Regeling vervallen per 10-03-2016

Verordening houdende regels betreffende de verdeling van woonruimte gemeente Zwijndrecht 2009

Geldend van 24-09-2009 t/m 09-03-2016

Intitulé

Verordening houdende regels betreffende de verdeling van woonruimte gemeente Zwijndrecht 2009

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Huisvestingswet;

  • b.

    besluit: het Huisvestingsbesluit;

  • c.

    woonruimte: het daaromtrent in artikel 1, lid 1, sub b van de wet bepaal­de;

  • d.

    huurprijs: het daaromtrent in artikel 1, lid 1, sub j van de wet be­paalde;

  • e.

    huurprijsgrens: het daaromtrent in artikel 6, lid 3, van de wet bepaalde;

  • f.

    aftoppingsgrens: de grens als bedoeld in artikel 20, lid 2 van de Wet op de huurtoeslag;

  • g.

    regio: gebied bestaande uit het grondgebied van de gemeenten Alblas­serdam, Dordrecht,  Hendrik-Ido-Ambacht, Papendrecht, Sliedrecht en Zwijndrecht;

  • h.

    huishouden: een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurza­me gemeen­schappelijke huis­hou­ding voeren of willen gaan voeren;

  • i.

    inkomen: het rekeninkomen zoals bedoeld in artikel 1, onder i van de Wet op de huurtoeslag;

  • j.

    huisvestingsvergunning: de vergunning, bedoeld in artikel 7 van de wet;

  • k.

    eigenaar: het daaromtrent in artikel 1, lid 2, van de wet bepaal­de;

  • l.

    onzelfstandige woonruimte: woonruimte, niet zijnde woon­ruimte bestemd voor inwo­ning, die geen eigen toegang heeft en die niet door een huishouden kan worden be­woond, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezen­lijke voorzienin­gen buiten die woonruimte;

  • m.

    inwoning: het bewonen van een woonruimte die onder­deel uit­maakt van een woon­ruim­te die door een ander huishou­den in gebruik is genomen;

  • n.

    voorrangsverklaring: verklaring op grond waarvan een woningzoekende met een ernstig huisvestingsprobleem met voorrang in aanmerking kan komen voor de toewijzing van een woonruimte;

  • o.

    huisvestingsprofiel: de omschrijving van het type huisvesting dat voor een woningzoekende  met  een voorrangsverklaring van toepassing is;

  • p.

    dienstwoning: woonruimte bestemd voor bewoning in het kader van de uitoefening van een functie bij een instelling of bedrijf;

  • q.

    ambtswoning: woonruimte bestemd voor bewoning in het kader van de uitoefening van een ambt.

Hoofdstuk 2 Verdeling van woonruimte

Paragraaf 2.1 Werkingsgebied

Artikel 2.1.1 Vergunningplichtige woonruimten

Het bepaalde in dit hoofdstuk is van toepassing op voor verhuur vrijkomende woonruimten in beheer of in eigendom van een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet met een huurprijs beneden de huurprijs­grens.

Artikel 2.1.2 Afperking vergunningplicht

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.1 is dit hoofdstuk niet van toepassing op:

  • a.

    woonruimten als bedoeld in artikel 6, lid 1, van de wet;

  • b.

    onzelfstandige woonruimten.

Paragraaf 2.2 Huisvestingsvergunning

Artikel 2.2.1 Vereiste huisvestingsvergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder een huisvestingsvergunning een woon­ruimte als bedoeld in artikel 2.1.1 in gebruik te nemen voor bewo­ning.

  • 2.

    Het is verboden een woonruimte als bedoeld in artikel 2.1.1 voor bewo­ning in gebruik te geven aan een huishouden dat niet be­schikt over een huisvestings­ver­gunning.

  • 3.

    De in het eerste en het tweede lid bedoelde verboden zijn niet van toepassing voor woonruimte van een eigenaar met wie het college van Burgemeester en Wethouders een overeenkomst als bedoeld in artikel 2.4.1, lid 1 heeft gesloten.

Artikel 2.2.2 Aanvragen van een huisvestingsvergunning

Een huisvestingsvergunning wordt aangevraagd bij burge­meester en wethouders, via een daartoe door hen beschik­baar te stellen aanvraagformu­lier. Op of bij het aanvraag­formulier geven burgemeester en wethou­ders aan welke gegevens de aanvra­ger moet ver­strekken en welke bewijs­stukken hij moet overleggen.

