Regeling vervallen per 23-06-2023

Beleidsregel Jeugdhulp gemeente Zwartewaterland 2020

Geldend van 01-03-2020 t/m 22-06-2023

Intitulé

Beleidsregel Jeugdhulp gemeente Zwartewaterland 2020

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwartewaterland;

gelezen het voorstel van 25 februari 2020;

gelet op de Verordening sociaal domein gemeente Zwartewaterland 2020;

b e s l u i t vast te stellen de volgende beleidsregel:

Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Zwartewaterland 2020

1. Inleiding

1.1 Wat zijn beleidsregels en waarom zijn ze er?

Op 1 januari 2015 is de Jeugdwet in werking getreden. Wij zijn vanaf die datum, in aanvulling op de bestaande gemeentelijke taken preventie en jeugdgezondheidszorg, verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdhulp. Jeugdhulp omvat een breed scala aan vormen van zorg, hulp of ondersteuning bij het opvoeden en opgroeien van onze jeugd.

De Jeugdwet heeft de verandering mogelijk gemaakt van een stelsel dat is gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak) naar een stelsel waarin samen met de jeugdige en zijn of haar ouders wordt gekeken naar wat in hun situatie het meest passend is (afspraak). Daarbij wordt zoveel mogelijk ingezet op het versterken van de eigen kracht en het probleemoplossend vermogen van het gezin.

In:

  • De Jeugdwet (hierna: de wet)

  • De Verordening Sociaal Domein Gemeente Zwartewaterland 2020 (hierna: de verordening)

zijn de beleidskaders voor de uitvoering van de Jeugdhulp omschreven.

De verordening is door de gemeenteraad op 12 december 2019 vastgesteld. De beleidsregels richten zich op het proces van het in behandeling nemen en de verdere afhandeling van de jeugdhulpvraag. Deze procedure richt zich specifiek op het bieden van alle vormen van jeugdhulp binnen het vrijwillige kader, waarbij er van de kant van de ouders en de jeugdigen de bereidheid is hun medewerking eraan te verlenen. Het gedwongen kader (op last van de rechter) is niet in deze beleidsregels opgenomen. Dit is een apart proces, dat binnen het verband van de 11 samenwerkende gemeenten jeugdhulp regio IJsselland wordt vormgegeven.

Bij het in deze beleidsregels omschreven proces van aanmelding van een hulpvraag tot en met de afhandeling ervan zijn er beslismomenten aan te geven, waarbij richtinggevende termijnen met het oog op rechtsbescherming van toepassing zijn. Uit het oogpunt van rechtsbescherming is het van belang dat er geen onredelijke doorlooptijden ontstaan. Dat hangt echter wel sterk samen met de complexiteit van de hulpvraag. De complexiteit maakt, dat hier op voorhand geen vastomlijnde indicaties van te geven zijn. Om die reden is het aantal uitspraken over termijnen beperkt gehouden. Wel is rekening gehouden met de reguliere beslissingstermijnen zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht.

1.2 Definities

In deze beleidsregels worden een aantal standaardbegrippen gehanteerd, die eveneens worden gehanteerd in de verordening. De definitie van deze begrippen zijn terug te vinden in de verordening. De definities die niet in de verordening worden als volgt gedefinieerd:

  • RSJ: Regionaal Serviceteam Jeugd IJsselland;

  • Casusregisseur: Zorgprofessional die op casusniveau bewaakt dat het gezinsplan dan wel plan van aanpak wordt uitgevoerd, zijnde een lid van het expertiseteam;

  • Centrale Toegang (CT): Centrale Toegang van de gemeente Zwartewaterland; AMW De Kern, GGD IJsselland en MEE IJsseloevers die het toegangsloket voor de Jeugdhulp bemensen;

  • Zorgregisseur: De functionaris die in opdracht van de gemeente de procesregie voert in geval van complexe en meervoudige hulpvragen of zodanige problematiek en die zo nodig in verband hiermee een MDO organiseert;

  • Familiegroepsplan: Plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdigen behoren;

  • Expertiseteam: Team, bestaande uit: een intakemedewerker voor deskundige vraagverheldering van de hulpvraag en een BIG geregistreerde GGZ psycholoog van Dimence voor indicatiestelling voor de specialistische jeugdhulp

  • Gezinsplan: Plan van aanpak, familiegroepsplan of hulpverleningsplan (artikel 1.1 van de Jeugdwet) dat door de medewerker Centrale Toegang bij de intake met ouders en zo mogelijk met de jeugdige en zo nodig samen met sociale omgeving is opgesteld;

  • MDO: Multidisciplinair overleg van partners zo nodig aangevuld met agendadeelnemers op uitnodiging en onder leiding van de zorgregisseur, in verband met een complexe of meervoudige hulpvraag;

  • Melding: Melding van een hulpvraag overige voorziening

  • Overige voorziening: Een vrij-toegankelijke overige voorziening;

  • Zorgteam: Het team dat op scholen, peuterspeelzalen en kinderopvangcentra de toegang vormt tot de jeugdhulp, ondersteuning biedt, casusregie voert en beoordeelt of in verband met de complexiteit of meervoudigheid van de hulpvraag opschalen naar de zorgregisseur aan de orde is. Dit team bestaat uit de intern begeleider van de school en de jeugdverpleegkundige.

1.3 Doelgroepen

De doelgroep van de Jeugdwet is een jeugdige die:

  • de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt;

  • de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig artikel 77g van het Wetboek van Strafrecht;

  • de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt, en voor wie de voortzetting van jeugdhulp, die was aangevangen, of voor wie het college vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp noodzakelijk is of voor wie, na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen voor het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van jeugdhulp noodzakelijk is.

In de gemeente Zwartewaterland heeft de continuïteit van zorg bij de overgang van de Jeugdwet naar de WMO alle aandacht. Daar waar het mogelijk is realiseren we voor onze jeugd een soepele overgang als er continuïteit van zorg nodig is. We doen dat door een warme overdracht bij de toegang tot de hulp en door procedures en regelgeving op elkaar af stemmen.

