Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening toeslagen en verlagingen wet werk en bijstand 2008

Geldend van 14-04-2011 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2010

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen wet werk en bijstand 2008

VERORDENING TOESLAGEN EN VERLAGINGEN WET WERK EN BIJSTAND 2008

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand (stb. 2003, 375);

    • b.

      gehuwdennorm: de norm voor een gehuwde als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet;

    • c.

      toeslag: de toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet;

    • d.

      woning:

      • 1.

        een woning die geschikt en bestemd is voor permanente huisvesting. Tot de woning worden ook gerekend de bijgebouwen of opstallen die op de kavel waarop de woning gebouwd is, geplaatst zijn;

      • 2.

        een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

      • 3.

        een door de overheid aangewezen ligplaats welke door een woonschip wordt ingenomen;

      • 4.

        indien een bewoner van een woonruimte voor het gebruik van voorzieningen afhankelijk is van een andere woning, kavel bestemd voor het plaatsen van een woonwagen of ligplaats wordt deze woonruimte geacht te behoren tot de woning, kavel bestemd voor het plaatsen van een woonwagen of ligplaats waarvan de voorzieningen worden betrokken;

    • e.

      uitkeringsgerechtigde: degene die algemene bijstand ontvangt op grond van de wet.

    • f.

      schoolverlater: de uitkeringsgerechtigde die recent de deelname aan onderwijs of een beroepsopleiding heeft beëindigd, waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Artikel 2 Leeftijdsbepaling

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor uitkeringsgerechtigden van 27 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. Voor gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 27 jaar of ouder doch jonger dan 65 zijn.

Artikel 3 Individualisering

De bepalingen van deze verordening laten de toepassing van artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

Hoofdstuk 2 Toeslagen en verlagingen bij het kunnen delen van de kosten

Artikel 4 Alleenstaanden en alleenstaande ouders

  • 1. De toeslag voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm.

  • 2. De toeslag voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm.

  • 3. De toeslag voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder die in de woning van een ander zijn hoofdverblijf heeft bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm.

  • 4. In afwijking van het gestelde in lid 3 bedraagt de toeslag voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder die een kamer of een gedeelte van een woning huurt, zonder dat de hoofdbewoner of de huiseigenaar mede in deze woning verblijft, 20 procent van de gehuwdennorm.

  • 5. Bij de vaststelling van de toeslag als bedoeld in lid 2 wordt een inwonend niet ten laste komend kind met een inkomen dat lager is dan de som van de bijstandsnorm op grond van artikel 21 onder a van de wet en de maximale toeslag op grond van artikel 25 van de wet niet beschouwd als een ander die in de woning van de uitkeringsgerechtigde zijn hoofdverblijf heeft.

Artikel 5 Gehuwden

  • 1. De norm voor een gehuwde in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt niet verlaagd.

  • 2. De norm voor een gehuwde in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt met 10 procent verlaagd.

  • 3. De norm voor een gehuwde die in de woning van een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt met 10 procent verlaagd.

  • 4. In afwijking van het gestelde in lid 2 wordt de norm voor een gehuwde niet verlaagd indien de gehuwde een kamer of een gedeelte van een woning huurt, zonder dat de hoofdbewoner of de huiseigenaar mede in deze woning verblijft.

  • 5. Bij de beoordeling of de norm voor een gehuwde wordt verlaagd als bedoeld in lid 2, wordt een inwonend niet ten laste komend kind met een inkomen dat lager is dan de som van de bijstandsnorm op grond van artikel 21 onder a van de wet en de maximale toeslag op grond van artikel 25 van de wet niet beschouwd als een ander die in de woning van de uitkeringsgerechtigde zijn hoofdverblijf heeft.

Hoofdstuk 3 Verlaging als gevolg van de woonsituatie

Artikel 6 Het bewonen van een woning waarvoor geen woonkosten verschuldigd zijn

  • 1. De toeslag voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder die een woning bewoont waaraan voor de uitkeringsgerechtigde geen kosten van huur of hypotheeklasten zijn verbonden wordt met 20 procent van de gehuwdennorm verlaagd.

  • 2. De bijstandsnorm voor een gehuwde die een woning bewoont waaraan voor de uitkeringsgerechtigde geen huur of hypotheeklasten zijn verbonden wordt met 20 procent verlaagd.