Artikel 2.2.3 Verlenen van de huisvestingsvergunning

  • 1.

    Burgemeester en wethouders verlenen de huisves­tings­ver­gun­ning indien:

    a.    de aanvrager van de vergunning 18 jaar of ouder is, en;

    b.    de aanvrager de Nederlandse nationaliteit bezit, of op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander wordt behandeld, of beschikt over een geldige verblijfstitel, en;

    c.    het inkomen van het huishouden in redelijke verhouding staat tot de huur van de woonruimte, in de zin dat bij het verlenen van een huisvestingsvergunning voor een woonruimte met een rekenhuur als bedoeld in artikel 5, lid 1 van de Wet op de huurtoeslag, die gelijk is aan of lager dan de aftoppingsgrens, zoveel mogelijk voorrang wordt verleend aan woningzoekenden die een zodanig ink­omen genieten, dat zij  een beroep kunnen doen op huurtoeslag. Bij de bepaling van het inkomen kunnen burgemeester en wethouders gebruikmaken van de meest recente inkomensgegevens van de woningzoekende. 

  • 2.

    Indien de aanvraag voor een huisvestingsvergunning betrekking heeft op een dienst­woning wordt de huisvestingsvergunning verleend aan degene aan wie die woonruimte door de bevoegde instelling of het bevoegde bedrijf in verband met zijn functie bij die instel­ling of dat bedrijf is toegewezen. Het bepaalde in lid 1, onder c blijft in dat geval buiten toepas­sing.

  • 3.

    Indien de aanvraag voor een huisvestingsvergunning betrekking heeft op een ambts­woning wordt de huisvestingsvergunning verleend aan degene aan wie die woonruimte in verband met zijn ambt is toegewezen. Het bepaalde in lid 1, onder c blijft in dat geval buiten toepassing.

  • 4.

    In de huisvestingsvergunning vermelden burge­mees­ter en wethou­ders in ieder geval:

    a.    de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft;

    b.    de naam van de vergunninghouder;

    c.    het aantal personen dat zich in de woonruimte zal vestigen;

    d.    de termijn waarbinnen van de ­vergunning gebruik kan worden gemaakt.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders zenden de eigenaar van de woonruimte een af­schrift van de huisvestingsvergunning.

Artikel 2.2.4 Vruchteloze aanbieding

  • 1.

    In afwijking van het in artikel 2.2.3 bepaalde wordt de ver­gun­ning verleend, indien de woonruimte door de eige­naar overeenkomstig de in lid 2 weerge­geven proce­dure gedurende twee maanden vruchteloos is aange­boden aan  woning­zoekenden die op grond van arti­kel 2.2.3, lid 1 een huisvestingsvergunning voor die woning kunnen verkrijgen.

  • 2.

    De eigenaar moet de woonruimte gedurende de in lid 1 ge­noemde termijn tenminste twee maal te huur hebben aangeboden door middel van een adver­tentie in een in de gemeente verschijnend dag- of weekblad.

    Deze advertentie moet in ieder geval bevatten:

    a.   het adres van de woonruimte;

    b.   de overeenkomstig artikel 26, lid 2, van de wet be­paalde huur­prijs van de woon­ruimte;

    c.   de mededeling dat degenen die voldoen aan het be­paalde in artikel 2.2.3, lid 1, sub c de voorkeur genie­ten.

    De in het vorige lid genoemde termijn begint te lopen op de datum van plaat­sing van de eerste advertentie die voldoet aan het hier bepaal­de.

Artikel 2.2.5 Intrekken van de huisvestingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen een huisvestingsvergunning intrekken, indien:

  • a.

    de vergunninghouder de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft niet binnen de door burge­meester en wethou­ders gestelde termijn in gebruik heeft geno­men;

  • b.

    de vergunning is verleend op grond van door de vergun­ninghou­der verstrekte gegevens, waarvan deze wist of rede­lijkerwijs kan vermoe­den dat zij onjuist of onvol­ledig waren.

