Regeling vervallen per 01-07-2012

Verordening Peuterspeelzaalwerk gemeente Zwijndrecht 2010

Geldend van 01-01-2010 t/m 30-06-2012

Intitulé

Verordening Peuterspeelzaalwerk gemeente Zwijndrecht 2010

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    Boekjaar: is het kalenderjaar, indien in de statuten van een instelling geen andere periode is aangewezen.

  • 2.

    Wet: Algemene wet bestuursrecht.

  • 3.

    Het college: burgemeester en wethouders van Zwijndrecht.

  • 4.

    Instelling: een rechtspersoon, met volledige rechtsbevoegdheid, die krachtens zijn doelstelling zonder winstoogmerk werkzaam is in een aanwijsbaar belang van het maatschappelijk welzijn in de gemeente. Verenigingen, coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen, naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid en stichtingen bezitten rechtspersoonlijkheid.

  • 5.

    Raad: gemeenteraad van Zwijndrecht.

  • 6.

    Subsidie: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

  • 7.

    Subsidieplafond: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift

  • 8.

    Subsidievaststelling: een beschikking waarbij het subsidiebedrag wordt vastgesteld

  • 9.

    Subsidieverlening: een beschikking waarin opgenomen een omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend, het bedrag van de subsidie dan wel het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld en de wijze waarop het subsidiebedrag is bepaald.

  • 10.

    Peuterspeelzaalwerk: het bieden van speelgelegenheid aan kinderen van twee tot vier jaar gedurende een of meerdere dagdelen per week met een minimum van 2,5 uur en een maximum van 3,5 uur per dagdeel.

  • 11

    Peuterspeelzaal: een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt.

  • 12.

    Peuterplaats: een rekeneenheid die overeenkomt met een peuterbezoek van minimaal 2,5 uur per dagdeel per week aan de peuterspeelzaal, gedurende 40 weken per jaar.

  • 13.

    Aanbieder: degene die een peuterspeelzaal exploiteert.

  • 14.

    Ambitieniveau 1: de maatstaf die Zwijndrecht hanteert voor de uitvoering van peuterspeelzaalwerk, t.w.: kinderen ontmoeten elkaar en spelen samen waarbij de groepsleiding de taak heeft de ontwikkeling van de kinderen te bevorderen en ontwikkelingsremmende omstandigheden te signaleren. De werkzaamheden worden uitgevoerd in een groep van maximaal 14 peuters door tenminste 1 gekwalificeerde beroepskracht in termen van de voor de sector geldende CAO en 1 begeleider, waarmee wordt voorzien in de eis van 1 begeleider op maximaal 7 kinderen. Ongeacht of de groepsomvang kleiner is dan het beschreven maximum aantal is altijd tenminste de begeleiding door 1 gekwalificeerde beroepskracht vereist.

  • 15.

    Overdrachtsprotocol : In het kader van de doorgaande leerlijn wordt in Zwijndrecht gebruik gemaakt van een overdrachtsprotocol voor- en vroegschoolse educatie naar primair onderwijs

  • 16.

    Burgerservicenummer (BSN): het unieke persoonsnummer van iedere burger die ingeschreven staat in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA).

  • 17.

    Ouderbijdrage: de bijdrage per maand per kind die de aanbieder vraagt aan ouders/verzorgers, gedurende de periode dat gebruik wordt gemaakt van het peuterspeelzaalwerk.

 

Artikel 2 Beslissend orgaan

  • 1.

    Besluiten ter uitvoering van deze verordening worden genomen door het college, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

  • 2.

    Het college verstrekt jaarlijks aan de raad een overzicht van hun besluiten tot:

    - subsidieverlening voor één of meer boekjaren;

    - afwijzing van subsidieaanvragen.

 

Hoofdstuk 2 Kaders subsidieverlening

Artikel 3 Subsidievoorwaarden voor peuterspeelzaalwerk

  • 1.