Artikel 7 Het niet bewonen van een woning, verblijf in een instelling voor maatschappelijke opvang

  • 1. De toeslag voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder die geen woning bewoont, wordt met 10 procent van de gehuwdennorm verlaagd.

  • 2. De bijstandsnorm voor een gehuwde die geen woning bewoont, wordt met 10 procent verlaagd.

  • 3. De hoogte van de uitkering aan een ongehuwde die geen woning bewoont maar die blijk geeft voor een ander te zorgen als bedoeld in artikel 3 van de wet wordt als volgt vastgesteld:

  • a. de toeslag wordt met 20 procent verlaagd en

  • b. de norm als bedoeld in artikel 22 lid a wordt met 10 procent van de gehuwdennorm verlaagd.

  • 4. In afwijking van het gestelde in het eerste, tweede en derde lid wordt voor een uitkeringsgerechtigde die verblijft in een instelling voor maatschappelijke opvang de toeslag of de gehuwdennorm niet verlaagd.

  • 5. Het gestelde in het vierde lid is niet van toepassing op een uitkeringsgerechtigde die uitsluitend gebruik maakt van nachtopvang dat door een instelling voor maatschappelijke opvang wordt aangeboden.

  • 6. Indien sprake is van een situatie als bedoeld in het vijfde lid, wordt overeenkomstig het gestelde in het eerste, tweede of derde lid gehandeld.

Hoofdstuk 4 Vervallen

Artikel 8 Vervallen

Hoofdstuk 5 Vervallen

Artikel 9 Vervallen

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 10 Samenloop en anti cumulatie

  • 1. Indien bij de toepassing van de artikelen 3 tot en met 9 blijkt dat er bij een uitkeringsgerechtigde sprake is van meerdere inwonenden of als meerdere situaties op een uitkeringsgerechtigde van toepassing zijn, vindt geen cumulatie van verlagingen plaats.

  • 2. Indien sprake is van een situatie als bedoel in artikel 1 wordt uitgegaan van de laagste toeslag of de hoogste verlaging van de toeslag of de gehuwdennorm.

Artikel 11 Overgangsbepalingen

  • 1. Indien voor het tijdstip van de datum van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag voor algemene bijstand op grond van de wet is ingediend en op de datum van de inwerkingtreding van deze verordening nog niet op de aanvraag is beslist, wordt de beslissing genomen op basis van deze verordening.

  • 2. Uiterlijk per 31 december 2008 vindt ten aanzien van een uitkeringsgerechtigde die voor de datum van de inwerkingtreding van deze verordening algemene bijstand op grond van de wet ontvangt, een herbeoordeling plaats aan de hand van de bepalingen van deze verordening.

  • 3. Tot het moment van de in het tweede lid genoemde herbeoordeling blijven ten aanzien van de uitkeringsgerechtigde die voor de datum van de inwerkingtreding van deze verordening algemene bijstand op grond van de wet ontving, de bepalingen van de “Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2004” van toepassing;

  • 4. Het gestelde in lid 3 is niet van toepassing voor de uitkeringsgerechtigde waarbij zich een wijziging in omstandigheden voordoet die leidt tot een aanpassing van de bijstandsnorm, de toeslag of verlaging van de bijstandsnorm. In een dergelijke situatie vindt de vaststelling van de toeslag en of verlaging van de bijstandsnorm plaats aan de hand van de bepalingen van deze verordening.

  • 5. Indien de in het tweede lid genoemde herbeoordeling leidt tot een verlaging van de uitkering, wordt, gerekend vanaf het moment dat het resultaat van de herbeoordeling aan de uitkeringsgerechtigde is medegedeeld, de hoogte van de uitkering gedurende 6 maanden gehandhaafd op het niveau zoals dat gold voor de herbeoordeling tenzij zich een wijziging voordoet die leidt tot aanpassing van de bijstandsnorm, toeslag of verlaging van de bijstandsnorm.

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: "Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2008”

TOELICHTING VERORDENING TOESLAGEN EN VERLAGINGEN WET WERK EN BIJSTAND 2008

Algemeen

Norm, toeslag en verlaging

Hoofdstuk 3 van de Wet werk en bijstand (Wwb) kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van landelijke basisnormen en toeslagen en verlagingen.