Artikel 2.2.6 Niet verlenen van de huisvestingsvergunning

De huisvestingsvergunning wordt niet verleend indien de aanvrager voor de door hem te betrekken woonruimte aanspraken op huurtoeslag maakt of zal maken voor een woonruimte met een huurprijs die de aftoppingsgrens te boven gaat, tenzij burge­meester en wethouders daar positief over hebben geadvi­seerd.

Artikel 2.2.7 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de in artikel 2.2.3, lid 1, sub c genoemde voorwaar­de:

  • a.

    voor door hen aan te wijzen groepen woningen of woningcomplexen;

  • b.

    ter bevordering van de doorstroming.

Paragraaf 2.3 Voorrang bij woningtoewijzing

Artikel 2.3.1 Voorrangsverklaring

Burgemeester en wethouders kunnen een voorrangsverklaring verlenen op grond waarvan een woningzoekende met een ernstig huisvestingsprobleem met voorrang in aanmerking kan komen voor de toewijzing van een woonruimte.

Artikel 2.3.2 Toegang tot de vorrangsregeling

  • 1.

    Toegang tot de voorrangsregeling heeft de woningzoekende die:

    a.   een maatschappelijke binding heeft met de regio in de zin dat hij op het moment van de aanvraag blijkens de Gemeentelijke Basisadministratie minstens twee jaar onafgebroken ingezetene is van de regio, dan wel daar gedurende de voorafgaande tien jaar minstens zes jaar onafgebroken ingezetene van is geweest, en;

    b.  op grond van de normen als geformuleerd in de Wet op de huurtoeslag wat het inkomen én het vermogen betreft, hoort tot de doelgroep van het volkshuisvestingsbeleid.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in lid 1, onder a genoemde vereiste van maatschappelijke binding met de regio.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in lid 1, onder a en b hebben geen toegang tot de voorrangsregeling woningzoekenden die inwonend zijn en bewoners van onzelfstandige woonruimte, anders dan in een opvanginstelling in de regio.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 1, onder b, na voorafgaande afstemming met het Drechtstedenbestuur andere normen stellen wat het inkomen en het vermogen betreft indien de situatie op de woningmarkt in de regio Drechtsteden daar aanleiding voor geeft.

  • 5.

    Het vereiste van maatschappelijke binding met de regio zoals genoemd in lid 1, onder a geldt voor de duur van één jaar, gerekend vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening en kan na verkregen toestemming van het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland telkens met één jaar worden verlengd.

Artikel 2.3.3 Aanvragen van een voorrangsverklaring

  • 1.

    Een aanvraag voor een voorrangsverklaring wordt ingediend bij burge­meester en wethouders, via een daartoe door hen beschikbaar te stellen aanvraagformulier.

  • 2.

    De woningzoe­kende die een voorrangsverklaring aanvraagt, is verplicht de gegevens te verstrek­ken die naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen.

  • 3.

    Op of bij de het aanvraagformulier geven burgemees­ter en wethouders aan welke gegevens de aanvrager moet verstrekken en welke bewijsstukken.

Artikel 2.3.4 Inhoud van de voorrangsverklaring

Burgemeester en wethouder vermelden in een voorrangsverklaring de volgende zaken:

  • a.

    de erkenning dat de woningzoekende aan wie de voorrangsverklaring is verleend drin­gend behoefte heeft aan woonruimte binnen de door burgemeester en wethouders aangegeven termijn;

  • b.

    het huisvestingsprofiel dat voor de desbetreffende woningzoekende van toepassing is, onder de mededeling dat de voorrang beperkt is tot woonruim­te die past binnen het huisvestingsprofiel;

  • c.

    de termijn waarbinnen van de voorrangsverklaring gebruik kan worden gemaakt;

  • d.

    of de voorrangsverklaring lokaal of regionaal geldt.

Artikel 2.3.5 Uitvoering

Burgemeester en wethouders leggen in beleidsregels vast welke uit­gangspunten gelden voor de uitvoering van de voorrangsregeling.

Artikel 2.3.6 Bemiddeling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders bemiddelen bij eigenaren van woonruimte om te bewerkstelligen dat woningzoekenden met een voorrangsverklaring een woonruimte verkrijgen overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.3.4, onder b, c en d.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen deze bemiddeling nader vorm geven in de in artikel 2.4.1 bedoelde overeenkomsten.

