaakt bij het orgaan dat de beslissing heeft genomen. In hoofdstuk 6 en 7 Awb wordt uitgebreid ingegaan op het indienen van een bezwaar- en beroepschrift.

sub g. begrotingsvoorbehoud

De mogelijkheid om in de verleningsbeschikking de voorwaarde van een begrotingsvoorbehoud op te nemen, vloeit voort uit artikel 4:34 Awb. Er is dan sprake van subsidieverlening onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld. Het begrotingsvoorbehoud is een oplossing voor het probleem dat het soms onvermijdelijk is om subsidies te verlenen ten laste van een nog niet vastgestelde of goedgekeurde begroting. Door een begrotingsvoorbehoud op te nemen, heeft het college de mogelijkheid om op de subsidieverlening terug te komen, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is.

Art. 4.5 Verplichtingen van de subsidieontvanger

In afdeling 4.2.8.4 van de Algemene wet bestuursrecht staat een aantal verplichtingen genoemd die aan de subsidieontvanger moeten worden opgelegd. Er is gekozen, gelet op ervaringen uit het verleden, deze verplichtingen op te nemen in de verordening. De verdere verplichtingen die aan de subsidieontvanger kunnen worden opgelegd, zijn in deze verordening opgenomen onder hoofdstuk 7. Het verdient aanbeveling, in het kader van de rechtszekerheid, de van toepassing zijnde verplichtingen in de beschikking op te nemen.

sub a. boekjaar

De hoofdregel geldt dat de subsidieontvanger het boekjaar gelijk moet stellen met het kalenderjaar. De samenloop tussen het boekjaar en het kalenderjaar sluit aan op artikel 10a Boek 2 Burgerlijk Wetboek, dat eveneens het kalenderjaar als boekjaar aanwijst tenzij in de statuten een ander boekjaar is aangewezen.

sub b. administratieve verplichtingen

Deze verplichting vloeit voort uit artikel 4:69 lid 1 Awb en verplicht de subsidieontvanger tot het voeren van een overzichtelijke administratie. Deze verplichting sluit aan op artikel 10 Boek 2 Burgerlijk Wetboek.

sub c. bewaarplicht

Deze verplichting vloeit voort uit artikel 4:69 lid 2 Awb. Ook deze verplichting uit artikel 10 Boek 2 Burgerlijk Wetboek.

sub d. melding verschillen

De subsidieontvanger is verplicht om (te verwachten) aanmerkelijke verschillen tussen geraamde en gerealiseerde inkomsten en uitgaven terstond te melden aan het college. Ook moeten de oorzaken van de tekorten of overschrijdingen worden medegedeeld. Naar aanleiding van deze mededeling kan het college de voorschotverlening of subsidieverlening tussentijds wijzigen.

Wat aanmerkelijke verschillen zijn, hangt vooral af van de hoogte van de subsidie, mede in het licht van andere inkomsten van de subsidieontvanger. In de beschikking dient het begrip ‘aanmerkelijk verschil’ te worden gedefinieerd.

sub e. egalisatiereserve

Deze verplichting is overgenomen van artikel 4:72 Awb. Door opname van deze verplichtingen in de verordening kan de subsidieontvanger verplicht worden een egalisatiereserve te vormen. Deze egalisatiereserve moet voldoen aan de eisen die in artikel 4:72 Awb worden genoemd. Met deze reserve kunnen verschillen tussen werkelijk gemaakte kosten en subsidiebedragen worden opgevangen. De reserve is een soort buffer waarmee tekorten in het ene jaar kunnen worden opgevangen met overschotten in het andere jaar. Bedoeling van dit artikel is een doelmatige besteding en een doelmatig beheer van de subsidiegelden.

Het college stelt, bij afzonderlijk besluit, regels vast over de te vormen egalisatiereserve.

sub f. vermogensvoordeel

Het kan voorkomen dat een gesubsidieerde instelling met gebruikmaking van subsidie een financieel vermogen vormt (door belegging of aankoop onroerend goed). De Awb acht het redelijk dat de gemeente/het college in bepaalde omstandigheden daarvoor een vergoeding kan eisen. Er worden in de Algemene wet bestuursrecht een aantal gevallen genoemd waarin vergoeding kan vragen. In deze verordening is de verplichting opgenomen tot het vergoeden van vermogensvoordeel, zodat het college hier ook een beroep op kan doen.

De hoogte van de vergoeding wordt nader, bij afzonderlijk besluit, door het college bepaald.

In principe moet de vergoeding vastgesteld worden binnen een jaar nadat het bestuursorgaan wist of kon weten dat het recht had op de vergoeding (in een van de gevallen genoemd in dit artikel). De uiterste termijn van vaststelling van de vergoeding is gesteld op vijf jaar na de laatste beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 4.6 Rechtshandelingen ontvanger

Dit artikel noemt een groot aantal belangrijke rechtshandelingen die, zo nodig, aan voorafgaande toestemming van het college worden onderworpen indien de subsidieontvanger een dergelijke rechtshandeling wil verrichten. Het gaat om rechtshandelingen die van invloed kunnen zijn op de aanwending van subsidiegelden, de hoogte van later ingediende subsidieaanvragen of de kwaliteit en omvang van de activiteiten.

