Regeling vervallen per 01-01-2015

Beleid individuele Wmo voorzieningen gemeente Zutphen

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Beleid individuele Wmo voorziening gemeente Zutphen

inhoudende

de beleidsregels op basis van de

verordening individuele Wmo voorzieningen gemeente Zutphen,

de toelichting op beleid

Hoofdstuk 0 Beleid Wet maatschappelijke ondersteuning

0.1.de Wmo

De gemeente Zutphen voert de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Wmo, uit. Op verschillende terreinen (de 9 prestatievelden) wordt beleid gemaakt. Onder andere ter compensatie van beperkingen die inwoners van Zutphen ondervinden bij de zelfredzaamheid of de maatschappelijke participatie. De verplichting om voor deze doelgroepen beleid te voeren staat in artikel 4 Wmo. Daarin is het compensatiebeginsel opgenomen.

0.2.het beleid

Dit beleid is een uitwerking van de Verordening individuele voorzieningen gemeente Zutphen. Door het helder formuleren van beleidskeuzes kan in gelijke situaties een gelijk besluit worden genomen.

De Wmo benadrukt dat de individuele situatie van een aanvrager leidend is, maar de grenzen van het individuele verstrekkingenbeleid kunnen goed duidelijk worden gemaakt in dit beleid. De Wvg was een veel meer afgebakend geheel van verstrekkingen. Bovendien wordt onder de Wmo eerst gekeken naar wat de individuele persoon in kwestie zelf nog kan.

Beleid over de voorliggende voorzieningen wordt hier niet uitgewerkt.

0.3.het compensatiebeginsel

Het compensatiebeginsel vormt de kern van de wet. Het begrip is afkomstig van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg en is via een amendement in de wet opgenomen.

Een begripsomschrijving van het compensatiebeginsel ontbreekt in zowel de wet als in het amendement. In de verordening maatschappelijke ondersteuning Zutphen is daarom een begripsomschrijving opgenomen in artikel 1 onderdeel h.

Het compensatiebeginsel wordt als volgt gedefinieerd: de algemene verplichting aan het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van de persoonskenmerken door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zo veel mogelijk zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie.

Het compensatiebeginsel geldt voor de volgende deelgebieden:

  • a)

    voeren van een huishouding (bv. huishoudelijke hulp, douchestoel);

  • b)

    verplaatsen in en om de woning (bv. rolstoel);

  • c)

    lokaal verplaatsen per vervoermiddel (bv. scootmobiel, regiotaxi);

  • d)

    medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan kunnen gaan.

De gemeente zorgt dus in beginsel dat inwoners van Zutphen zo min mogelijk worden beperkt in hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie als gevolg van een aandoening. Een definiëring van de doelgroep is te vinden in artikel 1 lid 1 onder g nummers 4o, 5 o en 6 o van de wet.

Uitgangspunt van het compensatiebeginsel is dat mensen zelf verantwoordelijk zijn voor hun eigen bestaan. Wanneer iemand wordt geconfronteerd met een beperking en daardoor minder zelfredzaam wordt (op welk gebied dan ook), zoekt die persoon in eerste instantie zelf of met zijn (sociale) omgeving een oplossing om die verminderde zelfredzaamheid te verhelpen. Het gaat dus om een resultaatgerichte inspanning die redelijkerwijs van een persoon verwacht kan worden. Verwijzingen en suggesties ter vermindering of oplossing van de beperking dienen door een aanvrager serieus onderzocht te worden.

Als het niet lukt om zelf de ondervonden beperking op te lossen, kan een goed bereikbare algemene voorziening wellicht een oplossing bieden. Daarbij gaat het om voorzieningen die zonder individuele indicatie op een laagdrempelige wijze bereikbaar zijn (bijvoorbeeld via het welzijnswerk). Ook kan het zijn dat op grond van andere wettelijke regelingen adequate voorzieningen beschikbaar zijn. Beide worden tot ‘voorliggende voorzieningen’ gerekend.

Als er geen voorliggende voorzieningen beschikbaar zijn, of als deze geen voldoende oplossing bieden, dan wordt onder voorwaarden een individuele voorziening verstrekt. Dit is een voorziening op maat die aan een individueel persoon wordt toegekend. Samengevat: algemeen waar kan, specifiek (individueel) waar moet.

Bedacht moet worden dat niet alle beperkingen opgelost kunnen worden. Bij het nemen van maatregelen moeten de kosten in verhouding staan tot het te behalen resultaat (het moet proportioneel zijn) en de maatregelen moeten doeltreffend, doelmatig en afgestemd op de situatie van de cliënt zijn (het moet verantwoord zijn).

0.4 voorliggende voorzieningen

Bij het beoordelen van de noodzaak voor een voorziening, wordt gekeken of er voorliggende voorzieningen voorhanden zijn. Waar artikel 2 van de wet uitspreekt dat geen recht op een voorziening bestaat voor zover er recht op een voorziening op grond van een andere “wettelijke regeling” bestaat, gaat deze verordening uit van voorzieningen in het algemeen. Algemene voorzieningen kunnen ook onder het regime van de Wmo vallen, maar niet tot de individuele voorzieningen behoren.

In artikel 4 van de wet wordt de gemeente opgedragen ten behoeve van de compensatie "voorzieningen te treffen". De wet stelt niet dat het daarbij steeds om individuele voorzieningen moet gaan. Een individuele voorziening wordt pas verstrekt als aanvrager geen of niet adequaat gebruik kan maken van een andere voorziening die zijn zelfredzaamheid voldoende bevorderd. Het opnemen van deze begripsbepaling is complementair aan wat in artikel 2 van de wet staat.

In de Zutphense verordening staat: “elke voorziening buiten de reikwijdte van de verordening waarop de aanvrager aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen om zijn beperkingen te kunnen opheffen”.

Onder de voorliggende voorzieningen vallen ook de aanwezige lokale (algemene) voorzieningen. Met het verbreden van het begrip ‘voorliggende voorziening’ wordt uitgesproken dat een individuele voorziening op grond van de verordening pas in beeld komt, als er geen andere mogelijkheden zijn.

Vooral voor lokale voorliggende voorzieningen geldt dat mensen vaak sneller geholpen kunnen worden. Het is een snelle en simpele oplossing van een probleem/beperking, zonder bureaucratie. Voorbeelden van lokale voorliggende voorzieningen zijn:

  • -

    klussen- en boodschappendienst;

  • -

    maaltijdvoorziening;

  • -

    personenalarmering.

Deze voorzieningen zullen in de regel met een minimum aan procedures kunnen worden aangeboden; er is geen of slechts een lichte toegangstoets. In plaats van de soms complexe advisering wordt in dit kader van het veel lichtere begrip ‘toegangsbeoordeling’ gebruik gemaakt.

Algemene voorzieningen zijn op dit moment nog op beperkte schaal voorhanden. Verwachting is dat deze de komende jaren meer beschikbaar komen. Steeds is van belang dat een voor-liggende voorziening voldoende compenserend moet zijn om de beperkingen van een persoon op te heffen. Daarom is in de verordening opgenomen dat recht bestaat op een collectieve of individuele voorzieningen indien de voorliggende voorziening niet adequaat of niet aanwezig is.

0.5 Het gesprek

Het startpunt van een gesprek met de aanvrager is een melding van een probleemsituatie. In een gesprek kan worden vastgesteld wat de behoefte is van de aanvrager en welke oplossing het meest passend is in zijn specifieke situatie. Dit hoeft niet altijd een voorziening vanuit de Wmo te zijn. Volgt uit het gesprek dat een Wmo-voorziening het meest compenserend voor de aanvrager is, dan volgt een aanvraag.

Indien een aanvrager mondeling contact opneemt met de gemeente, dan vindt indien de vraag dat toelaat, direct een gesprek plaats met een consulent. Ook kan een huisbezoek afgelegd worden. Neemt iemand schriftelijk contact op, dan volgt doorgaans een telefonische reactie vanuit de gemeente.

Het gesprek is een dialoog over het ervaren probleem. De consulent en de aanvrager brengen samen in kaart wat mogelijke oplossingen zijn. Wat kan de aanvrager zelf nog wel? De weekboodschappen in één keer halen lukt niet meer, maar in twee keer nog wel? Beddengoed te drogen hangen aan de waslijn lukt niet, maar in de droger nog wel? Staand eten koken of de was vouwen lukt niet, maar lukt het zittend op een krukje is misschien wel mogelijk? En fietsen op een gewone fiets lukt niet, maar op een elektrische fiets nog wel? Zomaar wat voorbeelden van hoe in kaart wordt gebracht wat de aanvrager nog zelf kan. En ook over de zelfredzaamheid wordt gesproken. Wil aanvrager bijvoorbeeld zelf een hulpmiddel aanschaffen, of de woning praktischer inrichten, maar weet hij niet hoe of waar dit geregeld kan worden? De consulent denkt mee, adviseert en brengt samen met de aanvrager alle mogelijkheden in kaart.

Is de aanvrager niet in staat zijn problemen op eigen kracht op te lossen, dan wordt onderzocht met de aanvrager welke mogelijkheden deze heeft in zijn sociale netwerk. Is er een partner die kan helpen, of zijn er familieleden, vrienden of buren die ondersteuning kunnen bieden? Kan er een beroep worden gedaan op vrijwilligers? Kan de aanvrager dit zelf, of is daar hulp bij nodig om een ander te benaderen?

Daarnaast bestaan er al allerlei oplossingen in de maatschappij waar de aanvrager een beroep op zou kunnen doen. Bijvoorbeeld maaltijdvoorzieningen, boodschappendiensten of strijkservices. Maar ook het openbaar vervoer of een rolstoel via de tijdelijke uitleen of scootmobielpool behoren tot de mogelijkheden. Dit worden algemene voorzieningen genoemd.

Wanneer uiteindelijk blijkt dat de aanvrager niet op eigen kracht of met ondersteuning van zijn sociale netwerk of een algemene voorziening in staat is in voldoende mate deel te nemen aan de maatschappij, dan wordt de mogelijkheid van een individuele voorziening besproken.

Tijdens dit gesprek wordt ook altijd over de kosten van de voorzieningen gesproken en over de eigen bijdrage die voor een individuele voorziening gevraagd wordt. Zo kan de aanvrager een weloverwogen keuze maken om al dan niet in aanmerking te willen komen voor een individuele voorziening.

De doelstelling van een uitgebreid gesprek is om voor iedere individuele aanvrager tot passende oplossingen te komen. Dit vraagt om ruime aandacht voor de specifieke situatie van de aanvrager en tevens om een bredere blik dan alleen de beschikbare individuele verstrekkingen. Om tot maatwerkoplossingen te kunnen komen moet eerst gekeken moet worden naar het verhelderen van de vraag van de aanvrager voordat er over oplossingen gesproken wordt. In de fase van vraagverheldering is het van belang om ruimte te bieden aan alle mogelijke vragen die de aanvrager kan hebben.

Het bepalen van de ondersteuningsbehoefte van de aanvrager is niet een eenzijdige actie van (of namens) de gemeente, vergelijkbaar met het doorlopen van een beslisboom. Het is een dialoog waarbij in gezamenlijkheid de situatie van de aanvrager in kaart wordt gebracht om zo vast te stellen voor welk resultaat de aanvrager eigenlijk compensatie nodig heeft. Dit geldt ook voor de volgende stap in het traject: het zoeken naar passende oplossingen. Ook hier wordt in het gesprek de hele context waarin de aanvrager zich bevindt meegenomen, en niet alleen de door hem ervaren beperking. Er is geen één op één relatie tussen resultaten en oplossingen. Wat voor de ene aanvrager een goede ondersteuning is bij bijvoorbeeld het voeren van een huishouden, kan voor een ander juist niet handig zijn. Kortom, het gesprek is er vooral voor bedoeld om te bepalen wat iemand nodig heeft. Als tot de conclusie wordt gekomen dat een individuele voorziening een passende compensatie is, wordt getoetst of deze kan worden toegewezen.

In sommige gevallen is het goed om naast de aanvrager zelf één of meer andere personen bij het gesprek te betrekken. Mensen met een (lichte) verstandelijke beperking zijn bijvoorbeeld niet altijd in staat om volledig zelfstandig hun ondersteuningsbehoefte te formuleren. Deze groep, maar ook ouderen, verwachten soms teveel van zichzelf en schatten daardoor de eigen mogelijkheden hoger in dan werkelijk het geval is. Het is dan goed als er een vertrouwenspersoon (familielid, mantelzorger) aanwezig is die een meer realistische invalshoek kan inbrengen. En bovendien horen twee meer dan één.

Vanzelfsprekend vindt niet bij ieder contact een uitgebreid gesprek plaats. Op verzoek van de aanvrager worden ook direct zaken geregeld, zoals een stokhouder op een scootmobiel, of een andere zorgaanbieder voor huishoudelijke hulp. En soms is de situatie of de persoon er ook niet naar een uitgebreid gesprek te hebben, dan is duidelijk dat gecompenseerd moet worden met een individuele voorziening.

De artikelnummers tussen haakje s geven de verbinding aan met

het desbetreffende a rtikel in de verordening.

Hoofdstuk 1 algemene beoordelingscriteria

1.1.noodzakelijkheid (artikel 2)

De noodzaak om een individuele voorziening te verstrekken komt voort uit het compensatiebeginsel. Het is afhankelijk van vele factoren of een voorziening moet worden verstrekt om beperkingen te compenseren. Zo gaat het onder andere om de persoonskenmerken van de aanvrager, de mogelijkheid om zelf of samen met mensen uit de omgeving de beperking te compenseren en voorliggende voorzieningen die kunnen worden benut.

Op grond van artikel 4 Wmo compenseert de gemeente beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Doel is betrokkenen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Wat het college ook besluit: het moet altijd gaan om maatwerk. Uitgegaan moet worden van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Dat legt een beperking op aan de mogelijkheid algemene maatregelen te treffen, zoals het hanteren van primaten. Dat is toegestaan, mits in het individuele geval steeds wordt nagegaan of die algemene maatregel wel leidt tot maatwerk. De Centrale Raad zegt daarover: “Onder omstandigheden kan dit (maatwerk) leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.”

Het begrip ‘langdurig noodzakelijk’ is uit de verordening geschrapt. Het was opgenomen om een overlap met de hulpmiddelenuitleen op grond van de AWBZ te voorkomen. Dit is nu niet meer nodig. Als aanspraak op een andere wettelijke regeling kan worden gedaan, dan hoeft immers geen individuele Wmo-voorziening te worden verstrekt.

1.2.goedkoopst compenserende voorziening (artikel 2)

Voorzieningen in het kader van deze verordening, dienen naar objectieve maatstaven gemeten voldoende compenserend te zijn: ze moeten geschikt zijn voor de aanvrager. Daarnaast geldt het criterium dat de meest goedkope voorziening wordt verstrekt.

Omdat het Wmo-budget niet onuitputtelijk is, worden kostenverhogende aspecten aan voorzieningen, die deze voorziening niet méér geschikt maken voor de klant, niet vergoed.

De goedkoopste voorziening wordt beschouwd vanuit het gezichtspunt van de gemeente: het gaat om de voorziening die voor de gemeente het goedkoopst is. Daarbij kan ook rekening gehouden worden met zogenaamde macro-overwegingen, overwegingen die het gehele beleid en de consequenties betreffen. Collectief vervoer ontleent zijn besparingen vanuit de mogelijkheden combinatieritten te maken die de kilometerprijs naar beneden kunnen brengen. Het is dus in het belang van het systeem zo veel mogelijk gebruikers te hebben. Dat mag meetellen: dus ook al is een individuele aanvrager wellicht goedkoper met een andere voorziening dan collectief vervoer, mee mag tellen dat als er uitzonderingen gemaakt worden de basis onder het collectief vervoer in gevaar zou kunnen komen.

1.3. individuele voorziening (artikel 2)

Het probleem van het individu dient op grond van de wet te worden gecompenseerd. Dat staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet. De beperking van de aanvrager staat centraal, waarbij wordt bekeken in hoeverre de aanvrager zelf in een oplossing kan voorzien.

Uitgangspunt is dat iemand zo veel als mogelijk zelf of met behulp van zijn omgeving maatregelen treft om maatschappelijk te kunnen participeren. Indien het niet lukt om zelf of met behulp van de omgeving passende maatregelen te treffen en voorliggende voorzieningen niet adequaat of niet aanwezig zijn, dan kan een individuele voorziening worden toegekend.

1.4.algemeen gebruikelijk (artikel 2)

Algemeen gebruikelijk wordt als term al jaren gehanteerd in de verschillende sociale wetten. Daardoor is omvangrijke jurisprudentie ontstaan, die heeft geleid tot de in deze verordening opgenomen definitie (artikel 1 onder b van deze verordening).

Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de (financiële) situatie van de aanvrager een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag.

Er worden op grond van de verordening door de gemeente Zutphen geen voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Over het begrip “algemeen gebruikelijk” is volop jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep aanwezig.

Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet worden vergoed. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen die:

  • 1.

    in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

  • 2.

    niet uitsluitend voor gehandicapten bedoeld zijn;

  • 3.

    niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden van de aanvrager toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Er moet dan een uitzondering worden gemaakt, waarbij het gaat om:

  • 1.

    een plotseling optredende handicap, waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen;

  • 2.

    de aanvrager heeft een inkomen, dat door aantoonbare kosten van de handicap onder de voor hem/haar geldende bijstandsnorm dreigt te komen.

Aan beide voorwaarden moet worden voldaan voordat een voorziening kan worden toegekend.

Onder andere de volgende voorzieningen zijn algemeen gebruikelijk:

  • 1.

    fiets met trapondersteuning

  • 2.

    fiets met lage en fiets met extra lage instap

  • 3.

    bromfiets

  • 4.

    hendelmengkraan

  • 5.

    elektrisch bedienbare zonnewering

  • 6.

    verhoogd toilet

  • 7.

    handgrepen

Bovenstaande is geen complete opsomming.

Het is mogelijk dat de prijs van een voorziening een rol speelt bij de bepaling van het algemeen gebruikelijk zijn. Dat komt veel voor bij vervoersvoorzieningen, zoals een auto of een daarmee gelijk te stellen voertuig. Vanaf een bepaald inkomen is het algemeen gebruikelijk om een auto te hebben. Als richtsnoer wordt uitgegaan van een norminkomen van 1,5 keer het netto inkomen voor de Wet werk en bijstand inclusief vakantietoeslag en inkomen uit vermogen met een fictief rendement van 4%. Per aanvraag wordt bepaald of dit ook het geval is. Indien de gevraagde vervoersvoorziening algemeen gebruikelijk blijkt, wordt in geval van een auto, uitsluitend de aanpassing van de auto worden vergoed.

1.5.hoofdverblijf (artikel 2)

De uitvoering van de gemeentelijke verordening is gericht op inwoners van, en op hun verblijf in, de gemeente Zutphen. Het verstrekken van voorzieningen in het buitenland zijn uitgesloten.

De wet is gericht op participatie in de eigen leefomgeving in Nederland.

1.6.zelfredzaamheid (artikel 2)

Een persoon wordt verondersteld eerst zover mogelijk zelf te zorgen zaken zo te regelen en te organiseren dat die bijdragen aan zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, voordat hij een beroep doet op deze verordening.

Wat betreft zelfredzaamheid is ook de term ‘leefeenheid’ van belang. De term is behulpzaam bij het bepalen in hoeverre mensen in de omgeving van een aanvrager bij kunnen dragen aan de zelfredzaamheid en participatie

1.7.schadevergoedingen (artikel 2)

Hier wordt gedoeld op schadevergoedingen die bijvoorbeeld worden ontvangen voor geleden materiële schade en waarvan voorzieningen kunnen worden getroffen of (zorg-) overeenkomsten die personen afsluiten en een bepaalde mate van zorg wordt ingekocht.

1.8.uitrustingsniveau (artikel 2)

Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel toereikend en van voldoende kwaliteit. Andere of duurdere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt.

Garages bijvoorbeeld vallen niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij huishoudelijke hulp speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd door het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

1.9.aanvragen na aanschaf voorziening (artikel 2)

Hier wordt gedoeld op de situatie dat aanvrager een voorziening aanvraagt nadat al is gestart met het realiseren van de voorziening, de voorziening al is gerealiseerd of al aangeschaft is.

Voor het college is het in deze situatie moeilijk tot onmogelijk om de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken of anderszins invloed te hebben op de te verstrekken voorziening.

Uitgangspunt is dat pas nadat het college een beslissing op een aanvraag voor een woningaanpassing heeft genomen, begonnen wordt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Hiermee wordt voorkomen dat een voorziening uiteindelijk niet overeenstemt met het pakket van eisen of dat deze niet als goedkoopst compenserende voorziening wordt beschouwd.

Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing de best compenserende is, kan de aanvrager tot het realiseren of aanschaffen van de voorziening overgaan.

Indien het voor het college wel mogelijk is om de noodzaak van de voorziening vast te stellen nadat deze is gerealiseerd of aangeschaft, dan kan alsnog tot het verstrekken van voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden overgegaan. Hierbij wordt altijd uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening zoals die door de gemeente zou worden verstrekt. Eventuele meerkosten komen voor rekening van aanvrager.

In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen. Dit kan vooral bij woonvoorziening het geval zijn waarbij bijvoorbeeld verhuiskosten als goedkoopst compenserende voorziening wordt aangemerkt en een geschikte woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere dringende gevallen is het geven van toestemming door het college ook voldoende.

1.10.nieuwe aanvraag binnen afschrijvingstermijn (artikel 2)

Een voorziening kan geweigerd worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die al eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan. Dit kan bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid.

Hetzelfde geldt als door grove nalatigheid bijvoorbeeld een voorziening verloren gaat. Gedurende de verdere afschrijvingsperiode hoeft dan geen nieuwe voorziening verstrekt te worden. Zeker bij personen die afhankelijk zijn van voorzieningen kan dit een zeer ingrijpende, maar noodzakelijke maatregel zijn. Bij een persoonsgebonden budgethouder wordt op gelijke wijze gehandeld.

Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te laten stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen.

1.11. voorzieningen op therapeutische basis (artikel 2)

Voorzieningen die op therapeutische basis worden aangevraagd vallen buiten de werkingssfeer van de wet. Alleen beperkingen die optreden bij het reguliere gebruik van de woning worden op grond van de wet en de verordening gecompenseerd. Therapeutische voorzieningen zijn niet bedoeld om het feitelijk (technisch) kunnen gebruiken van de woning te verbeteren, maar hebben een functie in het bevorderen van de lichamelijke en/of geestelijke gezondheid. Ook anders dan bij woonvoorzieningen wordt geen voorziening toegekend als de verstrekking therapeutisch van aard is.

Er wordt geen voorziening toegekend als het de verwachting is dat de voorziening tijdelijk noodzakelijk is of buiten de te compenseren beperkingen van de Wmo valt.

Ook voorzieningen om het lichamelijke welzijn te verbeteren komen niet voor vergoeding in aanmerking. Voorbeeld hiervan is een bad om reumatische klachten te verminderen. Er is geen sprake van een belemmering in het normale gebruik van de woning, maar de voorziening is bedoeld om het lichamelijke welzijn te verbeteren. Als voorliggende voorziening fungeren onder ander de AWBZ en de Zorgverzekeringswet. Alleen beperkingen die optreden bij het reguliere gebruik van de woning worden op grond van de wet en de verordening gecompenseerd.

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen.

2.1.Financiële tegemoetkoming (artikel 6)

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Dit hoeft geen kostendekkende vergoeding te zijn. Het kan ook als tegemoetkoming in de kosten worden verstrekt.

Een financiële tegemoetkoming mag alleen worden verstrekt aan de voorziening die in de beschikking wordt genoemd en (indien van toepassing) voldoet aan het programma van eisen.

2.2.Persoonsgebonden budget (artikel 7)

Een persoonsgebonden budget (PGB) is een geldbedrag zoals bedoeld in artikel 6 en 6a van de wet. Het geldbedrag. De aanvrager kan met het PGB één of meer aan hem te verlenen voorzieningen aanschaffen. De aanvrager is – binnen de gestelde voorwaarden – vrij om een voorziening naar eigen keuze aan te schaffen.

De ontvanger van een persoonsgebonden budget (PGB) is de budgethouder: de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording aflegt.

In artikel 6 lid 1 van de verordening staat dat het mogelijk is om te kiezen voor een verstrekking via een persoonsgebonden budget. Daar moet wel bij worden opgemerkt dat er overwegende bezwaren kunnen bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Deze situaties worden in de verordening genoemd.

Alleen bij toekenning van individuele voorzieningen is er in beginsel de keuze voor een persoonsgebonden budget. De hoogte van het persoonsgebonden budget is gekoppeld aan de tegenwaarde van de te verstrekken goedkoopst compenserende voorziening. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. Goedkoopst compenserend is, mede op basis van jurisprudentie, een objectief vaststelbaar referentiepunt. Verder kan een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de instandhoudingkosten van de voorziening.

Uitzondering op laatstgenoemde regel is het persoonsgebonden budget voor de vergoeding van een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5 lid 2 van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat per 1 januari 2010 wordt opgenomen in de wet (= PGB voor huishoudelijke hulp). Deze vergoeding is niet hetzelfde als de kosten die zijn gemoeid met een naturavoorziening.

Om misverstanden te voorkomen wordt een overeenkomst getekend waarin de voorwaarden voor het verkrijgen van een persoonsgebonden budget worden genoemd.

Het college kan, indien een persoonsgebonden budget gebruikt is om een voorziening aan te schaffen en deze voorziening niet meer gebruikt wordt omdat deze niet meer nodig is of omdat het gebruik niet meer mogelijk is, de voorziening terughalen. Ook is het mogelijk om het restbedrag van het PGB terug te vorderen.

Door de voorziening of het restbedrag van het PGB terug te vorderen, kan de voorziening of het geld worden herverstrekt, waardoor zorgvuldig wordt omgegaan met gemeenschapsgeld en dit optimaal wordt gebruikt. De keuze tussen het terughalen van het aangekochte middel of het restbedrag van het PGB is van belang om tot een zo goed mogelijk afweging te komen tussen de belangen van de cliënt en de gemeente.

De gebruiker is verplicht het niet meer gebruiken van de voorzieningen aan het college door te geven. Deze plicht vloeit voort uit artikel 41 van deze verordening. Ook door de budgethouder bij aanschaf ingezette eigen middelen kunnen op afschrijvingsbasis worden overgenomen of terugbetaald.