 

Artikel 2.3.7 Wijziging, intrekking, vervallen voorrangsverklaring

  • 1.

    Bij gewijzigde omstandigheden kunnen burgemeester en wethou­ders, al dan niet op verzoek van de woningzoekende, besluiten de inhoud van een voorrangs­verkla­ring te wijzigen. De woningzoekende ontvangt in dat geval een nieuwe voorrangsver­klaring onder intrekking van de eerder afgegeven verkla­ring.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen een voorrangsverklaring intrekken, indien:

    a.   aan de vereisten voor het verkrijgen van een voorrangsver­kla­ring niet meer wordt voldaan;

    b.   de voorrangsverklaring is afgegeven op grond van gege­vens waarvan de woning­zoekende wist of redelij­kerwijs kon ver­moeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

  • 3.

    De voorrangsverklaring vervalt van rechtswege:

    a.   na het verstrijken van de termijn genoemd in artikel 2.3.4, onder c;

    b.   indien de woningzoekende een hem aangeboden woning die past binnen het in artikel 2.3.4, onder b genoemde huisvestingsprofiel heeft geweigerd.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen besluiten tot verlenging van de in artikel 2.3.4, onder c genoemde termijn, indien daar naar hun oordeel gegronde redenen voor zijn.

Paragraaf 2.4 Overeenkomst en klachtenregeling

Artikel 2.4.1 Overeenkomst

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen met een eigenaar van woonruimte een overeenkomst sluiten over het in gebruik geven daarvan. De overeenkomst is een aanvul­ling op de verorde­ning en dient een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte te bevorderen. De inhoud van de overeenkomst wordt bekend gemaakt aan de inwoners van de gemeente en aan andere belang­hebben­den.

  • 2.

    De overeenkomst regelt de instelling van een commissie ex artikel 4, lid 2 van de wet.

Paragraaf 2.5 Lokaal maatwerk

Artikel 2.5.1 Lokaal maatwerk

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het oplossen van specifieke knelpunten op de lokale woningmarkt besluiten in afzonderlijke gevallen, voor een beperke tijdsduur en na voorafgaande afstemming met het Drechtstdenbestuur, lokaal maatwerk toe te passen bij de verdeling van woonruimte 

  • 2.

    In een besluit als bedoeld i het eerste lid geven burgemeester en wethouders ten mnste aan:

    • a.

      welke motivering aan het lkale maatwerk ten grondslag ligt:

    • b.

      op welke categorie(en) woonruimte en zo mogelijk op welk aantal woonruimten de maatregel betrekking heeft;

    • c.

      op welke categorie(en) woningzoekenden de maatregel betrekking heeft;

    • d.

      voor welke tijdsduur het lokaal maatwerk van toepassing is.

  • 4.

    Indien aan besluit als bedoeld in het eerste lid strekt tot het stelen van bindingseisen als bedoeld in artikel 13b van de Huisvestingswet is hiervoor voorafgaande toestemming nodig van ht college van Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland.

Hoofdstuk 3 Verdere bepalingen

Artikel 3.1 Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met het bepaalde in artikel 2.2.1 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geld­boete van de derde categorie. De genoemde strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Artikel 3.2 Handhaving

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze veror­dening bepaalde zijn belast de daartoe door burgemeester en wethou­ders aangewe­zen personen.

  • 2.

    De opsporing van de in artikel 3.1 strafbaar gestelde feiten is, behalve aan de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren en de in artikel 75, lid 2 van de wet aangewezen ambtenaren opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders met het toezicht op de naleving zijn belast, voor zover zij tevens buitengewoon opsporingsambtenaar zijn.

Artikel 3.3 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders beslissen naar eigen, redelijk oordeel in gevallen waarin deze verordening niet voorziet en in gevallen waarin de toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 3.4 Overleg bij wijziging

Bij de voorbereiding van een besluit tot wijziging van deze verordening overleggen burge­mees­ter en wethouders met de in de gemeente werkzame, ingevol­ge artikel 70, eerste lid, of artikel 72, eerste lid, van de Woningwet (Stb 1991, 439) toegelaten instellingen en met andere daarvoor naar hun oor­deel in aanmerking komende organisaties die binnen de gemeente op het gebied van de woonruim­teverdeling werkzaam zijn.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 4.1 Overgangsbepaling

Een aanvraag om een huisvestingsvergunning of voorrangsverklaring, die vóór of op de dag van inwerkingtreding van deze verordening is ingediend, wordt behandeld volgens het voordien geldende recht, indien dit voor de aanvrager gunstiger is.