Er ontstaat een fictieve toestemming als het college binnen vier weken na een verzoek om toestemming, of binnen de verdagingstermijn van nog eens vier weken, niet heeft beslist. Indien niet tijdig een beslissing is genomen omtrent de toestemming, wordt de toestemming geacht te zijn verleend.

Het verlenen of weigeren van toestemming is een beschikking en derhalve vatbaar voor bezwaar en beroep.

Het ontbreken van toestemming heeft slechts gevolgen voor de verhouding tussen subsidiegever en subsidieontvanger. De werking van de zonder toestemming verrichte rechtshandeling jegens de tegenpartij van de subsidieontvanger wordt niet aangetast. Indien één van de genoemde rechtshandelingen wordt verricht, zonder toestemming van het college, kan het college besluiten hieraan gevolgen te verbinden.

Artikel 10 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek geeft een omschrijving van het begrip ‘registergoederen’. Er is sprake van registergoederen wanneer inschrijving in de openbare registers noodzakelijk is. Voorbeelden van registergoederen zijn onroerende zaken (woning, kantoor e.d.) maar ook luchtvaartuigen en teboekgestelde schepen.

Er is in lid 2 de mogelijkheid voor het college opgenomen om in te besluiten dat een afzonderlijke subsidieontvanger voor bepaalde rechtshandeling geen toestemming hoeft te vragen.

Artikel 4.7 Aanvraag tot subsidievaststelling

Uit artikel 4:73 Awb volgt dat de vaststelling van de subsidie altijd jaarlijks, per boekjaar, gebeurt. Dit geldt dus ook als de subsidieverlening voor meer dan een jaar heeft plaatsgevonden. Op deze wijze wordt aangesloten bij de voor rechtspersonen verplichte jaarlijkse cyclus van begroting en verantwoording.

Lid 1:

Dit artikel geeft de termijn waarbinnen een aanvraag tot subsidievaststelling moet zijn ingediend, namelijk zes maanden na afloop van het boekjaar. Met deze termijn heeft de wetgever aan willen sluiten bij het Burgerlijk Wetboek, waarin veelal een termijn van vijf of zes maanden geldt voor het opmaken van financiële stukken.

Lid 2:

Dit lid bevat een opsomming van stukken die bij de aanvraag moeten worden overgelegd. Door deze stukken vindt de verantwoording plaats van de besteding van de subsidie.

Lid 2

sub a. activiteitenverslag

Vereist is een activiteitenverslag. De eisen waaraan dit verslag moet voldoen, staan vermeld in sub a en volgen uit artikel 4:80 Awb. Het verslag moet een beschrijving geven van de gesubsidieerde activiteiten. Hoewel het niet direct uit de wettekst volgt, moet het verslag volgens de memorie van toelichting ook aangeven in hoeverre is voldaan aan de verplichtingen die over de aard en omvang van de activiteiten zijn gesteld. Tenslotte moet een verslag een eigen evaluatie van de subsidieontvanger bevatten over de mate waarin de activiteiten hebben bijgedragen aan de gestelde doeleinden. De doeleinden blijken uit het activiteitenplan dat bij de aanvraag om subsidieverlening is meegezonden.

sub b. financieel verslag of jaarrekening

Een financieel verslag moet in ieder geval voldoen aan de eisen van artikel 4:45 lid 2 Awb, namelijk het vermelden van relevante inkomsten en uitgaven. Verder staan de eisen in artikel 4:76 Awb – 4:79 Awb.

Als de subsidieontvanger jaarrekeningplichtig is of als dat bij subsidieverlening is bepaald, moet in plaats van een financieel verslag de jaarrekening worden overgelegd. Ook in dat geval moet worden voldaan aan de eisen van artikel 4:45 lid 2 Awb (vermelding relevante inkomsten en uitgaven).

Lid 3:

De inhoud van dit lid spreekt voor zich. Indien het college het nodig acht, kan zij meer informatie opvragen.

Lid 4

Indien de aanvrager een onvolledige aanvraag heeft ingediend, moet de aanvrager in de gelegenheidworden gesteld zijn aanvraag aan te vullen, voordat het college een beslissing neemt om de aanvraagniet in behandeling te nemen. De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort metingang van de dag waarop het bestuursorgaan krachtens artikel 4.5 Awb de aanvrager uitnodigt deaanvraag aan te vullen tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijnongebruikt is verstreken.

Artikel 4.8 Mutatiesysteem

Het college stelt in beginsel de meerjarige subsidie steeds na afloop van het jaar vast.

Er kan ook gekozen worden voor een ander systeem waarbij de subsidie wordt vastgesteld zonder dat een aanvraag tot vaststelling wordt ingediend. Zo ontstaat een doorlopende routine, dat ook wel een ‘mutatiesysteem’ wordt genoemd. Het gaat hier om een ambtshalve vaststelling, die op grond van artikel 4:67 lid 2 Awb mogelijk is, gecombineerd met de mogelijkheid om een meerderjarige subsidie in jaarlijkse porties vast te stellen (art. 4:44 lid 1 sub a Awb). De jaarlijkse vaststelling hoeft niet meer te worden aangevraagd, maar geschiedt ambtshalve op basis van periodiek door de aanvrager verstrekte gegevens. De subsidieontvanger moet dan een grote hoeveelheid informatie (begroting, activiteitenplan, activiteitenverslag en begroting komend jaar)in één keer verstrekken. Op basis hiervan stelt het college de subsidie over het afgelopen jaar vast en verleent het subsidie en voorschotten voor het komende jaar.

