Regeling vervallen per 01-01-2018

Beleidsregels ter ondersteuning van de Verordening jeugdhulp gemeente Zwartewaterland 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2017

Intitulé

Beleidsregels ter ondersteuning van de Verordening jeugdhulp gemeente Zwartewaterland 2015

1.Algemeen

1.1 Inleiding

Vanaf 1 januari 2015 is de nieuwe Jeugdwet in werking getreden. Voortaan is de gemeente daarmee, in aanvulling op de bestaande gemeentelijke taken preventie en jeugdgezondheidszorg, verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdhulp. Jeugdhulp omvat een breed scala aan vormen van zorg, hulp of ondersteuning bij het opvoeden en opgroeien van onze jeugd.

De Jeugdwet heeft de verandering mogelijk gemaakt van een stelsel dat is gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak) naar een stelsel waarin samen met de jeugdige en zijn of haar ouders wordt gekeken naar wat in hun situatie het meest passend is (afspraak). Daarbij wordt zoveel mogelijk ingezet op het versterken van de eigen kracht en het probleemoplossend vermogen van het gezin.

In:

  • ·

    De Jeugdwet (hierna: de wet)

  • ·

    De Verordening Jeugdhulp gemeente Zwartewaterland 2015 (hierna: de verordening) en

  • ·

    Het beleidsplan Jeugdhulp “Van A(anders) naar B(eter) (hierna: het beleidsplan)

zijn de beleidskaders voor de uitvoering van de Jeugdhulp omschreven.

Zowel het beleidsplan als de verordening zijn door de gemeenteraad op 6 november 2014 vastgesteld. De beleidsregels richten zich op het proces van het in behandeling nemen en de verdere afhandeling van de jeugdhulpvraag. Deze procedure richt zich specifiek op het bieden van alle vormen van jeugdhulp binnen het vrijwillige kader, waarbij er van de kant van de ouders en de jeugdigen de bereidheid is hun medewerking eraan te verlenen. Het gedwongen kader (op last van de rechter) is niet in deze beleidsregels opgenomen. Dit is een apart proces, dat binnen het verband van de 11 samenwerkende gemeenten jeugdzorg regio IJsselland wordt vormgegeven.

Bij het in dit beleidsplan omschreven proces van aanmelding van een hulpvraag tot en met de afhandeling ervan zijn er beslismomenten aan te geven, waarbij richtinggevende termijnen met het oog op rechtsbescherming van toepassing zijn. Uit het oogpunt van rechtsbescherming is het van belang dat er geen onredelijke doorlooptijden ontstaan. Dat hangt echter wel sterk samen met de complexiteit van de hulpvraag. De complexiteit maakt, dat hier op voorhand geen vastomlijnde indicaties van te geven zijn. Om die reden is het aantal uitspraken over termijnen beperkt gehouden. Wel is rekening gehouden met de reguliere beslissingstermijnen zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht.

De beleidsregels hebben betrekking op de beleidsperiode 2015 en 2016. Deze beleidsperiode valt samen met de doorlooptermijn van het RTA (Regionaal Transitie Arrangement regio IJsselland). Het RTA is het resultaat van 11 samenwerkende gemeenten in regio IJsselland verband. Daarbij is het besluit genomen om gezamenlijk op te trekken bij de inkoop, contractering en facturering van de specialistische jeugdhulp. Daarbij zijn ook afspraken gemaakt over het proces over de toegang tot de specialistische jeugdhulp en de wijze waarop dit lokaal een invulling krijgt. De hier gepresenteerde beleidsregels sluiten hierop aan. De 11 samenwerkende gemeenten hebben de intentie uitgesproken om de samenwerking ook na 2016 te continueren. De hier voor handen liggende beleidsregels hebben dan ook een beperkte reikwijdte voor twee jaar.

1.2 Overgangsrecht

Voor de Jeugdwet geldt dat gemeenten voor het jaar 2015 op basis van het overgangsrecht gehouden zijn zorg bij bestaande indicaties te continueren tot uiterlijk 1 januari 2016. In de Jeugdwet is vastgelegd dat cliënten recht hebben op continuering van de zorg bij dezelfde aanbieder. Dit geldt ook voor reeds afgegeven persoonsgebonden budgetten.

1.3 Definities

In deze beleidsregels worden een aantal standaardbegrippen gehanteerd, die eveneens gehanteerd worden in het beleidsplan Van A(anders) naar B(eter) en in de verordening.

Deze worden als volgt gedefinieerd:

BVO : Gemeenschappelijke bedrijfsvoeringsorganisatie (BVO) genaamd

Uitvoeringsorganisatie Jeugdzorg IJsselland;

casusregisseur : Zorgprofessional die op casusniveau bewaakt dat het gezinsplan dan

wel plan van aanpak wordt uitgevoerd, zijnde een lid van het CJG

expertiseteam

CJG : Centrum voor Jeugd en Gezin in de gemeente Zwartewaterland;

CJG toegangsmedewerkers : Professionals van: GGD IJsselland Jeugdgezondheidszorg 0 – 19,

amw De Kern en MEE IJsseloevers die het toegangsloket voor de

1e lijns Jeugdhulp bemensen

CJG zorgregisseur : De functionaris die in opdracht van de gemeente de procesregie

voert in geval van complexe en meervoudige hulpvragen of zodanige

problematiek en die zo nodig in verband hiermee een MDO

organiseert;

expertiseteam : Team, bestaande uit: een intakemedewerker voor deskundige

vraagverheldering van de hulpvraag en een BIG geregistreerde

ggz psycholoog van Dimence voor indicatiestelling voor de

specialistische jeugdhulp

gezinsplan : Plan van aanpak, familiegroepsplan of hulpverleningsplan (artikel 1.1

van de Jeugdwet) dat door de CJG professionals bij de toegang met

ouders en zo mogelijk met de jeugdige en zo nodig samen met

sociale omgeving is opgesteld;

jeugdhulp : Jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 in de Jeugdwet; voor

minderjarige persoon tot achttien jaar;

MDO : Multidisciplinair overleg van partners zo nodig aangevuld met

agendadeelnemers op uitnodiging en onder leiding van de CJG

zorgregisseur, in verband met een complexe of meervoudige

hulpvraag;

Zorgteam : Het team dat op scholen, peuterspeelzalen en kinderopvangcentra

de toegang vormt tot de jeugdhulp, ondersteuning biedt, casusregie

voert en beoordeelt of in verband met de complexiteit of

meervoudigheid van de hulpvraag opschalen naar de CJG

zorgregisseur aan de orde is. Dit team bestaat uit de intern

begeleider van de school, de CJG jeugdverpleegkundige en op

afroep de CJG intakemedewerker van het expertiseteam.