Artikel 4.2 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Huisvestingsveror­dening gemeente Zwijndrecht 2009.

 

Artikel 4.3 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na de datum van bekendmaking.

  • 2.

    Op de dag van de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Huisvestings­verordening gemeente Zwijndrecht 2007 ingetrokken.

Ondertekening

Deze verordening maakt onderdeel uit van het besluit tot vaststelling van de Huisvestingsverordening 2009 genomen in de openbare raadsvergadering van 1 september 2009.    
 
De griffier,                        De voorzitter,

Nota-toelichting

(Artikelgewijze) Toelichting Huisvestingsverordening 2009

 

Artikel 1.1

Bevat de begripsbepalingen.

 

Gewijzigd artikel over woningen waarop de verordening van toepassing is

2.1.1

De huisvestingsverordening is alleen nog van toepassing op huurwoningen die verhuurd worden door een woningbouw corporatie en vallen binnen de normen van de Huursubsidiewet. De verordening is niet langer van toepassing op huurwoningen van particulieren. In artikel 2.2.1. is verder geregeld dat als een woningcorporatie een overeenkomst woonruimteverdeling heeft afgesloten met de gemeente er geen huisvestingsvergunning voor het bewonen van een woning van die corporatie meer vereist is. 

 

Artikel 2.1.2

Alleen zelfstandige woonruimten vallen onder het stelsel van de huisvestingsvergunning. Voor het betrekken van onzelfstandige woonruimten, woonwagens en woonschepen is geen huisvestingsvergunning nodig. Ook iemand die gaat inwonen heeft daarvoor geen huisvestingsvergunning nodig.

 

Artikel 2.2.1     

Regelt dat voor het in gebruik nemen van een huurwoning in beheer of in eigendom van een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet een huisvestingsvergunning nodig is. En bevat tevens een verbod richting verhuurder om een huurwoning in gebruik te geven aan iemand die niet over een huisvestingsvergunning beschikt.

 

Artikel 2.2.2

Regelt bij wie en hoe een huisvestingsvergunning kan worden aangevraagd.

 

Artikel 2.2.3

Regelt wie in aanmerking kan komen voor een huisvestingsvergunning. Het bepaalde in lid 1, onder c is de uitwerking van een wettelijke bepaling die beoogt er voor te zorgen dat betaalbare huurwoningen zoveel mogelijk bij de doelgroep van het volkshuisvestingsbeleid terechtkomen.

 

Artikel 2.2.4

Dit artikel biedt een woningeigenaar die er niet in slaagt een huurder te vinden die aan de voorwaarden van de huisvestingsverordening voldoet de mogelijkheid de woning aan iemand anders te verhuren.

 

Artikel 2.2.5

Regelt wanneer een huisvestingsvergunning kan worden ingetrokken.

 

Artikel 2.2.6

In het kader van de prestatienormering huursubsidie is de gemeente het Rijk een financiële bijdrage verschuldigd als het aantal verhuizingen naar een woning met een rekenhuur boven de aftoppingsgrens van de Huursubsidiewet meer dan 4% van het totale aantal verhuizingen met huursubsidie bedraagt. Dit artikel beoogt vanuit de woonruimteverdeling grip te krijgen op het aantal  mensen dat met huursubsidie naar een dure woning verhuist.

 

Artikel 2.2.7

Dit artikel maakt het mogelijk om meer differentiatie aan te brengen in de inkomensopbouw in een bepaald complex, buurt of wijk. Ook geeft het de mogelijkheid de doorstroming te bevorderen door het achterwege laten van inkomenseisen bij de toewijzing.

 

Artikel 2.3.1

Dit artikel vormt de basis voor de voorrangsregeling. Deze regeling is bedoeld om een passende oplossing te bieden aan mensen met een ernstig individueel huisvestingsprobleem, dat ze niet zelf kunnen oplossen.