Indien het college voor deze procedure kiest, is dit efficiënter dan een aparte beschikking tot subsidieverlening en een aparte beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 4.9 Beslistermijn

Lid 1:

Dit artikel sluit aan bij artikel 4:13 Awb, waarin staat dat een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn. In deze verordening is deze datum op 1 december gesteld, in navolging van de vaststelling van de begroting door de raad.

Lid 2:

Onder opgave van redenen, dit sluit aan bij het motiveringsbeginsel, kan het college de beslistermijn verdagen.

Artikel 4.10 Vaststelling subsidie

Er is voor gekozen om in deze verordening een algemeen artikel (art. 8.1) op te nemen inzake de beschikking tot vaststelling van de subsidie.

Indien er sprake is van een bijzondere situatie (b.v. de beschikking tot verlening en vaststelling in één) wordt deze wel afzonderlijk in het van toepassing zijnde hoofdstuk genoemd.

Artikel 4.11 Subsidieplafond

Voor de toelichting wordt verwezen naar artikel 1.7 van deze verordening.

Hoofdstuk 5. Overige subsidies

Artikel 5.1 Toepasselijkheid

Dit hoofdstuk is van toepassing op subsidieverstrekking waarbij de raad in de begroting een bepaaldbudget voor een bepaald subsidiedoel heeft opgenomen. Op die manier is een bepaalde hoeveelheid geld beschikbaar dat in een jaar aan een bepaald, vaak omschreven, doel mag worden besteed

Ook in dit geval is de bevoegdheid tot subsidiëring overgedragen aan het college.

Artikel 5.2 Doeleinden van de subsidieverlening

Het gaat in dit geval om veel voorkomende subsidies, zoals daar in de gemeente Zutphen zijn de subsidies voor sportverenigingen, voor jongerenactiviteiten en de andere genoemde terreinen.

Artikel 5.3 Subsidieplafond

Jaarlijks stelt het college de subsidieplafonds vast die in het daarop volgende boekjaar ten hoogstebeschikbaar zijn. Ook stelt het college de verdeelregels vast.Het subsidieplafond en de wijze van verdeling wordt bekendgemaakt voor de aanvangvan het tijdvak waarvoor het is vastgesteld.

Hoofdstuk 6. Weigeringsgronden

De artikelen in dit hoofdstuk zijn van toepassing op alle subsidieverstrekkingen.

Het antwoord op de vraag of er al dan niet subsidie moet worden verstrekt, is in de eerste plaats een beleidsmatige vraag. Passen de activiteiten en doelgroep waarvoor subsidie wordt gevraagd in het beleid van de gemeente Zutphen. In deze verordening zijn een drietal algemene regels gegeven inzake de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verleend.

Nu in Zutphen, op basis van deze verordening, wordt gewerkt met beleidsregels ten aanzien van de subsidieverlening, kan subsidie worden geweigerd omdat de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd, niet past binnen hetgeen gesteld is in de beleidsregel. In dat geval kan worden verwezen naar de betreffende beleidsregel. Het is derhalve van belang dat bij de subsidieverstrekking wordt gehandeld overeenkomstig de vastgestelde beleidsregels.

De weigeringsgronden die in deze verordening zijn opgenomen, vloeien voort uit artikel 4:35 Awb en bevatten een aantal algemeen geldende weigeringsgronden.

Indien het college besluit tot het weigeren van de subsidie, dient belanghebbende hierover te worden gehoord (art. 4:7 jo. 4:12 Awb)

Artikel 6.1 Weigeringsgronden subsidie (art. 4:35 lid 1 Awb)

In artikel 4:35 Awb staan een aantal gronden genoemd waarop de subsidie kan worden geweigerd. Deze weigeringsgronden hebben een “preventief” karakter: zij gaan over gevallen waarin met grote mate van waarschijnlijkheid vaststaat dat zich later een intrekkinggrond zal voordoen. Oogmerk van dit artikel is een doelmatig subsidiebeleid mogelijk te maken en misbruik van subsidiegelden tegen te gaan.

De weigeringsgronden uit art. 4:35 Awb zijn overgenomen in artikel 6.1 en 6.2 van de verordening. Naast de weigeringsgronden die in artikel 4:35 Awb worden genoemd, zijn een aantal andere weigeringsgronden opgenomen. Op die manier heeft het college, indien bedenkingen bestaan over de aanvraag tot subsidie, een groot aantal mogelijkheden de subsidieaanvraag te weigeren.

De beschikking moet voldoen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en derhalve een duidelijke motivering bevatten van de redenen om niet over te gaan tot subsidieverlening.

De weigeringsgronden zijn redelijk algemeen, zo kan onder de weigeringsgrond als bedoeld in sub b, ook van toepassing zijn als de subsidieaanvrager, in een eerdere subsidieperiode, niet heeft voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie gebonden zijn, of als de financiële continuïteit of de continuïteit van de bedrijfsvoering van de aanvrager niet is gegarandeerd.