    Een aanbieder kan jaarlijks, voor 1 oktober voorafgaand aan het betreffende kalenderjaar, subsidie aanvragen voor het uitvoeren van peuterspeelzaalwerk.

  • 2

    Subsidie wordt alleen verleend indien er wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    a. de peuterspeelzaal is gevestigd in de gemeente Zwijndrecht;

    b. de peuterspeelzaal voldoet aan het gewenste ambitieniveau (tenminste ambitieniveau 1);

    c. de peuterspeelzaal is toegankelijk voor alle peuters uit de gemeente en vormt geen mogelijke belemmering voor de vrije schoolkeuze van ouders na de peuterperiode;

    d. de peuterspeelzaal werkt desgevraagd mee aan het realiseren van een aanbod in het kader van de voor- en vroegschoolse educatie en ontvangt daartoe overigens een aanvullende specifieke bijdrage uit daartoe strekkende middelen;

    e. de peuterspeelzaal maakt actief gebruik van het overdrachtsprotocol tussen peuterspeelzaal / kinderopvang en het basisonderwijs;

    f. de peuterspeelzaal verleent haar medewerking aan samenwerkingsactiviteiten die voortvloeien uit het lokaal beleid gericht op jonge kinderen waaronder o.a. de realisatie van een doorgaande lijn voor- en vroegschools en zorgactiviteiten;

    g. de peuterspeelzaal hanteert de eisen die voor de kinderopvang gelden ten aanzien van kwaliteit, veiligheid en gezondheid en conformeert zich aan het daartoe op te stellen kader conform het voorstel van wet Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie (OKE) indien deze daartoe nadere aanwijzingen geeft;

    h. van elke volwassen persoon die beroepsmatig aanwezig is in de peuterspeelzaal kan de aanbieder een geldige verklaring omtrent het gedrag overleggen;

    i. de peuterspeelzaal houdt een registratie bij van:

    - deelnemende peuters en de daarbij behorende N.A.W. gegevens alsmede het BSN;

    - de hoeveelheid dagdelen waarop deze peuters gebruik hebben gemaakt van het aanbod;

    - het opleidingsniveau van de betrokken beroepskrachten;

    - de aantallen doorverwijzingen van peuters naar vormen van zorg, waaronder consultatiebureau en huisarts en de aantallen peuters die door derden naar de peuterspeelzaal werden verwezen;

    - de registratie is zodanig ingericht dat gegevens indien daartoe door de gemeente Zwijndrecht wordt verzocht op actuele maandelijkse basis kunnen worden verstrekt en controles door of in opdracht van de gemeente Zwijndrecht na voorafgaande aankondiging mogelijk zijn;

    j. een groep bestaat uit maximaal 14 kinderen;

Artikel 4 Bekostiging per peuterplaats en subsidieplafond

  • 1.

    Een aanbieder kan per peuterspeelzaal subsidie aanvragen voor het aantal peuterplaatsen dat naar redelijkheid en waarschijnlijkheid bezet zal worden in het kalenderjaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

  • 2.

    Het college kan bij twijfel over de redelijkheid en waarschijnlijkheid als genoemd onder artikel 3.2 om nadere gegevens en een beargumentering verzoeken en kan indien de twijfels omtrent de aanvraag niet door de aanbieder kunnen worden weggenomen de aanvraag om subsidie weigeren.

  • 3.

    Een peuterspeelzaal komt voor maximaal drie dagdelen(zijnde drie peuterplaatsen) per peuter in aanmerking voor subsidie.

  • 4.

    Het subsidiebedrag per peuterplaats is gesteld op € 301,00 en kan door het college worden geïndexeerd.

  • 5.

    Indien het beschikbare budget op basis van de aanvragen overschreden dreigt te worden en de uitkomst m.b.t. 3.2 geen reden tot afwijzing van aanvragen geeft, vindt evenredige vermindering plaats van de subsidie van alle voor dit budget in aanmerking komende aanbieders.