1.4 Doelgroepen

De doelgroep van de Jeugdwet is een jeugdige die:

  • -

    De leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt;

  • -

    De leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig artikel 77g van het Wetboek van Strafrecht;

  • -

    De leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt, en voor wie de voortzetting van jeugdhulp, die was aangevangen, of voor wie het college vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp noodzakelijk is of voor wie, na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen voor het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van jeugdhulp noodzakelijk is.

In de gemeente Zwartewaterland heeft de continuïteit van zorg bij de overgang van de Jeugdwet naar de WMO alle aandacht. Daar waar het mogelijk is realiseren we voor onze jeugd een soepele overgang als er continuïteit van zorg nodig is. We doen dat door een warme overdracht bij de toegang tot de hulp en door procedures en regelgeving op elkaar af stemmen. Dit is in ieder geval al gebeurd bij het opstellen van de beleidsregels voor de pgb’s.

2. Vormen van jeugdhulp(artikel 2 van de verordening)

Binnen de jeugdhulp voor Zwartewaterland is er een onderscheid gemaakt in vrij en niet vrij toegankelijke jeugdhulp.

Vrij toegankelijk betekent, dat er voor de toegang tot de hulp geen beschikking nodig is.

Iedereen die tot de doelgroep hoort (ouders en jeugdigen tot 18 jaar) kan hiervan gebruikmaken en zich ook rechtstreeks tot de zorgaanbieder wenden.

De volgende vormen van hulp, ondersteuning en begeleiding zijn vrij toegankelijk.

  • a.

    Centrum voor Jeugd en Gezin Zwartewaterland (inloopspreekuur CJG)

  • b.

    Collectieve preventie (inclusief advies en voorlichting)

  • c.

    Lichte (opvoed) ondersteuning waaronder maatschappelijk werk

  • d.

    Cliëntondersteuning vanuit MEE IJsseloevers

  • e.

    Vraagverheldering

  • f.

    Casuscoördinatie

  • g.

    Jeugdgezondheidszorg

  • h.

    Ontwikkeling en stimulering/ peuterspeelzaalwerk (inclusief voor-en vroegschoolse educatie)

  • i.

    Jongerenwerk, inclusief buurtsportcoach

  • j.

    Vertrouwenspersoon

  • k.

    Advies en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK/ Veilig Thuis)

  • l.

    Ondersteuning vanuit leerplicht / RMC

Daarnaast onderscheiden we de niet vrij toegankelijke jeugdhulp. Voor de toegang hiertoe is altijd eerst een beschikking nodig. De CJG zorgregisseur is gemandateerd om de beschikking af te geven. Daarnaast is de toegang ook mogelijk via de huisarts, de jeugdarts, de medisch specialist. Dit is conform de Jeugdwet, waarbij deze bevoegdheid ook onder het nieuwe stelsel, volledig in tact is gebleven.

De volgende vormen van hulp, ondersteuning en begeleiding zijn niet vrij toegankelijk:

a. Individuele preventie

  • b.

    Intensieve opvoedondersteuning

  • c.

    Intensieve begeleiding individueel

  • d.

    Intensieve begeleiding groep

  • e.

    Medisch Kinderdagverblijf

  • f.

    Persoonlijke verzorging

  • g.

    Specialistische behandeling

  • h.

    Kortdurend verblijf

  • i.

    Pleegzorg

  • j.

    Crisiszorg en –opvang

  • k.

    Dag- en 24-uursverblijf

  • l.

    Forensische zorg

  • m.

    Gesloten jeugdzorg (na machtiging rechter)

  • n.

    Jeugdreclassering

  • o.

    Jeugdbescherming

De niet vrij toegankelijke jeugdhulp is regionaal ingekocht via de bedrijfsvoeringsorganisatie regio IJsselland, waarbinnen 11 gemeenten participeren. In de contracten met de zorgaanbieders staan de producten omschreven die zij binnen deze hier vermelde vormen jeugdhulp bieden. Op basis hiervan is een productenboek samengesteld. Al deze producten zijn in principe toegankelijk voor onze jeugd in Zwartewaterland. De beslissing hierover gebeurt bij het toegangsloket voor de niet vrije toegankelijke jeugdhulp. De CJG zorgregisseur heeft hierbij de eindverantwoordelijkheid.

Om te beoordelen of de jeugdige in aanmerking komt voor een vorm van hulp binnen het niet vrij toegankelijke kader wordt een zorgvuldige procedure doorlopen die in deze beleidsregels nader wordt uitgewerkt.

3. Procedure toegang (artikel 3 van de verordening)

Hieronder beschrijven we procedure die geldt voor een hulpvraag die binnenkomt bij het CJG toegangsloket van de gemeente. Voor de hulpvragen die binnenkomen bij de huisarts, jeugdarts en medisch specialist is een andere route van toepassing, die buiten de verordening van de gemeente valt.

3.1 De aanmelding (artikel 4 van de verordening)

De hulpvraag kan langs diverse routes binnenkomen. De jeugdige en/of zijn of haar ouders kunnen de hulpvraag persoonlijk melden bij:

  • ·

    de CJG jeugdverpleegkundige van het 1e lijns CJG loket van het zorgteam binnen de peuterspeelzaal, de kinderopvang of de school voor de toegang tot de vrij toegankelijke jeugdhulp

  • ·

    de CJG zorgregisseur van het 2e lijns CJG loket voor de toegang tot de niet vrij toegankelijke jeugdhulp

  • ·

    het pgb-loket in geval van een pgb-aanvraag.

Daarnaast kan de hulpvraag ook schriftelijk of digitaal gesteld worden. De ontvangst van de hulpvraag wordt binnen een termijn van vijf werkdagen schriftelijk bevestigd. Bij de aanmelding vindt standaard een check plaats op:

  • Ø

    of een hulpvraag spoedeisend is. Hiervan is tenminste sprake als er veiligheidsrisico’s zijn voor de jeugdige(n) binnen het gezin als gevolg van kindermishandeling of huiselijk geweld. Bij het constateren van veiligheidsrisico’s schakelt de CJG toegangsmedewerker Veilig Thuis (AMHK) in. In geval van andere spoedeisende situaties wordt er contact gelegd met de regionale crisisdienst, die spoedzorg kan bieden.

  • Ø

    Of informatie en advies voldoende is voor de afhandeling van de hulpvraag. In dat geval wordt de vraag direct beantwoord en vindt er ook geen verdere registratie van plaats.

  • Ø

    Of er verder onderzoek (verdere vraagverheldering) nodig is om te bepalen wat de precieze hulpvraag is en wat mogelijke oplossingen kunnen zijn. In dit geval wordt de hulpvraag geregistreerd als melding en wordt overgegaan tot de fase van het vooronderzoek (vraagverheldering). De jeugdige en/of zijn of haar ouders worden door de CJG toegangsmedewerker erop gewezen, dat zij zich bij het vooronderzoek (vraagverheldering) desgewenst kunnen bij laten staan door iemand uit het eigen sociale netwerk (bijvoorbeeld een familielid, of de leidster of leerkracht van het kind) of een onafhankelijk cliëntondersteuner. Voor de onafhankelijk cliëntondersteuner kan een beroep worden gedaan op een cliëntondersteuner van MEE IJsseloevers. Daarvoor worden geen kosten in rekening gebracht.