2. Vormen van jeugdhulp (Hoofdstuk 4 van de verordening)

Binnen de jeugdhulp voor Zwartewaterland is er een onderscheid gemaakt in vrij en niet vrij toegankelijke jeugdhulp.

Vrij toegankelijk betekent, dat er voor de toegang tot de hulp geen beschikking nodig is.

Iedereen die tot de doelgroep hoort (ouders en jeugdigen tot 18 jaar) kan hiervan gebruikmaken en zich ook rechtstreeks tot de zorgaanbieder wenden.

De volgende vormen van hulp, ondersteuning en begeleiding zijn vrij toegankelijk.

  • a.

    Collectie preventie (inclusief advies en voorlichting);

  • b.

    Lichte (opvoed) ondersteuning waaronder (school)maatschappelijk werk;

  • c.

    Cliëntondersteuning;

  • d.

    Vraagverheldering;

  • e.

    Casuscoördinator vanuit de centrale toegang van de gemeente Zwartewaterland;

  • f.

    Jeugdgezondheidszorg;

  • g.

    Ontwikkeling en stimulering/peuterzaalwerk (inclusief voor- en vroegschoolse educatie);

  • h.

    Jongerenwerk inclusief buurtsportcoach;

  • i.

    Vertrouwenspersoon;

  • j.

    Hulpverlening vanuit Veilig Thuis;

  • k.

    Ondersteuning vanuit leerplicht/RMC.

Daarnaast onderscheiden we de niet vrij toegankelijke jeugdhulp. Voor de toegang hiertoe is altijd een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig We noemen deze hulp: Hulp – op - maat. De zorgregisseur en de beleidsmedewerker zijn gemandateerd om een verwijzing af te geven. Daarnaast is de toegang ook mogelijk via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Dit is conform de Jeugdwet, waarbij deze bevoegdheid ook onder het nieuwe stelsel, volledig in tact is gebleven.

De volgende vormen van hulp, ondersteuning en begeleiding zijn niet vrij toegankelijk:

  • a.

    Intensieve opvoedondersteuning

  • b.

    Begeleiding individueel;

  • c.

    Begeleiding groep;

  • d.

    Persoonlijke verzorging;

  • e.

    Medisch kinderdagverblijf

  • f.

    Specialistische diagnostiek en behandeling;

  • g.

    Kortdurend verblijf

  • h.

    Spoedzorg met en zonder verblijf;

  • i.

    Dag- en 24-uurs verblijf

  • j.

    Pleegzorg;

  • k.

    Forensische zorg;

  • l.

    Gesloten jeugdzorg (na machtiging rechter)

De niet vrij toegankelijke jeugdhulp (Hulp – op – maat) is regionaal ingekocht via het Regionaal Serviceteam Jeugd IJsselland (RSJ), waarbinnen 11 gemeenten participeren.

Om te beoordelen of de jeugdige in aanmerking komt voor een vorm van hulp binnen het niet vrij toegankelijke kader wordt een zorgvuldige procedure doorlopen die in deze beleidsregels nader wordt uitgewerkt.

3. Procedure toegang (Hoofdstuk 2 van de verordening)

Hieronder beschrijven we procedure die geldt voor een hulpvraag die binnenkomt bij de Centrale Toegang van de gemeente. Voor de hulpvragen die binnenkomen bij de huisarts, jeugdarts en medisch specialist is een andere route van toepassing, die buiten de verordening van de gemeente valt.

3.1 De melding van de hulpvraag

De hulpvraag kan langs diverse routes binnenkomen. De jeugdige en/of zijn of haar ouders kunnen de hulpvraag persoonlijk melden bij de Centrale Toegang van de gemeente Zwartewaterland.

Daarnaast kan de hulpvraag ook schriftelijk of digitaal gesteld worden. Het gezin wordt in de mogelijkheid gesteld om een familiegroepsplan op te stellen. De ontvangst van de hulpvraag wordt binnen een termijn van vijf werkdagen schriftelijk bevestigd. Bij de aanmelding vindt standaard een check plaats op:

  • of de cliënt bekend is bij de Centrale Toegang

  • of een hulpvraag spoedeisend is. Hiervan is tenminste sprake als er veiligheidsrisico’s zijn voor de jeugdige(n) binnen het gezin als gevolg van kindermishandeling of huiselijk geweld. Bij het constateren van veiligheidsrisico’s neemt de medewerker van de Centrale Toegang zo nodig contact op met Veilig Thuis. Hierover zijn afspraken gemaakt met Veilig Thuis. In geval van andere spoedeisende situaties wordt er zo nodig contact gelegd met de regionale crisisdienst, die spoedzorg kan bieden

  • of informatie en advies voldoende is voor de afhandeling van de hulpvraag. In dat geval wordt de vraag direct beantwoord en vindt er ook geen verdere registratie van plaats.

  • of er verder onderzoek (verdere vraagverheldering) nodig is om te bepalen wat de precieze hulpvraag is en wat mogelijke oplossingen kunnen zijn. In dit geval wordt de hulpvraag geregistreerd als melding en wordt overgegaan tot de fase van het vooronderzoek (vraagverheldering). De jeugdige en/of zijn of haar ouders worden door de Centrale toegangsmedewerker erop gewezen, dat zij zich bij het vooronderzoek (vraagverheldering) desgewenst kunnen bij laten staan door iemand uit het eigen sociale netwerk (bijvoorbeeld een familielid, of de leidster of leerkracht van het kind) of een onafhankelijk cliëntondersteuner. Voor de onafhankelijk cliëntondersteuner kan een beroep worden gedaan op een cliëntondersteuner van MEE IJsseloevers. Daarvoor worden geen kosten in rekening gebracht.