Hoofdstuk 3 Algemene eisen

Artikel 5 Verplichtingen

  • 1.

    De subsidieontvanger is verplicht het college zo spoedig mogelijk te informeren over:

    a. ontwikkelingen die ertoe leiden dat de activiteit of activiteiten niet kunnen worden verwezenlijkt;

    b. het geheel of gedeeltelijk beëindigen van activiteiten.

  • 2.

    Het college kan aan de subsidieontvanger verplichtingen opleggen met betrekking tot:

    a. de aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;

    b. de administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;

    c. het voor de subsidievaststelling verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een beslissing omtrent de subsidie;

    d. de te verzekeren risico’s;

    e. het stellen van zekerheid voor verleende voorschotten;

    f. het afleggen van rekening en verantwoording over de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van subsidie van belang zijn;

    g. het beperken of wegnemen van de nadelige gevolgen van de subsidie voor derden;

    h. het uitoefenen van controle door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek op het door de gemeenteraad, het college of de burgemeester gevoerde financiële beheer en de financiële verantwoording daarover.

  • 3.

    Het college kan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Artikel 6 Begrotingsvoorbehoud

Voor zover een subsidie wordt verleend ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, kan zij worden verleend onder de voorwaarde dat door de raad voldoende gelden beschikbaar worden gesteld.

Artikel 7 De subsidiebeschikking

  • 1.

    De beschikking tot subsidieverlening bevat een omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend.

  • 2.

    De omschrijving kan later worden uitgewerkt, voor zover de beschikking tot subsidieverlening dit vermeldt.

  • 3.

    Bij de beschikking voegt de gemeente een overzicht van de te verstrekken gegevens waaronder in elk geval zijn begrepen de gegevens genoemd onder artikel 3.2. i.;

  • 4.

    Tevens vermeldt de beschikking tot subsidieverlening in ieder geval:

    a. het subsidiebedrag dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald en wordt betaald;

    b. het tijdvak waarvoor het subsidie wordt verleend;

    c. welke verplichtingen aan de subsidieverlening zijn verbonden;

    d. welke bepalingen van deze verordening niet van toepassing zijn;

    e. welke (aanvullende) onderwerpen eventueel nader dienen te worden geregeld als onderdeel dan wel bijlage van de beschikking.

Artikel 8 Beslistermijn

  • 1.

    Op een aanvraag wordt, zodra deze volledig is, uiterlijk binnen acht weken beslist.

  • 2.

    In gevallen waarin de aanvraag betrekking heeft op het boekjaar volgende op dat waarin de aanvraag is ingediend, vangt de in het eerste lid genoemde termijn aan op de dag na die waarop de gemeentebegroting voor dat boekjaar door de raad is vastgesteld, en indien aan de orde, zonodig door Gedeputeerde Staten respectievelijk de Kroon is goedgekeurd.

Artikel 9 Weigering subsidieverlening

De subsidieverlening kan naast de in artikel 4:35 van de Wet genoemde gevallen worden geweigerd indien gegronde redenen bestaan aan te nemen dat:

  • a.

    niet voldaan wordt aan de voorwaarden zoals opgenomen in deze verordening en in nadere gestelde regels;

  • b.

    de gelden niet of in onvoldoende mate zullen worden besteed aan het doel waarvoor de subsidie beschikbaar wordt gesteld;

  • c.

    de gelden niet of niet doelmatig zullen worden besteed;

  • d.

    de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met een wet, het algemeen belang of de openbare orde.

Hoofdstuk 4 Aanvraagprocedure

Artikel 10 Aanvraag van een subsidie voor peuterspeelzaalwerk

  • 1.

    De aanvraag wordt uiterlijk op 1 oktober voor de aanvang van het boekjaar schriftelijk bij het college ingediend en door de aanvrager ondertekend.

  • 2.