3.2 Het vooronderzoek (vraagverheldering) (artikel 5 van de verordening)

Het vooronderzoek staat in het teken van de vraagverheldering. Dit gebeurt door middel van een gesprek van de CJG toegangsmedewerker (de CJG jeugdverpleegkundige van het 1e lijns CJG loket, de CJG zorgregisseur van het 2e lijns CJG loket of de CJG medewerker van het pgb-loket) met de jeugdige en/of zijn of haar ouders. Voor het vooronderzoek kunnen één of meerdere gesprekken nodig zijn. De CJG toegangsmedewerker kan met toestemming van de jeugdige en/of zijn of haar ouders beslissen om daarnaast een specialist (uit het CJG expertiseteam of van daarbuiten) te betrekken bij het vooronderzoek. Ook kunnen één of meer personen uit het sociale netwerk van de jeugdige en/of zijn of haar ouders (bijvoorbeeld de leerkracht van de school van het kind, de leidster van de peuterspeelzaal, een familielid of een jongerenwerker) in overleg bij het gesprek aanwezig zijn.

Voorafgaand aan het gesprek verzamelt de CJG toegangsmedewerker met instemming van de jeugdige en/of zijn of haar ouders alle relevante gegevens die bij de gemeente en het CJG bekend zijn. Het doel hierbij is om op een zo efficiënt mogelijke manier de onderzoeksfase in te kunnen gaan en te voorkomen dat de jeugdige en/of zijn of haar ouders reeds bekende informatie opnieuw moeten aanleveren. Hierbij wordt onder meer het CJG registratiesysteem (TOP) geraadpleegd. Ook vindt er een toets op het woonplaatsbeginsel plaats. De toets op het woonplaatsbeginsel is nodig om te kunnen bepalen welke gemeente verantwoordelijk is voor de financiering van de in te zetten jeugdhulp. In de Jeugdwet is uitgewerkt hoe het woonplaatsbeginsel moet worden toegepast.

Als bijlage 2 is het stappenplan bepaling verantwoordelijke gemeente toegevoegd.

In het onderzoek wordt de vraag verhelderd met behulp van de methodiek van VERVE. Daarbij wordt doorgevraagd op de volgende onderdelen:

  • 1.

    Signalen van mogelijke problemen

    • -

      Zijn er signalen van (gedrags) problemen bij het/de kind(eren)

    • -

      Zijn er signalen van (gedrags) problemen bij de ouder(s) / verzorger(s)

    • -

      Hebben er recente onderzoeken of diagnoses plaats gevonden? Zo ja welke?

    • -

      Hoe lang bestaat het probleem al?

    • -

      Ervaren de betrokkenen hun situatie als een probleem/zien zij de ernst van situatie in, willen zij hulp?

  • 2.

    Een feitelijk beeld van de gezinssituatie (breed op de verschillende leefgebieden: kinderen en opvoeding, persoonlijk welzijn, gezondheid, financiën en schulden, praktische regelzaken en huisvesting, geweld en veiligheid):

    • -

      wat gaat er goed?

    • -

      waar liggen er zorgen en bij wie?

  • 3.

    De hulpverleningsgeschiedenis

    • -

      Is er op dit moment hulverlening, en zo ja, welke

    • -

      Kan deze hulpverlening worden voortgezet en zo nee, waarom niet

    • -

      Zijn er andere mensen in de omgeving (familie, vrienden, buren) die betrokkenen ondersteunen/welk persoonlijk netwerk hebben betrokkenen

    • -

      Is er een indicatie aanwezig

  • 4.

    Het eigen probleemoplossend vermogen

    • -

      Hoe is de inschatting van de eigen kracht, de balans tussen draagkracht-draaglast?

Bij het vooronderzoek wordt gebruik gemaakt van het intakeformulier uit het CJG registratiesysteem (TOP). De CJG toegangsmedewerker en de jeugdige en/of zijn of haar ouders vullen samen het formulier in. Tevens wordt de jeugdige en/of zijn of haar ouders instemming gevraagd met:

  • -

    de aanmelding

  • -

    het aanmaken van een dossier voor de jeugdige

  • -

    het uitwisselen van informatie over de jeugdige en/of zijn of haar ouders met andere organisaties.

3.3 Het Gesprek (artikel 6 van de verordening)

Op basis van de uitkomsten van het vooronderzoek wordt een gesprek gearrangeerd. In goede samenspraak met de jeugdige en/of zijn of haar ouders kan hiervoor de keuze worden gemaakt voor het organiseren van een MDO (een Multi Disciplinair Overleg). Bij dit MDO zijn al degenen aanwezig die op basis van de uitkomsten van het vooronderzoek een bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van de hulpvraag. De CJG toegangsmedewerker (CJG zorgregisseur) en de jeugdige en/of zijn of haar ouders nemen samen het besluit over beslissen wie hiervoor uitgenodigd worden. Dat kunnen hulpverleners zijn, personen uit het sociale netwerk van het gezin of andere deskundigen bijvoorbeeld op het terrein van werk en inkomen, scholing, etc. De CJG zorgregisseur zit het MDO voor. Het doel van het gesprek is het vaststellen van het resultaat die de hulp en ondersteuning moet opleveren en het opstellen van een concreet plan van aanpak, te weten het gezinsplan, voor het bereiken van dit resultaat.

Daarbij wordt informatie verzameld over:

  • 1.

    Wat op basis van de feiten en achtergrondgegevens die het vooronderzoek heeft opgeleverd het gewenste resultaat van de ondersteuning en hulp voor de jeugdige en/of zijn of haar ouders moet zijn;

  • 2.

    Welke behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren er bij de jeugdige en/of zijn of haar ouders zijn (zoals bijvoorbeeld ten aanzien van de godsdienstige overtuiging, levensbeschouwing), waar bij de keuze van de jeugdhulp en de zorgaanbieder mee rekening gehouden moet worden;

  • 3.

    Welke bijdrage er op basis van analyse van de zorg- en sterke punten binnen het gezin er van de ouders en het sociale netwerk van het gezin verwacht mag worden voor het bereiken van het resultaat

  • 4.

    Belangrijk is hierbij ook de afweging wat gebruikelijke zorg en ondersteuning is en daarmee onder de verantwoordelijkheid van de ouders valt en waar dit ophoudt. Voor het vaststellen hiervan gelden de richtlijnen uit bijlage 1. Daarbij is nog wel de volgende toelichting van belang:

Voor kinderen geldt dat er een bandbreedte is in het normale ontwikkelingsprofiel.

