Regeling vervallen per 01-01-2020

Verordening van de raad van de gemeente Zutphen houdende bepalingen over de maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen 2018)

Geldend van 13-07-2018 t/m 31-12-2019

Intitulé

Verordening van de raad van de gemeente Zutphen houdende bepalingen over de maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen 2018)

De raad van de gemeente Zutphen,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 8 mei 2018 met nummer 113966;

gelezen het advies van Platform sociaal domein van 24 oktober 2017;

overwegende,

- dat het gewenst is regels te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 over de ondersteuning bij het versterken van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

- dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

- dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

- dat burgers die zelf dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

gelet op artikel(en) 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en 3.8, tweede lid en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

b e s l u i t :

vast te stellen de:

Verordening van de raad van de gemeente Zutphen houdende bepalingen over maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen (Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen 2018)

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • b.

    bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid van de wet;

  • c.

    CAK: het CAK, genoemd in artikel 6.1.1, eerste lid van de Wet langdurige zorg;

  • d.

    college: college van burgemeester en wethouders;

  • e.

    gebruikelijke hulp: de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de partner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • f.

    gemeente: gemeente Zutphen;

  • g.

    hoofdverblijf: de plaats waar een cliënt de meeste nachten per jaar doorbrengt;

  • h.

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

  • i.

    informele hulp: hulp die geboden wordt door familie, vrienden en/ of buren;

  • j.

    ingezetene: een cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente;

  • k.

    melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

  • l.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • m.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • n.

    zorg in natura: een voorziening in de vorm van goederen in bruikleen of in eigendom of als persoonlijke dienstverlening.

  • o.

    partner: geregistreerd partner, echtgenoot.

Artikel 2 Procedure aanvraag maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt voor een schriftelijk verslag van het uitgevoerde onderzoek. De aanvraag voor een maatwerkvoorziening maakt onderdeel uit van het onderzoeksverslag. In het onderzoeksverslag geeft de cliënt aan of hij wel of niet met het onderzoeksverslag akkoord is.

  • 2.

    Het college verstrekt binnen 6 weken, na de aan het college gedane melding, aan de cliënt in tweevoud een ondertekend onderzoeksverslag van de uitkomsten van het uitgevoerde onderzoek.

  • 3.

    De cliënt stuurt binnen 2 weken een door hem ondertekend exemplaar van het onderzoeksverslag aan het college. Met het ondertekenen en het terugsturen van het onderzoeksverslag geeft de cliënt aan akkoord te gaan met de aanvraag van de maatwerkvoorziening en de inhoud van het onderzoeksverslag. Als de cliënt vindt dat het onderzoeksverslag niet compleet is, dan kan hij het onderzoeksverslag aanvullen.

  • 4.

    Als de cliënt vindt dat hij in aanmerking komt voor een andere maatwerkvoorziening, dan in het onderzoeksverslag staat vermeld, dan kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende onderzoeksverslag.

  • 5.

    Het college kan voor het overige met in achtneming van de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.5 van de wet nadere regels vaststellen op welke wijze de cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.

Artikel 3 Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college neemt het verslag van het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet, als uitgangspunt bij het beoordelen van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening volgens artikel 2.3.5, derde en vierde lid van de wet.

  • 3.

    Als een maatwerkvoorziening, niet zijnde een dienst, noodzakelijk is om een eerder door het college verstrekte maatwerkvoorziening te vervangen, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven, tenzij:

    • a.

      de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten;

    • c.

      de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan ondersteuning.

  • 4.