De memorie van toelichting geeft aan dat het college moet beschikking over concrete, op de individuele subsidieontvanger betrekking hebbende aanwijzingen die het oordeel kunnen dragen dat zich waarschijnlijk (‘misschien” is niet voldoende) een intrekkinggrond zal voordoen. Het enkele feit van het bestaan van een zeker risico dat zich één van de situaties zal voordoen is onvoldoende voor een weigering. Het feit dat de subsidie voor het voorafgaande jaar op dezelfde grond lager moest worden vastgesteld (zie de gronden van art. 4:46 lid 2 Awb) kan een concrete aanwijzing zijn, maar is niet zonder meer voldoende. Ook het enkele feit dat de aanvrager zich in het verleden schuldig heeft gemaakt aan misbruik van subsidie, is onvoldoende grond om een subsidie op grond van dit artikel te weigeren.

Een bestuursorgaan kan de aanvraag weigeren, maar is dus niet verplicht om te weigeren.

Artikel 6.2 Overige weigeringsgronden (art. 4:35 lid 2 Awb)

De weigeringsgronden in dit artikel zijn overgenomen van artikel 4:35 lid 2 Awb.

Het verstrekken van onjuiste inlichtingen kan leiden tot het geheel weigeren van de subsidie, ook als bij juiste inlichtingen de aanvrager recht zou hebben gekregen op een lagere subsidie. Algemeen wordt er van uitgegaan dat het evenredigheidsbeginsel hierbij een rol speelt in die zin dat er wel sprake moet zijn van opzet of grove schuld van de aanvrager.

Hoofdstuk 7. Verplichtingen van de subsidieontvanger

De artikelen in dit hoofdstuk zijn van toepassing op alle subsidieverstrekkingen.

Subsidieverplichtingen zijn eisen waaraan de subsidieontvanger moet voldoen, wil de subsidie ook daadwerkelijk worden betaald.

Verplichtingen kunnen worden opgelegd als een tegenprestatie voor de verstrekte geldmiddelen. Maar het verplichte karakter is betrekkelijk, in die zin, dat zij alleen bestaan in relatie tot de subsidie.

In de praktijk is er altijd sprake van verplichtingen, verplichtingen ten aanzien van de activiteiten waarvoor de subsidie bestemd is, ten aanzien van het volgen van procedures e.d..

Op grond van artikel 4:40 Awb is het mogelijk om de verplichtingen na de subsidieverlening uit te werken. Het kan voorkomen dat, op het moment van subsidieverlening, nog niet precies duidelijk is welke verplichtingen er precies moeten gelden. In de beschikking moet zijn vermeld dat de verplichtingen nog zullen worden uitgewerkt. Met het begrip “uitwerken” wordt bedoeld dat een nadere concretisering mogelijk is en niet een wijziging. Een besluit tot uitwerking van de subsidieverplichtingen is een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb.

Artikel 7.1 Verplichtingen van de subsidieontvanger (4:37 Awb)

Deze standaardverplichtingen zijn direct overgenomen uit artikel 4:37 Awb en kan het college desgewenst aan subsidieontvangers opleggen. De wetgever acht de mogelijkheid tot het opleggen van verplichtingen noodzakelijk met het oog op een doelmatig en rechtmatig subsidiebeleid.

In afdeling 4.2.4 Awb staan een aantal verplichtingen vermeld, die derhalve rechtstreeks voortvloeien uit de Algemene wet bestuursrecht.

Uit het oogpunt van rechtszekerheid en doelmatigheid heeft de wetgever aangegeven dat de verplichtingen in een wettelijk voorschrift, waarop de subsidie berust, dienen te worden opgenomen. Het college kan vervolgens per geval bepalen welke verplichtingen in concreto zullen gelden en deze in de beschikking opnemen.

Het college kan verplichtingen opleggen over welke activiteiten er moeten worden gedaan en hoeveel activiteiten verplicht zijn, wil een aanvrager de subsidie krijgen.

De organisator moet desgevraagd een financiële administratie bijhouden van de uitgaven en inkomsten.

Het college kan eisen dat er bepaalde gegevens worden overgelegd op basis waarvan een subsidie kan worden vastgesteld (b.v. een begroting, een werkplan of een beschrijving van de uit te voeren activiteiten).

Er mag aan de subsidie ook de verplichting worden verbonden om risico’s te verzekeren.

Verder mag het college vragen om een zekerheid voor verleende voorschotten.

Een subsidie kan alleen maar correct worden vastgesteld als er een financieel overzicht en een verslag van de uitgevoerde activiteiten worden ingeleverd.

De eis van het beperken of wegnemen van nadelige gevolgen van de subsidie voor derden, kan relevant zijn als er met gesubsidieerde activiteiten geconcurreerd kan worden met een bedrijf. Het college kan dan voorschrijven dat de gesubsidieerde activiteiten niet in dezelfde periode mogen plaatsvinden of niet goedkoper mogen zijn.

Artikel 7.2 Overige doelgebonden verplichtingen (art. 4:38 Awb)

Er kunnen ook andere, dan de in lid 1 van dit artikel, genoemde verplichtingen worden opgelegd. Het moet dan gaan om verplichtingen die redelijkerwijs noodzakelijk en geschikt zijn om het met de subsidie nagestreefde doel te verwezenlijken. In dit artikel zijn hiertoe een aantal verplichtingen opgenomen die in de beschikking kunnen worden opgenomen.

Deze verplichtingen kunnen rechtstreeks betrekking hebben op de gesubsidieerde activiteit, maar kunnen ook een meer afgeleid en ondersteunend karakter hebben, bijvoorbeeld de verplichting ten aanzien van gebouwen (toegankelijkheid), van personeel (benodigde kwalificaties), de uitvoering van activiteiten (bepaalde doelgroepen, plaats van uitvoering) e.d..