 

Artikel 2.3.2

Alleen mensen met een maatschappelijke binding aan de regio hebben toegang tot de voorrangsregeling en dan alleen nog als ze binnen de normen van de Huursubsidiewet vallen.

 

Artikel 2.3.3.

Bevat de bepalingen die gelden voor het aanvragen van een voorrangsverklaring.

 

Artikel 2.3.4

Een voorrangsverklaring is bedoeld om een passende oplossing te bieden voor een ernstig, individueel huisvestingsprobleem. In het huisvestingsprofiel dat in de voorrangsverklaring wordt vermeld, wordt aangegeven welk type huisvesting voor de desbetreffende woningzoekende van toepassing is om het huisvestingsprobleem op te lossen. In beginsel is dat een flatwoning.

De geldigheidsduur van een voorrangsverklaring varieert. De termijn waarbinnen iemand moet  worden gehuisvest wordt van geval tot geval bekeken. Hierdoor is het beter mogelijk om maatwerk te leveren.

 

Artikel 2.3.5

Om snel(ler) en adequaat te kunnen inspelen op ontwikkelingen rond de voorrangsregeling, is burgemeester en wethouders de bevoegdheid toegekend om beleidsregels vast te stellen voor de uitvoering van de regeling. De verordening bevat de kaderregeling, de uitwerking van het beleid gebeurt in beleidsregels / overeenkomsten met verhuurders.

 

Artikel 2.3.6

De bemiddeling van burgemeester en wethouders bestaat uit het maken van afspraken met verhuurders – al dan niet vast te leggen in overeenkomsten - over het huisvesten van woningzoekenden met een voorrangsverklaring.

 

Artikel 2.3.7

Regelt in welke gevallen een voorrangsverklaring kan worden gewijzigd, ingetrokken, of vervalt.

 

Artikel 2.4.1

De Huisvestingsverordening vormt het kader voor de woonruimteverdeling. De uitvoering van het woonruimteverdelingsbeleid wordt via overeenkomsten ‘uitbesteed’ aan eigenaren van woonruimte, lees verhuurders . In de overeenkomsten worden onder andere het verdelingsmodel vastgelegd en de bevoegdheden en verantwoordelijkheden over en weer.

Indien de gemeente met een eigenaar van woonruimte een overeenkomst op het gebied van de woonruimteverdeling sluit, is zij wettelijk verplicht om een klachtencommissie in te stellen, bij wie iedere woningzoekende die zich door een besluit of handelen ter uitvoering van de overeenkomst in zijn persoonlijk belang geschaad acht een klacht kan indienen. De klachtencommissie functioneert onafhankelijk van de gemeente en de desbetreffende woningeigenaar. De adviezen van de commissie zijn bindend.

 

Nieuw artikel Lokaal Maatwerk

Artikel 2.5

Burgemeester en wethouders kunnen een andere wijze van woonruimteverdeling vaststellen voor een beperkte tijd, die op een aan te geven categorie en zo mogelijk aan te geven aantal woningen betrekking heeft en die van toepassing is op een aan te even categorie woningzoekenden. De gemeente moet hierover achteraf verantwoording afleggen aan de provincie.

 

Artikel 3.1

Degene die zonder huisvestingsvergunning een woonruimte in gebruik neemt  en degene die een woonruimte in gebruik geeft aan iemand die geen huisvestingsvergunning heeft, begaat een overtreding. Dit artikel regelt de strafmaat.

 

Artikel 3.2

Regelt wie er belast is met de handhaving van de Huisvestingsverordening.

 

Artikel 3.3

Regelt de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om te beslissen in gevallen waarin de verordening niet voorziet en/of de toepassing van de verordening tot grote onbillijkheden leidt.

 

Artikel 3.4

Regelt het overleg met woningcorporaties en belangenorganisaties ingeval van wijziging van de verordening.

 

Artikel 4.1

Stelt de rechtspositie veilig van degenen die een aanvraag om een huisvestingsvergunning of voorrangsverklaring hebben ingediend op grond van de eerder geldende verordening en waarop nog geen beslissing is genomen.

 

Artikel 4.2

Spreekt voor zichzelf.

 

Artikel 4.3

Spreekt voor zichzelf.