    Bij een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid en deelnemen aan de samenleving komt een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking als de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt:

    • a.

      redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en

    • b.

      voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

  • 5.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

Artikel 4 Voorwaarden woonvoorziening

Een woonvoorziening wordt enkel en alleen verstrekt onder de volgende voorwaarden:

  • a.

    bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning moet eerst een programma van eisen worden opgesteld, waarbij zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden;

  • b.

    de woningeigenaar aan wiens woning een bouwkundige aanpassing wordt getroffen, moet direct na het voltooien van de werkzaamheden in het kader van de bouwkundige aanpassing, maar uiterlijk binnen 12 maanden na het toekennen van deze bouwkundige aanpassing, de werkzaamheden bij het college gereed melden;

  • c.

    bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van huisgenoten/ mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door huisgenoten/ mantelzorgers bediend moeten worden;

  • d.

    de woningeigenaar aan wiens woning een bouwkundige aanpassing wordt getroffen die leidt tot een waardestijging van de woning, moet de verkoop van de woning, binnen 5 jaar na gereed melding van de aanpassing, onverwijld bij het college melden.

Artikel 5 Beschermd wonen

Het college verstrekt de maatwerkvoorziening beschermd wonen overeenkomstig het daartoe vastgestelde beleid, de geldende Verordening maatschappelijke ondersteuning, het geldende (Financieel) Besluit maatschappelijke ondersteuning, de regels over het persoonsgebonden budget in relatie tot beschermd wonen, de regels over bijdrage in de kosten van beschermd wonen en de nadere regels, zoals het bevoegd gezag van de (centrum)gemeente Deventer deze heeft vastgesteld.

Artikel 6 Weigeringsgronden voor een maatwerkvoorziening

Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

  • a.

    voor zover voor de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

  • b.

    voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;

  • c.

    voor zover de cliënt met het gebruik maken van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

  • d.

    als de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;

  • e.

    als het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór de datum van de beschikking heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

  • f.

    voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die al eerder aan de cliënt is verstrekt op grond van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen of de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

  • g.

    voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht;

  • h.

    als de cliënt tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond;

  • i.

    als de voorziening op therapeutische basis wordt aangevraagd of een therapeutisch doel dient;

  • j.

    als deze niet langdurig nodig is;

  • k.

    als de voorziening een anti-revaliderend karakter heeft, omdat de voorziening niet is gericht op het opheffen of verminderen van de beperkingen;

  • l.

    als de cliënt niet zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente.

Artikel 7 Weigeringsgronden voor een woonvoorziening

Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

  • a.

    voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • b.

    voor hotels/ pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers;

  • c.

    voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

  • d.

    voor het aanpassen van een gemeenschappelijke ruimte in een wooncomplex als het wooncomplex specifiek is bestemd voor de huisvesting van ouderen of personen met een beperking;

  • e.

    als de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

  • f.

    als de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij het college daarvoor vooraf schriftelijk toestemming heeft verleend;

  • g.

    als de noodzaak tot het treffen van een maatwerkvoorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud dan wel slechts strekt ter renovatie van de woning of om deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan de woning mogen worden gesteld;

  • h.

    als de aan te passen woonruimte binnen vijf jaar niet meer bewoond mag worden of gesloopt gaat worden, tenzij de te verstrekken bouwkundige of woontechnische aanpassing niet meer dan € 1.000,00 bedraagt.

Artikel 8 Beschikking

  • 1.

    Het college geeft de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag om een maatwerkvoorziening. Als het college niet binnen twee weken kan beslissen, dan wordt dit eerst mondeling in een gesprek en daarna schriftelijk aan de cliënt meegedeeld. In beide gevallen wordt een zo kort mogelijke termijn genoemd, waarbinnen de cliënt de beschikking tegemoet kan zien.

  • 2.

    In de beschikking, waarbij een maatwerkvoorziening wordt verstrekt, staat altijd vermeld of deze als zorg in natura of als een pgb wordt verstrekt.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura staat in de beschikking altijd vermeld:

    • a.

      wat de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en, als dat van toepassing is:

    • d.

      welke andere voorzieningen van belang zijn of kunnen zijn;

    • e.

      of een bijdrage in de kosten is verschuldigd.

  • 4.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb staat in de beschikking altijd vermeld:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb kan worden gebruikt;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor het besteden van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe tot deze hoogte is gekomen;

    • d.

      wat de duur van de voorziening is;

    • e.

      hoe de besteding van het pgb wordt verantwoord, en

    • f.

      of een bijdrage in de kosten is verschuldigd en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

  • 5.