Artikel 7.3 Niet-doelgebonden verplichtingen (Art. 4:39 Awb)

Uit artikel 4:39 Awb volgt ook de mogelijkheid bestaat tot het opleggen van niet-doelgebonden verplichten. Het gaat om verplichtingen die weinig of niets met het doel van de subsidie te maken hebben, maar hebben betrekking op ‘de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verleend’. Voor het opleggen van de niet-doelgebonden verplichtingen verlangt de wetgever een specifieke wettelijke grondslag, dat wil zeggen dat de verplichting in de verordening moet zijn opgenomen.

In deze verordening zijn enkele algemene verplichtingen opgenomen als uitvloeisel van algemeen beleid.

Artikel 7.4 Afwijking verplichtingen

Dit artikel biedt de mogelijkheid in te spelen op de situatie dat er ook subsidie wordt verstrekt aan de aanvrager, terwijl ook vanuit een ander overheidsorgaan wordt gesubsidieerd.

Artikel 7.5 Accountantscontrole

Lid 1:

Het college kan, ingeval er voor meer dan € 25.000 aan subsidie wordt verleend, in de beschikking tot subsidieverlening de verplichting opnemen dat de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling, een accountantscontrole moet laten verrichten. De verklaring van de accountant die moet zijn bijgevoegd, is een schriftelijke verklaring omtrent de getrouwheid onderscheidenlijk een mededeling dat van onjuistheden niets is gebleken. De verklaring van getrouwheid kan alleen betrekking hebben op rechtspersonen die onder het jaarrekeningenrecht vallen. De mededeling dat van onjuistheden niets is gebleken, is met name bedoeld voor verenigingen en stichtingen.

Tevens kan het college er voor kiezen om ook een verklaring van de accountant te ontvangen over de naleving door subsidieontvanger van de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Deze verplichtingen zijn in de Algemene wet bestuursrecht opgenomen in artikel 4:78 en 4:79 Awb.

Lid 2:

Het college kan een ontheffing verlenen van deze verplichting.

Hoofdstuk 8. Vaststelling van de subsidie

De artikelen in dit hoofdstuk zijn van toepassing op alle subsidieverstrekkingen.

De algemene regel bij subsidieverlening is dat vaststelling plaatsvindt overeenkomstig de verlening. Wanneer er geen bijzonderheden zijn, dan wordt de subsidie vastgesteld op het bedrag dat in de subsidieverleningbeschikking is genoemd danwel volgens de berekeningsmethode die daarin is opgenomen. De voorwaardelijke aanspraak op subsidie wordt omgezet in een onvoorwaardelijke aanspraak op betaling van het subsidiebedrag.

Artikel 8.1 Beschikking tot subsidievaststelling (art. 4:42 Awb en art. 4:43 Awb)

Lid 1:

In artikel 4:42 Awb staat aangegeven wat de precieze bedoeling is van de beschikking tot subsidievaststelling is. Deze beschikking verplicht het college definitief tot betaling van het vastgestelde bedrag overeenkomstig artikel 4:52 – 4:57 Awb.

In de beschikking staat in ieder geval de hoogte van het bedrag van de subsidie. Uit artikel 4:46 Awb volgt dat het bedrag moet worden bepaald aan de hand van het bedrag of de berekeningswijze, vermeld in de beschikking tot subsidieverlening. De hoogte van het te betalen bedrag, inclusief betaalde voorschotten, moet ondubbelzinnig vaststaan. Daarnaast moet in de beschikking de mededeling zijn opgenomen dat en op welke manier zal worden betaald.

De bezwaarclausule geeft aan binnen welke termijn en bij wie bezwaar tegen de verleningsbeschikking kan worden gemaakt, als de ontvanger zich niet met de inhoud kan verenigingen. Er dient bezwaar te worden gemaakt bij het orgaan dat de beslissing heeft genomen. In hoofdstuk 6 en 7 Awb wordt uitgebreid ingegaan op het indienen van bezwaar en beroep.

Lid 2:

Ingeval geen beschikking tot subsidieverlening is afgegeven, volgt achteraf een beschikking waarin een aantal functies van de verleningsbeschikking zijn overgenomen. In ieder geval moet een concrete beschrijving ( ‘een aanduiding’) worden gegeven van de gesubsidieerde activiteiten. Verder moet in deze beschikking de periode van subsidieverlening worden vermeld (4:32 Awb), aangezien de vaststelling van periodieke bijdragen niet voor onbepaalde tijd mag plaatsvinden.

De verplichtingen van sub c is facultatief.

In de beschikking kunnen de doelgebonden en niet-doelgebonden verplichtingen als bedoeld in artikel 7.2 en 7.3 van deze verordening worden opgelegd, onder dezelfde voorwaarden als bij een subsidieverlening. Deze verplichtingen kunnen na de vaststelling voortduren. Een voorbeeld van een dergelijke voorwaarde is de verplichting tot aflossing en rentebetaling in verband met een vastgesteld krediet.

De (niet-preventieve) weigeringsgronden uit artikel 6.2 van deze verordening zijn in dit geval van toepassing.