    De aanvraag bevat in elk geval:

    a. het aantal peuterplaatsen waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    b. het aantal locaties (specifiek gemaakt) waar de activiteiten plaats vinden;

    c. het beoogd aantal groepen en de grootte van deze groepen;

    d. overige door de Wet voorgeschreven documenten.

  • 3.

    Indien de aanvrager voor de eerste keer een per boekjaar te verstrekken subsidie aanvraagt bevat de aanvraag tevens:

    a. een verklaring waaruit blijkt dat voldaan wordt aan de eisen zoals gesteld aan ambitieniveau 1

    b. de laatst opgemaakte jaarrekening dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, indien deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag;

    c. namen, adressen en functies van de zittende bestuursleden.

  • 4.

    Het college kan bepalen dat bepaalde stukken, genoemd onder lid 3 van dit artikel niet hoeven te worden overgelegd. Het college doet het verzoek om overlegging van aanvullende stukken of informatie binnen een termijn van vier weken na ontvangst van het verzoek om structurele subsidie.

  • 5.

    Het college kan aanvullende regels vaststellen waaraan te overleggen stukken dienen te voldoen.

Hoofdstuk 5 Subsidievaststelling

Artikel 11 Aanvraag subsidievaststelling

  • 1.

    De aanvrager verzoekt voor 1 juni van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft om vaststelling van de subsidiebijdrage.

  • 2.

    De aanvrager overlegt daarbij een jaarverslag en de jaarrekening over het betreffende jaar vergezeld gaande van een goedkeurende accountantsverklaring. Deze verklaring is slechts vereist indien het totaal van het aan de aanbieder toe te kennen subsidiebedrag het bedrag ad € 75.000,-- te boven gaat.

  • 3.

    Bij de aanvraag tot subsidievaststelling toont de aanvrager aan dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de aan de subsidie verbonden verplichtingen, tenzij de subsidie voor de aanvang wordt vastgesteld.

  • 4.

    Bij de aanvraag tot subsidievaststelling legt de aanvrager rekening en verantwoording af over de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

  • 5.

    Het college kan de subsidieontvanger verplichten tot medewerking aan een aanvullend accountantsonderzoek.

  • 6.

    Bij de aanvraag tot vaststelling voegt de subsidieontvanger een inhoudelijk en financieel verslag, waarin in ieder geval zijn beschreven:

    a. het aantal gerealiseerde peuterplaatsen;

    b. de gegevens zoals genoemd onder artikel 3.2.i.;

    c. de aard en omvang van de verrichte activiteiten;

    d. een beschrijving in hoeverre de door de gemeente nagestreefde doelstellingen zijn gehaald en een toelichting op verschillen tussen de nagestreefde doelstellingen en behaalde resultaten.

  • 7.

    Het college kan regels stellen met betrekking tot de verplichtingen en stukken genoemd in de leden 1 tot en met 6 van dit artikel. Het college kan ontheffing verlenen van de verplichting in lid 2.

Artikel 12 De beschikking tot subsidievaststelling

  • 1.

    Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het college de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.

  • 2.

    De subsidie kan lager worden vastgesteld:

    a. op grond van het bepaalde in artikel 4:46 van de Wet;

    b. indien uit de aanvraag tot vaststelling blijkt dat het aantal gerealiseerde peuterplaatsen lager is dan het aantal waarop de verleende subsidie is gebaseerd.

Artikel 13 Intrekken of wijzigen

  • 1.

    Het college kan een verleende of vastgestelde subsidie conform de artikelen 4:48, 4:49 en 4:50 van de Wet intrekken of te nadele van de subsidieontvanger wijzigen.

  • 2.

    Een instelling geeft van elke omstandigheid die kan leiden tot het intrekken, terugvorderen of beëindigen van de subsidie, onmiddellijk schriftelijk kennis aan het college.

  • 3.