Die verloopt voor ieder kind anders. Tussen kinderen van dezelfde leeftijd kan de omvang en intensiteit van de zorg dan ook verschillend zijn zonder dat daarbij nog sprake is van

niet gebruikelijke zorg;

Van niet gebruikelijke zorg bij kinderen in chronische situaties is pas sprake wanneer de

omvang van de zorg, gelet op de leeftijd van het kind, de aard van de zorghandelingen, de

frequentie van die handelingen en de omvang van de daarmee gemoeide tijd uitgaat boven

de zorg die een kind van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft;

Gebruikelijke zorg bij kinderen omvat ook geïntensiveerde zorgbehoefte als gevolg van een

tijdelijk (gezondheids)probleem. Dit is het geval als sprake is van een zorgsituatie van

maximaal drie maanden met uitzicht op herstel van het (gezondheids)probleem en de

daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige;

Het door de ouders aan het kind bieden van een beschermende woonomgeving wordt als

gebruikelijke zorg aangemerkt, ook als er sprake is van een kind met een ziekte,

aandoening of beperking;

Bij het oordeel of ouders in staat zijn de gebruikelijke zorg te leveren wordt rekening

gehouden met bij de ouders aanwezige geobjectiveerde beperkingen en/of het ontbreken

van kennis/vaardigheden om gebruikelijke zorg ten behoeve van de jeugdige uit te voeren

en deze vaardigheden ook niet aan te leren zijn;

Voor zover de jeugdige zich in een terminale levensfase bevindt, wordt geen gebruikelijke

persoonlijke verzorging verwacht van een ouder;

Wat nog binnen de grenzen valt van mantelzorg valt of hulp van andere personen uit zijn

sociaal netwerk;

  • 5.

    Hoe de jeugdhulpvraag zich verhoudt tot en mede beïnvloed wordt door andere belemmerende factoren binnen het gezin, welke andere voorzieningen er mede nodig zijn om de effectief te kunnen aanpakken. Het gaat hierbij om voorzieningen op het vlak van publieke gezondheid, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

  • 6.

    Welke mogelijkheden er binnen het voorveld van de jeugdhulp (de vrij toegankelijke jeugdhulp) zijn om zorg te kunnen dragen voor een zo laag mogelijke afhandeling van de hulpvraag.

Tevens dient er een check plaats te vinden op:

  • 1.

    Of een eigen bijdrage in de kosten verschuldigd is. Dit is conform de wet alleen van toepassing wanneer de jeugdige tijdens de duur van de hulp of ondersteuning buiten de eigen thuissituatie verblijft;

  • 2.

    Of het verstrekken van een pgb (persoonsgebonden budget) (zie paragraaf 5.1) de voorkeur heeft. De jeugdige en/of zijn of haar ouders worden hiervoor in begrijpelijke bewoordingen geïnformeerd over de gevolgen van een keuze voor een pgb en de voorwaarden die hierbij gelden.

3.4 Verslaglegging (het gezinsplan) (artikel 7 van de verordening)

Op basis van deze informatie wordt samen met de jeugdige en/of zijn of haar ouders wordt het gezinsplan opgesteld. Het gezinsplan een afgeleide vorm is van het in de Jeugdwet in artikel 1.1. genoemde familiegroepsplan, hulpverleningsplan of plan van aanpak. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het formulier Gezinsplan van het CJG registratiesysteem TOP. In dit gezinsplan wordt het volgende digitaal vastgelegd :

  • Ø

    De gegevens (algemene kenmerken) van het gezin

  • Ø

    Een genogram van het gezin

  • Ø

    De feiten, inclusief de indicatiestelling

  • Ø

    De feitelijke zorg- en sterke punten

  • Ø

    Het gewenste resultaat van de hulp en ondersteuning

  • Ø

    De betrokken hulpverlening (de formele en de informele (ondersteuning vanuit de ouders zelf, het sociale netwerk rondom het gezin)

  • Ø

    Afspraken over wie doet wat op welk moment

  • Ø

    Afspraken over de casusregie

3.5 Aanvraag (artikel 8 van de verordening)

Als de jeugdige en/of de ouders het gezinsplan ondertekenen en het verslag is voorzien van naam, burgerservicenummer (hierna: BSN), geboortedatum en een dagtekening, kan het verslag fungeren als aanvraagformulier voor een individuele voorziening; als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek.

Een aanvraag kan alleen door de gemeente in behandeling worden genomen wanneer een aanvraagformulier of gespreksverslag in de vorm van een gezinsplan, voorzien van naam, BSN, geboortedatum en ondertekening door belanghebbende (of gemachtigde) bij de gemeente is ingeleverd. De datum waarop de aanvraag juist en volledig is, geldt als aanvraagdatum.

Wanneer men kiest voor een pgb wordt tezamen met de aanvraag voor een individuele voorziening tevens een aanvraag voor de toekenning van een pgb gedaan.

3.6 De beschikking (artikel 9 van de verordening)

De 11 samenwerkende gemeenten in regio IJsselland verband hebben het besluit genomen om de uitvoering van de inkoop, de contractering en facturering van de specialistische niet vrij toegankelijke jeugdhulp regionaal te organiseren via een centrale bedrijfsvoeringsorganisatie. De bedrijfsvoeringsorganisatie is een uitvoerend orgaan. Het opstellen van de beschikkingen en de besluiten hierover zijn een lokale verantwoordelijkheid.

Het gezinsplan vormt de basis voor de beschikking. Voor het opstellen van de beschikking vindt er nog een toets plaats op:

  • Ø

    Is het gezinsplan zo volledig mogelijk aan de hand van de VERVE methode ingevuld?

  • Ø

    Zijn de hulpvraag en de mogelijkheden voor een passende oplossing voldoende verkend?

  • Ø

    Is het gezinsplan voor akkoord ondertekend door de jeugdige (vanaf 16 jaar) en/of zijn of haar ouders?

  • Ø

    Is er een indicatieverklaring van een BIG geregistreerde Jeugd-GGZ-er?

  • Ø

    Zijn de mogelijkheden om de hulpvraag te beantwoorden met behulp van inzet uit het eigen netwerk of vanuit andere voorzieningen (zoals werk en inkomen, onderwijs en scholing) afdoende verkend en geïnventariseerd?

  • Ø

    Is het beoogde resultaat helder en concreet geformuleerd?

  • Ø

    Zijn de kosten in beeld?

  • Ø

    Is er een ingangsdatum en een einddatum van het gezinsplan benoemd?

  • Ø

    Is de gewenste zorgaanbieder benoemd?

  • Ø

    Is de jeugdige en/of zijn of haar ouders gewezen op de keuzevrijheid van aanbieder?

  • Ø

    Kan er een eigen bijdrage worden gevraagd?