2.3 Financiële vergoeding

Een financiële vergoeding kan verstrekt wordt in geval er sprake is van een alfahulp. De term “financiële vergoeding” is ontleend aan artikelen 5.1 en 6 Wmo; “een met de individuele voorziening in natura vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoelding artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.”

De financiële vergoeding wordt met toestemming van de aanvrager aan de bemiddelingsorganisaties uitgekeerd. Op zijn beurt draagt de bemiddelingsorganisatie namens de aanvrager zorg voor betaling van de hulp. De bemiddelingsorganisatie draagt namens de aanvrager ook zorg voor de verantwoording van de besteding van het budget aan de gemeente.

2.4 Voorwaarden bij persoonsgebonden budget.

Het college bepaalt de wijze waarop een persoonsgebonden budget wordt verstrekt; inclusief de hoogte en de voorwaarden. Het kan immers gaan om een veelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen waarvoor richtlijnen gelden. Er kan een programma van eisen worden opgesteld, waarin wordt gespecificeerd aan welke voorwaarden een voorziening moet voldoen. Als niet aan het programma van eisen wordt voldaan kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het toegekende budget.

Voorwaarden die gelden voor de toekennen en uitbetaling van het persoonsgebonden budget:

  • 1.

    De betaling van het Pgb vindt ineens plaats. Uitzondering hierop is het Pgb voor huishoudelijke hulp en voor dure woningaanpassingen:

    • a.

      Een Pgb voor huishoudelijke hulp wordt of vierwekelijks overgemaakt.

    • b.

      Een Pgb voor een woonvoorziening van meer dan € 10.000,00 wordt na overleg met de aanvrager een betalingsschema opgesteld dat in ieder geval samenhangt met de voortgang van de werkzaamheden.

  • 2.

    Voor de verantwoording van het Pgb wordt door de budgethouder gebruik gemaakt van een door het college beschikbaar gesteld formulier.

  • 3.

    Het persoonsgebonden budget wordt door de budgethouder na aanschaf van of besteding aan de voorziening aan het college verantwoord door (voor zover van toepassing) het inleveren van in ieder geval:

    • a.

      de gespecificeerde nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

    • b.

      een gespecificeerd betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening;

    • c.

      een overzicht van de salarisadministratie (indien van toepassing bij huishoudelijke hulp);

  • 4.

    De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt plaats:

    • a.

      Binnen twee maanden na aanschaf van de voorziening;

    • b.

      Binnen twee maanden na afloop van de geldigheid van de beschikking;

    • c.

      Binnen twee maanden na afloop van ieder kalenderjaar indien het Pgb verstrekt is voor huishoudelijke hulp of binnen twee maanden na afloop van de beschikking.

    • d.

      Voor zover het een persoonsgebonden budget voor een periodieke voorziening betreft controleert het college steekproefsgewijs, waarbij de steekproef minimaal een omvang van 20% van de verstrekte persoonsgebonden budgetten heeft.

  • 5.

    Na ontvangst van de in lid 3 en 4 van dit artikel genoemde bewijsstukken wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen of te verrekenen.

    Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget overgemaakt door storting op het rekeningnummer van de aanvrager

2.5 Eigen bijdragen, inkomensgrens (artikel 8)

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 en artikel 19 lid 1 van de wet. De eigen bijdrage wordt bepaald aan de hand van het inkomen van aanvrager. Op grond van artikel 15 lid 3 van de wet kan de minister bij Algemene Maatregel van bestuur nadere regels stellen. Deze nadere regels zijn vastgesteld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Op grond van de wet mag de gemeente Zutphen een eigen bijdrage (bij voorziening in natura of PGB, artikel 15 Wmo) vragen bij het verstrekken van voorzieningen.

De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van het individuele inkomen en wordt (verplicht) geïnd door het Centraal Administratiekantoor (CAK). Over de hoogte van de eigen bijdrage neemt het CAK een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit.

Het CAK houdt ook in de gaten dat de aanvrager niet meer dan de maximale eigen bijdrage betaalt bij het ontvangen van zorg via verschillende regelingen.

Nadere regels over eigen bijdrage worden gesteld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Algemene Maatregel van Bestuur).

  • 1.

    Een eigen bijdrage is verschuldigd voor alle individuele voorzieningen met uitzondering van:

    • a.

      Kleine aanvulling of aanpassing aan een voorziening die al met een eigen bijdrage belast is;

    • b.

      Begeleiding.

    • c.

      Regiotaxivervoer

  • 2.

    Grondslag eigen bijdrage (artikel 8)

    Als grondslag voor de heffing van eigenbijdrage door het Centraal Administratiekantoor (CAK) worden in ieder geval de volgende gegevens gebruikt:

    • a.

      De door de gemeente betaalde kostprijs van de voorziening;

    • b.

      Het inkomen van de aanvrager;

    • c.

      de inkomensgrenzen zoals bepaald in het Besluit maatschappelijke ondersteuning (algemene maatregel van bestuur).

Hoofdstuk 3 Huishoudelijke hulp.

3.1.Inleiding

In artikel 4 lid 1 van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. In de verordening wordt dit onderdeel opgesplitst in twee onderdelen:

  • 1)

    huishoudelijke hulp;

  • 2)

    woonvoorzieningen.

In dit hoofdstuk wordt de huishoudelijke hulp uitgelegd. In hoofdstuk vier gaat het over de woonvoorzieningen.

De definitie van huishoudelijke hulp luidt: het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort (artikel 1 onder h Wmo).

3.2.Inzet van huishoudelijke hulp (artikel 12)

Personen met een aantoonbare beperking ten gevolge van de persoonskenmerken die daardoor niet zelfstandig een huishouden kunnen voeren, kunnen in aanmerking komen voor een individuele voorziening in de vorm huishoudelijke hulp. Daarbij wordt beoordeeld welke activiteiten op het gebied van het verzorgen het huishouden moeten worden overgenomen.

Naast de regels in de verordening en dit beleid, is de indicatie voor huishoudelijke zorg mede gebaseerd op:

  • 1)

    Protocol Indicatienormen Huishoudelijke Hulp gemeente Zutphen 2013;

  • 2)

    het protocol gebruikelijke zorg (uitgave: CIZ, april 2005).

In deze protocollen wordt uitvoerig beschreven wanneer en hoeveel huishoudelijke hulp kan worden geïndiceerd.

Algemeen gebruikelijke voorliggende voorzieningen bij huishoudelijke hulp zijn in elk geval: kinderopvang (crèche, kinderdagverblijf, peuterspeelzaal, overblijfmogelijkheden op school, voor- of naschoolse opvang); oppascentrales; maaltijddiensten; honden uitlaatservice; boodschappendiensten, enzovoort. Niet relevant is of men gebruik wil maken van een voorliggende voorziening. Ook is in principe niet relevant welke kosten aan de voorliggende voorziening zijn verbonden, tenzij er sprake is van eenextreem laag inkomen, zoals geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk.

Omdat steeds uitgegaan wordt van de goedkoopste adequate voorziening, is de bemiddelde hulp de voorkeurskeuze bij huishoudelijke hulp.

3.3.Gebruikelijke zorg (artikel 12)

Gebruikelijke zorg is per definitie zorg waarop geen aanspraak bestaat op grond van de verordening. Het is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders (of andere meerderjarigen) en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Gebruikelijke zorg is alleen aan de orde bij een leefeenheid die een gezamenlijk huishouden voert.

Bij het vaststellen van de aanspraak op huishoudelijke hulp wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Dit gebeurde al toen de huishoudelijke hulp nog onderdeel uitmaakte van de AWBZ. Voor zover de ondervonden problemen door middel gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op huishoudelijke hulp.

Bij het interpreteren van het begrip “voeren van een huishouden” is er van uitgegaan dat een persoon pas behoefte kan hebben aan huishoudelijke hulp als dat huishouden in een voor hem geschikte woning plaatsvindt.

3.4.Omvang van het persoonsgebonden budget (artikel 15)

Er wordt gewerkt met gedifferentieerde tarieven. De hoogte van het persoonsgebonden budget is afhankelijk van de geïndiceerde categorie, het aantal uren hulp dat wordt geïndiceerd en de rechtsvorm van de zorgverlener.

De omvang van het persoonsgebonden budget is voor wat betreft de tarieven voor particulier hulp afgeleid van het minimumloon en de op de arbeidsmarkt gangbare prijzen voor particuliere huishoudelijke hulp. Met ingang van 1 maart 2013 is het tarief voor de particuliere huishoudelijke hulp gelijk aan het tarief van de bemiddelde hulp.

Het tarief voor de inhuur van een professionele organisatie of een ZZP-er is gelijk aan het laagst geoffreerde tarief van een aanbieder die door de selectieprocedure van de aanbesteding Huishoudelijke hulp gekomen is.

Zie voor de hoogte van het persoonsgebonden budget: Financieel Besluit.

3.5.Huishoudelijke hulp in combinatie met indicatie verblijf / Zorg Zwaarte Pakket (ZZP)

Indien iemand over een indicatie beschikt voor opname in een AWBZ-gefinancierde instelling (verzorgingshuis, verpleeghuis, beschermde woonvorm voor mensen met een verstandelijke en/of psychische handicap), heeft dit gevolgen voor de Wmo-indicatie voor huishoudelijke hulp.

Onderstaande tabel maakt duidelijk wanneer wel/geen huishoudelijke zorg kan worden geïndiceerd.

Wijze van verzilvering

Datum indicatiestelling verblijf

HH AWBZ of HH Wmo

Bijzonderheden/ opmerking

1.Intramuraal

Geen onderscheid op datum 

HH AWBZ 

Tijdens periode van overbruggingszorg voorafgaand aan opname (max. half jaar): dan HH Wmo (want: extramurale zorg). 

2.PGB (AWBZ)

Vóór 1-1-2009 

HH Wmo 

Dit loopt door tot cliënt herindicatie krijgt.

3.PGB (AWBZ)

Na 1-1-2009 

HH AWBZ

Cliënt mag PGB besteden aan HH, maar krijgt hiervoor geen extra budget. 

4.VPT

(volledig pakket thuis) 

Geen onderscheid op datum

HH AWBZ 

5.Langdurig thuis (ZZP vertaald naar extramurale functies/klassen)

Geen onderscheid op datum  

HH Wmo 

Dit is extramurale zorg en daarom ten laste van Wmo. 

Toelichting: het gaat in alle gevallen om iemand met een indicatie in een ZZP-klasse. Dat is dus een indicatie voor intramurale opname.

Ad 1: wie intramuraal in een AWBZ-erkende instelling is opgenomen valt wat betreft de huishoudelijke hulp onder de AWBZ, omdat de functie verblijf ook het schoonhouden bevat. Wie op de wachtlijst staat valt tijdens die periode onder de Wmo met een maximum van een half jaar!

Ad 2 en 3: Wie een ZZP heeft en dat omzet in een Pgb om thuis te blijven wonen wordt de indicatiedatum belangrijk. Is die voor 1 januari 2009, dan moet de Wmo voor de huishoudelijke hulp zorgen, is de indicatiedatum na 1 januari 2009, dan valt de huishoudelijke hulp onder de AWBZ. Het is daarom van belang te weten of iemand die thuis woont een ZZP-indicatie van na 1 januari 2009 heeft.

Ad 4: Wie een VPT (Volledig Pakket zorg Thuis) heeft valt wat betreft de HV onder de AWBZ. De invulling van een VPT is voor de cliënt niet afdwingbaar; een instelling moet bereid zijn om het VPT in te vullen. Door de verregaande scheiding van wonen en zorg wordt door zorginstellingen en cliënten steeds vaker gebruik gemaakt van een VPT.

Ad 5: Er is nog een groep die een oude indicatie in functies heeft waaronder verblijf (Vb). Hiervoor geldt dat die persoon gewoon zelfstandig woont. HH is dan voor de Wmo.

3.6.Ruilzorg

Omdat de huishoudelijke hulp onder de Wmo valt en de persoonlijke verzorging onder de AWBZ, kan de zorg niet onderling worden geruild.

Wel is er de mogelijkheid dat de persoonlijke verzorging in PGB-vorm wordt ontvangen. Daarmee kan de partner worden uitbetaald. De partner kan op zijn beurt weer huishoudelijke zorg inkopen.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen.

4.1.Inleiding

Artikel 4 lid 1 Wmo geeft aan dat er een compensatiebeginsel rust bij de gemeente ten aanzien van het voeren van een huishouden. Aan een persoon met een aantoonbare beperking die problemen ondervindt in het gebruik van de woning en deze niet kan compenseren, kan een individuele woonvoorziening worden toegekend.

De aanpassing moet allereerst het normale gebruik van de woning betreffen. Het normale gebruik van de woning omvat de elementaire woonfuncties. Dat zijn de activiteiten die de gemiddelde Nederlander in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel, het zich horizontaal en verticaal verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woonruimte.

Er moet een direct oorzakelijk verband zijn met bouwkundige of woontechnische aspecten van de woning. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast et cetera zijn geen reden om een individuele woonvoorziening toe te kennen.

4.2.(bouwkundige) voorzieningen.

Het feit dat alleen problemen bij het normale gebruik van de woning worden gecompenseerd, houdt in dat geen rekening wordt gehouden met voorzieningen met een therapeutisch doel (bijvoorbeeld dialyseruimten, therapeutisch baden).

Evenmin wordt er rekening gehouden met problemen die een incidenteel karakter hebben, dan wel voorzieningen die puur als noodvoorziening gelden (bijvoorbeeld incidenteel gebruikte en niet-essentiële onderdelen van de woning en vluchtvoorzieningen of branddeuren). Ook ten behoeve van het gebruik van hobbyruimtes en studeerkamers worden geen compenserende woonvoorzieningen getroffen, aangezien het daarbij niet gaat om ruimten met een elementaire woonfunctie.

Bij een indicatiestelling voor woonvoorzieningen wordt integraal beoordeeld in hoeverre huishoudelijke hulp en AWBZ-functies kunnen bijdragen in het oplossen van de ondervonden woonproblematiek. Verder wordt rekening gehouden met algemeen gebruikelijke oplossingen als een andere organisatie van taken en een herschikking van de inrichting dan wel wijziging van de opstelling van inrichtingselementen in de woning.

Bouwkundige en niet-bouwkundige voorzieningen

Of de aanvrager in aanmerking komt voor een losse (roerende) of een vaste (onroerende) woonvoorziening, hangt af van de bouwkundige situatie van de woning en van de ondervonden beperkingen en belemmeringen. Het gaat bij losse woonvoorzieningen bijvoorbeeld om tilliften, badliften, douche/toiletstoelen, douchestretchers of badtransferplanken. Waar mogelijk zal uit oogpunt van herbruikbaarheid gekozen worden voor verstrekking van losse woonvoorzieningen. Het gaat hier niet om inrichtingselementen. De losse woonvoorziening moet voorzien in een oplossing voor een elementaire woonfunctie, die eventueel ook kan worden geboden door middel van een bouwkundige voorziening. Meestal zal de losse voorziening een goedkoop en compenserend alternatief zijn voor een vaste voorziening. Een voorbeeld: in plaats van een vaste plafondlift als transferhulpmiddel kan ook een losse tillift worden verstrekt of een transferplank. Ook zal bij voorkeur met losse voorzieningen worden gewerkt in situaties waarin mensen wachten op opname in een zorginstelling. Ook in terminale situaties waarbij met langdurig noodzakelijk bedoeld wordt: tot de dood er op volgt, wordt bij voorkeur met losse voorzieningen gewerkt.

4.3.Soorten individuele woonvoorzieningen (artikel 18)

Er kunnen verschillende soorten woonvoorzieningen worden verstrekt.

  • -

    Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of naar een goedkoper aan te passen woning dan de al bewoonde woning. Er wordt een afweging gemaakt tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een woningaanpassing. Uitgangspunt is dat zo mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.

  • -

    Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Onder een woonvoorziening, waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard, kunnen de hulpmiddelen worden begrepen voor baden, wassen en douchen die niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, evenals mobiele patiëntenliften.

  • -

    Ook een woningsanering in verband met astma valt onder deze vorm van woonvoorziening.

  • -

    De uitraasruimte is een uitzondering op het feit dat het moet gaan om ergonomischebelemmeringen in de woning. De uitraasruimte is bedoeld voor mensen met een psychische beperking.

  • -

    Het is niet alleen noodzakelijk om voorzieningen te verstrekken, maar ook om ze in stand te houden. Daarvoor is onderhoud, keuring en reparatie noodzakelijk.

  • -

    Soms is het noodzakelijk dat vanwege een daadwerkelijke aanpassing aan een woning, de persoon tijdelijk elders gehuisvest moet worden. Omdat er een directe relatie is tussen het realiseren van de aanpassing en de extra kosten voor huisvesting elders, komen deze kosten in aanmerking voor vergoeding.

  • -

    Aanpassingen zijn in de regel kostbaar. Het is van belang dat de gemeente zo lang mogelijk van deze investering kan profiteren. Wanneer een woning vrijkomt maar er geen geschikte persoon aanwezig is om het te huren, kan het college overwegen om de periode van leegstand de verhuurder te compenseren. Hierdoor kan de woning beschikbaar blijven voor de doelgroep waarvoor de woning is aangepast.

4.4. Primaat van de verhuizing (artikel 19)

Algemeen

Bij een aanvraag om een woonvoorziening wordt eerst beoordeeld of het mogelijk is om te verhuizing naar een woning die al is aangepast, of die goedkoper en/of makkelijker aan te passen is. Wordt met deze oplossing de beperking gecompenseerd, dan gaat verhuizen voor op het aanpassen van de woning.

Wanneer de kosten van het aanpassen van de woning de € 8.000,00 te boven gaan, en er is geen contra-indicatie voor verhuizen, dan zal worden overgaan tot het toepassen van het primaat van verhuizen. Indien verhuizing de meest adequate oplossing is en de aanvrager kiest er desondanks voor om niet te verhuizen maar de huidige woning op eigen kosten of op kosten van derden aan te passen, kan onder voorwaarden een forfaitaire vergoeding voor een woningaanpassing worden verstrekt. Het is een eenmalig forfaitair bedrag, gelijk aan het forfaitaire bedrag voor verhuis- en inrichtingskosten. De cliënt kan na uitkering van de forfaitaire vergoeding niet meer in aanmerking komen voor het forfaitaire bedrag voor verhuis- en inrichtingskosten of een PGB voor een andere woningaanpassing.

Een verhuiskostenvergoeding zal veelal in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden toegekend. Dit is in drie situaties mogelijk aan de orde:

  • a)

    De aanvrager gaat vanwege problemen met het normale gebruik van de woning verhuizen naar een adequate woning;

  • b)

    De aanvrager vraagt een woonvoorziening aan in de vorm van een woningaanpassing, maar na onderzoek blijkt verhuizing de goedkoopst adequate oplossing te zijn voor het woonprobleem. Ook mogelijk is dat de betreffende woning niet kan worden aangepast;

  • c)

    Voor het vrijmaken van een aangepaste woning door een persoon die in een aangepaste woning woont.

De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de verhuis- en inrichtingskosten staat vermeld in het Financieel Besluit.

Er worden een aantal duidelijke voorwaarden gesteld aan het toepassen van het primaat van verhuizen. In de eerste plaats moeten de financiële gevolgen van de verhuizing voor de toekomstige woonlasten binnen aanvaardbare financiële grenzen vallen. Verder moet duidelijk zijn dat de oplossing in de vorm van een verhuizing kan worden gerealiseerd binnen een uit het advies blijkende medisch verantwoorde termijn. Dat houdt in dat er zicht moet zijn op de woningvoorraad, om een indicatie te kunnen geven van de mogelijkheden om binnen die medisch verantwoorde termijn te kunnen verhuizen naar een geschikte aangepaste of goedkoper aan te passen woning.

Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen, omdat elke situatie weer anders is. Wel wordt hieronder in grote lijnen een overzicht gegeven van een aantal vaak voorkomende factoren, die afhankelijk van de situatie, een rol kunnen spelen bij de besluitvorming:

De snelheid waarmee het probleem kan worden gecompenseerd

De snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost speelt een rol in het afwegingsproces. In een aantal gevallen kan verhuizen het woonprobleem sneller oplossen, als er snel een geschikte aangepaste of eenvoudig aan te passen woning beschikbaar is. Het hele traject van het maken van een plan, het vragen van offertes, en de uitvoering vervalt dan of speelt een minder belangrijke rol. Omgekeerd kan het ook zo zijn dat het aanpassen van een woning een snellere oplossing biedt als er niet binnen een bepaalde tijd een geschikte woning vrij komt.

Rekening houden met sociale factoren

Sociale omstandigheden waarmee het college rekening houdt zijn bijvoorbeeld de voorkeur van de aanvrager, de binding van de aanvrager met de huidige woonomgeving, de nabijheid van voor de aanvrager belangrijke voorzieningen. Ook de waardering van de aanwezigheid van vrienden, kennissen en familie in de nabijheid van de woning van de aanvrager kan een rol spelen in het afwegingsproces, vooral in situaties waarin sprake is van mantelzorg. De sociale omstandigheden moeten in het indicatieonderzoek zoveel mogelijk geobjectiveerd worden. De sociale factor zal minder zwaar wegen in het voordeel van aanpassen, als dicht in de buurt van de huidige woning een geschikte of goedkoper aan te passen woning kan worden gevonden. Als de beoogde nieuwe woning dicht bij belangrijke voorzieningen, zoals winkels en werkplek is gelegen, kan dat de beslissing in het voordeel van verhuizen beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat dan ook minder vervoersvoorzieningen nodig zijn. Als de aanvrager zijn werk "aan huis" heeft (eigen bedrijf), moeten de consequenties van verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant worden beoordeeld en meegewogen. Het is immers mogelijk dat de vestiging van het bedrijf op een andere, in commercieel opzicht minder aantrekkelijke locatie, negatieve gevolgen voor het inkomen uit eigen bedrijf heeft.

Woonlasten en financiële draagkracht van de aanvrager

Bij de beoordeling of het primaat van de verhuizing wordt toegepast, wordt rekening gehouden met het mogelijke verschil in woonlasten. Het college maakt een vergelijking tussen de woonlasten van de huidige en de mogelijke nieuwe woning. Alle relevante woonlasten moeten daarbij in aanmerking worden genomen.

Als de aanvrager eigenaar van de woonruimte is, zal een verhuizing of woningaanpassing andere gevolgen met zich meebrengen dan wanneer deze de woning huurt. Bij het verkopen van een huis komen meer aspecten aan de orde dan bij het verlaten van een huurwoning. Een aantal aspecten zal pleiten voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning. Andere aspecten zullen juist weer pleiten voor het aanpassen van de eigen woning. Een punt betreft de vraag in hoeverre vermogenswinsten of -verliezen optreden. Een eigenaar heeft doorgaans geld geleend en/of een hypotheek op het huis. Ook als de aanvrager, al dan niet geheel op eigen kosten, veel aan de woning heeft verbeterd of aanpassingen heeft getroffen, ligt verhuizing soms minder voor de hand. Als de financiële situatie van een eigenaar van een woning, die gehandicapt raakt, door zijn handicap drastisch verandert (vaak brengt een handicap negatieve inkomensgevolgen met zich mee), kunnen moeilijkheden optreden met het opbrengen van de woonlasten van de eigen woning, en zal de aanvrager minder problemen hebben met verhuizen. Dit gaat niet op als aanvrager verzekerd is voor inkomensdaling ten gevolge van bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheid.

Aanpassen of verhuizen

Het college maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen:

  • 1.

    huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de bewoonde woonruimte;

  • 2.

    financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • 3.

    eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning;

  • 4.

    kosten van het eventueel vrijmaken van de woning;

  • 5.

    eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving.

Valt die afweging uit in het voordeel van de verhuizing, dan gaat de verhuiskostenvergoeding een rol spelen.

In alle gevallen moet een goed gemotiveerd besluit worden genomen, waarin alle relevante factoren, in onderling verband, worden afgewogen. Daarbij gaat het dus om factoren die spelen aan de kant van de gemeente en aan de kant van de aanvrager. Met het op verantwoorde wijze inhoud geven aan toepassing van het primaat van de verhuizing wordt een adequate oplossing geboden binnen de kaders van de compensatieverplichting.

4.5.Vergoeding verhuis- en (her-)inrichtingskosten (artikel 20)

Een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten kan verstrekt worden wanneer er sprake is van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning die door middel van een verhuizing op de goedkoopst adequate wijze kunnen worden opgelost.

Deze eis wordt niet gesteld als het gaat om een verhuizing naar bijvoorbeeld een Fokus-woning en in situaties waarin aan een persoon buiten de WMO-doelgroep wordt gevraagd een aangepaste woning vrij te maken. Alleen als het vrijmaken van de woning op verzoek van het college gebeurt, is er aanspraak op een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en herinrichtingskosten.

4.6.Primaat van de losse woonunit (artikel 21)

Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw kunnen worden verhuurd voor de huisvesting van mensen met beperkingen, kan de investering over een langere periode afgeschreven worden. In gevallen waarin dat niet speelt, wordt in principe uitgegaan van het primaat van losse woonunits. In concrete situaties waarin de mogelijkheid bestaat, wordt aan gebruik van een dergelijke unit voorrang gegeven door middel van deze bepaling.

Komt verhuizing niet in aanmerking, dan zal beoordeeld moeten worden welke aanpassingen noodzakelijk zijn.

Hierbij geeft de Verordening individuele voorzieningen gemeente nog een tweede primaat aan: het primaat van de losse woonunit.

Dit primaat heeft een plaats gekregen om te voorkomen dat grote bedragen over een gering aantal jaren afgeschreven moet worden: na aanpassing van een eigen woning is de kans op hergebruik immers gering.

Om van dit primaat gebruik te kunnen maken moet uiteraard de mogelijkheid tot het plaatsen van een losse unit bestaan, bijvoorbeeld doordat er voldoende ruimte is. Daarbij zal het meestal zo zijn dat er voldoende ruimte is voor het plaatsen van een losse unit als er ook ruimte is voor het plaatsen van een aanbouw. Ook op dit punt geldt dat de wens van betrokkene een aanbouw te realiseren niet doorslaggevend is: een aanbouw is niet opnieuw te gebruiken, een losse unit wel.