    Het college kan onverminderd afdeling 4.2.6 van de Wet, besluiten tot intrekking of wijziging van de subsidie als:

    • a.

      de instelling schriftelijk te kennen heeft gegeven geen beroep meer te willen doen op de gemeentelijke subsidie;

    • b.

      de instelling in staat van faillissement is verklaard, surseance van betaling is verleend of wordt opgeheven;

    • c.

      conservatoir beslag is gelegd op het vermogen of een deel van het vermogen van de instelling;

    • d.

      sprake is van ernstige tekortkomingen in de wijze waarop de instelling haar financiële middelen beheert;

    • e.

      de instelling haar activiteiten of werkzaamheden beëindigt;

    • f.

      naar het oordeel van het college andere redenen aanwezig zij.

  • 4.

    Het college hoort de instelling voordat wordt besloten tot intrekking of wijziging van de subsidie.

Hoofdstuk 6 Betaling, voorschotten en terugvordering

Artikel 14 Subsidiebetaling

  • 1.

    Het subsidiebedrag wordt overeenkomstig de subsidievaststelling betaalbaar gesteld, onder verrekening van betaalde voorschotten.

  • 2.

    Het subsidiebedrag wordt binnen vier weken na de subsidievaststelling betaalbaar gesteld, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

  • 3.

    Indien de subsidie niet op een wettelijk voorschrift berust kan bij de subsidieverlening of, indien geen beschikking tot subsidieverlening is gegeven, bij de subsidievaststelling een andere termijn worden bepaald waarbinnen het subsidiebedrag wordt betaald.

  • 4.

    Het subsidiebedrag kan in gedeelten worden betaald, mits in de subsidiebeschikking is aangegeven hoe de gedeelten worden berekend en op welke wijze zij worden betaald.

  • 5.

    De verplichting tot betaling van een subsidiebedrag of een voorschot wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het college aan de subsidieontvanger schriftelijk kennis geeft van het ernstig vermoeden dat er grond bestaat om toepassing te geven aan de bepalingen in de Wet ter zake wijziging, intrekking of beëindiging van de subsidie, tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sinds de kennisgeving van het ernstig vermoeden dertien weken zijn verstreken.

Artikel 15 Voorschotten

  • 1.

    Subsidies tot en met € 3.000,-- worden in de eerste week van januari voor 100% bevoorschot.

  • 2.

    Subsidies van € 3.001,-- tot en met € 15.000,-- worden in twee termijnen bevoorschot, zijnde 50% in de eerste week van januari en 50% per 1 juli.

  • 3.

    Subsidies vanaf € 15.000,-- worden in vier termijnen bevoorschot, zijnde 25% in de eerste week van januari, 25% per 1 april, 25% per 1 juli en 25% per 1 oktober.

  • 4.

    De beschikking tot voorschotverlening vermeldt het bedrag van het voorschot, dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald.

Artikel 16 Onverschuldigde betaling

Onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten kunnen worden teruggevorderd voor zover na de dag waarop de subsidie is vastgesteld, dan wel wijziging of intrekking van de subsidievaststelling heeft plaatsgevonden, nog geen vijf kalenderjaren zijn verstreken.

Hoofdstuk 7 Onderzoek

Artikel 17 Onderzoek

  • 1.

    Indien een subsidie op een wettelijk voorschrift berust, doet het college ten minste éénmaal in de vijf kalenderjaren een onderzoek naar de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk.

  • 2.

    Het college doet over de resultaten van dit onderzoek verslag aan de raad.

  • 3.

    Over de wijze van onderzoek wordt overlegd met belanghebbenden.

Hoofdstuk 8 Administratieve bepalingen

Artikel 18 Informatie

De instelling verstrekt zonder enig voorbehoud alle gegevens die in verband met de subsidieverstrekking door of namens het college wordt gevraagd.

Hoofdstuk 9 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 19 Ontheffing

In voorkomende gevallen kan het college voor één of meer bepalingen van deze verordening en op grond van deze verordening gegeven voorschriften ontheffing verlenen, voor zover niet in strijd met de Wet of de doelstellingen van deze verordening.