De beschikking wordt voor een akkoord ondertekend door:

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) voor beschikkingen van meer dan € 20.000,-. Voor beschikkingen van meer dan € 20.000,- is een collegebesluit nodig en

  • 2.

    De beleidsregisseur Jeugd en de CJG zorgregisseur namens het college voor beschikkingen tot

€ 20.000,-.

(De mandatering is opgenomen in de aanvulling nummer 2 van het mandaatregister gemeente Zwartewaterland).

Afwijzingsgronden zijn:

  • a.

    De procedure is niet zorgvuldig genoeg doorlopen;

  • b.

    Op grond van het woonplaatsbeginsel valt de jeugdige onder de verantwoordelijkheid van een andere gemeente;

  • c.

    Het betreft zorg die onder een ander wettelijk kader valt (bijvoorbeeld Zvw, Wlz);

  • d.

    De toegewezen vorm van jeugdhulp is niet noodzakelijk om de problemen die vallen binnen de reikwijdte van de Jeugdwet op te lossen;

  • e.

    De verlening van een pgb voldoet niet aan de wettelijke eisen omtrent een pgb, de nadere regels Jeugdhulp en het bepaalde in hoofdstuk 5 van deze beleidsregels;

  • f.

    Bij een aanvraag voor ZIN (Zorg In Natura): de aanbieder is niet door het samenwerkingsverband jeugdzorg regio IJsselland gecontracteerd.

De termijn en inhoud van de beschikking

Het college geeft binnen acht weken na indiening van de jeugdhulpaanvraag een beschikking.

Deze termijn kan met nogmaals 8 weken worden verlengd. In de beschikking staat, zoals beschreven in de verordening of iemand wel of geen toegang tot een individuele voorziening (vorm van specialistische niet vrij toegankelijke jeugdhulp of pgb) krijgt. Er wordt aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt. Indien er een individuele voorziening (vorm van specialistische niet vrij toegankelijke jeugdhulp of pgb) wordt toegekend, wordt beschreven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt. Daarnaast staat in de beschikking of de jeugdige en/of zijn of haar ouders een eigen bijdrage in de kosten moet leveren.

Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd, welke de te verstrekken voorziening (vorm specialistische niet vrij toegankelijke jeugdhulp pgb) is, wat het beoogde resultaat daarbij is, wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is, hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn

Bij het verstrekken van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd voor welke doel/resultaat het pgb zal worden aangewend, welke kwaliteitseisen er gelden voor de besteding van het pgb, wat de hoogte pgb is en hoe dit bedrag tot stand is gekomen, wat de duur van de verstrekking is waarvoor het pgb bedoeld is en de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

De geldigheidsduur van een toekenning van een individuele voorziening (vorm van specialistische niet vrij toegankelijke jeugdhulp of pgb), inclusief een pgb, is maximaal 1 jaar. Als de termijn van 1 jaar is verstreken en er is nog voortzetting van de zorg gewenst, moet (tijdig, 8 weken voor het eindigen van de beschikking) een aanvraag voor een nieuwe verleningsbeschikking worden gedaan.

De verleningsbeschikking moet binnen een half jaar worden verzilverd. Daarna vervalt de geldigheid van de beschikking en moet zo nodig een nieuwe aanvraag worden gedaan.

3.7 Toegang via de Huisarts

Alle voorzieningen voor jeugdhulp zijn ook toegankelijk via verwijzing door een huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts van de GGD. Deze verwijzingen zijn geen beschikkingen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De zorgaanbieder meldt binnen 5 werkdagen

Echter, wanneer ouders en jeugdigen dit wensen, is het mogelijk om de verwijzing via het CJG in een verleningsbeschikking vast te leggen.

3.8 Toegang via de Gecertificeerde instelling

Alle voorzieningen voor jeugdhulp zijn ook toegankelijk via een verwijzing door een medewerker van een Gecertificeerde Instelling. In het kader van de uitvoering van een maatregel van jeugdbescherming of jeugdreclassering. Het gaat om besluiten tot ondertoezichtstelling en jeugdreclassering. Tegen dergelijke besluiten, is gelet op de juridische context, geen bezwaar of beroep mogelijk.

3.9 Procedure in geval van crisis en onveiligheid

Wanneer het CJG, ofwel door eigen waarneming, ofwel doordat men hierop opmerkzaam is gemaakt door derden, op de hoogte is van een cisis bij een jeugdige of in een gezin zal direct ingegrepen worden. Een crisis is een levensbedreigende situatie waarbij er acuut gevaar is voor de jeugdige en/of gezin. In het handboek voor de CJG professional is een calamiteitenkaart toegevoegd met de contactgegevens die lokaal verantwoordelijk zijn voor het afhandelen van de calamiteit. De melding kan ingediend worden bij de burgemeester of de beleidsregisseur Jeugd.

3.10 Spoedhulp ingezet door de Raad voor de Kinderbescherming

De Raad voor de Kinderbescherming kan het, hangende het onderzoek, noodzakelijk achten dat een kind (met spoed) in een gesloten accommodatie wordt geplaatst. In die gevallen heeft de Raad een machtiging van de rechter nodig. Die machtiging kan slechts worden afgegeven wanneer het college van burgemeester en wethouders heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp met verblijf nodig is, een verleningsbeschikking dus. Gelet op de geboden haast, dient het college van burgemeester en wethouders met spoed aan een dergelijk verzoek van de Raad te voldoen. Het college van burgemeester en wethouders kan besluiten geen verleningsbeschikking af te geven. De motivatie luistert dan nauw. In die gevallen kan de Raad voor de Kinderbescherming dan de rechter verzoeken ondanks de weigering van het college van burgemeester en wethouders de machtiging toch af te geven.

3.11 Start van de jeugdhulp

Met het verwijzingsbesluit of de verleningsbeschikking kunnen de jeugdige en/of zijn ouders zich aanmelden bij een zorgaanbieder welke is gecontracteerd door de BVO.

De dor de BVO gecontacteerde zorgaanbieders hebben een acceptatieplicht, zij mogen daarom geen cliënten weigeren. Zij dienen binnen vier weken na de aanmelding te starten met de toegewezen hulp. Wanneer een zorgaanbieder in overleg met de jeugdigen, de ouders en eventueel hun verwijzers concludeert dat een andere zorgaanbieder beter of eerder de benodigde hulp kan bieden, start via de toegang tot jeugdhulp een procedure alsof het een nieuwe aanvraag betreft.

Indien er binnen vier weken door de oorspronkelijke zorgaanbieder geen passend alternatief wordt gevonden dan wel geen begin is gemaakt met alternatieve Jeugdhulp, blijft de oorspronkelijke zorgaanbieder verantwoordelijk voor het verlenen van jeugdhulp in de vorm van overbruggingshulp totdat er een andere zorgaanbieder is gevonden. In het geval van jeugdhulp met Verblijf kan het alternatief bestaan uit het bieden van jeugdhulp zonder verblijf, ter overbrugging van de wachtperiode.