Teneinde nakoming van de verplichtingen af te dwingen, kan het college de subsidie alsnog geheel of gedeeltelijk intrekken na vaststelling.

Artikel 8.2 Lagere vaststelling (art. 4:46 lid 2 Awb)

Uit het gebruik van het woord ‘kan’ volgt dat het college vrijheid van handelen heeft. Bij het bepalen van de omvang van de verlaging moet rekening worden gehouden met het evenredigheidsbeginsel van art. 3:4 lid 2 Awb. Een instelling kan in grote financiële problemen komen door het lager vaststellen van de subsidie.

sub a. activiteiten

De ingevolge art. 4:30 Awb in de verleningsbeschikking opgenomen omschrijving van de activiteiten of de latere uitwerking daarvan is bepalend voor de toetsing of die activiteiten zijn verricht. De subsidie kan op nihil worden vastgesteld indien de gesubsidieerde activiteit in het geheel niet is verricht. Ook als de activiteit gedeeltelijk nog wel is verricht, kan soms nihil-vaststelling plaatsvinden.

sub b. niet voldaan aan verplichtingen

Het gaat hier om het niet voldaan hebben aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 3.5, 3.6, 4.5, 4.6 en hoofdstuk 7 van deze verordening.

sub c. verstrekken onjuiste gegevens

De subsidie kan lager worden vastgesteld indien onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt. Het is niet vereist dat de subsidieontvanger van de onjuistheid van de gegevens op de hoogte was of behoorde te zijn.

sub d. kennelijk onjuiste subsidieverlening

Het gaat hierbij om de vraag of de subsidieontvanger wist of kon weten dat het subsidiebedrag te hoog was. Voorbeeld hiervan is dat als gevolg van een typefout in de verleningsbeschikking het bedrag 10 keer hoger is dan gevraagd.

Teneinde duidelijkheid te verstrekken omtrent de zin ‘kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd’ (art. 4:46 lid 3 Awb) in de beschikking tot subsidieverlening duidelijk te formuleren welke kosten en wel en welke niet worden gesubsidieerd.

In dit geval dient belanghebbende, alvorens het college een besluit neemt, te worden gehoord op grond van artikel 4:7 jo. Art. 4:12 Awb.

Artikel 8.3 Ambtshalve vaststelling (art. 4:47 Awb)

Dit artikel geeft een opsomming van gevallen waarin een subsidie zonder aanvraag van de subsidieontvanger kan worden vastgesteld. Deze gevallen zijn in deze verordening opgenomen in het belang van de rechtszekerheid.

sub a. termijn

Dit lid is opgenomen voor gevallen waarin geen behoefte bestaat aan een afzonderlijke aanvraag tot subsidievaststelling, omdat het bestuursorgaan reeds over de benodigde gegevens beschikt. In het belang van de rechtszekerheid moet bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening de termijn worden aangegeven binnen welke de ambtshalve vaststelling geschiedt.

sub b. geen aanvraag

Het gaat hier om de verplichtingen uit deze verordening als om de verplichtingen uit het besluit.

Ingeval geen aanvraag wordt ingediend binnen de door het college gestelde termijn, is het college bevoegd om een schatting te maken van de kosten van de gesubsidieerde activiteit, die lager kan uitvallen dan vaststelling op basis van de werkelijke kosten. Het niet-tijdig aanvragen van de subsidievaststelling kan niet zonder meer leiden tot een vaststelling op nihil.

Een andere redenering op uit te komen op een lagere vaststelling is dat het verzuim om een aanvraag in te dienen, strijd oplevert met de uit artikel 4:45 Awb voortvloeiende – en in de subsidieregeling eventueel verder uitgewerkte – verplichtingen tot rekening en verantwoording.

sub c. intrekking of wijziging

Op grond van dit artikel kan het college, ingeval van gedeeltelijke intrekking, het resterende bedrag vaststellen en bij gehele intrekking van de vaststelling waaraan een verlening is voorafgegaan de subsidie op nihil vaststellen.

In deze gevallen is niet te verwachten dat de subsidieontvanger nog een aanvraag tot vaststelling indient.

sub d. uitvoeringsovereenkomst

Er kan in de uitvoeringsovereenkomst zijn afgesproken dat de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld.

Hoofdstuk 9. Intrekking en wijziging

De artikelen in dit hoofdstuk zijn van toepassing op alle subsidieverstrekkingen.

Normaal gesproken, kan het college niet terugkomen op een eenmaal verleende subsidie. De Algemene wet bestuursrecht biedt de mogelijkheid in een aantal omschreven gevallen wel over te gaan tot wijziging of intrekking.

Indien het college besluit tot het intrekken of wijzigen van de subsidie, dient belanghebbende hierover te worden gehoord (art. 4:7 jo. 4:12 Awb)

Artikel 9.1 Tussentijdse intrekking of wijziging subsidieverlening (art. 4:48 Awb)

De toepassing van dit artikel is beperkt tot gevallen waarin het bestuursorgaan pas na de subsidieverlening, maar nog voor de subsidievaststelling (met terugwerkende kracht), onregelmatigheden constateert. Er hoeft niet te worden gewacht tot de subsidievaststelling.

Hierbij kan gedacht worden aan een sanctie of om herstel van onjuistheden die niet uitsluitend voor rekening van het bestuursorgaan behoren te komen.