    Maatwerkvoorzieningen, niet zijnde een dienst, kunnen in bruikleen of in eigendom worden verstrekt.

Artikel 9 Persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met de artikelen 2.3.6 van de wet en 2 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vierde lid van de wet, verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan het indienen van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 3.

    Als de cliënt een met het pgb aangeschafte voorziening binnen de afschrijvingstermijn niet meer gebruikt:

    • a.

      wordt de restwaarde van de voorziening verrekend met een nieuw toe te kennen pgb;

    • b.

      wordt bij een eventueel nieuw toe te kennen pgb voor instandhoudingkosten voor de nog niet verstreken termijn verrekend met de nieuw toe te kennen instandhoudingkosten;

    • c.

      wordt, als er geen nieuw pgb wordt toegekend, de restwaarde van de voorziening teruggevorderd.

  • 4.

    De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe deze het pgb gaat besteden;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt, als dat nodig is, aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering;

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate beschikbare maatwerkvoorziening in natura met een maximum van 100% van de geldende gemeentelijke inkooptarieven voor ondersteuning in natura, plus een bedrag voor WA-verzekering als deze verplicht is, inclusief kosten voor onderhoud en reparaties;

    • d.

      voor onderhoud en reparaties is gebaseerd op maximaal de kosten die de gemeente maakt wanneer een vergelijkbare voorziening in natura verstrekt wordt. Deze wordt berekend op basis van de termijn dat de voorziening geacht wordt mee te gaan, zijnde de afschrijvingstermijn.

  • 5.

    Voor de volgende maatwerkvoorzieningen wordt de hoogte van het pgb bepaald voor:

    • a.

      Huishoudelijke hulp

      • i.

        door een daartoe opgeleid persoon in dienst bij een zorgaanbieder: op basis van het toepasselijke tarief per uur dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

      • ii.

        2. de hoogte van het pgb is gebaseerd op 70% van het tarief voor huishoudelijke hulp in natura, categorie 1.

    • b.

      Individuele begeleiding

      • i.

        basis individuele begeleiding ( H300 en H 305)

        • 1.

          uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon in dienst bij een zorgaanbieder: op basis van het toepasselijke tarief per uur dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

        • 2.

          uitgevoerd door een persoon uit het sociaal netwerk op basis van 50% van het laagste tarief per uur met een maximumtarief van € 20,00 dat zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

      • ii.

        specialistische individuele begeleiding (H152 en H153): uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon in dienst bij een zorgaanbieder: op basis van het toepasselijke tarief per uur dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder.

    • c.

      Dagbesteding

      • i.

        met laag intensieve ondersteuning (F125, F129, H811 en H831): uitgevoerd door vrijwilligers met ondersteuning van een daartoe opgeleid persoon in dienst van een zorgaanbieder: op basis van het laagste toepasselijke tarief per dagdeel dat voor dergelijke begeleiding wordt uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon dat zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

      • ii.

        met midden of hoog intensieve ondersteuning (H533, H800, H812, H813, H832, H833): uitgevoerd door een daartoe opgeleide persoon in dienst van een zorgaanbieder: op basis van het laagste toepasselijke tarief voor dergelijke begeleiding uitgevoerd door een daartoe opgeleid beroepskracht dat zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder.

    • d.

      Kortdurend verblijf (Z992, Z993, Z994, Z996)uitgevoerd door een persoon in dienst van een zorgaanbieder: op basis van het toepasselijke tarief voor dergelijke begeleiding uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon dat zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder, niet in dienst van een zorgaanbieder.

    • e.

      Vervoer van en naar de dagbesteding: het in de regio gangbare toepasselijke tarief, uitgaande van de dichtst bij de woning van de cliënt gelegen geschikte dagbestedingslocatie en rekening houdend met eventuele beperkingen die het reizen met bepaalde vormen van het openbaar vervoer door de cliënt belemmeren;

    • f.