De hulpvrager heeft de keuze gebruik te maken van het geboden alternatief dan wel te wachten op te verlenen jeugdhulp door de oorspronkelijke zorgaanbieder.

Indien er sprake is van Crisis en tevens verwijzing door daartoe bevoegde instanties, start de zorgaanbieder binnen 24 uur na de aanmelding, of zoveel eerder als deze verwijzer noodzakelijk acht, met de verlening van jeugdhulp.

3.12 Uitvoering van de jeugdhulp

Tijdens de uitvoering van de jeugdhulp houdt de zorgaanbieder, dit in overleg met en met toestemming van de jeugdige en/of ouders, contact met de verwijzer. De casusregisseur houdt toezicht op het naleven van het gezinsplan. De zorgaanbieder moet toestaan dat de naleving van de uitvoering jeugdhulp gebeurt en moet openheid over interventies geven. De intensiteit van het contact is afhankelijk van de omstandigheden van het gezin en van de daarover gemaakte afspraken. In overleg wordt gedurende de uitvoering van de jeugdhulp bezien of de gestelde doelen en resultaten worden behaald, wanneer de zorg afgesloten kan worden en of daarna zorg of nazorg nodig is.

3.13 Vervoer

Voorzieningen op het gebied van jeugdhulp omvatten voorzover noodzakelijk in verband met de medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, het vervoer van de jeugdige van en naar de locatie van de zorgaanbieder.

Met de zorgaanbieders Zorg in Natura is afgesproken dat vervoer door de gemeente niet in de verleningsbeschikking wordt opgenomen, maar dat zij in overleg met de jeugdigen en/of hun ouders nagaan of vervoer noodzakelijk is en hoe zij daar vorm aan geven. Zorgaanbieders kunnen dan ook het noodzakelijke vervoer op zo efficiënt mogelijke wijze organiseren.

Wanneer jeugdigen en/of hun ouders problemen ervaren op het gebied van vervoer zal worden onderzocht of en welke beperkingen de jeugdige heeft en wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien, hulp kan inschakelen van het eigen netwerk, gebruik kan maken van een algemene voorziening of dat een individuele voorziening noodzakelijk is.

Wanneer een cliënt in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoermiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of vrijwilliger, indien beschikbaar) kan reizen dan is dat uiteraard voorliggend.

Wanneer jeugdigen en/of hun ouders er in overleg met de zorgaanbieder niet uitkomen kunnen zij bij het CJG alsnog een aanvraag voor een beschikking inzake vervoer aanvragen.

Wanneer een pgb wordt toegekend, wordt het vervoer wél in het

verleningsbesluit meegenomen.

4.Evaluatie en herindicatie

Standaard vindt er met de jeugdige en/of zijn of haar ouders ter afsluiting van het hulptraject een evaluatie plaats. Daarbij wordt teruggekeken op het proces van het hulptraject en de resultaten die zijn bereikt. Samen met de jeugdige en/of zijn of haar ouders wordt bekeken wie er bij dit evaluatiegesprek aanwezig zijn. Dat kan bijvoorbeeld ook de hulpverlener van de jeugdige of het gezin zijn. Tijdens de evaluatie komen in ieder geval aan de orde:

  • Ø

    de huidige situatie van de jeugdige en/of zijn of haar ouders. Dit gebeurt weer aan de hand van de VERVE methode. Dit betekent dat er breed wordt gekeken op de verschillende levensgebieden (kinderen en opvoeding, persoonlijk welzijn, gezondheid, financiën en schulden, praktische regelzaken en huisvesting, geweld en veiligheid)hulp en ondersteuning, onderwijs, werk en inkomen) en eventuele problemen die er nog zijn;

  • Ø

    de mate waarin de gewenste resultaten zijn behaald;

  • Ø

    de mate waarin de afspraken uit het gezinsplan zijn nagekomen;

  • Ø

    de noodzaak tot voortzetting van ondersteuning of de hulp en de vorm en intensiteit daarvan.

De evaluatie kan daarmee resulteren in een nieuw gezinsplan en een nieuwe aanvraag voor jeugdhulp of –ondersteuning. Daarmee treedt de in het vorige hoofdstuk beschreven procedure weer in werking. Het gaat daarbij om de stappen vanaf 3.2 “Het vooronderzoek (vraagverheldering)”. De gegevens uit het eerder gedane vooronderzoek worden daarbij in relatie gebracht tot de uitkomsten uit deze evaluatie.

5. Het persoonsgebonden budget (pgb)

De nieuwe Jeugdwet biedt de jeugdige en/of zijn of haar ouders de mogelijkheid om voor een pgb te kiezen. Vanuit de gemeente onderschrijven we het belang hiervan. Vanuit de wet zijn we als gemeente ook verplicht de jeugdige en/of zijn of haar ouders hierop te wijzen en te informeren over de gevolgen ervan. De CJG zorgregisseur wijst de jeugdige en/of zijn of haar ouders hierop bij het opstellen van het gezinsplan.

Het verstrekken van een pgb is aan voorwaarden verbonden. Deze zijn voor een deel ontleend aan de Jeugdwet. Daarnaast zijn er vanuit het samenwerkingsverband Jeugdzorg regio IJsselland voorwaarden gesteld. Belangrijk is bovendien de invulling van de lokale beleidsruimte die de Jeugdwet biedt. Voor Zwartewaterland benutten we deze lokale beleidsruimte ook voor het aanhaken bij de WMO. Vanuit de WMO worden er eveneens pgb’s verstrekt en is de beleidsruimte en de keuzemogelijkheden die de WMO biedt vergelijkbaar. Voor onze inwoners in Zwartewaterland kiezen we ervoor om de regelgeving pgb’s Jeugdwet en WMO goed op elkaar te laten aansluiten. Dit maakt voor jeugdigen die nog in aanmerking komen voor een pgb bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar de overgang soepel.

5.1 Voorwaarden om in aanmerking te komen

De toegang bepaalt samen met het gezin welke hulp er nodig is en doorloopt daarbij de stappen zoals beschreven in hoofdstuk 3. De handelwijze bij een voorziening vanuit zorg in natura verschilt daarbij niet bij die van een pgb. Bij het opstellen van een gezinsplan wordt daarbij ook de mogelijkheid van een pgb in beeld gebracht. Wel geldt daarbij de voorwaarde dat als zin-jeugdhulp niet het goede antwoord kan geven op de hulpvraag een pgb de oplossing is. Concreet betekent dit dat zin-jeugdhulp de voorkeur heeft. De cliënt, de jeugdige (vanaf 16+) en/of zijn of haar ouders moet gemotiveerd aangeven, waarom zin-jeugdhulp niet voldoet. In de beschikking voor een pgb moet deze argumentatie ook meegenomen worden.

Daarnaast zijn de voorwaarden als volgt:

  • 1.