3.2 Het vooronderzoek (vraagverheldering)

Het vooronderzoek staat in het teken van de vraagverheldering. Dit gebeurt door middel van een gesprek met de toegangsmedewerker en met de jeugdige en/of zijn of haar ouders. Voor het vooronderzoek kunnen één of meerdere gesprekken nodig zijn. De toegangsmedewerker kan met toestemming van de jeugdige en/of zijn of haar ouders beslissen om daarnaast een specialist (uit het expertiseteam of van daarbuiten) te betrekken bij het vooronderzoek. Ook kunnen één of meer personen uit het sociale netwerk van de jeugdige en/of zijn of haar ouders (bijvoorbeeld de leerkracht van de school van het kind, de leidster van de peuterspeelzaal, een familielid of een jongerenwerker) in overleg bij het gesprek aanwezig zijn.

Voorafgaand aan het gesprek verzamelt de toegangsmedewerker met instemming van de jeugdige en/of zijn of haar ouders alle relevante gegevens die bij de gemeente en de Centrale Toegang bekend zijn. Het doel hierbij is om op een zo efficiënt mogelijke manier de onderzoeksfase in te kunnen gaan en te voorkomen dat de jeugdige en/of zijn of haar ouders reeds bekende informatie opnieuw moeten aanleveren. Hierbij wordt onder meer het registratiesysteem (Gidszo) geraadpleegd. Ook vindt er een toets op het woonplaatsbeginsel plaats. De toets op het woonplaatsbeginsel is nodig om te kunnen bepalen welke gemeente verantwoordelijk is voor de financiering van de in te zetten jeugdhulp. In de Jeugdwet is uitgewerkt hoe het woonplaatsbeginsel moet worden toegepast, ook het convenant woonplaatsbeginsel van de VNG wordt hierbij gehanteerd.

Bij de aanmelding vullen ouders het familiegroepsplan in. Dit plan is de basis voor het 1e gesprek. De toegangsmedewerker en de jeugdige en/of zijn of haar ouders vullen tijdens dit gesprek samen het formulier verder in.

Tevens wordt de jeugdige en/of zijn of haar ouders instemming gevraagd met:

  • het aanmaken van een dossier voor de jeugdige

  • het uitwisselen van informatie over de jeugdige en/of zijn of haar ouders met andere organisaties

3.3 Het gesprek

Op basis van de uitkomsten van het vooronderzoek wordt er opnieuw een gesprek gearrangeerd. In goede samenspraak met de jeugdige en/of zijn of haar ouders kan hiervoor de keuze worden gemaakt voor het organiseren van een MDO (een Multi Disciplinair Overleg). Bij dit MDO zijn al degenen aanwezig die op basis van de uitkomsten van het vooronderzoek een bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van de hulpvraag. De toegangsmedewerker (zorgregisseur) en de jeugdige en/of zijn of haar ouders nemen samen het besluit over beslissen wie hiervoor uitgenodigd worden. Dat kunnen hulpverleners zijn, personen uit het sociale netwerk van het gezin of andere deskundigen bijvoorbeeld op het terrein van werk en inkomen, scholing, etc. De zorgregisseur zit het MDO voor. Het doel van het gesprek is het vaststellen van het resultaat dat de hulp en ondersteuning moet opleveren en het opstellen van een concreet plan van aanpak. Het familiegroepsplan dient als basis voor dit gesprek. Wanneer blijkt dat er meer nodig is kan er een aanvullend hulpverleningsplan opgesteld worden. Het familiegroepsplan en het aanvullend hulpverleningsplan vormen met elkaar het gezinsplan.

Daarbij wordt informatie verzameld over:

  • 1.

    Wat op basis van de feiten en achtergrondgegevens die het vooronderzoek heeft opgeleverd het gewenste resultaat van de ondersteuning en hulp voor de jeugdige en/of zijn of haar ouders moet zijn;

  • 2.

    Welke behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren er bij de jeugdige en/of zijn of haar ouders zijn (zoals bijvoorbeeld ten aanzien van de godsdienstige overtuiging, levensbeschouwing), waar bij de keuze van de jeugdhulp en de zorgaanbieder mee rekening gehouden moet worden;

  • 3.

    Welke bijdrage er op basis van analyse van de zorg- en sterke punten binnen het gezin er van de ouders en het sociale netwerk van het gezin verwacht mag worden voor het bereiken van het resultaat

  • 4.

    Belangrijk is hierbij ook de afweging wat gebruikelijke zorg en ondersteuning is en daarmee onder de verantwoordelijkheid van de ouders valt en waar dit ophoudt. Voor het vaststellen hiervan gebruiken we de richtlijnen ‘gebruikelijke zorg’, zie bijlage 1. Daarbij is nog wel de volgende toelichting van belang:

    • Voor kinderen geldt dat er een bandbreedte is in het normale ontwikkelingsprofiel. Die verloopt voor ieder kind anders. Tussen kinderen van dezelfde leeftijd kan de omvang en intensiteit van de zorg dan ook verschillend zijn zonder dat daarbij nog sprake is van niet gebruikelijke zorg;

    • Van niet gebruikelijke zorg bij kinderen in chronische situaties is pas sprake wanneer de omvang van de zorg, gelet op de leeftijd van het kind, de aard van de zorghandelingen, de frequentie van die handelingen en de omvang van de daarmee gemoeide tijd uitgaat boven de zorg die een kind van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft;

    • Gebruikelijke zorg bij kinderen omvat ook geïntensiveerde zorgbehoefte als gevolg van een tijdelijk (gezondheids)probleem. Dit is het geval als sprake is van een zorgsituatie van maximaal drie maanden met uitzicht op herstel van het (gezondheids)probleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige;

    • Het door de ouders aan het kind bieden van een beschermende woonomgeving wordt als gebruikelijke zorg aangemerkt, ook als er sprake is van een kind met een ziekte, aandoening of beperking;

    • Bij het oordeel of ouders in staat zijn de gebruikelijke zorg te leveren wordt rekening gehouden met bij de ouders aanwezige geobjectiveerde beperkingen en/of het ontbreken van kennis/vaardigheden om gebruikelijke zorg ten behoeve van de jeugdige uit te voeren en deze vaardigheden ook niet aan te leren zijn;

    • Voor zover de jeugdige zich in een terminale levensfase bevindt, wordt geen gebruikelijke persoonlijke verzorging verwacht van een ouder;

    • Wat nog binnen de grenzen valt van mantelzorg valt of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk;

  • 5.