      Taxi- en rolstoeltaxivervoer: op basis van het in de regio gangbare toepasselijke tarief;

    • g.

      Autoaanpassing: op basis van de laagste kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen die hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

    • h.

      Verhuishulp: op basis van de laagste kostprijs van de verhuizing die hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente contracteerde verhuizer en rekening houdend met de keuze van de cliënt om al dan niet gebruik te maken van een erkende verhuizer;

    • i.

      Aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel: op basis van de laagste prijs en het laagste tarief die hiervoor zouden worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

    • j.

      Bezoekbaar maken van een woning: op basis van de laagste kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen die hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aannemer en rekening houdend met de keuze van de cliënt om al dan niet gebruik te maken van een erkende aannemer.

  • 6.

    Het is mogelijk een financiële vergoeding in te zetten als maatwerkvoorziening. Dit kan echter alleen in de vorm van een pgb. Voor de berekening van de kostprijs voor bouwkundige of woontechnische woningaanpassingen worden de volgende posten meegenomen:

    • a.

      de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

    • b.

      de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991l;

    • c.

      het architectenhonorarium tot ten hoogste 2% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in Standaard voorwaarden (SR) 1997 van de Bond van Nederlandse Architecten. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld komen deze kosten voor compensatie in aanmerking;

    • d.

      de kosten voor het toezicht op de uitvoering, als dit nodig is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

    • e.

      de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

    • f.

      de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

    • g.

      de prijs van bouwrijpe grond, als dit nodig is en niet binnen de oorspronkelijke kavel kan worden gebouwd;

    • h.

      de door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien konden worden;

    • i.

      de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

    • j.

      de kosten van (her)aansluiting op de openbare nutsvoorziening;

    • k.

      bouwplaatskosten;

    • l.

      werkvoorbereidings- en uitvoerderskosten;

    • m.

      eventuele constructeurskosten;

    • n.

      notariskosten;

    • o.

      kosten voor aanpassing voorzienbare sloop of onbewoonbaarverklaring.

  • 7.

    Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      tussenpersonen of belangenbehartigers worden niet uit het pgb betaald;

    • b.

      de beloning van het sociale netwerk moet in elk geval beperkt blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is;

    • c.

      voor een informele hulp van 23 jaar en ouder geldt een vast maximum uurtarief gedurende maximaal 40 uur per week dan wel een maximum tarief per etmaal. Als sprake is van een informele hulp die parttime dan wel fulltime betaalde arbeid verricht, geldt dat het maximum van de te verlenen informele hulp door middel van een pgb in combinatie met de omvang van de betaalde arbeid tezamen gemiddeld 48 uur per week, gemeten over een periode van 16 aaneengesloten weken, niet mag overschrijden, een en ander conform de Arbeidstijdenwet;

    • d.

      voor een informele hulp jonger dan 23 jaar geldt maximaal het wettelijk minimumloon.

  • 8.

    Geen pgb word verstrekt:

    • a.

      als er sprake is van ondersteunen in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet (crisishulp/ crisisopvang/ spoedhulp/ spoedopvang);

    • b.

      voor zover het pgb wordt besteed in het buitenland en de persoon langer dan 13 weken per jaar of een aaneengesloten periode langer dan zes weken daar verblijft, tenzij het college hiervoor vooraf expliciet toestemming heeft gegeven;

    • c.

      voor bemiddelings- of administratiekosten, coördinatie of voortgezette diagnostiek (zonder toestemming vooraf);

    • d.

      voor het inkopen van voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke diensten of voorzieningen;

    • e.

      als op grond van aanwijzingen, die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden, het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager dan wel zijn vertegenwoordiger problemen zal hebben bij het omgaan met een pgb.

  • 9.

    Bij het verstrekken van het pgb wordt op basis van maatwerk een brede afweging gemaakt, waarin het college naast de belangen van zowel de cliënt en het sociale netwerk ook de financiële en maatschappelijke belangen afweegt.

Artikel 10 Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

  • 1.