    Hoogte van de pgb’s

    • ·

      De hulp en ondersteuning mag niet meer kosten dan wanneer de gemeente deze hulp en ondersteuning zelf bij een zorgaanbieder zou inkopen. Als deze kosten niet bekend zijn wordt er vanuit de gemeente hiervoor een offerte opgevraagd bij de leverancier. Wanneer de hulp en ondersteuning duurder blijkt te zijn, krijgen de ouders de meerkosten niet vergoed;

    • ·

      Er is het onderscheid in inkoop van hulp en ondersteuning bij een formele partij en een informele partij. Van een formele partij is sprake als de hulp en ondersteuning wordt geleverd door een professionele aanbieder (organisatie of zzp-er) en het geen familie van de aanvrager betreft. Bij informele hulp gaat het om hulp van bijvoorbeeld een familielid, vrienden, buren of een bekende). De pgb-tarieven zijn in het besluit pgb tarieven en voorzieningenboek BVO IJsselland (benw besluit van 21 april 2015) opgenomen.

    • ·

      De maximale hoogte van informeel ingekochte zorg bedraagt het wettelijk minimumloon per informele zorgverlener voor één inwoner ook als er meerdere pgb’s zijn.

  • 2.

    Wat wordt wel/niet vergoed

    • ·

      Het is niet toegestaan om vanuit het pgb bemiddelingskosten te betalen. Desgewenst kan de aanvrager zich laten bijstaan door een onafhankelijke cliëntondersteuner vanuit MEE IJsseloevers. Wij als gemeente hebben het contract met MEE IJsseloevers. Voor ouders zijn hier dan geen kosten aan geboden.;

    • ·

      Het is niet toegestaan om kosten voor coördinatie uit het pgb te betalen.

    • ·

      Een aanvrager komt alleen in aanmerking voor een pgb als hij zelf (of een vertegenwoordiger) of een verantwoorde wijze regie kan voeren. Indien de cliënt daartoe niet in staat is en er geen passende via de gemeente ingekochte zorg in natura beschikbaar is, dan kan de cliënt zich daarbij laten ondersteunen. Wij hebben contractafspraken met MEE om deze ondersteuning te bieden. Voor de cliënt zijn daar geen verdere kosten aan verbonden.

    • ·

      Er wordt geen pgb verstrekt in geval van crisishulp/crisisopvang/spoedeisende zorg. Ook pleegzorg wordt niet vanuit een pgb bekostigd. Een pgb is wel mogelijk als er extra steun of hulp voor het kind/de jongere binnen het pleeggezin nodig is.

    • ·

      Het is niet toegestaan om administratiekosten te betalen uit het verstrekte pgb.

    • ·

      Het is niet toegestaan om reiskosten van de zorgverlener te betalen uit het verstrekte pgb.

    • ·

      Het is wel toegestaan om vanuit het budget een feestdagenuitkering te betalen.

    • ·

      Het is niet toegestaan om na het einde van een pgb, buiten de schuld om van een budgethouder, maximaal een volledig maandsalaris uit te keren aan de zorgverlener

  • 3.

    Kwaliteitsgaranties

    • ·

      Iedere pgb-aanvraag moet altijd van een goede onderbouwing voorzien worden waarom er een pgb noodzakelijk is. Daarmee bedoelen we dat de pgb aanvrager moet aantonen, dat de pgb beter passend is dan de jeugdhulp en ondersteuning die vanuit de gemeente is ingekocht (zorg in natura).

    • ·

      Wij vragen ook altijd om een goede onderbouwing van de keuze van hulpverleners of ondersteuners. Wat is de reden om juist voor deze hulpverlening te kiezen?.

    • ·

      Daarbij vragen we ook specifiek naar de kwaliteit van de geboden hulp en ondersteuning. De hulp moet efficiënt en effectief zijn en de veiligheid van het kind/de jongere moet gewaarborgd zijn. Voor de professionals die erbij betrokken zijn gelden daarbij de kwaliteitseisen uit de Jeugdwet: inschrijving in het Kwaliteitsregister Jeugd, gebruik van een plan van aanpak (gezinsplan), systematische kwaliteitsbewaking van de jeugdhulp, in bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag (VOG), meldplicht huiselijk geweld en kindermishandeling conform de wettelijke meldcode, meldplicht calamiteiten en geweld, verplichting om de vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen.

    • ·

      Van fundamenteel belang is tevens de bekwaamheid van de aanvrager voor een juist beheer van de pgb (met betrekking tot het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een juiste administratie). Tevens is hierbij wettelijk bepaald, dat een pgb/houder die voor 4 dagen of meer per week ondersteuning inkoopt een werkgever is, met de werkgeversplichten die hierbij horen (zoals o.a. het overeenkomen van een redelijk uurloon, het doorbetalen van loon bij ziekte en het hanteren van een redelijke opzegtermijn).

  • 4.

    Extra maatregelen voor het tegengaan van oneigenlijk gebruik

    • ·

      Extra zorginhoudelijke en juridische kwaliteitstoets van de overeenkomst, die de pgb-houder sluit (dubbelcheck). Deze gebeurt door de juridisch kwaliteitsmedewerker van de gemeente.

    • ·

      Wij geven geen langlopende indicaties af. Periodiek bekijken we of de indicatie die iemand heeft nog passend is bij de individuele situatie.

    • ·

      Wij monitoren goed de kwaliteit en effectiviteit van de hulp en ondersteuning door periodieke gesprekken met pgb-houders, steekproefsgewijze controles en reageren op signalen van de SVB of anderen binnen of buiten de gemeente.

5.2 Afwijzingsgronden

Er zijn diverse redenen op grond waarvan een pgb kan worden afgewezen.

Er kunnen situaties zijn waarin het verstrekken van een pgb niet gewenst is. Het kan dan gaan om:

  • a.

    De jeugdige (van 16+) en/of zijn of haar ouders zijn handelingsonbekwaam;

  • b.

    De jeugdige (van 16+) en/of zijn of haar ouders hebben als gevolg van een verstandelijke handicap of ernstige psychische problemen onvoldoend eindzicht in de eigen situatie;

  • c.

    Er is sprake van verslavingsproblematiek;

  • d.

    Er is eerder misbruik gemaakt van het pgb;

  • e.

    Er is eerder sprake geweest van fraude.

  • f.

    Het uitsluiten van de mogelijkheid voor een pgb is mogelijk indien de overige de overige voorziening die in een wijk of in de gemeente Zwartewaterland aanwezig is, volledig toereikend is om passende ondersteuning te bieden aan een individuele aanvrager.

  • g.

    Een pgb kan ook geweigerd worden voor een minderjarige die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering opgelegd heeft gekregen of wanneer de jeugdige is opgenomen met een machtiging gesloten jeugdhulp.

  • h.