Dit systeem is grotendeels overgenomen uit de Algemene bijstandswet. In de Wwb maakt het voor de financiering door het Rijk echter geen verschil of bijstand is toegekend als norm of als toeslag.

De bijstandsnormen zijn geregeld in de artikelen 20 tot en met 24 Wwb. De artikelen 25 tot en met 29 Wwb regelen de toeslagen en verlagingen. Het college van Burgemeester en Wethouders is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om de uitkering of de toeslag te verlagen hoeft geen gebruik gemaakt te worden.

Norm

Voor personen van 21 jaar tot en met 65 jaar bestaan er een drietal basisnormen te weten:

  • 1.

    Gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

  • 2.

    Alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

  • 3.

    Alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast de belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. worden gedeeld. Het is overigens niet van belang of men deze kosten daadwerkelijk deelt. Dat is een verantwoordelijkheid van de belanghebbende zelf. Het gaat uitsluitend om de beoordeling of “deling” van kosten mogelijk is.

De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor:

  • ·

    Alleenstaande ouders: 90% van de gehuwdennorm

  • ·

    Alleenstaanden: 70% van de gehuwdennorm

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit is uitgewerkt in de verordening.

Verlagingen

De Toeslagenverordening

In de Wwb is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald. Het door het college voorgestane beleid moet dus worden vastgelegd in een verordening.

 

Categorieën

De Wwb bepaalt dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van de categorieën is getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is gekozen voor een forfaitaire benadering.

Het is niet nodig om in de Toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college de bevoegdheid om de bijstand bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.

In deze verordening is niet voor een uitputtende opsomming gekozen. Bij deze verordening is een schematisch overzicht gevoegd.  Een uitkeringsgerechtigden kan uit dit schematisch overzicht aflezen waarvoor hij of zij recht heeft.

Wijzigingen ten opzichte van de verordening “Toeslagen en verlagingen Wet werk en bi j stand 2004”

·Schoolverlaters

Degene die recentelijk het onderwijs of de beroepsopleiding heeft beëindigd ontvangt gedurende maximaal 6 maanden geen toeslag. De reden hiervoor is dat de omstandigheden en mogelijkheden van belanghebbende een zekere periode nog vergelijkbaar zijn met die van studerenden. Daarnaast moet voorkomen worden dat de hoogte van de bijstandsuitkering een belemmering vormt voor het aanvaarden van een dienstbetrekking. In de oude verordening werd de mogelijkheid om de toeslag of de gehuwdennorm lager vast te stellen niet toegepast bij alleenstaande ouders en gehuwden. Aangezien de situatie van deze groepen niet verschilt van alleenstaanden wordt de beperkte toepassing als onredelijk gezien.

·Het niet bewonen van een woning.

In de oude verordening is bepaald dat dak- en thuislozen die meer dan 10 nachten gebruik maken van de nachtopvang van het Leger des Heils de volledige toeslag (20% van de gehuwdennorm) ontvangen. Deze bepaling is moeilijk uitvoerbaar en daarnaast betalen zij een zodanige bijdrage dat er in vergelijking met mensen die een woning bewonen, sprake is van lagere bestaanskosten. In de nieuwe verordening wordt ongeacht de verblijfduur de toeslag beperkt tot 10% van de gehuwdennorm.

·Ouders met inwonende kinderen, die niet meer ten laste van de ouders komen.