    Het college vraagt van de cliënt voor elke algemene voorziening, zowel voor zorg in natura als een persoonsgebonden budget, een bijdrage in de kosten, de zogenaamde eigen bijdrage.

  • 2.

    Een cliënt is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van:

    • a.

      de klussendienst, ter hoogte van € 15,00 per uur;

    • b.

      de tuindienst, ter hoogte van € 15,00 per uur;

    • c.

      de boodschappendienst, ter hoogte van € 15,00 per uur;

    • d.

      de computerdienst, ter hoogte van € 15,00 per uur.

  • 3.

    Een cliënt met een minimum inkomen betaalt de helft van de bijdrage, als bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    De algemene voorziening wordt door een aanbieder conform artikel 1, eerste lid van de wet aangeboden. Algemene voorzieningen mogen in de weg staan aan het verstrekken van voorzieningen, mits die algemene voorzieningen:

    • a.

      daadwerkelijk beschikbaar zijn;

    • b.

      door de belanghebbende financieel gedragen kunnen worden;

    • c.

      adequate compensatie bieden.

  • 5.

    De gebruiker van een algemene voorziening betaalt of de marktprijs of een al dan niet kostendekkend tarief waar het een door het college gesubsidieerde voorziening betreft. De inning geschiedt door de aanbieder van de voorziening. De landelijke inkomensafhankelijke eigen bijdrageregeling, zoals vastgelegd in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, is niet van toepassing op algemene voorzieningen.

  • 6.

    De in het tweede lid vermelde bedragen zijn uitgedrukt in het prijspeil van het voorafgaande jaar en worden ieder opvolgend kalenderjaar gewijzigd aan de hand van ontwikkeling van de consumentenprijsindex (CPI). De berekende bedragen worden naar beneden afgerond op een veelvoud van € 0,20.

  • 7.

    Als toepassing is gegeven aan het zesde lid, draagt het college zorg voor de kenbaarheid van de laatstelijk in de plaats gestelde bedragen.

Artikel 11 Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt, en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot/ geregistreerd partner.

  • 2.

    Voor de berekening van de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening wordt aansluiting gezocht bij de maximale variant zoals opgenomen in artikel 3.8 en 3.9 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 3.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder. De kostprijs van een pgb is gelijk aan de verstrekte pgb.

  • 4.

    Voor de berekening van de eigen bijdrage van individuele begeleiding, groepsbegeleiding en persoonlijke verzorging wordt niet de kostprijs, maar een normtarief gehanteerd van € 15,00 per uur. Voor dagbesteding geldt een normtarief van € 3,75 per uur / € 15,00 per dagdeel (is 4 uur).

  • 5.

    De in het vierde lid vermelde bedragen zijn uitgedrukt in het prijspeil van 2017 en worden ieder opvolgend kalenderjaar gewijzigd aan de hand van de ontwikkeling van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a. van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. De berekende bedragen worden naar beneden afgerond op een veelvoud van € 0,20.

  • 6.

    Als toepassing is gegeven aan het vijfde lid, draagt het college zorg voor de kenbaarheid van de laatstelijk in de plaats gestelde bedragen.

  • 7.

    In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door het CAK vastgesteld en geïnd.

  • 8.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb voor een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 9.

    De eigen bijdrage wordt bepaald aan de hand van:

    • a.

      de nieuwprijs van de voorziening, eventueel verhoogd met de kosten van onderhoud, verzekering en servicekosten;

    • b.

      het bijdrage plichtige bedrag van de cliënt;

    • c.

      de duur van het gebruik van de hulp, hulpmiddel of voorziening.

  • 10.

    Bij een maatwerkvoorziening, niet zijnde een dienst, wordt de looptijd waarover de eigen bijdrage verschuldigd is, bepaald door de afschrijvingstermijn of de hoogte van de kosten.

  • 11.