Het programma van eisen zoals dat geldt voor een aanbouw kan gebruikt worden voor een losse woonunit. Het is daarbij van belang in de beschikking vast te leggen dat – als de unit niet meer nodig is – dit aan de gemeente gemeld dient te worden. De gemeente kan er dan zorg voor dragen dat de unit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking van een losse woonunit.

Is een losse unit niet adequaat dan kan de stap naar de al dan niet bouwkundige aanpassing worden gemaakt.

4.7.De uitraasruimte (artikel 22)

De uitraasruimte wordt niet specifiek in de wet genoemd en staat daarom in deze verordening opgenomen. De uitraasruimte is bedoeld voor een specifieke groep gehandicapten, met specifieke problemen. Het gaat bij de uitraasruimte, bij wijze van uitzondering, niet om het compenseren van problemen bij het normale gebruik van de woning, maar om het tot rust komen. De uitraasruimte is geen zogenaamde snoezelkamer.

Een uitraasruimte is een ruimte die wordt gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge van een beperking in de vorm van een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, dat kan leiden tot zelfverwonding en vernielzucht. De persoon kan zich in de uitraasruimte afzonderen en/of tot rust komen. Het gaat om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.

Gaat het bij de gevolgen van de gedragsproblemen niet om de belangen van de aanvrager, maar om die van anderen (bijvoorbeeld doordat anderen dan minder hinder ondervinden), dan is er geen sprake van een indicatie voor een uitraasruimte zoals hier bedoeld.

4.8. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie (artikel 23)

Voor de kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie gelden de volgende voorwaarden:

  • a.

    Onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening worden in natura verstrekt.

  • b.

    Indien de kosten deel uitmaken van de verstrekking van een woonvoorziening als persoonsgebonden budget of van een woonvoorziening die in eigendom is verstrekt, dan worden voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als een financiële tegemoetkoming verstrekt.

  • c.

    Bij stoelliften, rolstoelplateauliften, staplateauliften en woonhuisliften wordt een vergoeding verstrekt voor een jaarlijkse inspectie en noodzakelijk onderhoud.

  • d.

    Het college verleent een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie indien:

    • 1.

      de woonvoorziening in het kader van de wet of de Wet voorzieningen gehandicapten is verleend;

    • 2.

      aanvrager de woonruimte als hoofdverblijf heeft.

Zie voor de bedragen in verband met onderhoud, keuring en reparatie het Financieel Besluit.

4.9.Uitsluitingen van het recht op een woonvoorziening (artikel 20, 26 & 27)

Geen woonvoorziening wordt toegekend in de volgende situaties:

  • a.

    Verhuizingen wegens gezinsuitbreiding of om als jongvolwassene zelfstandig te gaan wonen zijn – los van de beperking die men heeft – algemeen gebruikelijk, evenals voorspelbare verhuizingen van senioren, bijvoorbeeld omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen zelfstandig zijn gaan wonen.

  • b.

    In bepaalde situaties wordt een woonvoorziening geweigerd. Daarbij moet worden gedacht aan situaties waarin de gemeente mensen tijdig wijst op de eigen verantwoordelijkheid en de mogelijkheid om een woning te zoeken die bij de leefsituatie past. Als mensen ondanks de vroegtijdige voorlichting geen maatregelen nemen en geen adequate woning bij hun leefsituatie zoeken, dan wordt geen verhuiskostenvergoeding of andere woonvoorziening verstrekt. Voor verhuizingen naar AWBZ-instellingen of andere zorginstellingen wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt.

  • c.

    Ook wordt geen vergoeding verstrekt voor verhuizingen naar woningen die niet geschikt of bestemd zijn voor permanente bewoning.

  • d.

    Het college verstrekt in beginsel geen financiële tegemoetkoming voor verhuis- en herinrichtingskosten, als de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat op de aanvraag is beschikt, tenzij achteraf, maar uiterlijk binnen drie maanden na verhuizing, alsnog kan worden vastgesteld dat er problemen bij het normale gebruik van de woning werden ondervonden in de verlaten woning. Als dat niet meer kan, is dat reden voor afwijzing. Bovendien moet het ook zo zijn dat verhuizen de goedkoopst adequate oplossing is.

  • e.

    Woonruimten die niet onder de Wet op de huurtoeslag als zelfstandige woonruimte worden aangemerkt. Woonvoorzieningen verstrekt voor gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten of voorzieningen die in dergelijke gebouwen of wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten (hadden) kunnen worden meegenomen. In artikel 26 lid 2 onder c van de verordening worden drie voorzieningen genoemd die wel worden verstrekt (deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen).

  • f.

    Geen woonvoorziening wordt toegekend als aanvrager verhuisd naar een inadequate woning. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan verhuizing in verband met aanvaarding van werk elders of samenwonen of huwelijk. Verwacht mag worden dat de aanvrager van te voren contact opneemt met de vestigingsgemeente, zodat de gemeente kan meedenken over de te verstrekken voorzieningen.

  • g.

    Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met verhuizen wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract.

  • h.

    Er wordt geen woonvoorziening toegekend als de beperking wordt veroorzaakt door de in de woning gebruikte materialen of een toerekenbare achterstand in onderhoud. Van de huurder en de woningeigenaar mag worden verwacht dat de woning in een deugdelijke staat gebracht en gehouden wordt. Ook mag worden verwacht dat de woning 'meegroeit' met de eisen van deze tijd. Zo is het ontbreken van centrale verwarming (waardoor het water in de stortbak bevriest...) in een woning niet meer van deze tijd. Een ontoereikende of ongebruikelijke woningindeling (volgens normen te kleine slaapkamer) vallen hier ook onder.

Hoewel uit jurisprudentie blijkt dat het aanvaardbaar is om in de verordening het verstrekken van voorzieningen in bepaalde situatie uit te sluiten, mag er geen sprake zijn van categoriale uitsluiting. Er dient sprake te zijn van een individuele beoordeling van de omstandigheden.

4.10.Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

De volgende voorwaarden gelden bij het vergoeden van kosten in verband met tijdelijke huisvesting:

  • 1.

    Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als door de betreffende aanvrager redelijkerwijs niet kan worden voorkomen dat dubbele woonlasten ontstaan.

  • 2.

    De maximale periode waarvoor het college een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verleent bedraagt zes maanden.

  • 3.

    Het college verleent uitsluitend een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting indien deze kosten gemaakt worden in verband met het:

    • a.

      tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte;

    • b.

      tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte;

    • c.

      langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

  • 4.

    De financiële tegemoetkoming omvat de werkelijke kosten en bedraagt maximaal:

    • a.

      Voor de in lid 3 onder a en c genoemde huisvesting, huur tot de maximum huurgrens ingevolge de Wet op de huurtoeslag;

    • b.

      Voor de in lid 3 onder b genoemde huisvesting, huur tot 50% van de maximum huurgrens ingevolge de Wet op de huurtoeslag.

4.11.Hoofdverblijf en bezoekbaar maken woningen (artikel 27)

Het hoofdverblijf is de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de betrokkenezijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in degemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven Ook kan het gaan om het feitelijke adres, als de aanvrager een briefadres heeft. Daarbij moet dan wel vaststaan dat het feitelijke adres langdurig bewoond zal worden. De gemeente waar de woning staat heeft compensatieplicht, behalve in de situatie waarin de persoon uit de WMO-doelgroep verhuist naar een andere gemeente. De vertrekgemeente heeft de compensatieplicht voor een woonvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming in de verhuis- of herinrichtingskosten.

In uitzonderingssituaties kan sprake zijn van twee hoofdverblijven. Bijvoorbeeld bij gehandicapte kinderen van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Alleen dan kunnen in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen worden. Als de woningen van de ouders in een dergelijke situatie in twee verschillende gemeenten zijn gesitueerd, rust de compensatieplicht op de gemeente waar de woning van de betreffende ouder is gelegen.

Als er een bezoekregeling geldt, dan wordt geen woningvoorziening getroffen. Zie artikel 26 lid 1 onder a van de Verordening (eventueel in combinatie met artikel 2 lid 2 onder b).

Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft, heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen. In het geval van bewoners van een AWBZ gefinancierde instelling heeft deze verplichting geen betrekking op de woonvoorzieningen. De zinsnede 'of zal hebben' is opgenomen voor situaties waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten bouwen of aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken. Hiermee wordt geregeld dat een voorziening kan worden verleend aan een persoon die (nog) niet in de gemeente woont.

Bewoners van een AWBZ gefinancierde instelling zijn uitgesloten van het recht op woonvoorzieningen. Een uitzondering is zogenaamd ‘bezoekbaar maken’ van een woonruimte voor bezoek aan vooral de ouders. Bezoekbaar maken wordt in de verordening gelimiteerd tot het bereikbaar maken van de woonruimte zelf en enkele essentiële ruimten daarin, en is bovendien in financiële zin op grond van het vierde lid van dit artikel gemaximeerd. Verdere verplichtingen dan genoemd in deze verordening heeft de gemeente niet. Het betreft formeel een bovenwettelijke regeling.

Voor het bedrag dat als maximum verstrekt wordt voor het bezoekbaar maken: zie Financieel Besluit.

4.12.Terugbetaling bij verkoop (artikel 28)

De eigenaar van een woning die een onroerende woonvoorziening van meer dan 20.000 euro heeft ontvangen is verplicht de verkoop van de woning binnen één maand na passeren van de acte te melden. De kosten van de woonvoorziening (of een deel daarvan) worden teruggevraagd van de eigenaar.

Verordening individuele voorzieningen gemeente Zutphen.

De terugbetaling wordt bepaald door een jaarlijkse afschrijving van 10 %:

90,00 % van de kosten bij verkoop na 1 jaar;

80,00 % van de kosten bij verkoop na 2 jaar;

70,00 % van de kosten bij verkoop na 3 jaar;

60,00 % van de kosten bij verkoop na 4 jaar;

50,00 % van de kosten bij verkoop na 5 jaar;

40,00 % van de kosten bij verkoop na 6 jaar;

30,00 % van de kosten bij verkoop na 7 jaar;

20,00 % van de kosten bij verkoop na 8 jaar;

10,00 % van de kosten bij verkoop na 9 jaar;

0,00 % van de kosten bij verkoop na 10 jaar;

4.13.Verwijderen van voorzieningen

De Wmo verplicht niet tot het verwijderen van woonvoorzieningen als ze niet meer nodig zijn. Het uitgangspunt is dan ook om zo weinig mogelijk voorzieningen uit woningen te verwijderen en aangepaste woningen zo veel mogelijk aan andere mensen met een beperking toe te wijzen. Dat geldt vooral bij woningen met grote aanpassingen (zoals badkamer en keuken).

Trapliften worden in bruikleen verstrekt en worden daarom wél verwijderd wanneer een volgende bewoner daar geen gebruik van maakt. Trapliften kunnen (gedeeltelijk) hergebruikt worden. Soms wordt een voorziening wél verwijderd als deze niet in de woning hergebruikt kan worden en het niet terughalen van de voorziening tot teveel kapitaalverlies leidt.

4.14.Voorzienbare sloop of onbewoonbaarverklaring

Indien de aan te passen woonruimte binnen vijf jaar niet meer bewoond mag worden of gesloopt gaat worden of binnen die termijn de stand- of ligplaats niet meer geldig is, bedraagt de maximale tegemoetkoming voor de woonvoorziening € 6.405,96.

4.15. Kostenposten woningaanpassingen

  • 1.

    De volgende kostenposten bij het aanpassen van een woning komen voor een gemaximeerde financiële tegemoetkoming zoals genoemd in het Financieel Besluit in aanmerking:

    • a.

      De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening.

    • b.

      De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991.

    • c.

      Het architectenhonorarium. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

    • d.

      De kosten voor het toezicht op de uitvoering indien dit noodzakelijk is. De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening.

    • e.

      De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting.

    • f.

      Renteverlies in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden, tot de datum van gereedmelding, voor zover dit verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen.

    • g.

      De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen de oorspronkelijke kavel kan worden gebouwd. Indien noodzakelijk worden de hiervoor te maken extra notariskosten vergoed. De door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien konden worden.

    • h.

      De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing.

    • i.

      De kosten van (her)aansluiting op de openbare nutsvoorziening.

  • 2.

    De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een

    woonvoorziening

  • 3.

    Voor zover een woningaanpassing gerealiseerd wordt door uitbreiding van een bestaande

    woning of vorm krijgt door uitbreiding van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kan het college een bijdrage verlenen in de extra kosten.

  • 4.

    Een financiële tegemoetkoming in de extra grondkosten wordt bij een bestaande woning alleen verstrekt, indien uitbreiding of aanbouw op eigen grond niet mogelijk is. Bij een nieuw te bouwen woning waarvoor de perceeloppervlakte groter is dan 250 m², wordt geen financiële tegemoetkoming verleend.

  • 5.

    Het totale aantal extra m2 dat op grond van de noodzakelijk tot uitbreiding van de woning nodig is, wordt vermenigvuldigd met de grondprijs. Het aantal m2 dat voor een financiële tegemoetkoming voor aan- of uitbouw in aanmerking komt, is per vertrek aan een maximum gebonden:

Soort vertrek

Maximaal aantal m2 bij aanbouw

Maximaal aantal m2 bij uitbreiding

Woonkamer

30

6

Keuken

10

4

Eenpersoonsslaapkamer

10

4

Tweepersoonsslaapkamer

18

4

Toiletruimte

2

1

Badkamer

-wastafelruimte

2

1

-doucheruimte

3

2

Entree/hal/gang

5

2

Berging

6

4

  • 6.

    Op basis van medische noodzaak kan van de in lid 3 genoemde vierkante meters worden afgeweken.

  • 7.

    Indien de aanleg van een verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, of tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort noodzakelijk is, kan in de kosten daarvan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Dit geldt zowel bij de aanleg van een nieuw pad als bij de aanpassing van een bestaand pad. Voor de financiële tegemoetkoming geldt een maximum oppervlakte van 20 m2.

  • 8.

    Indien de aanleg van een verhard terras, direct aansluitend aan de woonruimte, of de aanpassing van een bestaand terras noodzakelijk is, kan in de kosten daarvan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Voor de financiële tegemoetkoming geldt een maximum oppervlakte van 6 m2.

  • 9.

    Bij het vergroten van de woning draagt de eigenaar van de woning zorg voor aanpassing zijn opstalverzekering aan de hogere herbouwwaarde van de woning.

4.16. Voorwaarden bij persoonsgebonden budget bij woonvoorziening

De volgende voorwaarden zijn van kracht bij een persoonsgebonden budget dat wordt verstrekt bij een woonvoorziening:

  • 1.

    Voor woonvoorzieningen is het persoonsgebonden budget gelijk aan de door het college geaccepteerde kosten van de voorziening in natura.

  • 2.

    Een woningaanpassing moet conform het programma van eisen wordt uitgevoerd. Daarom worden de volgende voorwaarden gesteld:

    • a.

      Aan door het college aangewezen personen wordt door de eigenaar of huurder toegang verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt aangebracht.

    • b.

      Aan de onder a. genoemde personen wordt inzicht geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing.

    • c.

      Aan de onder a. genoemde personen wordt de gelegenheid geboden tot het controleren van de woningaanpassing.

    • d.

      Direct na het voltooien van de werkzaamheden, maar uiterlijk binnen twaalf maanden na het verlenen van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming meldt de woningeigenaar aan het college dat de bedoelde werkzaamheden gereed zijn. Deze gereedmelding is ook het verzoek om definitieve vaststelling en uitbetaling.

    • e.

      Bij de gereedmelding wordt een verklaring overgelegd dat de aanpassing conform het programma van eisen is uitgevoerd.

    • f.

      Alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden worden bij de gereedmelding gevoegd.

Als niet wordt voldaan aan de voorwaarden die in de beschikking worden genoemd, dan worden de kosten van de woningaanpassing niet betaald.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

5.1.Vormen van vervoersvoorzieningen (artikel 30)

Vervoersvoorzieningen zijn er in verschillende soorten:

  • a.

    Een collectief systeem van aanvullend openbaar vervoer van deur tot deur (regiotaxi).

  • b.

    Een voorziening voor korte en middellange afstand in natura of als persoonsgebonden budget in de vorm van:

    • ·

      een open elektrische buitenwagen

    • ·

      een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

    • ·

      een ander verplaatsingsmiddel.

  • c.

    Een tegemoetkoming of een vergoeding in de kosten van:

    • ·

      aanpassing van een eigen auto;

    • ·

      gebruik van een taxi of een eigen auto;

    • ·

      gebruik van een rolstoeltaxi;

    • ·

      een al dan niet aangepaste bruikleenauto;

    • ·

      medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer.

Vervoersvoorzieningen kunnen in natura, als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget worden verstrekt. Uitzondering daarop is de regiotaxi. De gemeente hoeft voor deze voorziening geen persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming te verstrekken.

5.1.1 verschillende vervoersvarianten en gebruik in buitenland

Alleen sociaal vervoer in de eigen woon- of leefomgeving.

De compensatieplicht voor vervoer is in beginsel gericht op het sociaal vervoer, ook wel “vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving” genoemd. Het gaat in de WMO in beginsel om verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander in zijn/haar eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele instellingen.

Voorzieningen die worden aangevraagd om zich buiten de eigen leefomgeving te kunnen verplaatsen of om voorzieningen mee te nemen, zoals aanhangers en oprijplaten voor het meenemen van scootmobielen of een meeneembare scootermobiel, vallen niet onder de compensatieplicht.

Recreatieve verplaatsingen vallen in principe buiten de wet, maar in bepaalde situaties kunnen ze deel uitmaken van het dagelijkse patroon van het leven van alledag. Het gaat dan om situaties waarbij iemand deze recreatieve verplaatsingen nodig heeft om vereenzaming te voorkomen en/of maatschappelijk actief te kunnen zijn. In dat geval wordt met het treffen van een WMO-vervoersvoorziening ook met deze bestemmingen rekening gehouden. Een vervoersvoorziening die uitsluitend wordt aangevraagd met het oog op recreatie en ontspanning, wordt echter niet in het kader van de WMO verstrekt. Te denken valt hierbij aan bewoners van een AWBZ-instelling die de voorziening aanvragen om het vervoer van het jaarlijkse uitje te kunnen bekostigen/regelen.

De centrale raad heeft in meerdere uitspraken aangegeven dat medisch vervoer ook tot de verplaatsingen behoort die een gehandicapte in staat stellen om deel te nemen aan het leven van alledag. Ritten naar de dokter kunnen dus ook een argument zijn om een vervoersindicatie af te geven.

Vervoer in verband met werk

Bij de beoordeling van aanspraken op vervoersvoorzieningen wordt geen rekening gehouden met vervoersbehoefte in verband met werk. Voor mensen die in dienstbetrekking werken en mogelijk voor zelfstandigen zijn er voorliggende voorzieningen, zoals de voormalige Wet Rea-voorzieningen die zijn overgeheveld naar WAO/WIA. Deze regelingen worden uitgevoerd door het UWV. Werknemers die werken in de sociale werkvoorzieningen (WSW) kunnen voor woon-werkverkeer op basis van de CAO-WSW een beroep doen op hun werkgever.

Vervoer in verband met vrijwilligerswerk

Voor deze extra vervoersbehoefte kan een Wmo-vervoersvoorziening worden verstrekt. Dit in situaties waarbij het doen van vrijwilligerswerk een wezenlijk onderdeel is in het ontmoeten van medemensen, het maatschappelijk meedoen.

Overigens is het gebruikelijk dat de vervoerskosten worden gedragen door de organisatie waar(voor) vrijwilligerswerk wordt verricht.

Vervoer voor therapie, (dag)behandeling/dagopvang

Artsenbezoek/therapiebezoek hoort bij het vervoer van alledag.

Het vervoer naar bijvoorbeeld dagopvang of dagverzorging valt niet onder de Wmo.

Mensen die op basis van een AWBZ-indicatie naar de dagopvang gaan, hebben in de regel ook recht op een indicatie voor vervoer naar en van de dagopvang.

Medische noodzaak, het al dan niet (overwegend) therapeutische karakter van de dagopvang en de erkenning/financiering van de dagopvang op basis van de AWBZ spelen volgens de jurisprudentie een rol. Heeft de dagopvang een overwegend therapeutisch karakter, of wordt die erkend of gefinancierd in AWBZ -kader, dan is dat aanleiding om het vervoer in verband daarmee niet te beschouwen als vervoer in het kader van het leven van alledag. Indien een dergelijke voorziening wordt aangevraagd, moet worden onderzocht waarom het CIZ geen vervoersindicatie heeft afgegeven.

Vervoer in verband met het volgen van onderwijs

Vervoer in verband met onderwijs valt niet onder de WMO. Er zijn voorliggende voorzieningen, zoals het leerlingenvervoer dat door de gemeente wordt gefinancierd en voorzieningen die via het UWV worden verstrekt.

Vervoer van kinderen

Aanvragen collectief vervoer voor kinderen tot 13 jaar worden niet toegekend. Uitgangspunt is dat kinderen tot 13 jaar geen zelfstandige vervoersbehoefte hebben. Zij gaan niet zelfstandig op reis, maar reizen met hun ouders of anderen mee.Aanvragen voor het reizen naar bijvoorbeeld een logeerhuis of een gespecialiseerde kinderdagopvang worden niet toegekend omdat het geen sociaal vervoer betreft. Het betreft hier vaak AWBZ-indicaties, waarbij ook voor het vervoer een indicatie kan worden gesteld.

Vervoer van kinderen door ouders met een beperking

Bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen moet rekening worden gehouden met het verzorgen van kinderen door ouders met een beperking. Daarbij kan echter ook rekening worden gehouden met alternatieven voor vervoer door de ouders zelf, zo stelt de Centrale Raad van Beroep.

Vervoer bewoners AWBZ-instelling

Bewoners van een AWBZ-instelling kunnen aanspraak maken op een vervoersvoorziening van de gemeente. Wel is het zo dat deze mensen in de regel een lagere vervoersbehoefte hebben dan zelfstandig wonenden.

Soms wonen aanvragers in een complex waarin voorzieningen, zoals een winkel, kapper, recreatieruimte voor diverse sociale activiteiten, zijn ondergebracht of in de dichte nabijheid zijn gerealiseerd. Te denken valt vooral aan verzorgingshuizen, eventueel met aanleunwoningen erbij, verpleeghuizen en andere AWBZ -instellingen. Bovendien geldt dat een aantal "bestemmingen in het kader van het leven van alledag" vervallen, omdat daarin op andere wijze wordt voorzien. Bewoners van intramurale instellingen hoeven bijvoorbeeld minder vaak boodschappen te doen, omdat de instellingen de maaltijden bereidt. Ook sommige gezamenlijke sociale activiteiten waarvoor vervoer nodig is, worden vanuit de AWBZ -instelling georganiseerd, inclusief vervoer. Met deze verminderde vervoersbehoefte wordt bij de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoorzieningen dan ook rekening gehouden. Aan bewoners van een intramurale instelling kan bijvoorbeeld een lagere financiële tegemoetkoming voor vervoerskosten worden verstrekt.

Bewoners in een AWBZ gefinancierde instelling met de functie Verblijf moeten net als andere aanvragers van een vervoersvoorziening aantonen dat er sprake is van een zelfstandige vervoersbehoefte. Als vuistregel geldt dat wanneer iemand niet zelfstandig de woonomgeving of het instellingsterrein mag verlaten, er geen sprake is van een zelfstandige vervoersbehoefte. Iemand die wel zelfstandig het terrein mag verlaten maar als gevolg van bijvoorbeeld een lichamelijke- of visuele beperking behoefte aan begeleiding heeft, kan wel in aanmerking voor een vervoersvoorziening komen.

Begeleiding bij het vervoer van AWBZ-bewoners

Ook hier heeft invulling plaatsgevonden op basis van jurisprudentie. Begeleidingskosten kunnen onder de compensatieplicht vallen. Bij AWBZ-bewoners kan er echter rekening gehouden worden met de agogische taak van personeel van de instelling, vooral bij gezinsvervangende tehuizen. Ook bij grotere AWBZ-instellingen geldt een beperking bij de zorgplicht c.q. compensatieplicht ten aanzien van de begeleiding.

Weekendvervoer voor AWBZ-bewoners

Uitgangspunt is een gelijke compensatieplicht voor AWBZ-bewoners en andere bewoners van de gemeente. Categoriale beperking van de omvang van de compensatieplicht voor AWBZ-bewoners is mogelijk, maar daarop zijn uitzonderingen mogelijk in individuele gevallen.

De reguliere compensatieplicht voor vervoer houdt in dat er in beginsel een compensatieplicht is voor regionaal vervoer voor AWBZ-bewoners, en slechts bij wijze van uitzondering - bij dreigende vereenzaming - een compensatieplicht voor bovenregionaal vervoer. Bij jonge, verstandelijk gehandicapte AWBZ-bewoners van grote instellingen is deze situatie onder de jurisprudentie omgedraaid. Daarbij wordt uitgegaan van een dreigend sociaal isolement, tenzij het tegendeel kan worden aangetoond. Uitgangspunt is dat ook bovenregionaal weekendvervoer van en naar het ouderlijk huis onder de compensatieplicht valt.

Voor wat betreft de frequentie wordt in de jurisprudentie uitgegaan van bezoek om en om, dus de ene week bezoek van ouders aan de instelling, de andere week bezoek van de AWBZ-bewoners aan het ouderlijk huis.

Gebruik van bijvoorbeeld scootmo biel, rolstoel of (driewiel)fiets in het buitenland

Gebruik van bijvoorbeeld een scootmobiel, rolstoel of (driewiel)fiets in het buitenland is toegestaan, mits het hoofdverblijf in de gemeente Zutphen is. Diegene aan wie de voorziening is verstrekt, dient zorg te dragen voor een adequate verzekering voor schade, verlies en repatriëring. In het buitenland kan geen beroep op de gemeente gedaan worden voor ondersteuning. Kosten voor schade, reparatie of repatriëring gemaakt in het buitenland worden niet vergoed.

5.2.Het primaat van het collectief vervoer (reductiepas regiotaxi) (artikel 31)

Als een algemene vervoersvoorziening geen adequate oplossing biedt, of als naast een algemene voorziening nog andere vervoersvoorzieningen nodig zijn, geldt het primaat van het collectief vervoer. Op grond van dit primaat komt een persoon die ten gevolge van de persoonskenmerken het openbaar vervoer niet kan bereiken of er geen gebruik van kan maken allereerst (als dit medisch mogelijk is) in aanmerking voor collectief vervoer.

Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn in eerste instantie geen reden voor een indicatie voor een vervoersvoorziening. Uitgangspunt is de dat de beperking wordt opgeheven door bijvoorbeeld (psycho-)therapie.

Als therapie of andere behandeling niet tot een oplossing leidt, dan is er wel een reden om een vervoersvoorziening toe te kennen. Mogelijk bestaat dan ook een noodzaak voor een individuele vervoersvoorziening.

De uitdrukking ‘het openbaar vervoer niet kunnen bereiken of geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer’ wordt door jurisprudentie geoperationaliseerd door middel van het loopafstandcriterium “maximale loopafstand 800 meter”.

Kan men geen 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo, afleggen dan wordt men verondersteld het openbaar vervoer niet te kunnen bereiken. Kan men dat wel, maar is het onmogelijk in het openbaar vervoer te komen, dan komt men ook voor vervoersvoorzieningen in aanmerking. Overigens is de afstand van 800 meter niet absoluut. De afstand woonruimte tot opstaphalte of uitstaphalte en bestemming spelen ook een rol.

Er ligt overigens geen letterlijke relatie met het openbaar vervoer. Het opheffen van een buslijn, waardoor een halte op grote(re) afstand komt te liggen, is op zich geen aanleiding een vervoersvoorziening te verstrekken. Zo kan er bijvoorbeeld rekening mee worden gehouden als er nog over grotere afstanden gefietst kan worden.

Uit jurisprudentie blijkt dat alleen bij onbeheersbare incontinentie (wat zelden voorkomt), bij ernstige gedragsproblemen of in andere uitzonderlijke situaties collectief vervoer niet voldoende compenserend is. In bijna alle andere situaties is het collectief vervoer de eerste voorziening die in aanmerking komt voor verstrekking.

Voor de voorzieningen die vergelijkbaar zijn met het openbaar vervoer, zoals het collectief vervoer, geldt dat uitsluitend rekening gehouden moet worden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving. Artikel 33 eerste lid van de Verordening individuele voorzieningen gemeente Zutphen bepaalt hierover:

“Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.”

De directe woon- en leefomgeving kunnen het beste omschreven worden in te bereiken bestemmingen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om boodschappen doen, bezoeken van clubs, bezoeken van familie en kennissen, het zomaar naar buiten gaan.

Het meenemen van een scootmobiel in de regiotaxi is met ingang van 1 januari 2013 alleen toegestaan als het reisdoel met de regiotaxi gelegen is buiten de gemeente Zutphen. Voor ritten binnen de gemeente Zutphen kan uitsluitend nog zonder scootmobiel gereisd worden.

5.3.Het recht op een individuele vervoersvoorziening (artikel 32)

Komt men voor een vervoersvoorziening in aanmerking, dan zijn er twee terreinen waarop vervoer mogelijk is. Het eerste terrein is het vervoer op de korte afstand, in de woonomgeving, het “loop- en fietsvervoer”. Het tweede terrein is op wat langere afstand, de afstand waarvoor mensen zonder beperkingen het openbaar vervoer zouden kunnen nemen. Bij vervoersproblemen op beide terreinen wordt bekeken welke oplossingen noodzakelijk zijn.

Alleen bij een zeer beperkte loopafstand (maximaal 100 meter) wordt op grond van jurisprudentie op beide terreinen een oplossing geboden. Bij een loopafstand groter dan 100 meter kan ook naar beide terreinen gekeken kan worden, maar tot 100 meter is het dwingend voorgeschreven!

Ook voor de korte afstand kan een individuele voorziening worden ingezet, bijvoorbeeld in de vorm van een scootmobiel.

De individuele vervoersvoorziening kan ook het in artikel 30 onder c en d bedoelde persoonsgebonden budget betreffen. Zie voor de bedragen die worden uitgekeerd voor vervoer in eigen auto of taxi (al dan niet rolstoelvervoer) het Financieel Besluit.

5.4.Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen (artikel 2)

Ook voor vervoersvoorzieningen geldt dat er sprake kan zijn van “algemeen gebruikelijk”. In dat geval voorzien te gemeente niet in een voorziening. Een driewielfiets en scootmobiel zijn nooit algemeen gebruikelijk. Een fiets met elektrische trapondersteuning is dat wel voor aanvragers van 16 jaar en ouder. Een auto of een daarmee gelijk te stellen voertuig kan ook algemeen gebruikelijk zijn, afhankelijk van het inkomen van de aanvrager.

Als richtsnoer voor het bepalen van de grens voor het algemeen gebruikelijk zijn van een auto of een daarmee gelijk te stellen voorziening is 1,5 keer het norminkomen voor de Wet werk en bijstand, vast te stellen via de IB60 opgave van de Belastingdienst, inclusief vakantietoeslag en inkomen uit vermogen met een fictief rendement van 4%. Aanvragers met een inkomen boven deze grens kunnen de genoemde vervoersvoorzieningen niet krijgen. Er is een duidelijke relatie met het begrip “algemeen gebruikelijk”; indirect worden de kosten van vervoer in relatie tot het inkomen algemeen gebruikelijk geacht.

Voor zover het een aanvraag om een aanpassing aan de auto betreft gaat het vergelijk met algemeen gebruikelijk niet op.

Voor een rolstoeltaxi geldt, dat als de auto algemeen gebruikelijk is, van de rolstoeltaxi alleen het taxigedeelte algemeen gebruikelijk is. Dat wil zeggen dat als vergoeding of persoonsgebonden budget uitsluitend het verschil tussen beide vergoedingen kan worden toegekend.

5.5.Autoaanpassing (artikel 33)

Het college kan een financiële tegemoetkoming toekennen voor vervoersvoorziening in de vorm van de aanpassing van een eigen auto. Uitgangspunt is dat een aanvrager alleen in aanmerking kan komen voor een financiële tegemoetkoming in de meerkosten ten opzichte van de gebruikelijke kosten. Hierbij wordt uitgegaan van een vervoermiddel waarvan de verwachte levensduur vanaf het moment van aanpassen minimaal 5 jaar bedraagt. Voor de aanpassingen aan een auto geldt een afschrijvingstermijn van minimaal 5 jaar.

5.6 Bovengrondse fietsenstalling station Zutphen

Aanvragers die al beschikken over een, in het kader van deze verordening verstrekte, scootmobiel of (driewiel)fiets en die met de trein willen reizen, kunnen indien nodig hun fiets in het treinstation bovengronds stallen. Voor de toegangspas is een borg verschuldigd. De pas wordt op naam verstrekt en is niet overdraagbaar.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning.

6.1.Vormen van rolstoelvoorzieningen (artikel 34)

Op grond van de Wmo worden rolstoelen verstrekt als voorziening waarmee beperkingen bij het verplaatsen in en rond de woning in het kader van de wet gecompenseerd kunnen worden. Aan aanvragers die vrijwel dagelijks een rolstoel nodig hebben voor verplaatsing in en rond de woning, wordt een rolstoel toegekend.

Een definitie van een rolstoel is niet te geven, daarom wordt hier onder het begrip “rolstoel” een rolstoel begrepen zoals iedereen die kent. De rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn en kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollator, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is.

Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire doel verplaatsen in en om de woning, worden niet op grond van de wet verstrekt. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken.

Een rolstoel kan worden verstrekt in natura of er kan een persoonsgebonden budget worden verstrekt.

Aan mensen met een beperking kan ook een sportrolstoel of een sportprothese worden toegekend.

Voorzieningen die specifiek nodig zijn voor competitiesport of professionele sportbeoefening worden niet vergoed. Ook wordt geen voorziening toegekend indien er sprake is van incidenteel gebruik (bijvoorbeeld een aangepaste snowboard voor de wintersportvakantie).

Vervanging vloerbedekking bij eerste rolstoelgebruik: Een financiële tegemoetkoming

wordt verstrekt in die gevallen waarin de aanvrager voor het eerst structureel gebruik moet maken van een rolstoel binnenshuis en waarbij de vloerbedekking niet rolstoelbestendig is. Voor de hoogte van de vergoeding: zie Financieel Besluit.

6.2.Rolstoelvoorzieningen en sportrolstoel/sportprothese (artikel 35)

Een rolstoel wordt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is; een algemene voorziening is dan immers geen adequate voorziening.

Het principe blijft dat geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is.

Een sportrolstoel of sportprothese, in principe altijd te verstrekken als een financiële tegemoetkoming, zal verstrekt worden als zonder de sportrolstoel of sportprothese sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn.

Een sportrolstoel of sportprothese wordt uitsluitend verstrekt als financiële tegemoetkoming. De hoogte van het bedrag staat in tabel 1. Het bedrag is bedoeld voor de aanschaf en het onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van minstens drie jaar.

6.3 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ–bewoners (artikel 36)

Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan bewoners van een AWBZ-gefinancierde instelling bestaat alleen, indien de bewoner zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt.

Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie 'verblijf' (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie 'behandeling' als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het 'verzorgingshuis met verpleegafdeling' is een veelvoorkomende situatie, waarbij in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden 'genoten', maar de instelling zelf alleen erkenning heeft voor de functie verblijf en niet voor beide AWBZ-functies. Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling.

Bewoners van AWBZ-instellingen die als gevolg van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen zijn erkend, komen slechts voor een rolstoel in aanmerking als zij vanuit de AWBZ geen rolstoel krijgen. Op grond van artikel 15 onderdeel g van het Besluit zorgaanspraken AWBZ bestaat, bij verblijf in een AWBZ-instelling, recht op een rolstoel op grond van de AWBZ als deze rolstoel bedoeld is voor individueel gebruik. Alleen als op deze grondslag geen rolstoel kan worden verkregen valt een aanvraag onder de werkingssfeer van de WMO.

Verder kan er sprake zijn van de samenloop van behandeling en verblijf in dezelfde instelling. Bij de combinatie verblijf en behandeling kan op grond van de AWBZ recht bestaan op een rolstoel. Wie bezig is terug te gaan naar huis in de afrondende fase van behandeling en verblijf, kan zo nodig een rolstoel aanvragen in het kader van de WMO.

Door ontwikkelingen als extramuralisering zijn er steeds meer voorzieningen ontstaan waarbij het niet zonder meer duidelijk is of er sprake is van een toegelaten instelling. In die situatie zal moeten worden nagegaan of op betrokken persoon één of meer facetten van de werking van artikel 15 Besluit zorgaanspraken van toepassing is. Hiernaar kan geïnformeerd worden bij de zorgaanbieder of bij het zorgkantoor.

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

7.1.De aanvraagprocedure

Aan een aanvraagprocedure gaat in de regel een vooraanmelding met een persoonlijk gesprek vooraf. In dit gesprek wordt onderzocht of een aanvraag voor een voorziening zinvol is.

De aanvraagprocedure is een zoveel mogelijk gestandaardiseerd en leidt tot een besluit van de gemeente op een aanvraag van een burger van de gemeente Zutphen.

De procedure start wanneer een burger mondeling of schriftelijk een aanvraag indient. De volgende fases worden doorlopen:

  • 1.

    Aanvraag wordt ingediend en geregistreerd.

  • 2.

    Het beoordelen van de aanvraag:

    • a.

      rechtmatigheidsonderzoek

      Bekeken wordt onder andere of aanvrager in Zutphen woont en of het aanvraagformulier juist is ingevuld.

    • b.

      indicatieonderzoek

      De aandoeningen en de door aanvrager ondervonden beperkingen worden in beeld gebracht. Er wordt bekeken of er een aantoonbare beperking op grond van de persoonskenmerken is.

      Tevens wordt bekeken welke mogelijkheden de aanvrager heeft om zelf – of met behulp van de mensen in de omgeving – in een oplossing van de beperking te voorzien.

    • Bij eenvoudige aanvragen kan dit proces meestal via een korte telefonische indicatie worden afgehandeld. Bij complexe situaties zal middels een huisbezoek de gehele situatie in kaart moeten worden gebracht.

      Ook worden de mogelijkheden van het netwerk van de aanvrager onderzocht om in een oplossing van de beperking te voorzien.

    • Zo nodig wordt een (medisch) advies gevraagd bij een externe adviseur. Advies over compensatie van ondervonden beperking(en).

  • Kan aanvrager zelf, al dan niet met behulp van zijn omgeving, zelf in een oplossing voorzien? Zijn er voorliggende voorzieningen? Is een individuele voorziening noodzakelijk? Valt deze in het verstrekkingenbeleid van de gemeente Zutphen?

  • Indien een individuele voorziening noodzakelijk is en deze binnen de verordening en het beleid valt, wordt een te leveren voorziening geselecteerd. Hierbij geldt dat de gemeente de goedkoopst compenserende voorziening verstrekt. Zo nodig worden offertes opgevraagd en vergunningen aangevraagd.

  • De aanvrager kan de voorziening (behoudens uitzonderingen) in drie vormen verstrekt krijgen:

    • a.

      Een voorziening in natura. De gemeente zorgt er voor dat de voorziening kant-en-klaar wordt geleverd.

    • b.

      Een persoonsgebonden budget (PGB). De gemeente verstrekt een geldbedrag waarmee de klant zelf een voorziening kan aanschaffen waarmee de beperkingen in afdoende mate worden gecompenseerd.

    • c.

      Een financiële tegemoetkoming. Dit is een geldbedrag om aanvrager tegemoet te komen in de kosten die hij moet maken als gevolg van beperkingen. Het kan dan gaan om een forfaitair bedrag (vast bedrag) voor bijvoorbeeld een vervoersvoorziening of een sportvoorziening. Een financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget voor een onroerende woonvoorziening kan alleen aan de woningeigenaar worden verstrekt. In het geval van huurwoningen, kan dus geen PGB worden verstrekt aan de huurder, maar wordt een financiële tegemoetkoming aan de verhuurder uitbetaald.

  • 3.

    Het besluit Op basis voor de voorgaande stappen wordt een besluit genomen op de aanvraag. Het besluit wordt altijd schriftelijk medegedeeld.

  • 4.

    levering voorziening + nazorg De te verstrekken voorziening wordt aan de aanvrager geleverd. Indien nodig wordt voor onderhoud en verzekering zorg gedragen.

De aanvraagprocedure is binnen de organisatie uitgewerkt in een aantal werkprocessen, onderverdeeld naar de verschillende categorieën van voorzieningen.

Aanvragen voor huishoudelijke hulp via het ziekenhuis worden via fax of e-mail verstuurd. Een indicatieonderzoek blijft dan vooralsnog achterwege zodat de huishoudelijke hulp direct ingezet kan worden na ontslag uit het ziekenhuis.

7.2.Het motivering van besluiten

Artikel 26, lid 1 Wmo bepaalt:

“De motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.”

In de beschikking wordt beschreven hoe het besluit van de gemeente bijdraagt aan het oplossen van het probleem en op welke manier het besluit bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale participatie van de aanvrager.

Gaat het om een positieve beschikking, dan zal dit niet zo moeilijk zijn. Door in de beschikking aan te geven welke mogelijkheden betrokkene krijgt door de toegekende voorziening(en) is in feite voldaan aan deze opdracht. Enkele voorbeelden:

  • a.

    Bij toekenning van bijvoorbeeld een traplift, kan aangegeven worden dat door deze voorziening betrokkene, die eerst problemen ondervond bij het normale gebruik van de woning, doordat de verdieping niet te bereiken was, nu met de traplift weer op de verdieping kan komen om de slaapkamer en de sanitaire ruimte te bereiken, waarmee het probleem is gecompenseerd.

  • b.

    Bij toekenning van een vervoersvoorziening kan aangegeven worden dat door deze voorziening de eerder ervaren problemen bij het verplaatsen in de directe woonomgeving, en daardoor problemen bij het bezoeken van bijvoorbeeld winkels, familie en kennissen worden gecompenseerd. Met het toekennen van een persoonsgebonden budget kan aanvrager een scootermobiel aanschaffen waarmee gedurende acht jaar de verplaatsingen in de directe woon en leefomgeving gemaakt kunnen worden.

Ook als er geen sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van de persoonskenmerken, of als er om een andere reden geen medische noodzaak bestaat voor het verstrekken van de aangevraagde voorziening of de aangevraagde huishoudelijke hulp zal als gevolg van artikel 26 lid 1 WMO gemotiveerd moeten worden op welke wijze het genomen besluit bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van aanvrager.

Bij een afwijzing wordt in de beschikking aangegeven dat compensatie niet noodzakelijk of zelfs ongewenst is, omdat betrokkene zonder de gevraagde voorzieningen ook in staat is zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie te behouden of te bevorderen.

7.3 Gebruik aanvraagformulier (artikel 37)

In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

De wet geeft geen nadere bepalingen hierover. In dit artikel is daarom opgenomen dat in ieder geval bij een eerst aanvraag een aanvraagformulier moet worden ingevuld en ondertekend. De eerste aanvraag kan uitsluitend schriftelijk worden ingediend. Dit, omdat de aanvrager niet bekend is bij de afdeling en dus ook de benodigde gegevens niet voorhanden zijn De aanvraag kan zowel schriftelijk als elektronisch worden ingediend. Een aanvraagformulier wordt door het college ter beschikking gesteld.

Bij vervolgaanvragen is een aanvraagformulier niet altijd nodig omdat veel gegevens al bekend zijn. Voor bijvoorbeeld een herindicatie of het vervangen van een voorziening hoeft geen nieuw formulier te worden ingevuld. Een (telefonische) melding volstaat om het procedure in gang te zetten. Hetzelfde kan gelden voor een aanvrager die bekend is bij de gemeente en verzoekt om een kleine voorziening.

7.4.afhandeltermijnen (artikel 38)

In artikel 4.13 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat bij wettelijk voorschrift de termijn voor het afgeven van een beschikking kan worden aangegeven. De wet voorziet hier niet in. In deze verordening is een termijn opgenomen van 20 weken voor de meer complexe aanvragen waarvoor één of meerdere offertes moeten worden gevraagd en/of een (bouw-)vergunning moet worden aangevraagd. Ook bij medisch advies moet rekening gehouden worden met een langere termijn dan normaal, omdat deze van derden betrokken wordt. In geval van een medisch advies geldt een termijn van 13 weken.

Deze aanvragen kunnen niet binnen de gangbare termijn worden afgehandeld. Mede gelet op de Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen is het van belang duidelijke en reële afhandeltermijnen te bepalen.

7.5. Inlichtingen, onderzoek, advies (artikel 39)

Het college is bevoegd de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip om inlichtingen te vragen te laten onderzoeken en/of ondervragen door bijvoorbeeld een medisch adviseur of ander aangewezen deskundige. Dit alleen voor zover dit in het belang is van de aanvraag.

Het indicatieonderzoek wordt voor een deel door de daartoe bevoegde medewerkers van de gemeente uitgevoerd. Een afwijzing om medische redenen, zoals bedoeld onder artikel 39, kan uiteraard alleen maar op basis van een medisch advies.

Vooral wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is extern advies onontbeerlijk; soms kan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot een stroom van verdere aanvragen, zonder dat duidelijk is wat iemand mankeert. Dat kan bij verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderende effecten voor de aanvrager en onnodige kosten voor de gemeente leiden. Dit probleem speelt in het bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen.

Het college vraagt ook advies, indien dit overigens gewenst wordt geacht. Het zal duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het echter te allen tijde mogelijk om advies te vragen. Het is verstandig hierbij te (kunnen) motiveren waarom advies gevraagd wordt, met het oog op een eventuele beroepsprocedure, waarin dit een rol zou kunnen spelen.

Er moet zorgvuldig onderzoek plaatsvinden om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak. Uit de jurisprudentie blijkt dat als een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.

Het college kan een door haar aangewezen adviesinstantie om advies vragen. Het gaat hier om situaties waarbij een (aanvullend) medisch advies noodzakelijk is om een goed en gemotiveerd besluit te kunnen nemen of waarbij over de medische noodzaak twijfel bestaat.

De aanvrager kan worden gevraagd om zelf te zorgen voor de aanlevering van de noodzakelijke gegevens van de door de aanvrager geconsulteerde specialisten. Gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag moet worden verschaft aan het college. Hierbij kan gedacht worden aan medische gegevens, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de AWBZ. Bij medische gegevens komt het regelmatig voor dat informatie van een behandelend arts of instelling noodzakelijk is. Dit kan – zeker als dit schriftelijk moet – geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de aanvrager vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, vooral als de aanvrager aangeeft welk (groot) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur. De aanvrager heeft daarom een brengplicht voor noodzakelijke gegevens in het indicatieonderzoek.

Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelend arts of instelling uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de aanvrager. In de verklaring wordt opgenomen welke adviserend arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.

Bij de advisering kan gebruik gemaakt worden van de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie. “De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst.”

7.6. Samenhangende afstemming (artikel 40)

In de wet is bepaald dat de gemeenteraad in de verordening beschrijft op welke wijze het verkrijgen van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de aanvrager. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien. Het algehele beeld over de aanvrager is van belang.

Om de individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het indicatie-onderzoek betreffende betrokken:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt, als gevolg van de persoonskenmerken;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

7.7. Wijzigingen in de situatie (artikel 41)

Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen. Dit artikel bepaalt ook dat heronderzoek door het college verricht kan worden en dat aanvrager of gebruiker van een voorziening verplicht is om mee te werken aan dit onderzoek. Het komt voor dat er twijfels bestaan over het gebruik van een voorziening. Op grond hiervan kan gedurende de looptijd en de juistheid van de beschikking aan de huidige feiten en omstandigheden getoetst worden. Verder is bepaald dat bij het weigeren om mee te werken een voorziening geheel of gedeeltelijk kan worden teruggevorderd of beëindigd.

7.8. Intrekking van een voorziening (artikel 42)

Duidelijk is dat verstrekking van voorzieningen gebonden is aan voorwaarden. Als deze niet nagekomen worden kan (het recht op) een voorziening worden ingetrokken. Het is in verband met het kenbaarheidvereiste, verwoord in de passage “waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed zijn op het recht op een voorziening”, van groot belang om de voorwaarden duidelijk te vermelden in de toekenningsbeschikking. Daarnaast is het van belang in de beschikking ook expliciet te wijzen op de verplichting om wijzigingen in de situatie aan het college door te geven. Hierdoor wordt aanvrager concreet op de voorwaarden gewezen.

Een voorziening kan ook worden ingetrokken als 12 maanden na verlening van een financiële tegemoetkoming het budget niet is aangewend voor de bekostiging van de gevraagde voorziening.

7.9. Terugvordering (artikel 43)

De wet bevat geen bepalingen over terugvordering van voorzieningen. Hierin ligt aanleiding om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening, omdat er anders een wettelijke basis ontbreekt om voorzieningen terug te vorderen. Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura), kan het college de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals in de Wet werk en bijstand het geval is. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt.

Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt als er aan de zijde van de aanvrager sprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze bijvoorbeeld bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de aanvrager in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Alvorens tot terugvordering wordt overgegaan wordt ook en schatting gemaakt van de daarmee gemoeide uitvoeringskosten.

Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming of een gemaximeerde vergoeding binnen twaalf maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling, na of onder gelijktijdige intrekking van het besluit, ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen.

8.1. Inwerkingtreding

Dit beleid treedt in werking op 1 januari 2013.

Beleid individuele Wmo-voorzieningen gemeente Zutphen vastgesteld op 20 december 2011 wordt met ingang van dezelfde datum ingetrokken.

8.2 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Beleid individuele Wmo-voorzieningen gemeente Zutphen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van de gemeente Zutphen, op 20 november 2012
De secretaris De Burgemeester

Bijlage 1 De ICF: FUNCTIES (bron: RIVM)

Bijlage 1 De ICF: FUNCTIES (bron: RIVM)

Bijlage 2 Beschrijving van voorzieningen

B.2.1 aankleedtafel voor kinderen

Omschrijving:

Een roerende of onroerende woonvoorziening, waarop de aanvrager geholpen kan worden met aan- en/of uitkleden, daar waar zittend of staand aan- en/of uitkleden niet mogelijk is.

 

Toekenningscriteria:

Aanvrager heeft hulp nodig bij het aan- en uitkleden en dit is zittend of staand op medische gronden niet mogelijk. De voorziening dient voor de aanvrager niet algemeen gebruikelijk te zijn (voor kinderen tot ongeveer 3 jaar is het aankleden op een commode of aankleedtafel algemeen gebruikelijk) en een aankleedtafel is de goedkoopst compenserende voorziening.

 

Wijze van verstrekken:

In natura of persoonsgebonden budget.

Indien verstrekt als onroerende woonvoorziening: in eigendom van de eigenaar van de woning.

Indien verstrekt als roerende (losse) woonvoorziening: in bruikleen. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

 

Opmerkingen:

Meestal wordt deze voorziening verstrekt aan gehandicapte kinderen; er blijkt vaak ook een probleem met het douchen. Een douchestretcher kan zowel voor het douchen als voor het aan- en uitkleden worden gebruikt en is dan ook vaak de goedkoopst compenserende oplossing.

 

B.2.2 airconditioning

Airconditioning is een algemeen gebruikelijke voorziening en wordt niet vergoed.

B.2.3 antidecubitus kussen

Omschrijving:

Een zitvoorziening in de rolstoel, waardoor zwakke plekken in het weefsel zoveel mogelijk ontlast kunnen worden en een optimale druk­verdeling van het lichaam bereikt wordt, om zo decubitus (door­zitplekken) te voorkomen.

Er zijn verschillende typen antidecubitus kussens, bijv. DFC-kussen (tempur-schuim), met een gel gevulde kussens of met lucht gevulde kussens.

Toekenningscriteria:

De aanvrager is aangewezen op een rolstoel als zitvoor­ziening (aanvrager is permanent rolstoelafhankelijk) en er is een medische noodzaak voor een preventieve of beschermende antidecubitus ­voorziening in de rol­stoel. Te denken valt aan aanvragers met sensibiliteitsstoornissen of ernstige doorbloedingsstoornis­sen, leiden tot slechte conditie van het belaste weef­sel.

 

Wijze van verstrekken:

In natura of persoonsgebonden budget. Als onderdeel van een rolstoel. Het is te beschouwen als een individueel gerich­te standaard rolstoelaanpassing.

 

B.2.4 Astma (woningaanpassing)

Omschrijving

Het aanpassen van de woning (vervangen vloerbedekking en gordijnen) in verband met astma.