Bij het toeslagen en verlagingen beleid geldt als uitgangspunt dat als meer mensen op één adres hun hoofdverblijf hebben, dat de kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Hierdoor ontstaan lager bestaanskosten. Deze lagere bestaanskosten worden tot uitdrukking gebracht in het lager vaststellen van de toeslag of een verlaging van de gehuwdennorm. Een inwonend kind met eigen inkomsten wordt verondersteld een bijdrage in de kosten van de huishouding te kunnen leveren. Hierdoor ontstaan er voor de ouder(s), net als bij andere inwonenden het geval zou zijn, lagere bestaanskosten. De toeslag of de gehuwdennorm werd verlaagd als het inkomen van het kind niet meer bedroeg dan de norm voor een alleenstaande ouder van 18 tot 21 jaar (thans € 469,81 netto per maand inclusief de vakantietoeslag). In de nieuwe verordening is bepaald dat deze verlaging pas plaatsvindt als het inkomen van het kind minder is dan het bedrag van de landelijke basisnorm voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder plus 20% toeslag (thans € 882,20 netto per maand inclusief vakantietoeslag). Ouders gaven aan dat zij het vervelend en niet redelijk vinden dat zij financieel een beroep op hun kind moeten doen. Het voorgestelde nieuwe beleid komt gedeeltelijk aan de bezwaren van ouders tegemoet. Het is redelijk om bij kinderen met een hoger inkomen uit te gaan van het in beperkte mate kunnen delen van de kosten. Er ontstaat een situatie die gelijk is als een ander (niet zijnde een kind) in de woning verblijft, zonder dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding.

·Kinderen die bij ouders wonen

Niet te laste komende kinderen die in de woning van de ouders verblijven en die een beroep op een uitkering doen, ontvingen op grond van de oude verordening de volledige toeslag, tenzij eerder uitwonend zijn geweest. Deze bepaling is lastig uit te voeren en is onredelijk ten opzichte van jongeren die bij een ander (niet zijnde de ouder) wonen, omdat in dergelijke situaties de toeslag lager wordt vastgesteld. In de nieuwe verordening wordt hier rekening mee gehouden.

·Mensen die verzorging nodig hebben of een ander verzorgen.

Het komt voor dat iemand die verzorgingsbehoeftig is bij een ander inwoont, zonder dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding. Thans wordt de toeslag van de verzorgingsbehoeftige op 10% van de gehuwdennorm vastgesteld. Degene die de verzorging biedt, ontvangt als hij of zij uitkeringsgerechtigd is, de volledige toeslag. In de praktijk is het lastig om te bepalen of iemand verzorgingsbehoeftig is. In de nieuwe verordening vervalt dit onderscheid en wordt in beide situaties de toeslag op 10% van de gehuwdennorm vastgesteld.. Het feit dat de verzorgende een extra inspanning verricht wordt niet langer als argument gehanteerd om de toeslag hoger vast te stellen. Het is thans meer dan voorheen mogelijk om voor de verzorging een persoonsgebonden budget te ontvangen.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1

Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de Wwb niet afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van de definities ook de verordening aangepast moet worden

Woning

Het in deze verordening vastgelegde beleid ten aanzien van toeslagen en verlagingen heeft mede betrekking op bewoners van een woonwagen en een woonschip. Daarnaast wordt tot uitdrukking gebracht dat mensen die weliswaar niet in dezelfde woning, woonwagen of woonschip verblijven, maar wel op dezelfde kavel verblijven als waar een woning op gebouwd is of een woonwagen staat of mede gebruik maken van een ligplaats, geacht worden mede hun hoofdverblijf te hebben in de woning, woonwagen of het woonschip. Hetzelfde geldt voor mensen die een woonruimte bewonen en die voor het gebruik van voorzieningen afhankelijk zijn van een andere woning, standplaats of ligplaats. Deze mensen worden geacht mede hun hoofdverblijf te hebben in de woning, op de standplaats of op de ligplaats waarvan de voorzieningen worden betrokken. Bij het gebruik maken van voorzieningen kan gedacht worden aan het betrekken van gas, licht of water of het gebruik van het toilet of wasgelegenheid. Ook mensen die verblijven in een opstal of bijgebouwtje direct grenzend aan een woning, standplaats of ligplaats worden geacht mede hun hoofdverblijf te hebben in die woning, op die standplaats of op die ligplaats. Als voorbeelden hiervan gelden: iemand woont in een caravan of woonwagen die direct naast een standplaats is neergezet of iemand verblijft in een "schuurtje" dat geplaatst is op de oever of kade direct grenzend aan de ligplaats van een woonschip.

Artikel 2

Hoewel de Wwb ook categoriale verlagingen mogelijk maakt voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar is in deze verordening hier niet voor gekozen. De normen voor deze leeftijdsgroep zijn laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders. Deze ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware “dubbel gekort” worden als de uitkering door het toeslagen en verlagingen beleid van deze verordening lager vastgesteld zou worden. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van de verordening nodeloos ingewikkeld maken.