    Hoe de jeugdhulpvraag zich verhoudt tot en mede beïnvloed wordt door andere belemmerende factoren binnen het gezin, welke andere voorzieningen er mede nodig zijn om de effectief te kunnen aanpakken. Het gaat hierbij om voorzieningen op het vlak van publieke gezondheid, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

  • 6.

    Welke mogelijkheden er binnen het voorveld van de jeugdhulp (de vrij toegankelijke jeugdhulp) zijn om zorg te kunnen dragen voor een zo laag mogelijke afhandeling van de hulpvraag.

3.4 Verslaglegging (het gezinsplan)

Zoals reeds vermeld eerder vermeld wordt het familiegroepsplan bij aanmelding ingevuld door ouders. Op basis van het vooronderzoek en het gesprek wordt samen met de jeugdige en/of zijn of haar ouders een gezinsplan opgesteld waarbij het familiegroepsplan de basis is. In dit gezinsplan wordt het volgende digitaal vastgelegd:

  • De gegevens (algemene kenmerken) van het gezin

  • Een genogram van het gezin

  • De feiten en contactmomenten

  • De feitelijke zorg- en sterke punten

  • Het gewenste resultaat van de hulp en ondersteuning

  • De betrokken hulpverlening (de formele en de informele (ondersteuning vanuit de ouders zelf, het sociale netwerk rondom het gezin)

  • Inzicht in wat het netwerk kan doen

  • Afwegingskader en toekenning zorg

  • Afspraken over wie doet wat op welk moment

  • Afspraken over de casusregie en evaluatie

3.5 Aanvraag

Als de jeugdige en/of de ouders het familiegroepsplan ondertekenen fungeert dit als aanvraagformulier. Het doel van de aanvraag is te bepalen of de gemeente hulp verleent en welke vorm die hulp dan heeft. Als bedoeld in artikel 2.3.1 van de verordening.

Een aanvraag kan alleen door de gemeente in behandeling worden genomen wanneer een aanvraagformulier of gespreksverslag in de vorm van een gezinsplan, voorzien van naam, BSN, geboortedatum en ondertekening door belanghebbende (of gemachtigde) bij de gemeente is ingeleverd. De datum waarop de aanvraag juist en volledig is, geldt als aanvraagdatum.

3.6 De beschikking

De 11 samenwerkende gemeenten in regio IJsselland verband hebben het besluit genomen om de uitvoering van de inkoop, de contractering en facturering van de specialistische niet vrij toegankelijke jeugdhulp regionaal te organiseren via de RSJ. Dit is een uitvoerend orgaan. Het opstellen van de beschikkingen en de besluiten hierover zijn een lokale verantwoordelijkheid.

Het gezinsplan vormt de basis voor de beschikking. Voor het opstellen van de beschikking vindt er nog een toets plaats op:

  • Is het gezinsplan zo volledig mogelijk ingevuld?

  • Zijn de hulpvraag en de mogelijkheden voor een passende oplossing voldoende verkend?

  • Is het gezinsplan voor akkoord ondertekend door de jeugdige (vanaf 16 jaar) en/of zijn of haar ouders?

  • Is er een indicatieverklaring van een BIG geregistreerde Jeugd-GGZ-er? (indien nodig)

  • Zijn de mogelijkheden om de hulpvraag te beantwoorden met behulp van inzet uit het eigen netwerk of vanuit andere voorzieningen (zoals werk en inkomen, onderwijs en scholing) afdoende verkend en geïnventariseerd?

  • Is het beoogde resultaat helder en concreet geformuleerd?

  • Zijn de kosten in beeld?

  • Is er een ingangsdatum en indien van toepassing een einddatum van het benoemd?

  • Is de gewenste zorgaanbieder benoemd?

  • Is de jeugdige en/of zijn of haar ouders gewezen op de keuzevrijheid van aanbieder?

De beschikking wordt voor een akkoord ondertekend door de beleidsregisseur Jeugd of de zorgregisseur namens het college.

Afwijzingsgronden zijn:

  • De procedure is niet zorgvuldig genoeg doorlopen;

  • Op grond van het woonplaatsbeginsel valt de jeugdige onder de verantwoordelijkheid van een andere gemeente;

  • Het betreft zorg die onder een ander wettelijk kader valt (bijvoorbeeld Zvw, Wlz);

  • De toegewezen vorm van jeugdhulp is niet noodzakelijk om de problemen die vallen binnen de reikwijdte van de Jeugdwet op te lossen;

  • De verlening van een PGB voldoet niet aan de wettelijke eisen omtrent een PGB, de nadere regels Jeugdhulp en het bepaalde in hoofdstuk 5 van deze beleidsregels;

  • Bij een aanvraag voor ZIN (Zorg In Natura): de aanbieder is niet door de RSJ gecontracteerd.

De termijn en inhoud van de beschikking

Het college geeft binnen acht weken na indiening van de jeugdhulpaanvraag een beschikking af aan ouders. Deze termijn kan met nogmaals 8 weken worden verlengd. In de beschikking staat, zoals beschreven in de verordening of iemand wel of geen toegang tot een individuele voorziening (vorm van specialistische niet vrij toegankelijke jeugdhulp of PGB) krijgt. Er wordt aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt. Indien er een individuele voorziening (vorm van specialistische niet vrij toegankelijke jeugdhulp of PGB) wordt toegekend, wordt beschreven of deze als voorziening in natura of als PGB wordt verstrekt.

Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

  • a.