 

Procedure

Men kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor woningsanering die als gevolg van allergie, astma of chronische bronchitis noodzakelijk zijn. Sanering is slechts mogelijk als een duidelijke diagnose is gesteld door de huisarts of de longarts. De noodzaak voor het verstrekken van een vergoeding, wordt mede bepaald in relatie tot het levenspatroon en leefregels. Relevant zijn bijvoorbeeld woninginrichting, ventilatiemogelijkheden en rookgedrag. Het college kan hierover advies vragen eventueel met inschakeling van een gespecialiseerde longverpleegkundige. Verwacht wordt dat betrokkenen zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting zal houden. Ook mag verwacht worden dat betrokkenen zelf maatregelen treft ter voorkoming van astmaklachten.

 

Toekenningscriteria

In de regel kan een vergoeding worden verstrekt als vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

 

Geen vergoeding wordt verstrekt als:

  • -

    het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie van aanvrager leidt;

  • -

    aanvrager bij aanschaf van het artikel redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert.

  • -

    De woningsanering betreft in de regel het vervangen van tapijt in het slaapvertrek. De woonkamer kan ook worden gesaneerd als de aanvrager jonger is dan vier jaar. Kinderen spelen immers vaak op de grond en komen hierdoor nadrukkelijker in aanraking met tapijt(stof).

 

Van de aanvrager mag verwacht worden dat hij aanvullende maatregelen treft, omdat anders de sanering niet het gewenste effect heeft. Te denken valt aan:

  • °

    het benaderen van de huiseigenaar als 'vocht' een factor is; sanering heeft anders geen zin;

  • °

    de was niet meer in huis, maar buiten laten drogen; de aanschaf van een droger kan ter overweging worden gegeven;

  • °

    doelmatig luchten;

  • °

    niet roken in huis;

  • °

    geen huisdieren houden in huis, zoals katten, honden, cavia’s etc.;

  • °

    pluchen knuffeldieren verwijderen;

  • °

    verwijderen van vitrage voor de ramen en gordijnen maandelijks wassen;

  • °

    het gebruikmaken van allergeendichte matras- en kussenhoezen

 

Wijze van verstrekken

De woningaanpassing bij astma wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

 

Bedragen

  • -

    Zie Financieel Besluit

  • -

    Er wordt geen financiële tegemoetkoming voor woningsanering gegeven bij verhuizing, omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en dan rekening gehouden kan worden met de ondervonden klachten.

B.2.5 autoaanpassingen

Omschrijving:

Bij autoaanpassingen gaat het om kosten van aanpassing van de auto, waarin de standaard uitvoering niet voorziet. Dit kan per type auto sterk verschill.

Er zijn aanpassingen mogelijk voor:

  • -

    de bediening en besturing van de auto, voor zover deze niet algemeen gebruikelijk zijn;

  • -

    het in en uit de auto komen;

  • -

    de zithouding;

  • -

    het in de auto meenemen van een rolstoel;

 

Procedurele aspecten:

Voor aanpassingen, die betrekking hebben op de besturing en bediening van de auto in relatie tot de rijvaardigheid, is mogelijk een aantekening in Europese codes van de beperking aan de auto op het rijbewijs een voorwaarde voor het toekennen van een autoaanpassing. Hiervoor dient de aanvrager een kopie van zijn rijbewijs te overleggen. Bij het ontbreken van deze aantekening dient aanvrager te worden verwezen naar het CBR ­(Centraal Bureau voor Rijvaardigheid) voor een beoordeling.

Voor aanpassingen die niet rechtstreeks te maken hebben met de bediening en besturing van de auto geldt de normale procedure. Meestal wordt een medisch advies aangevraagd, omdat vooral toekenning van zitvoorzieningen een precedent­werking kunnen hebben op de mogelijkheid gebruik te maken van het collectief vervoer per taxi.

 

Toekenningscriteria:

Er dient een medische indicatie te zijn voor de autoaanpassing; er is indien van toepassing eveneens een aantekening op het rijbewijs noodzakelijk vóór de aanpassing plaatsvindt.

Een autoaanpassing kan verstrekt worden als een vervoersvoorziening indien collectief vervoer op medische gronden niet mogelijk is.

 

Wijze van verstrekken:

Een autoaanpassing wordt verstrekt als een persoonsgebonden budget  ter hoogte van de werkelijke kosten. De maximale hoogte van de financiële tegemoetkoming is echter wel afhankelijk van te verwachte leeftijdduur van de auto. Dit met uitzondering van een autoaanpassing die naar een volgende auto meegenomen kan worden.

 

Opmerkingen:

Geen tegemoetkomingen worden verstrekt in de kosten van faci­liteiten, die de fabrikant extra al kan aanbrengen zoals: driepuntsgordels, elektrische ruitenwisser achter, elektrisch bediende portierruiten, achterruitverwarming, neerklapbare achterbank, een vijfde deur en airconditioning. Dit type voorzieningen wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd.

Aanpassingen aan de auto om een scootmobiel mee te kunnen nemen worden niet vergoed.

Aanpassingen aan de auto om deze geschikt te maken voor rolstoelvervoer kan alleen als er en medische indicatie is dat rolstoelvervoer via het CVV niet mogelijk is.

Als de te verwachte levensduur van de auto minder dan vijf jaar is, wordt er geen aanpassingen meer aangebracht. Voor aanpassingen, uitgezonderd de overplaatsbare autoaanpassing, geldt een afschrijftermijn van tenminste 5 jaar.

B.2.6 automatische deuropener / ontgrendelaar

Omschrijving:

Een middel waarmee de deur van een woning op afstand geopend en/of gesloten kan worden. Daarnaast bestaat er een automatische deurontgrendeling, waarmee de deur van een afstand van het slot ontgrendeld kan worden.

Een automatische deuropener kan verstrekt worden als aanpassing aan een individuele woning, maar ook als aanpassing aan een gemeenschappelijke ruimte (bijv. de ingang van een complex).

 

Procedure:

Het is van belang te bekijken wat de goedkoopst compenserende voorziening is. Soms kan worden volstaan met een intercom.

 

Toekenningscriteria:

Betrokkene woont zelfstandig en kan zonder hulp van derden de voordeur van de woning niet openen of ontgrendelen, en/of bereiken.

 

Wijze van verstrekken:

In natura of persoonsgebonden budget.

Een automatische deuropener wordt verstrekt als onroerende woonvoorziening in eigendom van de woningeigenaar.

 

Opmerkingen:

Het gaat hierbij vaak om mensen die rolstoelgebonden zijn.

Voor particuliere woningeigenaren geldt dat het middel eenmalig beschikbaar gesteld wordt. Voor huurders geldt dat het middel maximaal één keer per tien jaar verstrekt wordt.

 

B.2.7 autostoel

Omschrijving:

Het aanpassen of vervangen van een seriematige, standaard aanwezige autostoel, met als doel de zitplaats geschikt te maken voor de gehandicapte.

Meerprijzen van opties, zoals verstelbare lendensteunen of hoogte verstelling, die door de autofabrikant al aangebracht kunnen worden, komen niet voor vergoeding in aanmerking, tenzij de beperking ontstaat ná aanschaf van de auto.

 

Procedurele aspecten:

Er dient een indicatie te zijn voor een vervoers­voorziening én een medische indicatie voor een aangepaste autostoel. Er dient in kaart gebracht te worden of er al eerder een autostoel verstrekt is en zo ja, of deze overplaatsbaar is.

 

Toekenningscriteria:

Er is een medische indicatie voor een vervoersvoorziening én er is een medische indicatie voor aanpassing van de autostoel: indien zich bij relatief korte afstanden (tot 75 à 100 km) of relatief korte rijtijd (tot circa 1 uur) ernstige klachten voordoen, die een adequa­te zithouding noodzakelijk maken.

 

Er wordt geen vergoeding gegeven indien de aanpassing slechts een preventief karakter draagt en de standaard stoel niet aan redelijke normen voldoet.

Betrokkene dient al bij de aanschaf van de auto rekening te houden met het zitcomfort, vooral wanneer de klachten reeds aanwezig zijn.

 

Wijze van verstrekken:

De autostoel wordt verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget in de kosten van de aanschaf van de autostoel. Bij het verstrekken van een autostoel telt de leeftijd van de auto niet bij het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming, indien de autostoel overplaatsbaar is. De kosten van het overplaatsen van de autostoel komt voor eigen rekening van betrokkene.

Indien de autostoel niet overplaatsbaar is wordt de autostoel verstrekt als autoaanpassing (zie Autoaanpassingen).

 

Opmerkingen:

Een autostoel kan maximaal één keer in tien jaar worden verstrekt.

 

B.2.8 autozitjes voor kinderen

Omschrijving:

Speciale autozitjes voor gehandicapte kinderen, meestal een kuipvormig zitondersteuningselement, al dan niet bevestigd op een speciaal aangepast frame.

 

Procedurele aspecten:

Er dient een indicatie voor een vervoersvoorziening te zijn. Feitelijk is een speciaal autozitje geen vervoersvoorziening.

Indien het gaat om een standaard autozitje, dient deze voorziening als algemeen gebruikelijk afgewezen te worden.

 

Toekenningscriteria:

Het gehandicapte kind kan om medische redenen niet op een algemeen gebruikelijke manier vervoerd worden met de auto anders dan met een aange­past autozitje.

 

Wijze van verstrekken:

Natura verstrekking of persoonsgebonden budget.

Als autoaanpassing, in geval van naturaverstrekking in bruikleen. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

 

Opmerkingen:

Met het verstrekken van een autozitje wordt in feite tegemoet gekomen aan de vervoersbehoefte van de ouders. Jonge kinderen hebben immers nog geen eigen vervoersbehoefte.

B.2.9 badlift

Omschrijving:

Een op waterdruk werkende lift, die in het bad geplaatst kan worden. Met deze voorziening kan iemand in en uit het bad komen. Er bestaan badliften waar mensen op kunnen zitten en liften waar mensen op kunnen liggen.

 

Toekenningscriteria:

Er zijn ergonomische belemmeringen bij het in en uit het bad stappen en een bad is medisch noodzakelijk. Alleen indien een badlift langdurig de goedkoopst compenserende voorziening is in vergelijking met andere aanpassingen kan een badlift worden toegekend. Aanvrager moet in staat zijn om zelfstandig te gaan zitten en de benen over de rand van het bad te heffen.

Een bad moet medisch noodzakelijk zijn in het kader van de Wmo, dus op basis van ergonomische belemmeringen en niet voor therapeutische doeleinden (valt onder de AWBZ).

 

Wijze van verstrekken:

Natura verstrekking of als persoonsgebonden budget.

Als roerende woonvoorziening. Als natura verstrekking in bruikleen. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

 

Opmerkingen:

In de regel zal een zitvoorziening voor gebruik van de douche in het bad (bijv. een badplank) een adequate voorziening zijn. Een bad is slechts bij grote uitzondering medisch noodzakelijk.

De voorziening is er voor bedoeld om iemand zelfstandig in en uit het bad te laten komen.

  

B.2.10 badzitje

Omschrijving:

Een badzitje kan los op of in een bad geplaatst worden, zodat het mogelijk wordt om met ondersteuning in of op het bad te zitten.

 

Toekenningscriteria:

De aanvrager kan niet zelfstandig gebruik maken van het bad of van de douche boven het bad. Aanvrager heeft belemmeringen bij het staand douchen in het bad en er is geen aparte douchegelegenheid aanwezig of er zijn belemmeringen bij het gaan zitten en opstaan vanuit het bad.

 

Wijze van verstrekken:

Natura verstrekking of persoonsgebonden budget.

Als roerende woonvoorziening. Een badzitje kan in bruikleen of in eigendom worden verstrekt (afhankelijk van de kosten).

 

Opmerkingen:

Vaak is een badplank, een plank die op het bad geplaatst kan worden, de goedkoopst compenserende oplossing.

Voor kinderen tot ongeveer 12 jaar bestaan er speciale badzitjes met fixatiemogelijkheden (soms te gebruiken in combinatie met een tillift in plaats van een in hoogte verstelbare douche-stretcher).

  

B.2.11 bezoekbaar maken van een woning

Omschrijving:

Aanpassingen aan een woonruimte ten behoeve van een gehandicapte, die zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling of gehandicapte kinderen waarvan de ouders gescheiden zijn.

Onder bezoekbaar maken van een woonruimte wordt verstaan:

  • a.

    aanpassingen aan de toegang van de woning, zodat de woonkamer bereikbaar is voor de gehandicapte.

  • b.

    het bereikbaar maken van een toiletvoorziening, zodat de gehandicapte gebruik kan maken van een toiletvoorziening.

 

Procedure:

De aanvraag voor het bezoekbaar maken van een woonruimte moet worden ingediend bij de gemeente waar de aan te passen woning staat (dus niet de gemeente waar de gehandicapte verblijft).

 

Toekenningscriteria:

Aanvrager ondervindt op medische gronden ergonomische belemmeringen en kan zonder de aanpassingen de te bezoeken woonruimte niet bereiken en kan de toiletvoorziening niet gebruiken.

De gehandicapte heeft zijn of haar hoofdverblijf in een AWBZ-instelling. De gemeente waar de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft, verklaart dat haar niet bekend is dat ten behoeve van de gehandicapte al eerder een woning bezoekbaar gemaakt is. Dit om te voorkomen dat in meerdere gemeenten een aanvraag wordt gedaan voor het bezoekbaar maken van een woning ten behoeve van dezelfde gehandicapte. Er wordt maar één woonruimte bezoekbaar gemaakt voor de gehandicapte.

 

Wijze van verstrekken:

Natura verstrekking of als persoonsgebonden budget. Voor bedragen zie Financieel Besluit.

 

Opmerkingen:

De toestemming van de woningeigenaar is nodig omdat de voorziening buiten de werkingssfeer valt van de Wmo en de verhuurder niet gedwongen kan worden (via aanschrijving) om de woning aan te pas.

  • °

    Indien de ouders van een kind gescheiden zijn en het kind woont niet in een AWBZ-instelling dan kan de hoofdwoning aangepast worden en de andere woning bezoekbaar gemaakt worden.

  • °

    Indien de ouders van het kind gescheiden zijn en een wettelijk co-ouderschap is vastgesteld, kunnen beide woningen worden aangepast.

  • °

    Indien de ouders van een kind gescheiden zijn en het kind woont in een AWBZ-instelling kunnen beide woningen van de ouders bezoekbaar gemaakt worden indien er wettelijk co-ouderschap is vastgesteld.

B.2.12 bruikleenauto

Omschrijving:

Een auto die aan een gehandicapte verstrekt wordt op basis van bruikleen. Een bruikleenauto kan alleen dan verstrekt worden indien andere vervoersvoorzieningen voor de korte en lange afstanden geen adequate oplossing bieden.

 

Procedure:

Er dient een indicatie te zijn voor een vervoersvoorziening (zie toekenningscriteria collectief vraagafhankelijk vervoer). Het voorliggende vervoersvoorzieningen bieden echter geen adequate oplossing. Tevens is het gebruik van individueel taxi- of rolstoeltaxivervoer niet mogelijk.

Er wordt altijd een extern medisch advies gevraagd, tenzij de voorziening al eerder verstrekt is in het kader van de Wvg / Wmo en er ongewijzigde omstandigheden zijn.

Boven een bepaalde inkomensgrens kan het bezit van een auto als algemeen gebruikelijk worden beschouwd.

 

Toekenningscriteria:

Er dient een indicatie te zijn voor een vervoersvoorziening. Het collectief (rolstoel)taxivervoer biedt echter geen adequate oplossing, zelfs niet met extra voorzieningen zoals begeleiding en/of taxi-indicatie. Bovendien is het niet mogelijk om gebruik te maken van individueel (rolstoel)taxivervoer. Geen enkel ander vervoermiddel biedt een adequate oplossing voor vervoer over de (korte en) lange afstanden. Alleen in dit geval kan een bruikleenauto de goedkoopst compenserende oplossing zijn.

Aanvrager dient aangewezen te zijn op vervoer per eigen auto.

Hierbij kan gedacht worden aan mensen, die:

  • °

    tijdens het reizen specifieke zorg nodig hebben van personen en/of apparatuur, die niet verstrekt kan worden tijdens het collectief vervoer; of

  • °

    door een taxichauffeur in redelijkheid geweigerd zouden kunnen worden; of

  • °

    door zodanig ernstige zitproblemen niet in een (rolstoel)taxi plaats kunnen nemen.

 

Wijze van verstrekken:

Een auto wordt, inclusief de bijbehorende verzekeringen, in bruikleen verstrekt. De auto zal, indien noodzakelijk, aangepast worden voor de gebruiker.

 

Opmerkingen:

De Wmo verstrekt geen voorzieningen voor het werk. Indien men een bruikleenauto nodig heeft voor het werk, dan moet de auto aangevraagd worden bij de bedrijfsvereniging.

De auto wordt, inclusief de benodigde verzekering, in bruikleen verstrekt.

Er zijn voorliggende voorzieningen op basis waarvan soms een bruikleenauto verkregen kan worden. Voorbeeld hiervan zijn de op 29 december 2005 in werking getreden Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) en de reeds langer bestaande WAO.

 

B.2.13 buggy (aangepast)

Omschrijving:

Een (aangepast) verplaatsingsmiddel voor kinderen.

Licht gehandicapte kinderen die nog niet aan een rolstoel toe zijn kunnen worden vervoerd in een aangepaste buggy. Aangepaste buggy’s zijn breder en groter dan de buggy’s voor niet-gehandicapte gebruikers. Buggy’s bieden relatief weinig ondersteuning en zijn dan ook bedoeld voor kinderen met een redelijke zit­functie.

 

Procedure:

Aangezien een buggy ook voor niet gehandicapte kinderen een normaal vervoer­mid­del is, kan een buggy als algemeen gebruike­lijk aangemerkt worden voor kinderen tot 4 jaar. In deze situatie zal er uitdrukkelijk eerst gekeken moeten worden of een standaardvoorziening op medische gronden compenserend is.

Een buggy voor een kind vanaf 4 à 5 jaar is niet algemeen gebruikelijk en is qua maat­voe­ring ook niet in de regulie­re handel verkrijgbaar.

 

Toekenningscriteria:

De aanvrager is een kind met een (lichte) handicap, dat op medische gronden ergonomi­sche belemmeringen ondervindt bij het zich verplaat­sen buitenshuis. Een standaard buggy op medische gronden is niet adequaat.

 

Voor kinderen tot 4 jaar wordt een buggy gezien als algemeen gebrui­kelijk. Een buggy kan dan alleen verstrekt worden indien een standaard te verkrijgen buggy niet voldoet op medische gronden, omdat bijvoorbeeld meer steun nodig is dan die gegeven wordt in een standaard buggy

 

Wijze van verstrekken:

Naturaverstrekking en persoonsgebonden budget. De buggy wordt als een rolstoelvoorziening en bij de naturaverstrekking in bruikleen verstrekt.

Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

B.2.14 collectief vraagafhankelijk vervoer per taxi

Omschrijving:

Vraagafhankelijke deeltaxi voor vervoer van deur tot deur in de gemeente Zutphen. Kenmerkend is dat de rit vooraf aangemeld moet worden en de taxi gedeeld wordt met andere reizigers. Het kan daarom voorkomen dat de rit niet rechtstreeks van deur tot deur verloopt. De kosten worden berekend volgens het principe van de zones in het openbaar vervoer. Een begeleider reist gratis mee, als daar een indicatie voor is. In alle andere gevallen betaalt de begeleider het geldende tarief voor niet Wmo geïndiceerde.

 

Procedure:

De gemeente hanteert het principe van het primaat van het collectief vervoer. Dit betekent dat eerst zal worden beoordeeld of een aanvra­ger gebruik kan maken van het collec­tief vraagafhankelijk vervoer.

 

Toekenningscriteria:

Iemand komt in aanmerking voor collectief vervoer, wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van de persoonskenmerken:

- het gebruik (en/of de toegang) van het openbaar vervoer; of

- het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.

De maximaal haalbare loopafstand is 800 meter in 20 minuten. De afstand van 800 meter is gebaseerd op de haltedichtheid van het openbaar vervoer in stedelijk gebied.

 

Wijze van verstrekken:

In natura door middel van het verstrekken van een vervoerspas­je met een magneetstrip met een uniek kenmerk. Op vertoon van dit pasje kan de aanvrager, tegen betaling van de ritprijs, onbeperkt gebruik maken van het collectief vraagafhankelijk vervoer.

Voor deze voorziening is geen persoonsgebonden budget mogelijk.

 

Opmerkingen:

Het niet aanwezig zijn of slecht bereikbaar zijn van het openbaar vervoer vanuit een woning van aanvrager wordt niet als criterium meegewogen.

Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Een therapie waardoor de angst/blokkade opgeheven kan worden is een betere oplossing. Indien het probleem therapeutisch echter niet opgelost kan worden is er wel een langdurige noodzaak voor een vervoersvoorziening.

Voor personen die in een AWBZ voorziening verblijven met een indicatie voor de functie Verblijf, is het van belang dat een zelfstandige vervoersbehoefte wordt aangetoond. Vuistregel is dat wanneer de persoon het terrein van de instelling of de directe woonomgeving niet zelfstandig mag verlaten, er geen sprake is van een zelfstandige vervoersbehoefte.

NB: de verordening moet op dit punt zo gelezen worden dat deze beperking ook geldt voor de collectieve en individuele vervoersvoorziening.

Begeleiding bij vervoer

 

Indien een aanvrager niet zelfstandig kan reizen, is het mogelijk om een begeleiderspas te verstrekken. De begeleider reist dan gratis mee. Daaraan kleeft overigens wél een bezwaar, omdat de begeleider mee moet reizen bij ritten die wél zelfstandig afgelegd kunnen worden. Dat komt bijvoorbeeld wel voor op een bekende route voor een verstandelijk gehandicapte, maar die op niet voorspelbare routes aanmerkelijke onrust vertoond.

 

B.2.15 douchebrancard

Omschrijving:

Een woonvoorziening die bedoeld is om de ergonomische belemmeringen bij het staand en zittend douchen op te heffen of te verminderen. Een douchebrancard maakt het voor de gehandicapte mogelijk om liggend te douchen. Een douchebrancard kan een vaste voorziening zijn die bevestigd wordt aan de wand of de vloer of een roerende, verplaatsbare voorziening.

Er zijn verschillende maatvoeringen mogelijk en er zijn evt. indien noodzakelijk diverse aanpassingen mogelijk.

Toekenningscriteria:

Aanvrager ondervindt als gevolg van een medische aandoening ergonomische belemmeringen wat betreft het staand en het zittend douchen.

Indien aanvrager afhankelijk is van hulp bij het douchen en de douchebrancard ook als verplaatsingsvoorziening gebruikt gaat worden, is het te overwegen om een verrijdbare douchebrancard te verstrekken. Hierdoor kan het aantal transfers beperkt worden.

 

Wijze van verstrekken:

Naturaverstrekking of persoonsgebonden budget.

Indien de douchebrancard als een losse voorziening verstrekt wordt, dan wordt de voorziening in natura in bruikleen verstrekt. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

 

Opmerkingen:

Indien de langdurige noodzaak van de voorziening een punt van discussie is kan een losse voorziening de meest economische keus zijn.

 

B.2.16 douche-/föhninstallatie

Omschrijving:

Een douche-/föhninstallatie ondersteunt de reiniging van het onderlichaam na de toiletgang.

 

Toekenningscriteria

De aanvrager is fysiek niet in staat om het onderlichaam te reinigen na de toiletgang.

De aanvrager moet wel in staat zijn zelfstandig gebruik te maken van het toilet.

 

Wijze van verstrekken:

Voor huurders zal via de woningverhuurder een offerte worden gevraagd. Voor woningeigenaren geldt dat op basis van minimaal twee offertes een besluit tot aanpassen zal worden genomen.

De verstrekking blijft eigendom van de gemeente.

 

De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van de specifieke situatie en zal op basis van offertes worden beoordeeld.

 

B.2.17 douchegelegenheid creëren

Omschrijving:

In bepaalde situaties is het gebruik van een bad voor de lichamelijke hygiëne niet meer mogelijk. In woningen waar geen douche aanwezig is, moet deze dan vaak op de plaats van de badkuip komen. Deze woningaanpassing kan via de Wmo worden vergoed.

 

Wijze van verstrekken:

Verhuurders en woningeigenaren ontvangen een forfaitair bedrag als tegemoetkoming in de kosten. Huurders bepalen in overleg met de verhuurder hoe eventuele meerkosten worden verrekend. Dat kan bijvoorbeeld via het concept ‘wonen naar wens’. Een eventuele huurverhoging zal ingecalculeerd moeten worden.

 

B.2.18 douchestoel

Omschrijving:

Een woonvoorziening die bedoeld is om de ergonomische belemmeringen die een gehandicapte ondervindt bij het staand douchen op te heffen. Een douchestoel kan een losse stoel zijn die in de doucheruimte geplaatst kan worden of een vast zitje bevestigd aan de muur of de grond.

Indien het een losse stoel betreft kan het gaan om een verrijdbare douchestoel of een niet verrijdbare douchestoel.

 

Procedure:

Bij het verstrekken van een losse douchestoel kan het noodzakelijk zijn om een passing te organiseren.

 

Toekenningscriteria:

Betrokkene ondervindt door een medische oorzaak belemmeringen bij het staand douchen.

Een douchezitje bevestigd aan de wand of de muur is vaak de meest adequate oplossing. Echter wanneer het aantal transfers beperkt dient te worden of als betrokkene ook bij de wastafel moet zitten kan een verrijdbare douchestoel een goede oplossing zijn.

 

Wijze van verstrekken:

Naturaverstrekking of persoonsgebonden budget.

Indien de douchestoel als een losse voorziening verstrekt wordt, dan wordt de voorziening in natura in bruikleen verstrekt. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

 

Opmerkingen:

Bij de keuze voor een vaste of een verplaatsbare voorziening dienen ook de belemmeringen bij het gebruik van het toilet overwogen te worden. Als roerende woonvoorziening is de douchestoel tegen geringe meerkosten ook als douche/toiletstoel aan te passen, waardoor gecombineerd gebruik mogelijk is (bijvoorbeeld de douchestoel is dan 's nachts te gebruiken als toiletstoel naast het bed).

B.2.19 driewielfiets

Omschrijving:

Een fiets op drie wielen en meestal tevens een verlaagde en verbrede instap. Een driewielfiets is in verschillende maten en uitvoeringen verkrijgbaar.