Artikel 4:48 Awb is, samen met artikel 4:49 Awb, een aanvulling op artikel 4:46 lid 2 Awb (Art. 4:46 lid 2 Awb: de subsidie kan lager worden vastgesteld). Gelet op het woord ‘kan’, betekent dit dat het gaat om een bevoegdheid die naar inzicht kan worden uitgeoefend.

Lid 2:

De verlaging of intrekking werkt in principe terug tot het moment van subsidieverlening, het college heeft echter de mogelijkheid om de maatregel op een later tijdstip te laten ingaan, bijvoorbeeld vanaf het moment dat de instelling niet heeft voldaan aan de verplichtingen).

Artikel 9.2 Intrekking of wijziging subsidievaststelling ex tunc (art. 4:49 Awb)

Lid 1:

Dit artikel regelt de intrekking of wijziging met terugwerkende kracht van de beschikking tot subsidievaststelling. Het artikel bevat een limitatieve opsomming van drie intrekkings- en wijzigingsgronden. Het kan in dit geval gaan om een sanctie of om herstel van onjuistheden die niet uitsluitend voor rekening van het bestuursorgaan behoren te komen.

De intrekking is niet meer mogelijk als vijf jaren zijn verstreken sinds de bekendmaking van de vaststellingsbeschikking danwel sinds het tijdstip waarop de subsidieontvanger een verplichting niet is gaan naleven. Deze verjaringstermijn is opgenomen uit het oogpunt van rechtszekerheid.

Lid 2:

Hoofdregel is intrekking of wijziging ex tunc (= bij de beslissing wordt uitgegaan van de feiten en omstandigheden zoals die waren op het moment waarop het bestreden besluit werd genomen. Met feiten en omstandigheden die nadien zijn opgetreden, wordt in beginsel geen rekening gehouden). Met name bij subsidies voor voortdurende activiteiten eist de redelijkheid en billijkheid soms echter dat de intrekking niet verder terugwerkt dan tot op het moment waarop de activiteiten zijn beëindigd of het moment waarop in strijd met de verplichtingen is gehandeld.

Artikel 9.3 Intrekking of wijziging subsidieverlening ex nunc (art. 4:50 Awb)

Dit artikel geeft een regeling voor het geval dat het college, tijdens het subsidietijdvak, de subsidieverlening voor de toekomst wil opzeggen of het subsidiebedrag wil verlagen. Hierbij kan gedacht aan meerjarige subsidieverlening, bijvoorbeeld het geval dat al jaren jaarlijks subsidie wordt verleend.

Het begrip ex nunc betekent dat de beschikking wordt ingetrokken (opgezegd) voor de toekomst. Er zijn twee gronden voor de intrekking of wijziging van een lopende subsidieverlening ex nunc, namelijk onjuistheid van de subsidieverlening. Verder kan er sprake zijn van wijziging van inzichten en omstandigheden ( het bestuursorgaan verandert in die periode –beleidsmatig gezien- fundamenteel van inzicht).

Uit de toelichting volgt dat bij het begrip “redelijke termijn” de lengte afhangt van de aard van de subsidie en de gesubsidieerde activiteiten. Zo moet de subsidieontvanger tijd worden gegund om rechtsmatige verplichtingen jegens derden (bijvoorbeeld personeel) op zorgvuldige wijze af te wikkelen.Naarmate de intrekking of wijziging verder ingrijpt in de financiële situatie van de subsidieontvanger, moet deze meer tijd krijgen om zich op de nieuwe situatie in te stellen. Bij algehele intrekking moet meestal een langere termijn in acht worden genomen dan bij een relatief geringe verlaging van het subsidiebedrag.

De redelijke termijn vangt aan op het moment dat de intrekkings – wijzigingsbeschikking bekend wordt gemaakt.

Lid 2:

De rechtsbescherming met betrekking tot een eenmaal verleende subsidie gaat zo ver dat de subsidieontvanger in bepaalde gevallen recht heeft op schadevergoeding.

Artikel 9.4 Weigering subsidie voor een nieuw tijdvak (art. 4:51 Awb)

Alleen als er sprake is van gewijzigde omstandigheden of inzichten, kan het college besluiten om dit artikel toe te passen: het moet daarbij gaan om belangwekkende omstandigheden en inzichten.

De van toepassing zijnde termijn is een termijn van drie jaren. Als er korter dan drie jaar is gesubsidieerd, kan de subsidie bij een nieuwe periode onmiddellijk worden beëindigd. Zodra de termijn van drie jaren is verstreken, kan er niet zonder gevolgen op de subsidie worden gekort, dan moet het bestuursorgaan daarvoor een ‘redelijke termijn’ in acht nemen.

Het college dient zo vroeg mogelijk aan te kondigen dat het van plan is om de subsidie voor het nieuwe tijdvak te verlagen of te weigeren.

Hoofdstuk 10. Betaling, bevoorschotting en terugvordering

Artikel 10.1 Betaling subsidiebedrag (art. 4:52 Awb en 4:53 Awb)

Lid 1:

Dit artikel verplicht het college tot betaling van het vastgestelde subsidiebedrag, met aftrek van betaalde voorschotten.

Het betreft de uitbetaling van het subsidiebedrag dat op grond van art. 4:42 en 4:46 Awb is vastgesteld.