Artikel 20 Onvoorzien

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet of onduidelijk is treft het college de nodige voorzieningen c.q. maatregelen, na overleg met belanghebbenden.

Artikel 21 Toezichthouders

Het college kan toezichthouders als bedoeld in artikel 5:11 van de Wet aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de naleving van de voorwaarden en verplichtingen die aan een subsidieontvanger zijn opgelegd.

Artikel 22 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van een aanbieder afwijken van de bepalingen in deze regeling indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 23 Slotbepalingen

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening Peuterspeelzaalwerk gemeente Zwijndrecht 2010”.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 1 september 2009.
 De griffier,                                                                  De voorzitter,

Nota-toelichting

Toelichting (raadsvoorstel en - besluit)

Inleiding

In de nota peuterspeelzaalbeleid 2009 (besluit 2009-6777) is aangegeven dat er in 2010 een nieuw beleidskader moet zijn wat passend is bij de verwachte rijksregelgeving en het daarmee samenhangende landelijk kwaliteitskader voor peuterspeelzaalwerk. Om ervoor te zorgen dat alle kinderen die het nodig hebben kwalitatief goede voor- en vroegschoolse educatie krijgen, wordt binnenkort het wetsvoorstel Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie (OKE) naar de Tweede Kamer gestuurd. Het wetsvoorstel zorgt voor een betere samenwerking tussen gemeenten, peuterspeelzalen, kinderopvanginstellingen en scholen. De kwaliteitseisen aan peuterspeelzalen komen meer in lijn met die van de kinderopvang. Naar verwachting treedt de wet in werking op 1 augustus 2010. Vanaf die datum krijgen gemeenten de wettelijke verantwoordelijkheid om een goed voorschools aanbod te doen aan alle jonge kinderen met een taalachterstand. De gemeenten krijgen een inspanningsverplichting om al deze kinderen te bereiken. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de kwaliteitseisen, mede naar aanleiding van signalen van de GGD.

De eisen die gaan gelden voor peuterspeelzalen per 1 januari 2010 betreffen:

  • 1.

    het ambitieniveau van peuterspeelzalen. Dit moet van 0 naar 1 gaat, voor wat betreft de beroepskrachten.

  • 2.

    de leidster-kindratio. Deze wordt gelijk getrokken met de kinderopvang. Dit betekent dat in de peuterspeelzalen minimaal 1 leidster aanwezig zal zijn op 8 kinderen.

  • 3.

    de veiligheid en gezondheid op de peuterspeelzalen. Aansluiting wordt gezocht bij de eisen geldend voor de kinderopvang. Voorbeelden: Risico-inventarisatie, verklaring omtrent gedrag, pedagogisch plan.

 

Gezien het wetsvoorstel OKE is het wenselijk dat het peuterspeelzaalbeleid aansluit bij het gemeentelijk achterstandenbeleid. Dit is onder andere gericht op realisatie van een doorgaande lijn voor- en vroegschoolse en zorgactiviteiten voor peuterspeelzaalwerk / kinderopvang en scholen. Tevens dient de bereikbaarheid en toegankelijkheid van peuterspeelzalen gewaarborgd te blijven; de hoogte van de ouderbijdrage alsmede de locatie van de peuterspeelzaal mogen hierbij geen belemmering vormen.

Beoogd resultaat

Met ingang van 1 januari 2010 werken alle gesubsidieerde peuterspeelzalen minimaal op ambitieniveau 1 en verder zoals opgenomen in de Verordening peuterspeelzaalwerk Zwijndrecht 2010.