    Binnen welk profiel en intensiteit uit het “IJssellandse model resultaatgerichte inkoop jeugdhulp” de te verstrekken voorziening wordt toegewezen en wat het beoogde resultaat daarvan is.

  • b.

    Wat de ingangsdatum en, indien van toepassing, de duur van de verstrekking is.

  • c.

    Welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

Bij het verstrekken van een PGB wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd wat het beoogde resultaat is, welke kwaliteitseisen er gelden voor de besteding van het PGB, wat de hoogte PGB is en hoe dit bedrag tot stand is gekomen, wat de duur van de verstrekking is waarvoor het PGB bedoeld is en de wijze van verantwoording van de besteding van het PGB.

3.7 Toegang via de Huisarts

Alle voorzieningen voor jeugdhulp zijn ook toegankelijk via verwijzing door een huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts van de GGD. Deze verwijzingen zijn geen beschikkingen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De Jeugdhulpaanbieder stuurt in dit geval binnen 5 werkdagen na beoordeling van Profiel/Segment/Intensiteit een ‘verzoek om Toewijzing’ (JW315) naar de Gemeente waar de Jeugdige/Gezaghebbende woont. Bij crisis wordt een termijn van maximaal 1 dag na start-zorg gehanteerd.:

Echter, wanneer ouders en jeugdigen dit wensen, is het mogelijk om de verwijzing via de Centrale Toegang te laten lopen.

3.8 Toegang via de Gecertificeerde instelling

Alle voorzieningen voor jeugdhulp zijn ook toegankelijk via een verwijzing door een medewerker van een Gecertificeerde Instelling, in het kader van de uitvoering van een maatregel van jeugdbescherming of jeugdreclassering. Het gaat om besluiten tot ondertoezichtstelling en jeugdreclassering. Tegen dergelijke besluiten, is gelet op de juridische context, geen bezwaar of beroep mogelijk.

3.9 Procedure in geval van crisis en onveiligheid

Wanneer de Centrale Toegang, ofwel door eigen waarneming, ofwel doordat men hierop opmerkzaam is gemaakt door derden, op de hoogte is van een cisis bij een jeugdige of in een gezin zal direct ingegrepen worden. Een crisis is een levensbedreigende situatie waarbij er acuut gevaar is voor de jeugdige en/of gezin. De toegangsmedewerker neemt bij crisis en/of onveiligheid direct contact met Veilig Thuis.

3.10 Spoedhulp ingezet door de Raad voor de Kinderbescherming

De Raad voor de Kinderbescherming kan het, hangende het onderzoek, noodzakelijk achten dat een kind (met spoed) in een gesloten accommodatie wordt geplaatst. In die gevallen heeft de Raad een machtiging van de rechter nodig. Die machtiging kan slechts worden afgegeven wanneer het college van burgemeester en wethouders heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp met verblijf nodig is, een verleningsbeschikking dus. Gelet op de geboden haast, dient het college van burgemeester en wethouders met spoed aan een dergelijk verzoek van de Raad te voldoen. Het college van burgemeester en wethouders kan besluiten geen verleningsbeschikking af te geven. De motivatie luistert dan nauw. In die gevallen kan de Raad voor de Kinderbescherming dan de rechter verzoeken ondanks de weigering van het college van burgemeester en wethouders de machtiging toch af te geven.

3.11 Start van de jeugdhulp

Met de beschikking kunnen de jeugdige en/of zijn ouders zich aanmelden bij een zorgaanbieder welke is gecontracteerd door de RSJ.

De door de RSJ gecontacteerde zorgaanbieders hebben een acceptatieplicht, zij mogen daarom geen cliënten weigeren. Voor het segment midden dient de aanbieder binnen drie weken na de aanmelding te starten met de toegewezen hulp. Voor het segment TOP geldt een termijn van 6 weken. Wanneer een zorgaanbieder in overleg met de jeugdigen, de ouders en eventueel hun verwijzers concludeert dat een andere zorgaanbieder beter of eerder de benodigde hulp kan bieden, start via de toegang tot jeugdhulp een procedure alsof het een nieuwe aanvraag betreft of kan er gekozen worden voor onderaannemers schap.

Indien er sprake is van Crisis en tevens verwijzing door daartoe bevoegde instanties, start de zorgaanbieder binnen 24 uur na de aanmelding, of zoveel eerder als deze verwijzer noodzakelijk acht, met de verlening van jeugdhulp.

3.12 Uitvoering van de jeugdhulp

Tijdens de uitvoering van de jeugdhulp houdt de zorgaanbieder, dit in overleg met en met toestemming van de jeugdige en/of ouders, contact met de verwijzer. De casusregisseur houdt toezicht op het naleven van het gezinsplan. De zorgaanbieder moet toestaan dat de naleving van de uitvoering jeugdhulp gebeurt en moet openheid over interventies geven. De intensiteit van het contact is afhankelijk van de omstandigheden van het gezin en van de daarover gemaakte afspraken. In overleg wordt gedurende de uitvoering van de jeugdhulp bezien of de gestelde doelen en resultaten worden behaald, wanneer de zorg afgesloten kan worden en of daarna zorg of nazorg nodig is.

3.13 Vervoer

Voorzieningen op het gebied van jeugdhulp omvatten voorzover noodzakelijk in verband met de medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, het vervoer van de jeugdige van en naar de locatie van de zorgaanbieder.

Met de zorgaanbieders Zorg in Natura is afgesproken dat vervoer door de gemeente niet in de beschikking wordt opgenomen, maar dat zij in overleg met de jeugdigen en/of hun ouders nagaan of vervoer noodzakelijk is en hoe zij daar vorm aan geven. Zorgaanbieders kunnen dan ook het noodzakelijke vervoer op zo efficiënt mogelijke wijze organiseren.

Wanneer jeugdigen en/of hun ouders problemen ervaren op het gebied van vervoer zal worden onderzocht of en welke beperkingen de jeugdige heeft en wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien, hulp kan inschakelen van het eigen netwerk, gebruik kan maken van een algemene voorziening of dat een individuele voorziening noodzakelijk is.