    In afwijking van het eerste lid van dit artikel wordt geen eigen bijdrage gevraagd:

    • a.

      voor cliëntondersteuning;

    • b.

      voor rolstoelvoorzieningen;

    • c.

      voor hulpmiddelen en niet nagelvaste woonvoorzieningen bij jeugdigen;

    • d.

      als de cliënt aan wie een maatwerkvoorziening is verstrekt of zijn partner een eigen bijdrage betaalt op grond van de Wet langdurige zorg;

    • e.

      als een oordeel van het college, na advies van een instelling voor algemeen maatschappelijk werk, de Raad voor de Kinderbescherming of Veilig Thuis, dat de verschuldigdheid van de bijdrage kan leiden tot mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding en ontwikkeling van een minderjarige door de ouder, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

    • f.

      voor spoedopvang verpleging en Verzorging & Gehandicaptenzorg;

    • g.

      voor crisisopvang geestelijke gezondheidszorg;

    • h.

      als de cliënt of zijn partner gebruik maakt van maatschappelijke opvang is degene geen eigen bijdrage verschuldigd als de cliënt of zijn partner gedurende twee of meer nachten aaneengesloten in de bijdrageperiode in een instelling voor beschermd wonen verblijft.

  • 12.

    Voor een aanpassing aan de woning, wordt een eigen bijdrage berekend, waarbij de volgende staffel wordt aangehouden (eigen bijdrage in max. x jaar (y-periode)):

    • a.

      < € 10.000,00 in 5 jaar (65 perioden)

    • b.

      van € 10.000,00 tot € 20.000,00 in 10 jaar (130 perioden)

    • c.

      € 20.000,00 in 15 jaar (195 perioden)Dit geldt ook voor een (nagelvaste) woningaanpassing voor een minderjarig kind.

Voor hulpmiddelen geldt een periode van maximaal 91 perioden in 7 jaar.

  • 13.

    Jaarlijks wordt op basis van de consumentenprijsindex (CPI) de hoogte van de bedragen voor maatwerkvoorzieningen en voor het pgb, volgens het dan geldende indexatiecijfer aangepast. Dit met uitzondering van de huishoudelijke hulp, begeleiding en dagbesteding en persoonlijke verzorging.

Artikel 12 Bijdrage in de kosten van sociaal recreatief vervoer

  • 1.

    Een cliënt kan een maatwerkvoorziening voor sociaal recreatief vervoer krijgen voor zijn lokale vervoersbehoefte. Hieronder wordt verstaan het:

    • a.

      vervoer over maximaal 20 kilometer binnen een reisgebied van 20 kilometer vanaf het adres waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft, waarvoor een ritbijdrage gevraagd wordt van € 0,15 per km met een opstaptarief van € 0,89.

    • b.

      het vervoer over een afstand van 20 tot 40 km vanaf het adres waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft, waarvoor een ritbijdrage wordt gevraagd van € 1,70 per km met een opstaptarief van € 0,89.

  • 2.

    Voor de aanschaf van de vervoerspas wordt een bedrag conform de dan geldende kostprijs in rekening gebracht, ook bij diefstal en verlies.

Artikel 13 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Een aanbieder van een maatwerkvoorziening zorgt voor een goede kwaliteit van de voorziening en stelt eisen voor de deskundigheid van beroepskrachten door:

    • a.

      het afstemmen van een voorziening op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • c.

      bij het uitvoeren van de gevraagde dienstverlening alleen personeel inzet dat beschikt over de competenties en vaardigheden die nodig zijn om de gevraagde dienstverlening uit te voeren;

    • d.

      er voor verantwoordelijk te zijn dat personeel continu wordt opgeleid en bijgeschoold op basis van relevante ontwikkelingen voor de uit te voeren werkzaamheden;

    • e.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken;

    • f.

      te voldoen aan de stand van wetenschap en praktijk die noodzakelijk/ gebruikelijk is in de kring van beroepsgenoten en voortvloeit uit de professionele standaard.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden, ziet het college toe op het naleven van deze eisen door periodiek overleg met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorziening.

  • 3.

    Een aanbieder die zijn diensten levert aan budgethouders, dan wel personen die werken als zelfstandige, moet beschikken over de benodigde certificaten die de uitoefening van hun werk rechtvaardigt.