Artikel 4

De toeslag gelijk aan 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, is verplicht op grond van de Wwb. Als in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt zoals eerder is aangegeven verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagen verordening is daarom in beginsel gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm.

In artikel 4 wordt een uitzondering gemaakt voor mensen die een kamer of een gedeelte van een woning bewonen, waar ook anderen wonen, zonder dat de hoofdbewoner of eigenaar van de woning op het adres verblijft. Hier is feitelijk wel sprake van het gezamenlijk bewonen van een woning maar over het algemeen is er geen sprake van een zodanig schaalvoordeel dat een lagere toeslag rechtvaardigt. Verder is bepaald dat er bij een ouder of ouders geen verlaging plaatsvindt als het inkomen van het kind beneden het niveau van de norm van een alleenstaande plus de maximale toeslag ligt.

Artikel 5

In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder worden gedeeld. Dit schaalvoordeel wordt uitgedrukt in een verlaging van de bijstandsnorm voor gehuwden. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van schaalvoordeel en de bepaling in hoeverre de uitkering wordt verlaagd gelden dezelfde criteria als bij het verlenen van toeslagen aan alleenstaanden en alleenstaande-ouders (zie artikel 4).

Artikel 6 en 7

De Wwb biedt de mogelijkheid om de toeslag of de bijstandsnorm te verlagen als een belanghebbende lagere bestaanskosten heeft als gevolg van zijn woonsituatie.

In artikel 6 is een bepaling opgenomen dat als aan het bewonen van een woning geen woonkosten zijn verbonden. In de verordening wordt bepaald dat de toeslag of de bijstandsnorm voor een gehuwde met 20 procent wordt verlaagd als geen kosten voor huur of hypotheeklasten verschuldigd is. Het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke is daardoor niet voldoende om een verlaging te voorkomen.

De verordening gaat er van uit dat iemand die geen woning heeft, lagere kosten van het bestaan heeft. Iemand zonder woning hoeft geen uitgaven te doen voor huur, energielasten, vervanging of aanschaf duurzame gebruiksgoederen, het op peil houden van de stoffering, waterschapslasten en gemeentelijke heffingen. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat vrijwel iedereen in de één of andere vorm wel kosten voor onderdak maakt. Dit wordt in artikel 7 tot uitdrukking gebracht door de toeslag of de norm voor een gehuwde met 10 procent van de gehuwdennorm te verlagen. In de begripsomschrijvingen van de Wet en werk en bijstand wordt iemand die ongehuwd met een ander samenwoont gelijk gesteld aan een gehuwde als zij gezamenlijk in huisvesting voorzien en of blijk geven voor elkaar te zorgen. Bij “ongehuwd samenwonenden zonder woning” gaat deze begripsomschrijving niet op, terwijl de situatie feitelijk niet verschilt. In artikel 7 wordt via een specifieke omschrijving en een aangepaste verlaging hieraan tegemoet gekomen.

Iemand die gebruik maakt van een instelling voor maatschappelijke opvang heeft over het algemeen niet de beschikking over een woning. Veelal moeten deze mensen een zodanige eigen bijdrage aan de instelling voor maatschappelijke opvang betalen, dat er geen sprake is van lagere bestaanskosten. In artikel 7 is dan ook bepaald dat in een dergelijke situatie geen verlaging van de toeslag of de gehuwdennorm plaatsvindt. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om mensen die verblijven in het Centrum voor Maatschappelijke Opvang van het Leger des Heils, het Sociaal Pension, Vrouwen Opvang Overijssel of de residentiële opvang bij de Herberg.

Mensen die gebruik maken van een voorziening voor nachtopvang betalen een lagere bijdrage waardoor er wel sprake is van lagere bestaanskosten.

Artikel 8

Degene die recentelijk het onderwijs of de beroepsopleiding heeft beëindigd ontvangt gedurende maximaal 6 maanden geen toeslag. De reden hiervoor is dat de omstandigheden en mogelijkheden van belanghebbende een zekere periode nog vergelijkbaar zijn met die van studerenden. Daarnaast moet voorkomen worden dat de hoogte van de bijstandsuitkering een belemmering vormt voor het aanvaarden van een dienstbetrekking.