Argumenten

1. De gemeente Zwijndrecht stelt de volgende kwaliteitseisen en sluit hiermee aan bij de te verwachten rijksregelgeving.

 

  • -

    Uitvoering op het zogenaamde ambitieniveau 1 (gemiddeld kwaliteits- en ambitieniveau met als belangrijkste kenmerk dat een peutergroep wordt geleid door tenminste 1 gekwalificeerde beroepskracht, volgens de geldende CAO, ondersteunt door een vrijwillige kracht);

  • -

    Een leidster-kindratio gelijk aan die van de kinderopvang. Dit betekent dat in de peuterspeelzalen minimaal 1 leidster aanwezig zal zijn op 7 kinderen;

  • -

    Aansluiting zoeken bij de eisen die voor de kinderopvang gelden m.b.t. de veiligheid en gezondheid op de peuterspeelzalen. Voorbeelden: Risico-inventarisatie, verklaring omtrent gedrag, pedagogisch plan.

 

 

2. De gemeente Zwijndrecht stelt de volgende aanvullende voorwaarden zodat de toegankelijkheid en bereikbaarheid gewaarborgd blijft en er aansluiting is met het gemeentelijk achterstandenbeleid.

 

  • -

    De peuterspeelzaal verleent haar medewerking aan samenwerkingsactiviteiten die voortvloeien uit het lokaal beleid gericht op jonge kinderen waaronder o.a. de realisatie van een doorgaande lijn voor- en vroegschools en zorgactiviteiten;

  • -

    De peuterspeelzaal werkt desgevraagd mee aan het realiseren van een aanbod in het kader van de Voor- en Vroegschoolse educatie en ontvangt daartoe overigens een aanvullende specifieke bijdrage uit daartoe strekkende middelen;

  • -

    Alleen deelname van kinderen in groepen met een maximale omvang van 14 kinderen per groep die minimaal 1 dagdeel en maximaal 3 dagdelen (per kind) met een minimum van 2,5 uur per dagdeel gebruik maken van de voorziening, komen voor de onderhavige subsidiëring in aanmerking;

  • -

    De gemeente is voorstander van een vrij en ongebonden toegankelijk aanbod aan peuterspeelzaalwerk. Met andere woorden: de locatie (bijvoorbeeld: de huisvesting van peuterspeelzaalwerk in een school met een aard of denominatie die niet beantwoord aan de wensen van de ouders als afnemers van de dienst) mag geen belemmering vormen voor deelname aan peuterspeelzaalwerk;

  • -

    De hoogte van de ouderbijdrage mag de toegankelijkheid van de peuterspeelzaal niet belemmeren. De ouderbijdrage voor 2010 wordt gesteld op maximaal € 30 per maand (voor 1 dagdeel van 2,5 uur per week) ;

 

Voor 2009 is de ouderbijdrage gesteld op € 28,00 per dagdeel. Bij ambitieniveau 1 zou de ouderbijdrage ca. € 39,00 per dagdeel moeten bedragen, maar door de subsidie per peuterplaats voor 2010 te stellen op € 301,00 wordt voorkomen dat de ouderbijdrage met € 11,00 stijgt in plaats van met € 2,00 per dagdeel. Verhoging van de ouderbijdrage voor 2010 tot € 30 per dagdeel per week wordt ook door de aanbiedende partijen als aanvaardbaar gezien. In bijzondere gevallen kan overwogen worden aanvullende middelen in te zetten.

(Extern) draagvlak

Alle huidige aanbieders hebben hun volle medewerking verleend aan het ter beschikking stellen van informatie en hebben mede-gereflecteerd op de huidige en mogelijk toekomstige situatie. Gelet op de professionele houding van partijen zal dit besluit op instemming mogen rekenen.

Kanttekeningen

De gestelde kwaliteitseisen sluiten aan bij de te verwachten rijksregelgeving.

In de Agenda voor voorschoolse en vroegschoolse educatie (VVE) die door staatssecretaris Dijksma op 21 april 2009 naar de Tweede Kamer gestuurd is worden een aantal maatregelen genoemd die mogelijk zijn om het doel het voorkomen en bestrijden van taalachterstanden bij peuters en kleuters te bereiken. Onzeker is of het door de gemeente Zwijndrecht gestelde ambitieniveau 1 aansluit met de te verwachten maatregelen. Mocht een hoger ambitieniveau (niveau 2) noodzakelijk zijn, dan betekent dit een aanzienlijke kostenverhoging. Gezien de huidige status van het wetsvoorstel en de algemene financiële situatie achten wij het op dit moment echter niet wenselijk over te gaan naar niveau 2.