Wanneer een cliënt in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoermiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of vrijwilliger, indien beschikbaar) kan reizen dan is dat uiteraard voorliggend.

Wanneer jeugdigen en/of hun ouders er in overleg met de zorgaanbieder niet uitkomen kunnen zij bij de Centrale Toegang alsnog een aanvraag voor een beschikking inzake vervoer aanvragen.

Wanneer een PGB wordt toegekend, wordt het vervoer wél in de beschikking meegenomen.

4. Evaluatie en herindicatie

Standaard vindt er met de jeugdige en/of zijn of haar ouders ter afsluiting van het hulptraject een evaluatie plaats. Daarbij wordt teruggekeken op het proces van het hulptraject en de resultaten die zijn bereikt. Samen met de jeugdige en/of zijn of haar ouders wordt bekeken wie er bij dit evaluatiegesprek aanwezig zijn. Dat kan bijvoorbeeld ook de hulpverlener van de jeugdige of het gezin zijn. Tijdens de evaluatie komen in ieder geval aan de orde:

  • de huidige situatie van de jeugdige en/of zijn of haar ouders. Dit gebeurt weer aan de hand van de VERVE methode. Dit betekent dat er breed wordt gekeken op de verschillende levensgebieden (kinderen en opvoeding, persoonlijk welzijn, gezondheid, financiën en schulden, praktische regelzaken en huisvesting, geweld en veiligheid, hulp en ondersteuning, onderwijs, werk en inkomen) en eventuele problemen die er nog zijn;

  • de mate waarin de gewenste resultaten zijn behaald;

  • de mate waarin de afspraken uit het gezinsplan zijn nagekomen;

Uit de evaluatie kan blijken dat een reeds in gang gezet Profiel met een bepaalde Intensiteit op enig moment niet meer als passend ervaren wordt. In de regio zijn daarover de volgende 5 basisspelregels afgesproken.

  • 1.

    Bij wisselingen van Profiel en Intensiteit die opgevolgd worden door een nieuw Profiel of Intensiteit, wordt altijd eerst contact gezocht met de Lokale toegang door de Jeugdhulpaanbieder.

  • 2.

    De toegang tot het Segment top zal altijd gebeuren na instemming van de Lokale toegang:

    • a.

      Dus in geval van toegang tot het Segment top zal het familiegroepsplan door het de Lokale toegang opgesteld worden.

  • 3.

    Een profiel met Intensiteit Duurzaam (met een vaste maandprijs) kent niet altijd een minimale of maximale looptijd.

    • a.

      Bij voortschrijdend inzicht wordt een lopend Profiel afgesloten en een nieuw Profiel gestart.

    • b.

      Hierbij worden de maanden van de looptijd van het afgesloten Profiel betaald.

    • c.

      Ook mag het nieuwe Profiel in rekening gebracht worden volgens de regels die daarvoor gelden.

  • 4.

    Profielen met Intensiteiten Licht, Midden en Zwaar (met een vaste trajectprijs) kennen een minimale looptijd van 6 weken;

    • a.

      Bij voortschrijdend inzicht wordt het lopend Profiel afgesloten en een nieuw Profiel gestart.

    • b.

      Hierbij wordt het starttarief van het afgesloten Profiel betaald, tenzij de behandeling korter heeft geduurd dan 6 weken. Het oude traject wordt gezien als uitval.

    • c.

      Ook mag het nieuwe Profiel in rekening gebracht worden volgens de regels die daarvoor gelden, tenzij de behandeling korter duurder dan 6 weken. Toewijzingen voor Profielen met de Intensiteiten Licht, Midden en Zwaar die korter duren dan 6 weken, worden met terugwerkende kracht vanaf de datum aanvang, gesubstitueerd door een nieuwe Toewijzing.

    • d.

      Bovenstaande geldt alleen bij wijziging van Profiel in overleg met de Lokale toegang. Niet bij uitval.

  • 5.

    Voor een profiel met een vaste maandprijs wordt niet verrekend en kan per nieuwe maand gestart of gestopt worden in een nieuwe intensiteit.

    • a.

      Er wordt per maand maar één vast maandbedrag in rekening gebracht.

In geval van een wijziging van een Profiel/Intensiteit bij dezelfde Hoofdaannemer, neemt de Jeugdhulpaanbieder contact op met de gemeente. Dit kan in Segment top door het de Lokale toegang te benaderen en in Segment midden door een nieuw verzoek om Toewijzing (JW315) in te dienen met de vermelding van het (beschikkings)nummer van de lopende Toewijzing. De gemeente sluit (na akkoord) de Toewijzing voor het oorspronkelijke Profiel/Intensiteit af en stuurt een nieuwe Toewijzing (middels een JW301-bericht) met het nieuwe Profiel/Intensiteit.

Hierbij zijn 2 varianten mogelijk. Hetzij voortschrijdend inzicht nog voordat met de behandeling is gestart, hetzij nieuw inzicht of nieuwe ontwikkelingen nadat de behandeling reeds is gestart en ook een start-zorg is gestuurd:

  • Bij wijzigingen vóór start-zorg sluit de Gemeente de oude Toewijzing af en stuurt een nieuwe Toewijzing met de oorspronkelijke ingangsdatum van de beschikking. Er hoeft dan niet verrekend te worden, want er heeft nog geen betaling plaatsgevonden.

  • Bij wijzigingen na start-zorg wordt de oude Toewijzing afgesloten en een nieuwe wordt verstuurd. In dit geval wordt de oude Toewijzing behandeld als uitval.

5. Het persoonsgebonden budget (PGB)

De Jeugdwet biedt de jeugdige en/of zijn of haar ouders de mogelijkheid om voor een PGB te kiezen. Vanuit de gemeente onderschrijven we het belang hiervan. Vanuit de wet zijn we als gemeente ook verplicht de jeugdige en/of zijn of haar ouders hierop te wijzen en te informeren over de gevolgen ervan. De casusregisseur wijst de jeugdige en/of zijn of haar ouders hierop bij het opstellen van het gezinsplan.