    Wanneer het pgb niet doelmatiger is dan zorg in natura en wanneer gemeentelijke inkoopvoordelen wegvallen als veel cliënten kiezen voor een pgb.

5.3 Intrekken van een pgb

Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

5.4. SVB/Trekkingsrecht

In 2015 is de wettelijke verplichting opgenomen dat de gemeente pgb's in de vorm van trekkingsrecht uitbetaald. Dit houdt in dat het CJG toegangsloket voor pgb’s niet op de bankrekening van de belanghebbende stort, maar op rekening van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB). De belanghebbende overlegt per type hulp een zorgovereenkomst en laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd.

De SVB zorgt vervolgens voor uitbetaling van de hulpverlener. Bij verandering van hulpverlener dient de belanghebbende dit aan het CJG toegangsloket voor pgb’s door te geven. Het CJG zorgloket voor pgb’s zal dan opnieuw bekijken of de kwaliteit voldoende is. Het CJG zorgloket voor pgb’s zal dit ook aan het SVB doorgeven. De belanghebbende stuurt de zorgovereenkomst met de nieuwe hulpverlener naar de SVB. Op basis van goedgekeurde facturen betaalt de SVB de nieuwe hulpverlener uit. De niet bestede pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode aan de gemeente terugbetaald.

Controles op de pgb’s vinden periodiek plaats.

6. Regels voor de ouderbijdrage

6.1 Inleiding

Ouders van jeugdigen die gebruik maken van een individuele voorziening voor jeugdhulp welk verblijf of deeltijd-verblijf buiten het gezin inhoudt (categorie Met verblijf), zijn een ouderbijdrage verschuldigd in de kosten van deze jeugdhulp. De ouderbijdrage komt ten goede aan de gemeente waarin de jeugdige woont.

In het gesprek dat voorafgaand aan een verleningsbesluit wordt de verplichte ouderbijdrage aan de orde gesteld en in het verleningsbesluit wordt melding gemaakt van de verplichte ouderbijdrage.

Anders dan de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) kent de Jeugdwet géén eigen bijdrage in de kosten van de individuele jeugdhulp.

6.2 De hoogte van de ouderbijdrage

De ouderbijdrage is een vast bedrag per maand, onafhankelijk van inkomen en vermogen.

De hoogte van de ouderbijdrage is afhankelijk van de leeftijd van de jeugdige, van de soort voorziening en van de omvang van het gebruik van de voorziening. De hoogte van de ouderbijdrage is in het Uitvoeringsbesluit bij de Jeugdwet opgenomen.

6.3. De duur van de ouderbijdrage

De ouderbijdrage wordt geheven voor de duur van de opname van de jeugdige in de voorziening.

6.4 De procedure

Het CAK is belast met het vaststellen en innen van de ouderbijdrage. Het vaststellen van de ouderbijdrage is dan ook een besluit van het CAK, niet van de gemeente. De gemeente kan dus niet op eigen initiatief afzien van de ouderbijdrage. Bezwaren tegen de vastgestelde ouderbijdrage dienen bij het CAK te worden ingediend.

De gemeente verstrekt aan het CAK informatie over de verleningsbesluiten, over de op basis daarvan verleende jeugdhulp en over de duur en de omvang daarvan. De gemeente informeert het CAK ook over tussentijdse wijzigingen in de omvang van de hulp. De gemeente ontvangt informatie over de omvang en de duur van de jeugdhulp van de door de BVO gecontracteerde zorgaanbieders.

6.5 Uitzonderingen

Wanneer het verblijf en de verzorging worden geboden als gevolg van een crisissituatie is gedurende de duur van de crisisplaatsing (maximaal 4 weken) géén ouderbijdrage verschuldigd,

Ook heeft het CAK mogelijkheden om te besluiten de wettelijke verplichte ouderbijdrage niet te innen, onder meer wanneer ouders een uitkering op grond van de Participatie ontvangen, Deze mogelijkheden zij in het Uitvoeringsbesluit bij de Jeugdwet opgenomen.

7. Slotbepalingen

7.1. Privacy

Het CJG en de gemeente gaan zorgvuldig om met GBA gegevens en privacygevoelige informatie die in het kader de regierol onder de verantwoordelijkheid van de zorgregisseur van het CJG blijft.

7.2 Klachtenregeling

Indien een cliënt het gevoel heeft onjuist bejegend te zijn kan men een klacht indienen.

Klachten kunnen betrekking hebben op de handelswijze van de gemeente, dan wel van (een medewerker van) de aanbieder van een maatwerkvoorziening. De gemeente legt de aanbieders van voorzieningen in de verordening op een klachtregeling te hebben en ziet toe op de naleving daarvan. Klachten met betrekking tot de handelswijze van de gemeentelijke organisatie worden in behandeling genomen door de interne klachtencoördinator, die met klager afstemt wat de beste manier is om de klacht verder af te handelen.

Binnen de gemeente Zwartewaterland neemt het college zelf een besluit inzake klachten die niet in onderling overleg naar tevredenheid kunnen worden opgelost.

Zwartewaterland is aangesloten bij de Overijsselse ombudsman als onafhankelijke externe klachtbehandelaar. Hier kan een klager terecht als hij van mening is dat zijn klacht niet naar behoren is afgehandeld, of als hij het met de uitkomst niet eens is.

Deze regelgeving is vastgelegd in de Procedure Klachtenregeling Zwartewaterland .

7.3 Inwerkingtreding

De “Beleidsregels behorende bij de Verordening Jeugdhulp gemeente Zwartewaterland 2015”treedt in werking op 1 januari 2015. Deze beleidsregels zijn een nadere invulling van de verordening en treden in werking na besluitvorming door het college.

7.4 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: “Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Zwartewaterland 2015”.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwartewaterland, op 23 juni 2015.

Burgemeester en wethouder van Zwartewaterland,

De secretaris, de burgemeester,

J.Dijkstra ing. E.J. Bilder

Bijlage 1. Richtlijnen gebruikelijke zorg

Richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen van het kind in relatie tot jeugdhulp.

Kinderen van 0 tot 3 jaar:

  • -

    hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;

  • -

    hebben zeer nabij ouderlijk toezicht nodig;

  • -

    zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • -

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • -

    hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar:

  • -

    kunnen niet zonder toezicht van volwassenen, dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • -

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • -

    kunnen zelf zitten en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • -

    ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;

  • -

    hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • -

    hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • -

    zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • -

    hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar:

  • -

    hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • -

    kunnen niet zonder toezicht van volwassenen, dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • -

    hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • -

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • -

    zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • -

    hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

  • -

    hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen vanaf 12 jaar:

  • -

    hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • -

    kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • -

    kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;

  • -

    kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • -

    hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • -

    hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • -

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • -

    hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Bijlage 2. Stappenplan bepaling verantwoordelijke gemeente (woonplaatsbeginsel)

afbeelding binnen de regeling