Lid 2:

Uit het oogpunt van rechtszekerheid is als hoofdregel opgenomen dat het subsidiebedrag binnen de door de Algemene wet bestuursrecht, bepaalde termijn moet worden uitbetaald.Er is gekozen voor deze algemene formulering zodat vooruit wordt gelopen op de wijziging van de Algemene wet bestuursrecht. De termijn gaat dan naar 6 weken, terwijl de termijn, op het moment van inwerkingtreding van de verordening, op 4 weken is bepaald.

Uitgangspunt is betaling zo spoedig mogelijk na subsidievaststelling.

Gelet op art. 3:40 Awb kan worden aangenomen dat de termijn begint te lopen op het moment van de bekendmaking van de subsidievaststelling.

Artikel 10.2 Voorschotten (art. 4:54 Awb en art. 4:55 Awb))

Lid 1:

Met het verlenen van voorschotten door het college, kan vooruit worden gelopen op de betaling van het subsidiebedrag zelf. In de dagelijkse praktijk is voorschotverlening van groot belang omdat de gesubsidieerde activiteit vaak niet kan worden verricht als niet vooraf geld ter beschikking is gesteld.

Lid 2:

In de beschikking tot voorschotverlening staat het bedrag vermeld dat aan voorschotten zal worden verstrekt. Er kan ook gekozen worden voor de vermelding van de berekeningswijze van het voorschot (bijvoorbeeld: het voorschot bedraagt 7,5 % van het subsidiebedrag per maand).

De beschikking tot verlening of weigering van een voorschot is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Het is mogelijk de subsidieverlening en de voorschotverlening te combineren in een beschikking, zodat het aantal beroepsprocedures kan worden beperkt.

Uit artikel 4:55 Awb volgt dat de voorschotten worden verstrekt overeenkomstig de voorschotverlening. De verlening van een voorschot, verplicht tot uitbetaling van het voorschot. In lid 2 van dit artikel is er voor gekozen om de voorschotten binnen vier weken na de voorschotverlening uit te betalen.

Artikel 10.3 Opschorting betaling (art. 4:56 Awb)

Dit artikel geeft een beperkte mogelijkheid om betaling van subsidie of voorschotten stop te zetten als intrekking of wijziging van de subsidie met toepassing van art. 4:48 en 4:49 Awb wordt overwogen. Aan deze voorgenomen intrekking of wijziging ligt vaak een aan de subsidieontvanger toe te rekenen handeling ten grondslag, waardoor het wenselijk kan zijn dat de subsidie onmiddellijk kan worden stopgezet. De opschortingbevoegdheid is niet beperkt tot gevallen waarin de subsidieontvanger een verwijt kan worden gemaakt. Ook de voorgenomen intrekking van de subsidieverlening wegens het inroepen van een begrotingsvoorbehoud valt onder het bereik van dit artikel. Omdat het om een ingrijpende bevoegdheid gaat, vereist het artikel een ernstig vermoeden dat er grond is voor intrekking of wijziging. Om dezelfde reden kunnen de betalingen niet onbeperkt worden opgeschort, maar maximaal 13 weken. Na deze 13 weken herleeft de betalingsverplichting.

Deze opschortingbevoegdheid is dus een tijdelijke, conservatoire maatregel. Binnen 13 weken moet er definitief zijn beslist over de intrekking of wijziging.

Er moet sprake zijn van een ernstig vermoeden teneinde de betaling op te schorten. De enkele aanwijzing dat er iets niet in de haak is, is onvoldoende om de betaling op te schorten.

Artikel 10.4 Terugvordering onverschuldigde betalingen (art. 4:57 Awb)

Lid 1:

Uit dit artikel volgt dat onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten kunnen worden teruggevorderd. Uit het oogpunt van rechtszekerheid geldt voor de terugvordering een verjaringstermijn van vijf jaar.

Er is aansluiting gezocht bij de verjaringstermijnvoor intrekking of wijziging van een subsidievaststelling op grond van art. 4:49 lid 3 Awb. Deze samenhang houdt in dat de intrekking of wijziging van een subsidievaststelling en de terugvordering binnen hetzelfde tijdvak van vijf jaren moet plaatsvinden.

De verjaringstermijn vangt aan op het tijdstip van bekendmaking van de subsidievaststelling.

Lid 2:

In plaats van terugvordering van onverschuldigd betaalde subsidies of voorschotten, bestaat de mogelijkheid deze te verrekenen met subsidies of voorschotten ten behoeve van dezelfde activiteiten voor een volgend tijdvak.

Hoofdstuk 11. Overige bepalingen

Artikel 11.1 Hardheidsclausule

Op grond van dit artikel heeft het college de mogelijkheid, indien toepassing van de verordening zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, af te wijken van deze verordening. Het begrip ‘onbillijkheid van overwegende aard’ is niet eenduidig te omschrijven en zal per geval moeten worden bekeken.

Artikel 11.2 Bijzondere situaties

Ook in gevallen waarin de verordening niet voorziet, heeft het college beslissingsbevoegdheid.

Artikel 11.3 Intrekking oude verordening

Dit artikel geeft voorschriften over de wijze van toepassing van de overgang van de oude verordeningen naar toepassing van de nieuwe verordening.

Artikel 11.4 Inwerkingtreding

In lid 1 wordt de datum van inwerkingtreding genoemd. De verordening dient bekend te worden gemaakt overeenkomstig de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 11.5 Citeertitel

De inhoud van dit artikel spreekt voor zich.