 

Procedure:

Er dient een indicatie te zijn voor een vervoersvoorziening en het collectief vervoer alleen is niet toe­reikend om te voorzien in de vervoersbehoefte. Een driewielfiets kan verstrekt worden als vervoers­voor­ziening in plaats van het collectief vervoer of als aan­vullen­de vervoers­voorzie­ning op het collec­tief vraagafhankelijk vervoer. In het laatste geval zullen dezelfde criteria worden gehanteerd als voor een scoot­mobiel als aan­vullende vervoers­voorziening. De driewielfiets is bestemd voor de korte en middellange afstand.

 

Toekenningscriteria:

Een driewielfiets kan verstrekt worden als aanvullende vervoersvoorziening:

Indien collectief vervoer per taxi niet toereikend is om te voorzien in de verplaatsings- en vervoersbehoefte van betrok­kene dan is een aanvullende vervoersvoorziening in de vorm van een driewielfiets mogelijk indien:

  • °

    de maximale verplaatsingsafstand (loopafstand en/of verplaatsing met een rolstoel) te beperkt is; of

  • °

    aanvrager jong is, zodat de voorzie­ning beschouwd kan worden als ontwikkelingsgericht; of

  • °

    aanvrager is verstandelijk of lichamelijk gehandi­capt; en

  • °

    de bestemmingen duidelijk omschreven zijn (o.a. bezoe­ken aan familie in de directe omgeving, bibliotheek, kapper, boodschappen voor dagelijks onderhoud), van structurele aard en in de directe woonomgeving; en

  • °

    een overdekte stalling gewaarborgd is; en

Een inkomensgrens wordt niet gehanteerd.

 

Wijze van verstrekken:

Naturaverstrekking of persoonsgebonden budget. Ingeval van een naturaverstrekking, wordt de driewielfiets in bruikleen verstrekt. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

 

In geval van een naturaverstrekking dient de aanvrager een bruikleenovereenkomst te ondertekenen.

  

B.2.20 driewielfiets met hulpmotor

Omschrijving:

Een fiets met drie wielen met een hulpmotor en meestal een verlaagde en verbrede instap.

 

Toekenningscriteria:

Er is een medische indicatie voor een vervoervoorziening.

Een driewielfiets met hulpmotor kan alleen verstrekt worden als aanvullende vervoersvoorziening, indien dit de goedkoopst compenserende voorziening betreft.

Hierbij zijn de criteria voor een scootmobiel als aanvullende vervoersvoorziening van toepassing. Is het collectief vervoer per taxi niet toereikend om te voorzien in de verplaatsings- en vervoersbehoefte van betrokkene, dan is het verstrekken van een driewielfiets met hulpmotor mogelijk indien:

  • a.

    de noodzakelijke verplaatsingsafstand met de driewielfiets met hulpmotor redelijkerwijs te overbruggen is; en

  • b.

    er een mogelijkheid is voor stalling van de driewielfiets in of bij de woning en betrokkene zelfstandig in staat is om de driewielfiets te stallen; en

  • c.

    betrokkene in staat moet zijn zelfstandig veilig aan het verkeer deel te kunnen nemen.

 

Wijze van verstrekken:

Naturaverstrekking of persoonsgebonden budget. Ingeval van een naturaverstrekking, wordt de driewielfiets in bruikleen verstrekt. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

 

Opmerkingen

In sommige gevallen zal de berging aangepast moeten worden.

In geval van een naturaverstrekking dient de aanvrager een bruikleenovereenkomst te ondertekenen.

 

B.2.21 duwwandelwagen

Omschrijving:

Een rolstoel met kleine wielen, die voortgeduwd kan worden door een begeleider.

 

Procedure:

Bij een duwwandelwagen kan onderscheid gemaakt worden tussen een transportrolstoel en een rolstoel die geschikt is voor permanent of langdurig gebruik.

 

Toekenningcriteria:

Een duwwandelwagen wordt verstrekt, indien de conditie/balans en/of de arm-hand­functie van aanvrager niet voldoende is om zich zelfstandig voort te bewegen met een handbewogen rolstoel.

 

Wijze van verstrekken:

Naturaverstrekking of persoonsgebonden budget. Ingeval van een naturaverstrekking, wordt de duwwandelwagen in bruikleen verstrekt. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

In geval van een naturaverstrekking dient de aanvrager een bruikleenovereenkomst te ondertekenen.

 

Opmerkingen:

Bij de verstrekking van een duwwandelwagen dient men zich te reali­seren dat aanvrager zichzelf bij gebruik van de duwwandelwagen absoluut niet kan voortbewegen, zelfs niet over heel korte afstanden.

 

B. 2.22 éénhendelmengkraan

Omschrijving:

Mensen die beperkte spierkracht in hun handen hebben (als gevolg van bijvoorbeeld reuma), kunnen een éénhendelmengkraan makkelijker bedienen dan een kraan met twee aparte knoppen. De hoeveelheid en de temperatuur kunnen met één handbeweging worden ingesteld.

 

Toekenningscriteria:

Eénhendelmengkranen zijn algemeen gebruikelijk en worden niet op grond van de verordening vergoed.

 

Uitzondering is de éénhendelmengkraan met een lange hendel (de ziekenhuiskraan). Deze is niet algemeen gebruikelijk, omdat mensen deze in slechts uitzonderlijke situatie nodig hebben. De kraan met lange hendel kan in natura  of als persoonsgebonden budget worden verstrekt.

 

B.2.23 elektrische rolstoel

Omschrijving:

Een rolstoel die elektrisch wordt aangedreven en die tot doel heeft de ergonomische belemmeringen ondervon­den bij het verplaatsen in en om de woning op te heffen of te verminderen.

 

Toekenningscriteria:

Aanvrager ondervindt op medische gronden ergonomische belemmerin­gen in het zich verplaatsen in en om de woning en is permanent afhankelijk van een rolstoel. En aanvrager is niet in staat om zich met een handbewogen rolstoel over een afstand van meer dan 100 meter zelfstandig te verplaat­sen en niet in staat om zich buiten de woning over een afstand van meer dan 25 meter lopend met of zonder hulpmiddel te verplaatsen.

 

Rolstoel voor verplaatsing buitenshuis (kortdurend gebruik): aanvrager is in staat om een transfer te maken en kan zich binnenshuis nog zelfstandig verplaatsen, eventueel met ondersteuning van bijvoorbeeld een loophulp­mid­del, meubilair (in deze gevallen kan gedacht worden aan bijv. een scootmo­biel)

Rolstoel voor verplaatsing binnens- en buitenshuis (permanent gebruik): aanvrager is niet of nauwelijks in staat om een transfer te maken en is daarnaast voor elke verplaat­sing binnenshuis afhanke­lijk van een rol­stoel.

 

Wijze van verstrekken:

Naturaverstrekking of persoonsgebonden budget. Ingeval van een naturaverstrekking, wordt de rolstoel in bruikleen verstrekt. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

In geval van een naturaverstrekking dient de aanvrager een bruikleenovereenkomst te ondertekenen.

Bij de selectie van een rolstoel spelen de volgende factoren een rol:

  • a.

    het gebruik

  • b.

    het gebruiksgebied

  • c.

    de aandrijving (mogelijkheden aanvrager of mantelzorg)

  • d.

    de zithouding

  • e.

    de meeneembaarheid

  • f.

    antropometrische gegevens.

 

Op basis van deze factoren wordt een programma van eisen opgesteld waaraan de rolstoel moet voldoen om een adequate voorziening te zijn voor de desbetreffende gebruiker. Aan de hand van dit programma van eisen wordt de goedkoopst compenserende rolstoel geselecteerd door middel van een rolstoelpassing.

 

Opmerkingen:

Een elektrische rolstoel is over het algemeen moeilijk mee te nemen in een auto. Daarnaast kan een elektrische rolstoel defect raken. Daarom kan besloten worden om naast de elektrische rolstoel ook een handbewogen rolstoel te verstrekken.

 

Ook bij een elektrische rolstoel geldt dat aanpassingen aan de rolstoel medisch noodzakelijk moeten zijn. Regelmatig wordt gevraagd naar een hoog-/laagverstelling op een elektrische rolstoel. Dit is echter in maar weinig gevallen echt medisch noodzakelijk. Hier zal een duidelijk onderscheid gemaakt moeten worden in wat wenselijk is en wat noodzakelijk is. Alleen noodzakelijke aanpassingen aan de rolstoel worden vergoed door de Wmo.

 

 

B.2.24 fietsaanpassingen 

Omschrijving:

Een aanpassing aan de fiets.

 

Procedure:

Afwijzen indien het een aanvraag voor algemeen gebruikelijke voorzieningen betreft. Te denken valt aan bijvoorbeeld een dameszadel, beter verend zadel, versnellingen, accessoires, en dergelijke. Wel voor vergoeding kunnen in aanmerking komen die aanpassingen aan een fiets, die speciaal ontwikkeld zijn voor een gehandicapte (bijv. mogelijkheid voor ouders om een rolstoel aan te koppelen).

 

Toekenningscriteria:

De fietsaanpassing is noodzakelijk voor het kunnen gebruiken van de fiets. De aanpassing dient niet algemeen gebruikelijk te zijn.

 

Betrokkene dient aantoonbaar zelfstandig gebruik te kunnen maken van de fiets, dat wil zeggen op eigen kracht de fiets kunnen gebruiken, opstappen en afstappen en op verantwoorde wijze aan het verkeer deel te kunnen nemen.

 

Indien het collectief vraagafhankelijk vervoer niet toereikend is om te voorzien in de verplaatsings- en vervoersbehoefte van betrokkene dan is een aanvullende vervoersvoorziening in de vorm van een fietsaanpassing mogelijk indien:

  • °

    de maximale verplaatsingsafstand met of zonder hulpmiddel beperkt is; en

  • °

    aanvrager aantoonbaar zelfstandig gebruik kan maken van de fiets, d.w.z. op eigen kracht de fiets kan gebruiken, opstappen en afstappen en op verantwoorde wijze aan het verkeer kan deelnemen; of

  • °

    aanvrager jong is, zodat de voorziening beschouwd kan worden als ontwikkelingsgericht; en

  • °

    de bestemmingen duidelijk omschreven zijn (o.a. bezoeken aan familie in de directe omgeving, bibliotheek, kapper, boodschappen voor dagelijks onderhoud), van structurele aard en in de directe woonomgeving.

 

Wijze van verstrekken:

Fietsaanpassingen worden verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budgetter hoogte van de werkelijke kosten van de aanpassing.

  

B.2.25 fiets met elektrische trapondersteuning / fiets met hulpmotor

Omschrijving:

Mensen met een aandoening die de spierkracht of het uithoudingsvermogen beperkt, kunnen moeite hebben om op eigen kracht een fiets voort te bewegen. Ook bij oudere mensen (bij de één eerder dan bij de ander) wordt spierkracht en uithoudingsvermogen minder. Een fiets met trapondersteuning of hulpmotor biedt dan uitkomst. Met zo een voorziening kunnen mensen zelfstandig in het vervoer van alledag voorzien. Recreatief fietsen blijft op deze manier ook mogelijk.

 

Toekenningscriteria:

Een fiets met trapondersteuning of hulpmotor wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd. Daarom komt de voorziening niet voor vergoeding in aanmerking.

 

B.2.26 fietsenstalling station voor minder validen

Het gebruik van de ondergrondse fietsenstalling bij het NS station in de Gemeente Zutphen is niet voor iedereen toegankelijk wegens het ontbreken van een lift. Om die reden is een bovengrondse fietsenstalling voor mindervaliden gemaakt. De stalling is een beperkte ruimte en is bovendien alleen via de stationshal bereikbaar. Om het gebruik te reguleren moet de aanvrager hiervoor geïndiceerd worden, tenzij de aanvrager al een geldige Wmo indicatie voor een scootmobiel of een op grond van deze verordening verstrekte(drie)wielfiets heeft. Voor de pas is borg verschuldigd en wordt op naam verstrekt.

Ook bij deze voorziening is de vraag in hoeverre de aanvrager zelf kan bijdrage in het oplossen van het probleem. Bijvoorbeeld wanneer iemand de fiets niet goed kan tegenhouden bij het naar beneden lopen, maar geen probleem heeft bij het naar bovenlopen, kan een handrem een nuttig hulpmiddel zijn. Bij zeer incidenteel gebruik en het probleem van het naar boven brengen van de fiets, kan personeel van de stalling behulpzaam zijn. Ook het gebruik van de regiotaxi of een andere vorm van openbaar vervoer is te overwegen, zeker wanneer slechts sporadisch gebruik gemaakt wordt van de stalling.

Bijkomende zaken als een aanhangwagentje, een bakfiets, een transportfiets of andere afwijkende vervoersmiddelen vallen buiten de werking van de verordening.

 

B.2.27 fietszitjes voor kinderen

Omschrijving:

Fietszitjes speciaal ontwikkeld voor gehandicapte kinderen. Het gaat hierbij om speciale fietszitjes en niet om algemeen verkrijgbare fietszitjes.

 

Procedure:

Er dient een indicatie te zijn voor een vervoersvoorziening. Indien het gaat om een normaal in de winkel verkrijgbaar kinderfietszitje, dan dient de aanvraag als een algemeen gebruikelijke voorziening afgewezen te worden.

 

Toekenningscriteria:

Er dient een indicatie te zijn voor een vervoersvoorziening.

Het kind kan om medische redenen niet anders op de fiets vervoerd worden dan in een speciaal ontwikkeld fietszitje.

 

Wijze van verstrekken:

Naturaverstrekking of persoonsgebonden budget. Ingeval van een naturaverstrekking, wordt het fietszitje in bruikleen verstrekt. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

 

Opmerkingen:

In sommige gevallen kan het zijn dat het fietszitje alleen verstrekt kan worden samen met een verlengde fiets, omdat het fietszitje niet veilig op een normale fiets bevestigd kan worden.

 

B.2.28 gemeenschappelijke ruimte (aanpassingen aan)

Omschrijving:

Een aanpassing aan de gemeenschappelijke ruimte die een gehandicapte moet gebruiken om zijn eigen woning te bereiken. Het gaat in dit geval meestal om entrees en portieken.

Voor vergoeding komen de volgende aanpassingen voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking:

  • 1.

    Het verbreden van de toegangsdeuren;

  • 2.

    Het aanbrengen van elektrische deuropeners;

  • 3.

    Aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw (mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel);

  • 4.

    Drempelhulpen of vlonders;

  • 5.

    Het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning;

  • 6.

    Een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw;

  • 7.

    Het aanbrengen van een traplift.

 

Toekenningscriteria:

De gehandicapte kan zonder aanpassing van de gemeenschappelijke ruimte zijn woning niet bereiken op medische gronden.

 

Wijze van verstrekken:

De aanpassingen worden verstrekt als financiële tegemoetkoming; de onroerende woonvoorziening wordt eigendom van de woningeigenaar.

 

Opmerkingen:

Een gemeenschappelijke ruimte kan niet aangepast worden met een traplift.

Ook bij aanpassing van de gemeenschappelijke ruimte wordt altijd uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening.

B.2.29 gesloten elektrische buitenwagen

Omschrijving:

Een gesloten elektrische buitenwagen is een specifiek gehandicaptenvoertuig. Het is dan ook als zodanig omschreven in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens en moet aan bepaalde eisen voldoen ("voertuig dat is ingericht voor het vervoer van een invalide, niet breder dan 1,10 meter (exclusief spiegels) en niet uitgerust met een motor dan wel uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van ten hoogste 50 cm³ of met een elektromotor").

Het is wettelijk vereist dat de bestuurder in het bezit is van een rijbewijs AM + een praktijkexamen brommobiel omdat de snelheid hoger is dan 25 km/uur.

 

Procedure:

Er dient een indicatie te zijn voor een vervoersvoorziening. En het collectief (rolstoel)taxivervoer is geen adequate voorziening. Er zal altijd een extern medisch advies worden aangevraagd, tenzij de voorziening al eerder is verstrekt in het kader van de Wvg of Wmo en er sprake is van onveranderde omstandigheden. De externe adviseur dient in alle gevallen te rapporteren of aanvrager gebruik kan maken van een elektrische buitenwagen en of deelname aan het verkeer verantwoord is.

 

Toekenningscriteria:

Er dient een indicatie te zijn voor een vervoersvoorziening (zie toekenningscriteria collectief vraagafhankelijk vervoer). Het gebruik van collectief (rolstoel)taxivervoer is echter op medische gronden niet mogelijk, zelfs niet met extra voorzieningen zoals begeleiding en/of taxi-indicatie. Ook het gebruik van individueel taxi- of rolstoeltaxivervoer, of een open elektrische buitenwagen (scootmobiel) is niet mogelijk. Een gesloten elektrische buitenwagen kan alleen dan verstrekt worden wanneer aanvrager is aangewezen op eigen vervoer. Een gesloten elektrische buitenwagen kan verstrekt worden indien het de goedkoopst compenserende voorziening betreft.

Aanvrager moet aantoonbaar zelfstandig gebruik kunnen maken van de gesloten elektrische buitenwagen en moet veilig aan het verkeer deel kunnen nemen.

 

Wijze van verstrekken:

Naturaverstrekking of persoonsgebonden budget. Ingeval van een naturaverstrekking, wordt het de gesloten elektrische buitenwagen in bruikleen verstrekt. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

In geval van een naturaverstrekking dient een bruikleenovereenkomst ondertekend te worden.

 

B.2.30 handbewogen rolstoel

Omschrijving:

Een voorziening die tot doel heeft de ergonomische belemmeringen ondervonden bij het verplaatsen in en om de woning op te heffen of te verminderen. De rolstoel kan voortbe­wogen worden door de aanvrager of door een ander persoon geduwd worden. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen duwwandelwagens of zelfbewegers. Het gaat dus niet om een rolstoel die elektrisch is aangedreven (zie hiervoor elektrische rolstoe­len).

 

Het gaat niet om hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, zoals loophulpmiddelen en werkstoe­len (ook wel binnen­stoelen genoemd). Deze laatste zijn vaak voorzien van meerdere zwenkwieltjes, maar niet geschikt voor verplaatsing buitenshuis.

Toekenningscriteria:

Aanvrager ondervindt op medische gronden ergonomische belemmeringen in het zich verplaatsen in en om de woning en is niet in staat om zich buiten de woning over een afstand van meer dan 500 meter lopend met of zonder hulpmiddel te verplaatsen. Er kan op medische gronden een onderscheid gemaakt worden in het gebruiks­doel van de rolstoel:

  • 1.

    Rolstoel voor verplaatsing buitenshuis (kortdurend gebruik): aanvrager is in staat om een transfer te maken en kan zich binnenshuis nog zelfstandig verplaat­sen, eventu­eel met ondersteuning van bijv. een loophulp­mid­del of meubilair.

  • 2.

    Rolstoel voor verplaat­sing binnens- en buitenshuis (semi-permanent ge­bruik): aanvrager is in staat om, al dan niet met hulp, een transfer te maken naar een standaardstoel. Verplaatsing van meer dan enkele meters binnens­huis is niet mogelijk zonder een rolstoel.

  • 3.

    Rol­stoel voor verplaatsing binnens- en buitenshuis (permanent gebruik): aanvrager is niet of nauwelijks in staat om een transfer te maken en is daarnaast voor elke verplaatsing binnenshuis afhanke­lijk van een rol­stoel.

 

Wijze van verstrekken:

Naturaverstrekking of persoonsgebonden budget. Ingeval van een naturaverstrekking, wordt de rolstoel in bruikleen verstrekt. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

In geval van een naturaverstrekking dient de aanvrager een gebruikersovereenkomst te verstrekken.

Opmerkingen:

Bij de selectie van de rolstoel spelen de volgende criteria een rol:

  • a.

    het gebruik

  • b.

    het gebruiksgebied

  • c.

    de aandrijving (mogelijkheden aanvrager of mantelzorg)

  • d.

    de zithouding

  • e.

    de meeneembaarhei­d

  • f.

    an­tropometrische gegevens

Op basis van deze factoren wordt een programma van eisen opgesteld, waaraan de rolstoel moet voldoen om een adequate voorziening te zijn voor de desbetreffende gebruiker. Aan de hand van dit programma en door middel van een passing wordt de goedkoopst compenserende rolstoel geselec­teerd.

 

B.2.31 hobbyruimten (aanpassingen aan)

Omschrijving:

Een aanpassing aan een woonruimte die gebruikt wordt voor het uitoefenen van een hobby. Een hobbyruimte is niet een primaire woonruimte.

Procedure:

Bij woningaanpassingen gaat het om het opheffen van ergonomische belemmeringen die het normale gebruik van de woning betreffen. Het gaat hierbij om normale elementaire woonfuncties zoals slapen, eten en lichaamsreiniging. Het gebruik van een hobby-, werk-, of recreatieruimte valt niet onder de compensatieplicht van de gemeente.

 

 

B.2.32 intercom

Omschrijving:

Een intercom is een huistelefoon met luidspreker(s). Het is communicatieapparatuur en valt daardoor niet onder de Wmo aanpassingen, maar onder de AWBZ. Aanpassingen die noodzakelijk zijn om de intercom te bedienen vallen wel onder de werking van de Wmo. Denk hierbij aan het aanbrengen van een verlengsnoer en/of handzender of het verplaatsen van de intercom.

Toekenningscriteria:

Aanpassingen aan de intercom kunnen worden verstrekt indien betrokkene problemen heeft met het tijdig bereiken van de voordeur in normale omstandigheden indien er aangebeld wordt. Betrokkene kan de voordeur wel bereiken, maar de intercom niet bedienen, vanwege ergonomische belemmeringen.

Wijze van verstrekken:

Aanpassingen aan de intercom worden als onroerende woonvoorziening in eigendom verstrekt. Verstrekking kan in natura of als persoonsgebonden budget.

Opmerkingen:

Indien een intercom aangevraagd wordt door ouders van gehandicapte kinderen, die bijvoorbeeld op een andere verdieping slapen dan wordt een intercom niet vergoed. Het gaat in dit geval om een spreek-/luisterverbinding, dat gebruikt wordt als communicatiemiddel. Communicatiemiddelen vallen onder de AWBZ en worden niet in het kader van de Wmo vergoed.

 

B.2.33 keuken aanpassingen

Omschrijving:

Een voorziening in de vorm van aanpassing aan en/of verbouwing van de keuken.

Te denken valt hierbij aan bijvoorbeeld:

  • a.

    verhoging/verlaging van het aanrecht;

  • b.

    het ophangen van keukenkastjes op een andere hoogte;

  • c.

    het plaatsen van apparatuur op een sokkel;

  • d.

    het plaatsen van een adequate keukenkraan;

  • e.

    het gedeeltelijk onderrijdbaar maken van het aanrecht;

  • f.

    het in hoogte verstelbaar maken van het aanrecht;

  • g.

    en indien van toepassing het creëren van vervangende kastruimte;

  • h.

    verrijd­ba­re kasten, korven, etc.

 

Aanpassing/verbouwing van een keuken valt onder een onroerende woonvoorzie­ning.

Toekenningscriteria:

Aanvrager ondervindt op medische gronden ergonomische belemmeringen in het normale gebruik van de keuken en zonder aanpassingen is gebruik van de keuken niet mogelijk.

Wijze van verstrekken:

Aanpassingen aan of verbouwing van een keuken vallen onder de onroerende woonvoorzieningen en worden verstrekt in eigendom van de eigenaar van de woning. Dit kan in natura of als persoonsgebonden budget.

 

Opmerkingen:

  • °

    Indien gebruik wordt gemaakt van een trippelstoel (hoog/laag verstelbaar), is een in hoogte verstelbare keuken niet noodzakelijk, maar kan volstaan worden met het (gedeeltelijk) onderrijdbaar maken van het aanrecht. Vaak kan volstaan worden met het verwijderen van een kastdeurtje. Eventueel kan aan de voorkant van het aanrecht een beugel aangebracht worden, indien aanvrager niet met de voeten bij de grond kan komen om zich voort te bewegen.

  • °

    Indien aanvrager rolstoelafhankelijk is en er is een partner die dezelfde keuken gebruikt, dan kan een hoog/laag verstelbare keuken eventu­eel noodzakelijk zijn. Afhankelijk van de taakverdeling tussen de part­ners/huisgenoten kan de goedkoopst/adequate voorziening ook een op 2 verschil­lende hoogten geplaatst werkblad zijn.

  • °

    Een elektrische hoog/laag keuken wordt alleen dan verstrekt, indien de werkhoogten van beide partners verschillend zijn en beide partners dusdanige belemmeringen ondervinden in de handfunctie, dat voor beiden een handmatige verstelling niet te bedienen is.

In een keuken zitten standaard 3 kastjes onder het aanrecht en 2 kastjes boven het aanrecht, meer kastruimte wordt door de Wmo niet vergoed. Alle keukenapparatuur wordt als algemeen gebruikelijk aangemerkt.

 

B.2.34 papegaai

Omschrijving:

Het betreft hier geen huisdier, maar een handgreep aan een koord of ketting die aan wand of plafond is bevestigd en die boven het hoofdeinde van een bed hangt. Het is een hulpmiddel om de ergonomische belemmeringen die een gehandicapte ondervindt bij het omhoog komen uit bed op te heffen of te verminderen.

Een papegaai kan ook als losse voorziening worden verstrekt, die bij het bed hoort. Indien het een losse voorziening betreft dient de aanvraag ingediend te worden bij de ziektekostenverzekeraar. Indien het een vaste voorziening betreft (bevestigd aan het plafond of aan de wand) betreft het een Wmo aanvraag.

Procedure:

Een papegaai die aan de muur wordt bevestigd, wordt verstrekt via de Wmo.

Een losse papagaai wordt via de Regeling Hulpmiddelen verstrekt (uitvoering door zorgverzekeraar).

Toekenningscriteria:

Aanvrager kan niet redelijkerwijs zelfstandig draaien en/of omhoog komen vanuit een liggende positie zonder een hulpmiddel boven het bed en het bevestigen van een papegaai is langdurig noodzakelijk, dus geen tijdelijk verpleegartikel.

 

Wijze van verstrekken:

De papegaai wordt in eigendom verstrekt. Verstrekking kan in natura of als persoonsgebonden budget.

 

 

B.2.35 patiёntenlift

Omschrijving:

Patiëntenliften zijn hulpmiddelen voor het boven en buiten de inrichtingselementen brengen van personen, die niet zelf voor de duur van dit transport, de totale lichaamsondersteunende kracht kunnen leveren.