Het verstrekken van een PGB is aan voorwaarden verbonden. Deze zijn voor een deel ontleend aan de Jeugdwet.

5.1 Voorwaarden om in aanmerking te komen

De Centrale toegang bepaalt samen met het gezin welke hulp er nodig is en doorloopt daarbij de stappen zoals beschreven in hoofdstuk 3. De handelswijze bij een voorziening vanuit zorg in natura verschilt daarbij niet bij die van een PGB. Wel geldt daarbij de voorwaarde dat als ZIN-jeugdhulp niet het goede antwoord kan geven op de hulpvraag een PGB de oplossing is. Concreet betekent dit dat ZIN-jeugdhulp de voorkeur heeft. De cliënt, de jeugdige (vanaf 16+) en/of zijn of haar ouders moeten gemotiveerd aangeven, waarom ZIN-jeugdhulp niet voldoet. In de beschikking voor een PGB moet deze argumentatie ook meegenomen worden.

Daarnaast zijn de voorwaarden als volgt:

  • 1.

    Hoogte van de PGB’s

    • De hulp en ondersteuning mag niet meer kosten dan wanneer de gemeente deze hulp en ondersteuning zelf bij een zorgaanbieder zou inkopen. Als deze kosten niet bekend zijn wordt er vanuit de gemeente hiervoor een offerte opgevraagd bij de leverancier. Wanneer de hulp en ondersteuning duurder blijkt te zijn, krijgen de ouders de meerkosten niet vergoed;

    • Er is onderscheid in inkoop van hulp en ondersteuning bij een formele partij en een informele partij. Van een formele partij is sprake als de hulp en ondersteuning wordt geleverd door een professionele aanbieder (organisatie of zzp-er) en het geen familie van de aanvrager betreft. Bij informele hulp gaat het om hulp van bijvoorbeeld een familielid, vrienden, buren of een bekende.

    • De maximale hoogte van informeel ingekochte zorg bedraagt € 15,46 per uur.

  • 2.

    Wat wordt wel/niet vergoed

    • Het is niet toegestaan om vanuit het PGB bemiddelingskosten te betalen. Desgewenst kan de aanvrager zich laten bijstaan door een onafhankelijke cliëntondersteuner vanuit MEE IJsseloevers. Wij als gemeente hebben het contract met MEE IJsseloevers. Voor ouders zijn hier dan geen kosten aan verbonden ;

    • Het is niet toegestaan om kosten voor coördinatie uit het PGB te betalen.

    • Een aanvrager komt alleen in aanmerking voor een PGB als hij zelf (of een vertegenwoordiger) of een verantwoorde wijze regie kan voeren. Indien de cliënt daartoe niet in staat is en er geen passende via de gemeente ingekochte zorg in natura beschikbaar is, dan kan de cliënt zich daarbij laten ondersteunen. Wij hebben contractafspraken met MEE om deze ondersteuning te bieden. Voor de cliënt zijn daar geen verdere kosten aan verbonden.

    • Er wordt geen PGB verstrekt in geval van crisishulp/crisisopvang/spoedeisende zorg. Ook pleegzorg word niet vanuit een PGB bekostigd. Een PGB is wel mogelijk als er extra steun of hulp voor het kind/de jongere binnen het pleeggezin nodig is;

    • Het is niet toegestaan om administratiekosten te betalen uit het verstrekte PGB;

    • Het is niet toegestaan om reiskosten van de zorgverlener te betalen uit het verstrekte PGB;

    • Het is wel toegestaan om vanuit het budget een feestdagenuitkering te betalen.

    • Het is niet toegestaan om na het einde van een PGB, buiten de schuld om van een budgethouder, maximaal een volledig maandsalaris uit te keren aan de zorgverlener

  • 3.

    Kwaliteitsgaranties

    • Iedere PGB-aanvraag moet altijd van een goede onderbouwing voorzien worden waarom er een PGB noodzakelijk is. Daarmee bedoelen we dat de PGB aanvrager moet aantonen, dat de PGB beter passend is dan de jeugdhulp en ondersteuning die vanuit de gemeente is ingekocht (zorg in natura));

    • We vragen ook altijd om een goede onderbouwing van de keuze van hulpverleners of ondersteuners. Wat is de reden om juist voor deze hulpverlening te kiezen?;

    • Daarbij vragen we ook specifiek naar de kwaliteit van de geboden hulp en ondersteuning. De hulp moet efficiënt en effectief zijn en de veiligheid van het kind/de jongere moet gewaarborgd zijn. Voor de professionals die erbij betrokken zijn gelden daarbij de kwaliteitseisen uit de Jeugdwet: inschrijving in het Kwaliteitsregister Jeugd, gebruik van een plan van aanpak (gezinsplan), systematische kwaliteitsbewaking van de jeugdhulp, in bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag (VOG), meldplicht huiselijk geweld en kindermishandeling conform de wettelijke meldcode, meldplicht calamiteiten en geweld, verplichting om de vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen;

    • En van fundamenteel belang is tevens de bekwaamheid van de aanvrager voor een juist beheer van de PGB (met betrekking tot het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een juiste administratie). Tevens is hierbij wettelijk bepaald, dat een PGB/houder die voor 4 dagen of meer per week ondersteuning inkoopt een werkgever is, met de werkgeversplichten die hierbij horen (zoals o.a. het overeenkomen van een redelijk uurloon, het doorbetalen van loon bij ziekte en het hanteren van een redelijke opzegtermijn).

  • 4.