  • 4.

    Het college kan nadere regels vaststellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

Artikel 14 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij het verstrekken van een voorziening door een aanbieder. Het college wijst in dit kader een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Een aanbieder meldt iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij het verstrekken van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4.

    Het college kan nadere regels vaststellen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij het verstrekken van een voorziening.

Artikel 15 Voorkomen en bestrijden van ten onrechte ontvangen maatwerkvoorziening en pgb en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet, nieuwe feiten en omstandigheden, herzien, intrekken of terugvorderen

  • 1.

    Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet, doet een cliënt aan het college op verzoek of uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot het heroverwegen van een beslissing, als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt niet voldoet aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden;

    • e.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt;

    • f.

      de cliënt langer dan 13 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg;

    • g.

      blijkt dat het pgb binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verstrekking heeft plaatsgevonden.

  • 4.

    Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a. heeft ingetrokken en is gebleken dat de cliënt opzettelijk de onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb. Ook als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 5.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorziening, alsook de bestedingen van een pgb, worden gebruikt of besteed voor het doel waarvoor ze is verstrekt.

  • 6.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er bij een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a., d. of e. van de wet.

  • 7.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in het derde lid, onder f.

  • 8.

    Het college stelt de houder van het pgb schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het zesde en zevende lid.

Artikel 16 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Om een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde, als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet, en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst te waarborgen, stelt het college:

    • a.

      een vaste prijs vast, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met een derde; of

    • b.

      een reële prijs vast, die geldt als ondergrens voor:

      • i.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met een derde, en

      • ii.

        de vaste prijs, bedoeld onder a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onder c. van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van de door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onder b. buiten beschouwing laten als bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college besluit met welke derde als bedoeld in het eerste lid het een overeenkomst aangaat.

Artikel 17 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1.

    Mantelzorgers kunnen jaarlijks in aanmerking komen voor een blijk van waardering.

  • 2.

    De jaarlijkse blijk van waardering bestaat uit een door het college vastgesteld geldbedrag óf waardebonnen die bij winkeliers/ ondernemers in de gemeente besteed moet worden.

  • 3.

    Het college zorgt voor een jaarlijkse ‘Dag van de Mantelzorg’.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels vast over de reikwijdte en aanvraagprocedure van de mantelzorgwaardering.

Artikel 18 Klachtenregeling

  • 1.

    Klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen, als bedoeld in deze verordening, worden overeenkomstig het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht afgehandeld.

  • 2.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten bij alle door hen uitgevoerde voorzieningen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden, ziet het college toe op het naleven van de klachtregelingen van aanbieders door periodiek overleg met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 19 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders met meer dan tien cliënten moeten een regeling vaststellen voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn voor de door hen ontvangen voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden, ziet het college toe op het naleven van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodiek overleg met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 20 Betrekken van inwoners van de gemeente

  • 1.

    Het college stelt inwoners van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid over maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen over maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college zorgt er voor dat inwoners van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Artikel 21 Hardheidsclausule

Het college kan één of meer artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing daarvan, gelet op het belang van het bieden van maatschappelijke ondersteuning, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 22 Intrekking oude regeling

De Verordening individuele Wmo-voorzieningen gemeente Zutphen, zoals vastgesteld bij besluit van 13 oktober 2014, wordt ingetrokken.

Artikel 23 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na de datum van bekendmaking.

Artikel 24 Overgangsrecht

  • 1.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening individuele Wmo-voorzieningen gemeente Zutphen, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een aanvraag die is ingediend onder de Verordening individuele Wmo-voorzieningen gemeente Zutphen en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, wordt afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 3.

    Op een bezwaarschrift, gericht tegen een besluit op grond van de Verordening individuele Wmo-voorzieningen gemeente Zutphen, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 25 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen 2018.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van

de raad van de gemeente Zutphen,

gehouden op: 2 juli 2018

De voorzitter, de griffier,