 

Er zijn verschillende typen patiëntenliften:

  • 1.

    patiëntenliften over de vloer verrijdbaar (verplaatsingsbeweging over de vloer vindt met de hand plaats) zowel staliften als tilliften voorzien van een tilmat vallen hieronder;

  • 2.

    patiëntenliften via een bovenrail verplaatsbaar (zowel met de hand als elektrisch verplaatsbaar);

 

Er zijn verschillende mogelijkheden:

  • a.

    rail alleen voor een bepaalde transfer;

  • b.

    rail voor verplaatsing over een bepaald traject;

Afhankelijk van de te verwachten transfers en hun bestemming, de mogelijkheden van de gehandicapte en van de indeling van de woning en de aanwezige inrichtingselementen kan een keus voor een van de typen patiëntenliften gemaakt worden.

 

Procedure:

Bij het verstrekken van patiëntenliften dient tijdens de procedure bekeken te worden of het een voorziening betreft die verstrekt moet worden in het kader van de thuiszorg of van de Wmo.

Indien de patiëntenlift alleen door professionele hulpverleners wordt gebruikt (o.a. Thuiszorg), dient een aanvraag ingediend te worden bij de werkgever van de hulpverlener. Het betreft dan immers een voorziening die op basis van de ARBO-wetgeving door de werkgever aan het personeel verstrekt moet worden (de ARBO-wetgeving stelt n.l. dat een hulpverlener niet meer dan 15 kg. mag tillen).

Toekenningscriteria:

De gehandicapte ondervindt belemmeringen om zelfstandig of met hulp transfers te maken vanuit en naar verschillende inrichtingselementen in de woning (bijvoorbeeld van bed in rolstoel, bed naar douche etc.). Indien het alleen een verplaatsingsprobleem betreft van bed in rolstoel dient eerst bekeken te worden of een hoog-laag bed geen oplossing kan bieden (deze voorziening is aan te vragen bij de ziektekosten­verzekeraar).

Er moet sprake zijn van een individuele tilsituatie, waarbij de te verstrekken patiëntenlift niet alleen gebruikt wordt door professionele hulpverleners.

Wijze van verstrekken:

Verstrekking in natura en als persoonsgebonden budget. Indien het een plafondrail betreft komt het hele systeem bij de naturaverstrekking als onroerende woonvoorziening in bruikleen van de woningeige­naar, waarbij de eventueel benodigde tilmat als roerende woonvoorziening wordt verstrekt. Ook de roerende voorziening (een over de vloer verrijdbare tillift) wordt bij de naturaverstrekking in bruikleen gegeven. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

 

Opmerkingen:

Bij de keuze voor de tilmat dienen ook de mogelijkheden van de aanvrager en het gebruik vastgesteld te worden. Indien de tillift tevens wordt gebruikt voor transfers naar toilet, onder de douche of in bad, zullen er eventueel extra tilmatten of aanvullende voorzieningen verstrekt moeten worden. In dit geval is er namelijk sprake van meerdere tilsituaties, waarbij de aanvrager de ene keer nat, de andere keer droog wordt getild.

De adviseur moet uitspraken kunnen doen welke voorziening in ieder geval getroffen moeten worden.

 

B.2.36 rolstoelaanpassingen

Omschrijving:

Een aanpassing aan een rolstoel die tot doel heeft de rolstoel adequaat te maken en de belemmeringen die aanvrager ondervindt bij het gebruik van de rolstoel te vermin­de­ren of op te heffen.

Daarbij gaat het niet om middelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of andere wet of regeling.

Toekenningscriteria:

Er dient een indicatie te zijn voor een rolstoel. De aanvrager ondervindt op medische gronden ergonomische belemmeringen bij het zich verplaatsen in en om de woning. Zie ook: toekenningscriteria handbewogen rolstoel. De aanpassing moet tot doel hebben de rolstoel die aanvrager gebruikt adequaat te maken om de ergono­mische belemme­rin­gen die aanvrager ondervindt bij het verplaatsen met de rolstoel op te heffen of te verminderen.

Er moet altijd sprake zijn van medisch noodzakelijke aanpassingen en accessoires komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.

Wijze van verstrekken:

Aanpassingen aan een rolstoel worden als onderdeel van of in combinatie met de rolstoel in bruikleen verstrekt.

Opmerkingen:

Bij aanpassingen aan een rolstoel kan gedacht worden aan:

  • e.

    Relatief eenvoudige standaardaanpassingen, zoals een stokhouder, comfort-beensteunen, hoofdsteun, spaakbeschermers, schootskleed en dergelijke.

  • f.

    Meer complexe individuele aanpassingen, zoals anatomisch gevormde rugsteunen, op maat gemaakte aanpassingen.

 

Zie ook: sportrolstoel

B.2.37 rolstoelfiets

Omschrijving:

Een fiets met een plateau waarop een gewone rolstoel geplaatst kan worden;

Een fiets waar een rolstoel aangekoppeld kan. Procedure:

Een rolstoelfiets kan verstrekt worden i.p.v. het collectief vervoer of als aanvullende vervoersvoorziening.

Toekenningscriteria:

Er is een indicatie voor een vervoersvoorziening in de vorm van collectief vervoer, zie toekenningscriteria collectief vervoer. De rolstoelfiets kan verstrekt worden naast het collectief vervoer of als aanvullende vervoersvoorziening.

  • 1.

    In plaats van het collectief vervoer Naast het collectief vervoer kan betrokkene kiezen voor een rolstoelfiets.

  • 2.

    Als aanvullende vervoersvoorziening

 

Een rolstoelfiets kan toegekend worden als aanvulling op het collectief vervoer per taxi voor personen die een elektrische rolstoelindicatie hebben, maar door een lichamelijke of geestelijke handicap geen elektrische rolstoel kunnen besturen en zich dus buitenshuis niet kunnen verplaatsen.

Wijze van verstrekken:

Verstrekking in natura en als persoonsgebonden budget. In geval van een naturaverstrekking, wordt de rolstoelfiets bruikleen vertrekt. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

Opmerkingen:

Een rolstoelfiets wordt ook wel verstrekt indien een kind de beschikking heeft over een elektrische binnen-/buitenrolstoel.

 

 

B.2.38 scootmobiel/ duoscootmobiel

Omschrijving:

Scootmobielen, ook wel plateaurolstoelen of open elektrische buitenwagens met een eigen aandrijving. Het is een elektrisch aangedreven driewieler met kleine wielen onder een platte bodem waarop een stoel is bevestigd. Een scootmobiel wordt gebruikt voor het zich verplaatsen buitenshuis in de directe woonomgeving. De maximale actieradius bedraagt ongeveer 30 km. De maximum snelheid bedraagt ongeveer 15 km/uur.

Op een duoscootmobiel is plaats voor een tweede persoon.

 

Procedure: 

Een scootmobiel kan verstrekt worden als een vervoersvoorziening.

Een duo scootmobiel kan alleen dan worden toegekend als twee mensen (partners) gebruik moeten maken van een scootmobiel.

Toekenningscriteria:

Een scootmobiel kan verstrekt worden als vervoersvoorziening.

Als vervoersvoorziening:

Er dient een indicatie te zijn voor collectief vervoer (zie toekenningscriteria collectief vervoer). Indien het collectief vervoer per taxi niet toereikend is om te voorzien in de verplaatsings- en vervoersbehoefte van betrokkene dan is een aanvullende vervoersvoorziening in de vorm van een scootmobiel mogelijk, indien:

  • °

    Aanvrager een beperkte verplaatsingsafstand heeft, met of zonder hulpmiddel; en

  • °

    de bestemmingen duidelijk omschreven zijn (o.a. bezoeken aan familie in de directe omgeving, bibliotheek, kapper, boodschappen voor dagelijks onderhoud) en van structurele aard, bestemmingen zijn in de directe woonomgeving; en

  • °

    de woonomgeving geschikt is voor het gebruik van een scootmobiel (of in redelijkheid geschikt te maken); en

  • °

    er een mogelijkheid is voor stalling van de scootmobiel in of bij de woning en betrokkene zelfstandig in staat is om de scootmobiel te stallen en op te laden; en

  • °

    betrokkene moet in staat zijn zelfstandig de scootmobiel te besturen; dit houdt tevens in dat betrokkene in staat moet zijn zelfstandig en veilig aan het verkeer deel te kunnen nemen.

 

Wijze van verstrekken:

Naturaverstrekking en als persoonsgebonden budget. Een scootmobiel wordt in geval van een naturaverstrekking in bruikleen verstrekt. Betrokkene dient dan een bruikleenovereenkomst te ondertekenen. Ook de roerende voorziening (een over de vloer verrijdbare tillift) wordt bij de naturaverstrekking in bruikleen gegeven. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

Opmerkingen:

Bij de verstrekking van een scootmobiel dient duidelijk in kaart te worden gebracht wat de vervoersbehoefte van betrokkene is. Er dient bij de verstrekking van een scootmobiel goed bekeken te worden of een (duo)scootmobiel de goedkoopst compenserende voorziening is.

In sommige gevallen kan ook voorzien worden in een duwrolstoel en de regiotaxi.

Er bestaat de mogelijkheid om bij verstrekking van een scootmobiel ook een aantal rijlessen aan te vragen, indien betrokkene moeite heeft met het rijden met een scootmobiel of indien twijfels bestaan over de veiligheid van het rijden met een scootmobiel door betrokkene. Er wordt een drietal rijlessen verstrekt.

Gebruik van scootmobiel in het buitenland

Gebruik van de scootmobiel in het buitenland is toegestaan, mits het hoofdverblijf in de gemeente Zutphen is. Diegene aan wie de scootmobiel is verstrekt, dient zorg te dragen voor een adequate verzekering voor schade, verlies en repatriëring. In het buitenland kan geen beroep op de gemeente gedaan worden voor ondersteuning bij schade of reparatie. Kosten voor schade en reparatie gemaakt in het buitenland worden niet vergoed.

 

B.2.39 speelvoertuigen

Omschrijving:

Er zijn voor jonge gehandicapte kinderen voorzieningen beschikbaar die het midden houden tussen (therapeutische) speelvoertuigen en mobiliteitshulpmiddelen. Het gaat hierbij om speelmobielen en kruiphulpmiddelen. Voor de ontwikkeling van gehandicapte kinderen zijn deze voertuigen belangrijke voorzieningen.

Toekenningcriteria:

Er dient een indicatie te zijn voor een rolstoel. Het kind kan zich niet kruipend of lopend verplaatsen en dit zou gezien de leeftijd van het kind al wel moeten kunnen.

De voorziening kan toegekend worden indien dit van belang is voor de ontwikkeling van het kind en een handbewogen rolstoel biedt géén adequate oplossing.

Wijze van verstrekken:

Verstrekking in natura en als persoonsgebonden budget. Bij verstrekking in natura wordt de voorziening in bruikleen verstrekt. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

 

Opmerkingen:

Normaal gesproken wordt een speelvoertuig in plaats van een rolstoel verstrekt. Het kan echter in uitzonderingsgevallen voorkomen dat jonge kinderen al overweg kunnen met een rolstoel, maar om te kunnen spelen met leeftijdsgenootjes toch ook een beroep doen op een speelvoertuig als extra voorziening. Eventueel kan dan op basis de hardheidsclausule toch een rolstoel én een speelvoertuig verstrekt worden. Het speelvoertuig kan dan gezien worden als een ontwikkelingsgerichte voorziening (in tegenstelling tot bijvoorbeeld een driewielfiets).

 

B.2.40 sportrolstoel

Omschrijving:

Een rolstoel speciaal geschikt voor het beoefenen van gehandicaptensport. De rolstoelen vertonen meestal de volgende kenmerken:

  • a.

    scheefstand van de grote wielen, ter voorkoming van inklemming van de handen als men langs elkaar rijdt en ter vergroting van de stabiliteit.

  • b.

    een instelbare wielbasis.

  • c.

    een doorlopende voetenplank.

  • d.

    niet vouwbaar frame (box-frame)

 

Toekenningscriteria:

Aanvrager moet voor sportbeoefening om medische redenen aangewezen zijn op een rolstoel.

Aanvrager moet in staat zijn tot en aantoonbaar in de praktijk deelnemen aan een tak van sport.

Er geldt geen inkomensgrens voor het verstrekken van een sportrolstoel.

Wijze van verstrekken:

Een sportrolstoel wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De tegemoetkoming is voor aanschaf en onderhoud van de rolstoel. De vergoeding kan één keer in de drie jaar worden verstrekt.

Zie voor bedragen tabel 1.

B.2.41 sportprothese

Omschrijving:

Mensen die één of meerdere ledematen missen, maken soms gebruik van een prothese. Het kan zo zijn dat voor het sporten een aangepast prothese nodig is. Een sportprothese.

 

Toekenningscriteria:

Aan mensen die aangeven voor het sporten afhankelijk te zijn van een sportprothese, kan deze worden toegekend. Het moet daarbij gaan om recreatieve sportbeoefening. Sportprotheses voor niet regelmatige sportbeoefening (bv wintersport) worden ook niet vergoed.

 

Wijze van verstrekken:

Een sportprothese wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De tegemoetkoming is voor aanschaf en onderhoud van de prothese. De vergoeding wordt één keer per drie jaren verstrekt.

Zie voor bedragen tabel 1.

 

 

B.2.42 tandem

Omschrijving:

Een rijwiel voor twee fietsende personen achter elkaar.

Een fietsmogelijkheid voor personen die zonder hulp van een bestuurder niet zelfstandig tot fietsen in staat zijn. Hierbij kan gedacht worden aan visueel gehandicapten (slechtzienden of blinden) of aan sommige groepen motorisch gehandicapten of aan verstandelijk gehandicapten, waarvoor het noodzakelijk is dat een ander een vast tempo aangeeft en het stuur ter hand neemt.

 

Procedure:

Een tandem kan ver­strekt worden in plaats van collectief vervoer per taxi als goedkoopst compenserende vervoersvoorziening of als een aanvullende vervoersvoorziening voor kinderen.

Toekenningscriteria:

Er is een indicatie voor een vervoersvoorziening (zie toekenningscriteria collectief vervoer). Een tandem kan tevens toegekend worden als aanvulling op het collectief vervoer voor kinderen:

  • a.

    als zij nog niet in staat zijn zelfstandig sociale contacten te onderhouden door middel van het collectief vervoer en

  • b.

    waarbij de voorziening ingezet wordt om vaardigheden te ontwikkelen om zelfstandig sociale contacten te kunnen onderhouden (ontwikkelingsgericht).

  • c.

    als zij verstandelijk en/of lichamelijk gehandicapt zijn.

Wijze van verstrekken:

Verstrekking in natura en als persoonsgebonden budget. Bij verstrekking in natura wordt de voorziening in bruikleen verstrekt. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten. Bij de naturaverstrekking is een bruikleenovereenkomst van toepassing.

Opmerkingen:

De tandem valt niet onder de compensatieplicht van de gemeente in het kader van de Wmo, als de voorziening louter gericht is op ontwikkeling en ontspanning. Alleen als er sprake is van een aantoonbare vervoersbehoefte kan een derge­lijke voorziening worden verstrekt. De gemeente Zutphen wil vooral de jonge groep gehandicapten, die anders de ervaring van fietsen moeten missen, door het ontwik­kelingsgericht toekennen van een tandem toch tegemoet ko­men.

Oudere gehandicapten kunnen alleen dan voor een tandem in aanmerking komen bij een indicatie voor een ver­voersvoorziening en met een aantoonbare vervoersbehoefte voor een tandem.

 

B.2.43 Taxi, collectief vraagafhankelijk vervoer per taxi

Omschrijving:

Vraagafhankelijke deeltaxi voor vervoer van deur tot deur in de gemeente Zutphen. Kenmerkend is dat de rit vooraf aangemeld moet worden en de taxi gedeeld wordt met andere reizigers. Het kan daarom voorkomen dat de rit niet rechtstreeks van deur tot deur verloopt. De kosten worden berekend volgens het principe van de zones in het openbaar vervoer. Een begeleider reist gratis mee, als daar een indicatie voor is. In alle andere gevallen betaalt de begeleider het geldende tarief voor niet Wmo geïndiceerde.

 

Procedure:

De gemeente hanteert het principe van het primaat van het collectief vervoer. Dit betekent dat eerst zal worden beoordeeld of een aanvra­ger gebruik kan maken van het collec­tief vraagafhankelijk vervoer.

Toekenningscriteria:

Iemand komt in aanmerking voor collectief vervoer, wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van de persoonskenmerken:

- het gebruik (en/of de toegang) van het openbaar vervoer; of

- het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.

De maximaal haalbare loopafstand is 800 meter in 20 minuten. De afstand van 800 meter is gebaseerd op de haltedichtheid van het openbaar vervoer in stedelijk gebied.

Wijze van verstrekken:

In natura door middel van het verstrekken van een vervoerspas­je met een magneetstrip met een uniek kenmerk. Op vertoon van dit pasje kan de aanvrager, tegen betaling van de ritprijs, onbeperkt gebruik maken van het collectief vraagafhankelijk vervoer.

Voor deze voorziening is geen persoonsgebonden budget mogelijk.

Opmerkingen:

Het niet aanwezig zijn of slecht bereikbaar zijn van het openbaar vervoer vanuit een woning van aanvrager wordt niet als criterium meegewogen.

Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Een therapie waardoor de angst/blokkade opgeheven kan worden is een betere oplossing. Indien het probleem therapeutisch echter niet opgelost kan worden is er wel een langdurige noodzaak voor een vervoersvoorziening.

Voor personen die in een AWBZ voorziening verblijven met een indicatie voor de functie Verblijf, is het van belang dat een zelfstandige vervoersbehoefte wordt aangetoond. Vuistregel is dat wanneer de persoon het terrein van de instelling of de directe woonomgeving niet zelfstandig mag verlaten, er geen sprake is van een zelfstandige vervoersbehoefte.

NB: de verordening moet op dit punt zo gelezen worden dat deze beperking ook geldt voor de collectieve en individuele vervoersvoorziening.

Begeleiding bij vervoer 

Indien een aanvrager niet zelfstandig kan reizen, is het mogelijk om een begeleiderspas te verstrekken. De begeleider reist dan gratis mee. Daaraan kleeft overigens wél een bezwaar, omdat de begeleider mee moet reizen bij ritten die wél zelfstandig afgelegd kunnen worden. Dat komt bijvoorbeeld wel voor op een bekende route voor een verstandelijk gehandicapte, maar die op niet voorspelbare routes aanmerkelijke onrust vertoond.

 

B.2.44 Taxi, regiotaxi begeleidersvoorziening

Omschrijving:

De mogelijkheid om bij het collectief vraagafhankelijk vervoer per taxi een noodzakelijke begeleider mee te nemen zonder dat hier voor de gehandicapte kosten aan zijn verbonden.

Procedure:

Er dient een indicatie voor het collectief vervoer te zijn en aanvrager kan hier­van zonder begeleiding geen zelfstandig gebruik maken.

Er is een inkomenstoets van toepassing voor de aanvrager.

 

Toekenningscriteria:

Aanvrager ondervindt op medische gronden functionele belemmeringen en kan zonder begeleiding geen gebruik maken van het collectief vervoer.

Een begeleidersvoorziening wordt verstrekt als een gehandicapte niet in staat is zelfstandig met het taxivervoer van deur tot deur te rei­zen. In principe helpt de chauffeur binnen redelijke grenzen de klant bij het in- en uitstappen en het begeleiden van en naar de toegangsdeur van de instapplaats en de plaats van bestem­ming.

Tevens wordt bij de afweging de mogelijkheid om veilig zelf­standig gebruik te kunnen maken van het taxivervoer beoor­deeld, hoe vaak en in welke situaties begeleiding noodzakelijk is, en of het niet toekennen van een begeleidersvoorziening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

 

Wijze van verstrekken:

De gemeente verstrekt de voorziening in natura. Aan de “vervoerder” wordt doorgegeven dat één begeleider gratis meereist met betrokkene.

Opmerkingen:

Het collectief vraagafhankelijk taxivervoer is bedoeld voor het onderhouden van sociaal maatschappelijke contacten. Begeleiding voor bezoek aan medisch specialisten valt onder het ziekenvervoer en wordt daarom niet als argument voor begeleiding geaccepteerd.

Wel zal in de regel aan een rolstoelafhankelijke aanvrager, die niet in staat is zich redelijkerwijs meestentijds zelfstandig te verplaatsen en dus geduwd dient te worden, een begeleiders­voorziening worden toegekend. Bij een vast verplaat­sings­pa­troon met vervoer van deur tot deur kan ook zonder een begelei­ders­voor­ziening gebruik gemaakt worden van het taxivervoer.

Voor de incidentele behoefte aan een begeleider, bijvoorbeeld voor het halfjaarlijks bezoeken van kledingzaken in een win­kelcentrum of vergelijkbare activiteiten, zal in de regel géén begeleidersvoorziening worden toegekend. De gemeente kent immers al de mogelijkheid voor het reizen met taxivervoer voor alle burgers.

 

B.2.45 Taxi, rolstoeltaxivervoer

Omschrijving:

Een taxi met de mogelijkheid hierin een persoon in een rolstoel gezeten te vervoeren.

 

Toekenningscriteria:

Er dient een indicatie te zijn voor een vervoersvoorziening in de vorm van collectief vervoer (CVV) (zie toekenningscriteria collectief vervoer). Het collectief vervoer is tevens op vervoer per rolstoel ingesteld. De aanvrager moet in een rolstoel vervoerd worden en kan geen transfer maken van rolstoel naar autostoel.

 

Artikel 5.4 biedt de mogelijkheid een inkomensgrens te stellen voor bepaalde vervoersvoorzieningen. Deze inkomensgrens is in de gemeente Zutphen 1,5 keer het netto inkomen voor de Wet werk en bijstand, inclusief vakantietoeslag en inkomen uit vermogen met een fictief rendement van 4%, zoals genoemd in artikel 5.1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen.

Aanvragers met een inkomen boven deze grens kunnen bepaalde vervoersvoorzieningen niet krijgen. Het zijn dan de voorzieningen die de auto betreffen of voorzieningen die daaraan gelijk te stellen zijn. Dat is bijvoorbeeld de taxi. Voor een rolstoeltaxi geldt, dat als de auto algemeen gebruikelijk is, van de rolstoeltaxi alleen het taxigedeelte algemeen gebruikelijk is. Dat wil zeggen dat als vergoeding of persoonsgebonden budget uitsluitend het verschil tussen beide vergoedingen kan worden toegekend.

 

Wijze van verstrekken:

Binnen Zutphen in de vorm van collectief rolstoeltaxivervoer, waarvoor dezelfde regels van toepassing zijn als voor het collectief vervoer. Het CVV rijdt zowel binnen als buiten de gemeentegrenzen.

 

Opmerkingen:

Het CVV kan een (opklapbare) rolstoel altijd meenemen. Bij het aanmelden geeft de gebruiker aan dat hij/zij een rolstoel heeft en of hij/zij zittend in de rolstoel vervoerd moet worden.

Indien rolstoeltaxivervoer verstrekt wordt dient de rolstoel voorzien te worden van een mogelijkheid een taxifixatieklem te bevestigen. De rolstoel kan dan veilig in de rolstoeltaxi. Deze bevestiging voor de klem wordt ook door de Wmo vergoed. De taxiklem hoort bij de inventaris van de bus.

 

 

B.2.46 Taxi, individuele taxikostenvergoeding

Omschrijving:

Indien het gebruik van CVV niet mogelijk is, kan een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de taxi worden toegekend.

 

Toekenningscriteria:

Er dient een contra-indicatie voor het CVV te zijn.

 

De verordening biedt de mogelijkheid een inkomensgrens te stellen voor bepaalde vervoersvoorzieningen. Deze inkomensgrens is in de gemeente Zutphen 1,5 keer het netto inkomen voor de Wet werk en bijstand, inclusief vakantietoeslag en inkomen uit vermogen met een fictief rendement van 4%, zoals genoemd in artikel 5.1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen.

Aanvragers met een inkomen boven deze grens kunnen bepaalde vervoersvoorzieningen niet krijgen. Het zijn dan de voorzieningen die de auto betreffen of voorzieningen die daaraan gelijk te stellen zijn. Dat is bijvoorbeeld de taxi. Voor een rolstoeltaxi geldt, dat als de auto algemeen gebruikelijk is, van de rolstoeltaxi alleen het taxigedeelte algemeen gebruikelijk is. Dat wil zeggen dat als vergoeding of persoonsgebonden budget uitsluitend het verschil tussen beide vergoedingen kan worden toegekend.

 

Wijze van verstrekken:

De taxikostenvergoeding wordt in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt.

 

B.2.47 thermostaatkraan 

Omschrijving:

Een kraan waarbij men voordat men de kraan opent de temperatuur van het water in kan stellen. Bij gebruik van deze kraan hoeft men dus niet meer het koude en warme water te mengen.

Toekenningscriteria:

Een thermostaatkraan is een algemeen gebruikelijke voorziening en komt niet voor vergoeding in aanmerking. Uitzondering op deze regel is de situatie waarin de aanvrager voor het eerst en plotseling geconfronteerd wordt met een beperking waardoor de temperatuur onvoldoende kan worden waargenomen of ingesteld. Voorbeeld hiervan kan een hemiplegie zijn.

 

 

B.2.48 toilet op etage

Omschrijving:

Als traplopen moeilijk gaat, is toiletgang ’s nachts lastig als er geen toilet op de bovenverdieping aanwezig is. Daarom wordt soms om een extra toilet op de bovenverdieping gevraagd.

Procedure:

Uitgangspunt is dat er géén extra toilet wordt gerealiseerd. Een losse toiletstoel wordt hierbij als goedkoopst compenserende voorziening gezien. Als traplopen moeilijk is, wordt veelal een traplift verstrekt. Daarmee is het toilet op benedenverdieping bereikbaar. Ook verhuizen naar een gelijkvloerse woning is nogal eens een goede oplossing.

Toekenningscriteria:

Een toilet op de etage zal in individuele situaties worden verstrekt. Het moet dan gaan om een combinatie van problemen (moeilijk traplopen, regelmatig toiletgebruik ’s nachts, moeilijk op kunnen houden, problemen met legen toiletemmer). In de meeste situaties volstaat een losse voorziening

 

Wijze van verstrekken:

Indien toch een toilet wordt gerealiseerd, zal deze als onroerende woonvoorziening in eigendom van de woningeige­naar worden verstrekt.