    Extra maatregelen voor het tegengaan van oneigenlijk gebruik

    • Extra zorginhoudelijke en juridische kwaliteitstoets van de overeenkomst, die de PGB-houder sluit (dubbelcheck). Deze gebeurt door de juridisch kwaliteitsmedewerker van de gemeente;

    • We geven geen langlopende indicaties af. Periodiek bekijken we of de indicatie die iemand heeft nog passend is bij de individuele situatie

    • We monitoren goed de kwaliteit en effectiviteit van de hulp en ondersteuning door periodieke gesprekken met PGB-houders, steekproefsgewijze controles en reageren op signalen van de SVB of anderen binnen of buiten de gemeente.

5.2 Afwijzingsgronden

Er zijn diverse redenen op grond waarvan een PGB kan worden afgewezen.

Er kunnen situaties zijn waarin het verstrekken van een PGB niet gewenst is. Het kan dan gaan om:

  • a.

    De jeugdige (van 16+) en/of zijn of haar ouders zijn handelingsonbekwaam;

  • b.

    De jeugdige (van 16+) en/of zijn of haar ouders hebben als gevolg van een verstandelijke handicap of ernstige psychische problemen onvoldoend eindzicht in de eigen situatie;

  • c.

    Er is sprake van verslavingsproblematiek;

  • d.

    Er is eerder misbruik gemaakt van het PGB;

  • e.

    Er is eerder sprake geweest van fraude.

  • f.

    Het uitsluiten van de mogelijkheid voor een PGB is mogelijk indien een voorziening die in een wijk of in de gemeente Zwartewaterland aanwezig is, volledig toereikend is om passende ondersteuning te bieden aan een individuele aanvrager.

  • g.

    Een PGB kan ook geweigerd worden voor een minderjarige die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering opgelegd heeft gekregen of wanneer de jeugdige is opgenomen met een machtiging gesloten jeugdhulp;

  • h.

    Wanneer het PGB niet doelmatiger is dan zorg in natura en wanneer gemeentelijke inkoopvoordelen wegvallen als veel cliënten kiezen voor een PGB.

5.3 Intrekken van een PGB

Een beslissing tot verlening van een PGB kan worden ingetrokken als blijkt dat het PGB binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

5.4 SVB/Trekkingsrecht

In 2015 is de wettelijke verplichting opgenomen dat de gemeente PGB's in de vorm van trekkingsrecht uitbetaald. Dit houdt in dat de Centrale Toegang niet op de bankrekening van de belanghebbende stort, maar op rekening van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB). De belanghebbende overlegt per type hulp een zorgovereenkomst en laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd.

De SVB zorgt vervolgens voor uitbetaling van de hulpverlener. Bij verandering van hulpverlener dient de belanghebbende dit aan de Centrale Toegang door te geven. De Centrale Toegang zal dan opnieuw bekijken of de kwaliteit voldoende is. ’De Centrale Toegang zal dit ook aan het SVB doorgeven. De belanghebbende stuurt de zorgovereenkomst met de nieuwe hulpverlener naar de SVB. Op basis van goedgekeurde facturen betaalt de SVB de nieuwe hulpverlener uit. De niet bestede PGB bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode aan de gemeente terugbetaald.

Controles op de PGB’s vinden periodiek plaats.

6. Slotbepalingen

6.1 Privacy

De Centrale Toegang en de gemeente gaan zorgvuldig om met GBA gegevens en privacygevoelige informatie die in het kader de regierol onder de verantwoordelijkheid van de zorgregisseur van het de Centrale Toegang blijft. Artikel 10 van de Grondwet beschermt de persoonlijke levenssfeer van burgers. De privacybescherming is verder uitgewerkt in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) die in mei 2018 wordt vervangen door de Algemene Verordening Gegevensverwerking. Daarnaast zijn in de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) en de Participatiewet diverse bepalingen opgenomen over het verwerken van persoonsgegevens, die dan gelden als aanvullingen op of nadere invulling van de bepalingen uit de Wbp. Tot slot is er een Privacyprotocol Sociaal Domein Gemeente Zwartewaterland waarin regels worden vastgesteld (eind 2017, begin 2018) hoe om te gaan met de verwerking van persoonsgegevens binnen het sociaal domein in de gemeente Zwartewaterland.

6.2 Klachtenregeling

Indien een cliënt het gevoel heeft onjuist bejegend te zijn kan men een klacht indienen.

Klachten kunnen betrekking hebben op de handelswijze van de gemeente, dan wel van (een medewerker van) de aanbieder van een individuele voorziening. De gemeente legt de aanbieders van voorzieningen in de verordening op een klachtregeling te hebben en ziet toe op de naleving daarvan. Klachten met betrekking tot de handelswijze van de gemeentelijke organisatie worden in behandeling genomen door de interne klachtencoördinator, die met klager afstemt wat de beste manier is om de klacht verder af te handelen.

Binnen de gemeente Zwartewaterland neemt het college zelf een besluit inzake klachten die niet in onderling overleg naar tevredenheid kunnen worden opgelost.

Zwartewaterland is aangesloten bij de Overijsselse ombudsman als onafhankelijke externe klachtbehandelaar. Hier kan een klager terecht als hij van mening is dat zijn klacht niet naar behoren is afgehandeld, of als hij het met de uitkomst niet eens is.

Deze regelgeving is vastgelegd in de Procedure Klachtenregeling Zwartewaterland.

6.3 Inwerkingtreding

De “Beleidsregels behorende bij de Verordening Sociaal Domein gemeente Zwartewaterland 2020” treden in werking op 1 maart 2020.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwartewaterland, op 25 februari 2020.

6.4 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: “Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Zwartewaterland 2020”.

Burgemeester en wethouder van Zwartewaterland,

De secretaris, de burgemeester,

drs. D.S. Ruddijs ing. E.J. Bilder

Ondertekening

Bijlage 1. Richtlijnen gebruikelijke zorg

Richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen van het kind in relatie tot jeugdhulp.

Kinderen van 0 tot 3 jaar:

  • hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;

  • hebben zeer nabij ouderlijk toezicht nodig;

  • zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar:

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen, dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • kunnen zelf zitten en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;

  • hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar:

  • hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen, dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen vanaf 12 jaar:

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.