 

De toegankelijkheid en bereikbaarheid blijft gewaarborgd.

Uitgangspunt voor het beleid is onder andere om de kosten voor ouders te beperken. Dit geldt zeker voor de ouders in die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming ouderbijdrage van de sociale dienst. De sociale dienst heeft de bijdrage echter bevroren op maximaal € 27 per maand (prijspeil van 2007) , hetgeen inhoudt dat de sociale dienst slechts tegemoet komt aan de kosten voor deelname voor 1 dagdeel van 2,5 uur per week.

 

Het is mogelijk dat niet alle huidige aanbieders kunnen voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen zonder de nodige investeringen te doen voor inrichting en/of personele bezetting. Dit zou als gevolg kunnen hebben dat enkele locaties komen te vervallen resp. niet meer voor subsidie in aanmerking komen.

 

Het ingestelde subsidieplafond bedraagt € 284.000,00 . Dit is opgebouwd uit het huidige bedrag uit de begroting, opgehoogd met de gevraagde bedrag in de perspectiefnota. Dit bedrag wordt geacht toereikend te zijn voor het benodigde aantal peuterplaatsen, uitgaand van een gemiddeld bezoek van 2 maal per week en de huidige bezetting. Indien de vraag het budget overstijgt, kunnen er wachtlijsten ontstaan.

Aanpak/uitvoering

Na vaststelling door de raad en publicatie cq. ter inzage legging zullen de aanbiedende partijen worden uitgenodigd om subsidie voor kalenderjaar 2010 aan te vragen conform het gestelde in de onderhavige Verordening.

Tevens zal, na vaststelling van de Verordening Peuterspeelzaalwerk gemeente Zwijndrecht 2010, de GGD worden gevraagd om offerte uit te brengen voor de kwaliteitscontroles op de gesubsidieerde peuterspeelzalen.

Communicatie

Na vaststelling door de raad van de Verordening Peuterspeelzaalwerk gemeente Zwijndrecht 2010, wordt het besluit op de gebruikelijke wijze gepubliceerd in het huis-aan-huisblad “De Kombinatie” en ter inzage gelegd.

Evaluatie en verantwoording

De betreffende wet- en regelgeving is op dit moment in beweging. Na vaststelling van deze wetgeving kan het noodzakelijk zijn onderhavige Verordening aan te passen. De wijze van verantwoording van de verstrekte subsidies is vastgelegd in de Verordening Peuterspeelzaalwerk gemeente Zwijndrecht 2010.

Financiën

 In de begroting gemeente Zwijndrecht 2009 is voor Peuterspeelzaalwerk een budget opgenomen van € 204.880,00 In de perspectiefnota 2009 is een aanvullend budget gevraagd van € 80.000,00 . Indien dit verzoek wordt gehonoreerd is voor 2010 een budget van € 284.880,00 beschikbaar. Dit wordt voldoende geacht aan de huidige vraag te kunnen voldoen. Er wordt een subsidieplafond ingesteld gelijk aan het maximaal beschikbare bedrag opgenomen in de begroting 2010. Het bedrag per peuterplaats voor 2010 is gesteld op € 301,00. Dit bedrag is vastgesteld op basis van vergelijkend onderzoek naar kostprijsberekeningen van de VNG, de MO-groep en onder andere de lokale aanbieders peuterspeelzaalwerk. In het bedrag van € 301,00 is een bedrag van € 9,00 opgenomen om de ouderbijdrage om een acceptabel niveau te houden (zie ook onder Argumenten).

Het college van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht,

 

 

De secretaris, De burgemeester,