 

B.2.49 transferhulpmiddelen

Omschrijving:

Transferhulpmiddelen zijn hulpmiddelen voor het horizontaal verplaatsen van personen die zich niet staand kunnen verplaatsen.

Procedure:

Bij het verstrekken van transferhulpmiddelen dient tijdens de procedure bekeken te worden of het een voorziening betreft die verstrekt moet worden in het kader van de Thuiszorg of van de Wmo. Indien het transferhulpmiddel alleen door professionele hulpverleners wordt gebruikt (o.a. Thuiszorg), dient de aanvraag ingediend te worden bij de werkgever van de hulpverlener. Het betreft dan immers een voorziening die op basis van de ARBO-wetgeving door de werkgever aan het personeel verstrekt dient te worden.

 

Toekenningscriteria:

De gehandicapte ondervindt door een medische noodzaak belemmeringen in het staand maken van een transfer en is hiervoor aangewezen op een hulpmiddel (bijvoorbeeld van bed naar rolstoel, van rolstoel in de auto, enz.).

Er moet sprake zijn van een individuele tilsituatie, waarbij het te verstrekken hulpmiddel niet alleen gebruikt wordt door professionele hulpverleners.

Wijze van verstrekken:

Verstrekking in natura en als persoonsgebonden budget. Bij verstrekking in natura wordt de voorziening Afhankelijk van het soort middel in bruikleen of in eigendom verstrekt.

Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

 

Opmerkingen:

Er kan hierbij gedacht worden aan een transferplank.

 

B.2.50 traplift

Omschrijving:

Een woonvoorziening die bedoeld is om ergonomische belemmeringen bij het traplopen op te heffen (verticaal verplaatsen). Afhankelijk van de situatie in de betreffende woning en/of de handicap zijn de volgende trapliften mogelijk:

  • a.

    stoeltraplift

  • b.

    plateaulift

  • c.

    stalift

 

Procedure:

Tijdens de procedure dient in overleg met de aanvrager bekeken te worden of verhuizen naar een gelijkvloerse woning niet een goedkopere compenserende voorziening is.

Toekenningscriteria:

De gehandicapte ondervindt belemmeringen bij het traplopen en traplopen is medisch gezien niet meer mogelijk of medisch gezien niet meer verantwoord.

Er dient altijd een afweging gemaakt te worden of goedkopere, adequate voorzieningen mogelijk zijn om de belemmeringen die de aanvra­ger ondervindt bij het traplopen te verminderen en/of te heffen. Te denken valt hierbij aan bijvoorbeeld een extra trapleu­ning, verhuizing naar een gelijkvloerse woning, etc.

Wijze van verstrekken:

Verstrekking uitsluitend in natura. De voorziening wordt in bruikleen verstrekt.

Opmerkingen:

Gezien het vaak relatief kortdurend gebruik van een traplift en het feit dat het gaat om een vrij kostbare voorzie­ning, wordt de traplift in bruikleen verstrekt. Sinds een aantal jaren zijn trapliften of delen van trapliften herbruikbaar. Er is een speciale traplift (de flexierail) ontwik­keld, die is opgebouwd uit modu­les. Hier­door is hergebruik mogelijk. Van de bestaande onder­delen, eventueel aange­vuld met extra modules, kan een voor een andere woning geschikte trap­lift gemaakt worden.

Een traplift wordt in de regel niet geplaatst in een gemeenschappelijke ruimte.

 

 

B.2.51 uitraasruimte

Omschrijving:

Een kamer (verblijfsruimte) waarin een psychisch / verstandelijk gehandicapte die gedragsproblemen heeft zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een psychische / verstandelijk handicap kan tot gedragsproblemen leiden, zoals zelfverwonding, vernielzucht, ongecontroleerde driftuitingen of apathie.

De uitraasruimte vormt een uitzondering op het beginsel dat woonvoorzieningen worden verstrekt ter compensatie van problemen bij het normale gebruik van de woning. Deze voorziening heeft een specifiek doel, namelijk het tot rust doen komen van personen met een specifieke beperking.

Procedure:

Er wordt altijd een extern medisch advies gevaagd worden om de medische noodzaak vast te stellen.

 

Toekenningscriteria:

Betrokkene heeft een medische aandoening waardoor hij ernstig ontremd gedrag vertoont. Door het niet creëren van een uitraasruimte ontstaat voor zowel betrokkene als zijn omgeving een onhoudbare situatie. De uitraasruimte is bedoeld om de gehandicapte, die dergelijke problemen ondervindt te beschermen tegen zichzelf, evenals om de ouders/verzorgers in staat te stellen om beter toezicht uit te oefenen. Daarbij moet het er om gaan dat de uitraasruimte het belang van de gehandicapte moet dienen. Gaat het bij de gevolgen van de gedragsproblemen niet om de belangen van de gehandicapte maar om die van anderen, dan is geen sprake van een uitraasruimte in de zin van artikel 1, lid 1 onder e, van de Wet voorzieningen gehandicapten. De uitraasruimte is dus uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, hoewel dat wel een mogelijk neveneffect kan zijn van verstrekking.

 

Wijze van verstrekken:

In eerste instantie zal bekeken moeten worden of een bestaande ruimte in de woning kan volstaan als uitraasruimte. Indien dit niet het geval is zal een aanbouw gerealiseerd moeten worden. Verstrekking kan in natura of als persoonsgebonden budget. De voorziening wordt eigendom van de woningeigenaar.

Op basis van deskundigenadvies (vooral een advies van een onafhankelijke psychiater, psycholoog of orthopedagoog kan van belang zijn) zal op individuele basis worden vastgesteld aan welke eisen de uitraasruimte moet voldoen. Waar mogelijk zullen bestaande ruimten worden aangepast, bijvoorbeeld de slaapkamer van de persoon voor wie de uitraaskamer nodig is.

Met het oog op de beperking, de gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, zal de ruimte in de regel beperkt van omvang zijn. Aanwezige voorzieningen zijn gericht op het doel van de uitraaskamer, het tot rust laten komen. Doorgaans zal de ruimte daarom prikkelarm en veilig moeten zijn, en ook zijn uitgerust met voorzieningen die toezicht mogelijk maken. Voor zover dat geen technische apparatuur is kan dat onder de voorziening vallen.

 

B.2.52 verhuiskostenvergoeding

Omschrijving:

Een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en/of herinrichtingskosten.

Procedure:

De verhuiskostenvergoeding moet worden aangevraagd bij de gemeente waar aanvrager op dat moment ingeschreven staat in de gemeentelijke basisadministratie, dus niet bij de gemeente waar aanvrager eventueel naar toe wil verhuizen.

De aanvraag voor een verhuiskostenvergoeding moet ingediend te worden bij de gemeente voordat een woning geaccepteerd is. Uitbetaling van de verhuiskostenvergoeding vindt plaats nadat de huurovereenkomst getekend is.

 

Toekenningscriteria:

Aanvrager ondervindt op medische gronden (ergonomische) belemmeringen in de huidige woning en verhuizing is de goedkoopst compenserende voorziening. Een verhuizing moet op medische gronden geïndiceerd zijn.

 

Voorwaarde voor het verkrijgen van een verhuiskostenvergoeding is dat de aanvrager verhuist naar een voor de aanvrager adequate woning, dat wil zeggen naar een woning die de ergonomische belemmeringen in voldoende mate opheft. Over het algemeen betekent dit dat aanvrager verhuist naar een woning die voldoende faciliteiten (badkamer en slaapkamer) biedt op gelijkvloers niveau.

 

Er wordt slechts een vergoeding verleend indien:

  • a.

    De toekenning van de woning heeft plaatsgevonden op basis van een medische urgentie verstrekt door de gemeente Zutphen; en

  • b.

    De verhuizing niet heeft plaatsgevonden voordat burgemeester en wethouders op de aanvraag hebben beschikt, tenzij zij daar schriftelijk toestemming voor hebben verleend, of achteraf maar uiterlijk binnen drie maanden na verhuizing de noodzaak alsnog kan worden vastgesteld; en

  • c.

    De gehandicapte niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen; en

  • d.

    De gehandicapte niet verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is om heel het jaar door bewoond te worden; en

  • e.

    De gehandicapte niet verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een verzorgingshuis; en

  • f.

    De gehandicapte niet verhuisd is in verband met de aanvaarding van een werkkring elders; en

  • g.

    In de verlaten woonruimte belemmeringen ondervonden zijn en de nieuwe woonruimte geschikt is dan wel met minder kosten dan de te verlaten woonruimte geschikt te maken is. Zie ook artikel 5.3 Primaat van verhuizen

Wijze van verstrekken:

Een verhuiskostenvergoeding wordt verstrekt in de vorm van een forfaitair bedrag dat uitbetaald wordt aan aanvrager. Voor de hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt verwezen naar het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen.

Opmerkingen:Zie ook artikel 4.9 van de beleidsregels. Het college verstrekt in beginsel geen financiële tegemoetkoming voor verhuis- en herinrichtingskosten, als de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat op de aanvraag is beschikt, tenzij achteraf, maar uiterlijk binnen drie maanden na verhuizing, alsnog kan worden vastgesteld dat er problemen bij het normale gebruik van de woning werden ondervonden in de verlaten woning. Als dat niet meer kan, is dat reden voor afwijzing. Bovendien moet het ook zo zijn dat verhuizen de goedkoopst adequate oplossing is.

 

Indien er nog aanpassingen in de nieuwe woning noodzakelijk zijn dienen deze aanpassingen aangevraagd te worden bij de gemeente waar de aan te passen nieuwe woning staat.

 

 

B.2.53 vijfde wiel / handbike 

Omschrijving:

Een wiel dat met een adapter voor aan de rolstoel wordt beves­tigd en door een ketting en handpedalen aangedreven wordt. Met een vijfde wiel/handbike kan een gehandicapte met minder inspan­ning korte en middel­lange afstanden beter of sneller overbruggen.

 

Procedure:

Als de aanvraag gericht is op het aanpassen van een rolstoel die is verstrekt door de

Bedrijfsver­eniging dient te worden nagegaan of:

  • 4.

    de bedrijfsvereniging toestemming geeft voor bevestiging van het middel aan de rolstoel; of

  • 5.

    de bedrijfsvereniging een dergelijke voorziening niet eerder heeft verstrekt; of

  • 6.

    een dergelijke voorziening wel is verstrekt, maar om technisch-economische reden vervangen dient te worden (bewijsstuk overleggen).

Toekenningscriteria:

Een vijfde wiel kan verstrekt worden als aanpassing aan de rolstoel of als aanvullende vervoersvoorziening. De aanvrager moet in staat zijn het vijfde wiel zelf aan en af te koppelen.

Aanvrager is geïndiceerd voor een vervoersvoorziening in het kader van de Wmo en is rolstoelafhankelijk. Indien collectief vervoer per taxi niet toereikend is om te voorzien in de verplaatsings- en vervoersbehoefte van betrok­kene dan is een aanvullende vervoersvoorziening in de vorm van een vijfde wiel mogelijk indien:

  • a.

    aanvrager is jong zodat de voorziening beschouwd kan worden als ontwikkelingsgericht; en

  • b.

    de bestemmingen zijn duidelijk omschreven (o.a. bezoeken aan familie in directe omgeving, bibliotheek, kapper, boodschappen voor dagelijks onderhoud) en van structurele aard; en

  • c.

    de woonomgeving is geschikt voor het gebruik van een rolstoel met vijfde wiel.

Wijze van verstrekken:

Verstrekking in natura en als persoonsgebonden budget. Bij verstrekking in natura wordt de voorziening in bruikleen verstrekt. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

Opmerkingen:

Het adaptergedeelte verschilt per merk en type rolstoel. Het vijfde wiel/ handbike wordt bij voorkeur aan een vast frame gemonteerd. Vooral moet vastgesteld worden of de rolstoel van de aanvrager voor een dergelijke voorziening geschikt is.

 

B.2.54 zonneschermen, elektrisch bedienbaar maken

Omschrijving:

Zonneschermen die met behulp van een elektromotor uitgezet en ingehaald kunnen worden. Het gaat hierbij om een voorziening die als algemeen gebruikelijk wordt geacht.

Procedure:

Afwijzen op basis van de Verordening individuele voorzieningen gemeente Zutphen (geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is).

Opmerkingen:

Zonneschermen zijn een algemeen gebruikelijke voorziening. Elektrisch bedienbare zonneschermen zijn ook algemeen gebruikelijk.

 

Bijlage 3 Overzicht regeling per voorziening

Een alfabetische, niet-uitputtende lijst van voorzieningen voor gehandicapten en chronisch zieken, met tussen haken de wet of regeling waarop de voorziening is gebaseerd.

  • -

    Aangepaste auto [Wmo]

  • -

    Aangepaste fiets [Wmo]

  • -

    Aangepaste fiets met hulpmotor [Wmo]

  • -

    Aangepaste stoel [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Aangepaste tafel [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Aankleedtafel voor kinderen [Wmo, indien beleid]

  • -

    Aankoppelfiets (fietswiel gekoppeld aan een rolstoel) [Wmo indien beleid]

  • -

    Aanpassingen aan auto [Wmo, m.u.v. lopende bruikleenvoorzieningen o.g.v. WIA]

  • -

    Aanpassingen aan binnenschip [Wmo]

  • -

    Aanpassingen aan rolstoel [Wmo, m.u.v. lopende bruikleenvoorziening o.g.v. WIA]

  • -

    Aanpassingen aan sportrolstoel i.v.m. de handicap [Wmo]

  • -

    Aanpassingen aan vervoermiddel [Wmo, m.u.v. lopende bruikleenvoorziening o.g.v. WIA]

  • -

    Aanpassingen aan woonwagen [Wmo]

  • -

    Aanpassingen in ADL-clusterwoning [Regeling subsidies AWBZ en Regeling Zorgverzekering]

  • -

    ADL-assistentie [Regeling subsidies AWBZ en Regeling Zorgverzekering]

  • -

    ADL-clusterwoning [Regeling subsidies AWBZ en Regeling Zorgverzekering]

  • -

    ADL-unit [Regeling subsidies AWBZ en Regeling Zorgverzekering]

  • -

    Afdroogtafel [Wmo]

  • -

    Alarmeringsapparatuur [Wmo]

  • -

    Alarmintercomsysteem in ADL-clusters [Regeling subsidies AWBZ en Regeling Zorgverzekering]

  • -

    Allergeenvrije matras- en kussenhoes [geen vergoeding]

  • -

    Anti-decubituskussen in auto en rolstoel [Wmo]

  • -

    Anti-decubituskussen, m.u.v. in auto en rolstoel [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Anti-decubitusmatras en -overtrek [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Apparatuur voor positieve uitademingsdruk [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Autoaanpassing [Wmo indien beleid, m.u.v. lopende bruikleenvoorzieningen o.g.v. WIA]

  • -

    Autokeuringskosten [Wmo, indien gemeentelijk beleid]

  • -

    Autokostenvergoeding [Wmo of WIA indien voor werkvervoer]

  • -

    Autorijlessen [Wmo, indien noodzakelijk i.v.m. de vervoersvoorziening of WIA indien voor werkvervoer]

  • -

    Autostoel (speciale) [Wmo, m.u.v. lopende bruikleenvoorzieningen o.g.v. WIA]

  • -

    Autoverzekering [Wmo, indien gemeentelijk beleid]

  • -

    Autozitje [Wmo, indien niet algemeen gebruikelijk]

  • -

    Badlift [Wmo]

  • -

    Badstoel [Wmo]

  • -

    Badzitje [Wmo]

  • -.

    Bagagetas bij rolstoel [Wmo, indien gemeentelijk beleid]

  • -

    Bandenpomp bij rolstoel [Wmo, indien gemeentelijk beleid]

  • -

    Bedbox [Wmo indien beleid]

  • -

    Bedgalg/papagaai (losstaande) [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Bedgalg/papagaai (muur- of plafondbevestiging) [Wmo]

  • -

    Bedleestafel [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Bedlift [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Bedverhogers [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Bed in speciale uitvoering [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Bedportaal [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Bedverkorter/-verlenger [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Beenzak voor rolstoel [Wmo, indien gemeentelijk beleid]

  • -

    Begeleidingskosten collectief vervoer [Wmo]

  • -

    Begeleidingskosten openbaar vervoer [Gratis met NS-begeleiderskaart]

  • -

    Binnenschip (aanpassing) [Wmo]

  • -

    Blindengeleidehond [Regeling subsidies AWBZ en Regeling Zorgverzekering]

  • -

    Blindentaststok [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Boodschappennet bij rolstoel [Wmo, indien gemeentelijk beleid]

  • -

    Box (aangepaste) [Wmo indien beleid]

  • -

    Braille-computers [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Braille-horloge [geen vergoeding]

  • -

    Bril gecombineerd met bijzondere gezichtshulpmiddelen [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Bruikleenauto [Wmo indien beleid]

  • -

    Buggy, aangepast [Wmo]

  • -

    Buitenwagen [Wmo]

  • -

    Collectief vervoersysteem [Wmo]

  • -

    Communicatieapparatuur (aangepast) [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Computer met toebehoren, op indicatie [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Contactlenzen, op zeer strikte indicatie [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Dekenboog [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Dieetkosten [voor dieetpreparaten: Regeling Hulpmiddelen / voor dieetproducten: WWB]

  • -

    Douchebrancard [Wmo]

  • -

    Douche- en toiletstoel [Wmo]

  • -

    Douchestretcher [Wmo]

  • -

    Dovenbel [Wmo]

  • -

    Doventelefoon en teksttelefoon [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Doventolk [Regeling subsidies AWBZ en Regeling Zorgverzekering]

  • -

    Draaischijf om van bed op stoel te komen [Wmo]

  • -

    Driewielfiets [Wmo]

  • -

    Duwwandelwagen [Wmo]

  • -

    Eetapparaat dat niet algemeen gebruikelijk is [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Elastische kousen [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Elektrische buitenwagen [Wmo]

  • -

    Elektrische rolstoel [Wmo]

  • -

    Elektrische schrijfmachine [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Faxapparaat [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Fietszitje (speciaal) [Wmo]

  • -

    Fiets (aangepast) [Wmo]

  • -

    Gebruikskosten bruikleenauto en eigen auto [Wmo]

  • -

    Gehandicaptenparkeerkaart B, P, B/P[gemeente]

  • -

    Gehoorhulpmiddelen (beperkt) [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Gesloten buitenwagen [Wmo]

  • -

    Gezichtshulpmiddelen, op zeer strikte indicatie [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Handbewogen rolstoel [Wmo]

  • -

    Handbike [Wmo of WIA (afhankelijk van gebruiksdoel]

  • -

    Handy-move (onderdeel patiëntenlift) [Wmo]

  • -

    Herstel en onderhoud rolstoel en vervoermiddel [Wmo]

  • -

    Herstel en onderhoud woonvoorziening [Wmo]

  • -

    Hobbyvoorziening [WWB, indien indicatie]

  • -

    Hoepelrolstoel [Wmo]

  • -

    Hoog-laagbed [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Hoortoestel [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Huishoudelijke hulp [Wmo]

  • -

    Hulpmiddelen voor communicatie [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Hulpmiddelen voor het slapen [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Hulpmiddelen voor het zitten [Regeling Hulpmiddelen, tenzij in rolstoel: Wmo]

  • -

    Injectiespuiten [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Invalidenparkeerkaart B, P of B/P [verlening door gemeente]

  • -

    Keuringskosten auto [Wmo indien gemeentelijk beleid]

  • -

    Kilometer- en taxikosten [Wmo]

  • -

    Kilometervergoeding [Wmo]

  • -

    Kinderrolstoel [Wmo]

  • -

    Kinderstoel (aangepast) [Wmo]

  • -

    Kinderopvang voor deelname aan een reïntegratieproject [REA]

  • -

    Kledingslijtage (meerkosten) [WWB, indien indicatie]

    Kruiphulpmiddel [Wmo]

  • -

    Kruipwagen [Wmo]

    -Krukken [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Kussenhoes, stofdicht en allergeenvrij [Regeling Hulpmiddelen geen vergoeding]

  • -

    Leerlingenvervoer [gemeentelijk beleid o.g.v. Wet op het basisonderwijs en Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs]

  • -

    Leeshulpmiddelen [Regeling Hulpmiddelen] (bestaat niet meer)

  • -

    Lift, patiënten(til)lift [Wmo]

  • -

    Ligbad [geen vergoeding]

  • -

    Loophulpmiddel [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Looprek [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Loopwagen [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Luchtfilter [geen vergoeding]

  • -

    Maaltijdvoorziening [Wmo, indien gemeentelijk beleid]

  • -

    Mantelondersteuning [Wmo]

  • -

    Matras- en kussenhoes, stofdicht en allergeenvrij [Regeling Hulpmiddelengeen vergoeding]

  • -

    Onderwijsvoorzieningen [WIA]

  • -

    Onrusthek [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Ontwikkeling en ontspanning [WWB, indien indicatie]

  • -

    Open buitenwagen [Wmo]

  • -

    Oplaadkosten [eventueel via bijzondere bijstand]

  • -

    Parkeervoorziening/-plaats [verlening door gemeente,]

  • -

    Patiëntenlift [Wmo]

  • -

    Patiëntenlift met bandages [Wmo]

  • -

    Personenalarmering [Regeling Hulpmiddelen bij een medische indicatie, excl. abonnementskosten]

  • -

    Plateaurolstoel [Wmo]

  • -

    Po-stoel [Wmo]

  • -

    Prothese [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Pruik [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Reclinatiecorset [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Rekenmachine (aangepast) [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Reparatiekosten rolstoel en vervoermiddel [Wmo]

  • -

    Roadmaster (speelmobiel) [Wmo]

  • -

    Rollator [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Rolstoel [AWBZ bij combinatie verblijf en behandeling / Wmo]

  • -

    Rolstoelaanpassing [AWBZ bij combinatie verblijf en behandeling / Wmo]

  • -

    Rolstoelaccessoires [Wmo, indien gemeentelijk beleid]

  • -

    Rolstoelhandschoenen [geen vergoeding]

  • -

    Rolstoeltaxivervoer [Wmo]

  • -

    Rolstoeltraining [Wmo, indien gemeentelijk beleid / Ziektekostenverzekering indien instructie en advisering via extramurale ergotherapie]

  • -

    Rolstoelverzekering [Wmo]

  • -

    Schootskleed [Wmo]

Scootmobiel [Wmo]

  • -

    Serveerwagen [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Sondevoeding, preparaten [Farmaceutische zorg]

  • -

    Sondevoeding, toedieningsapparatuur [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Spaakbeschermer bij rolstoel [Wmo, indien gemeentelijk beleid]

  • -

    Speelmobiel [geen vergoeding]

  • -

    Speelvoertuig [geen vergoeding]

  • -

    Sportrolstoel [Wmo]

  • -

    Sportprothese [Wmo]

  • -

    Sta-orthese [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Stoel met katapultzitting [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Stoel op wielen, niet-elektrisch [Regeling Hulpmiddelen]

  • -.

    Stofdichte en allergeenvrije matrashoes en kussenhoes [geen vergoeding meer]

  • -

    Stookkosten (meerkosten) [WWB, indien indicatie]

  • -

    Tandem voor noodzakelijke verplaatsing [Wmo]

  • -

    Tandem voor ontwikkeling en ontspanning [WWB, indien indicatie]

  • -

    Taxikostenvergoeding, indien contra-indicatie Cvv [Wmo]

  • -

    Teksttelefoon [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Telefoneerhulpmiddelen [Regeling Hulpmiddelen]

    Tijdelijke rolstoelverstrekking [Besluit zorgaanspraken AWBZ]

  • -

    Tilvest bij patiëntenlift [Wmo]

  • -

    Tinitus maskeerders ter behandeling van ernstig oorsuizen [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Toiletstoel [Wmo]

  • -

    Toiletverhoger [Wmo]

  • -

    Transferbed [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Transferhulpmiddelen [Wmo]

  • -

    Traplift [Wmo]

  • -

    Trippelstoel [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Uitleenartikelen (tijdelijk) [Besluit zorgaanspraken AWBZ]

  • -

    Uitraasruimte [Wmo]

  • -

    Verhuis- en (her)inrichtingskosten [Wmo]

  • -

    Verstelbare keuken [Wmo]

  • -

    Verticale sta-unit [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Vervoer naar (medisch) specialist en naar ziekenhuis [Regeling Zorgverzekering]

  • -

    Vervoerskosten overig onderwijs [WIA]

  • -

    Vervoerskosten schoolbezoek [Wet op het basisonderwijs / Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs / WIA]

  • -

    Vervoer sociale werkvoorziening [Wsw]

  • -

    Vervoersvoorziening voor het dagelijks leven [Wmo]

  • -

    Vervoersvoorziening voor te verrichten arbeid [WIA]

  • -

    Vervoer naar dagbehandeling verpleeghuizen [AWBZ]

  • -

    Verwijderen in eigendom verstrekte woonvoorzieningen [Wmo, indien gemeentelijk beleid]

  • -

    Verzorgingsmiddelen [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Vierpoots eifelkruk [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Vierwielfiets [Wmo]

  • -

    Voetenzak bij rolstoel [Wmo, indien gemeentelijk beleid]

  • -

    Wek- en waarschuwingsinstallatie voor doven en slechthorenden [Regeling Hulpmiddelen]

  • -

    Werkblad bij rolstoel [Wmo]

  • -

    Werkrolstoel [WIA]

  • -

    Werkvoorzieningen [WIA]

  • -

    Winterbekleding op rolstoel [Wmo, indien gemeentelijk beleid]

  • -

    Woningaanpassing in ADL-clusters [Regeling subsidies AWBZ en Regeling Zorgverzekering]

  • -

    Woningaanpassing [Wmo]

  • -

    Woningsanering bij astma [Wmo]

  • -

    Woonschip (aanpassing) [Wmo]

  • -

    Woonwagen (aanpassing) [Wmo]

  • -

    Zitbad, niet om therapeutische redenen, zoals bij huidziekte [geen vergoeding]

  • -

    Zitorthese [Wmo, indien in rolstoel, anders Regeling Zorgverzekering]

  • -

    Zitschaal [Wmo indien in rolstoel, anders Regeling Zorgverzekering]

  • -

    Zonnescherm [elektrisch bediend] [geen vergoeding]

  • -

    Zonnescherm bij buggy en wandelwagen [geen vergoeding]