Artikel 9

De Wwb kent geen afzonderlijke normen voor 21- en 22- jarige alleenstaanden. Het gevolg is dat het verschil tussen de hoogte van de bijstandsuitkering (bijstandsnorm plus eventuele toeslag) en het minimumloon voor deze groep geen of een geringe stimulans is om arbeid te aanvaarden. Teneinde dit te voorkomen wordt de toeslag voor 21- en 22-jarige alleenstaanden op nihil gesteld.

Artikel 10

Deze verordening wijkt ten opzichte van de vorige verordening op enkele punten af en kan in sommige situaties tot een lagere uitkering leiden. Hierdoor is een herbeoordeling noodzakelijk. Het is echter niet mogelijk om alle uitkeringsgerechtigden op één tijdstip te herbeoordelen. De vordering voorziet daarom in een bepaling dat de herbeoordelingen gespreid in 2008 kunnen plaatsvinden. Tot het moment van herbeoordelen blijft voor de belanghebbende de “oude verordening” van kracht.

Indien de herbeoordeling tot een lagere uitkering leidt blijft bij wijze van overgangsregeling het oude uitkeringsniveau gedurende 6 maanden na de herbeoordeling gehandhaafd.

SCHEMATISCH OVERZICHT TOESLAGENBELEID

Nr.

onderwerp

Toeslag bij alleenstaanden of alleenstaande ouders of verlaging gehuwdennorm

1

Jongeren van 18, 19 en 20 jaar

Er vinden geen verlagingen plaats

2

Alleenstaanden 21 of 22 jaar

Geen toeslag. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen bij ouders wonende jongeren en zelfstandig wonende jongeren.

In situaties waar in het geheel geen uitzicht op werkaanvaarding is en Wajong (nog) niet aan de orde is, kan er mogelijk aanleiding zijn om van de verordening af te wijken.

3

Schoolverlaters ouder dan 21 jaar

Bij alleenstaanden, alleenstaande ouders gedurende 6 maanden geen toeslag.

Bij gehuwden wordt de gehuwdennorm gedurende 6 maanden met 20% verlaagd. Bij gehuwden wordt slechts eenmaal een verlaging toegepast.

Het moment van studiebeëindiging wordt gesteld op het moment dat er geen aanspraak meer bestaat op WSF 2000 of WTOS.

Periode van 6 maanden wordt opgeschort bij nieuwe start opleiding.

Indien nieuwe opleiding 2 jaar of langer heeft geduurd vangt nieuwe periode aan.

4

Woonsituatie

Bewonen van een woning waarvoor geen woonkosten verschuldigd zijn

Geen toeslag of een verlaging van de gehuwdennorm met 20% als aan het bewonen van een woning geen huur of hypotheeklasten zijn verbonden.

Verblijf in maatschappelijke opvang (Vrouwenopvang, S o ciaal Pension, Centrum voor Maatschappelijke opvang). Het betreft hier de residentiële opvang

De volledige toeslag (20% van de gehuwdennorm) wordt verstrekt. De gehuwdennorm wordt niet verlaagd

Verblijf in nachtopvang of het niet bewonen van een woning.

Alleenstaande of alleenstaande ouder: De toeslag bedraagt 10% van de gehuwdennorm.

Gehuwden: De gehuwdennorm wordt met 10% verlaagd.

Bij paren die ongehuwd “samenwonen” (die niet aan de begripsomschrijving gezamenlijke huishouding voldoen) wordt per partner de landelijke basisnorm voor een alleenstaande met 10% van de gehuwdennorm verlaagd. Bovendien wordt per partner geen toeslag verstrekt.

5

Het gedeeltelijk kunnen delen van de kosten met een ander

Algemeen

Er is sprake van het (gedeeltelijk) kunnen delen van de kosten in een situatie waarbij naast de uitkeringsgerechtigde iemand anders zijn hoofdverblijf heeft in de woning waar de uitkeringsgerechtigde verblijft. Ten laste komende kinderen (kinderen waarvoor aanspraak op kinderbijslag bestaat) tellen bij deze beoordeling niet mee.

Niet kunnen delen van de ko s ten

Alleenstaande of alleenstaande ouder: De maximale toeslag (20% van de gehuwdennorm) wordt verstrekt.

Gehuwden: De gehuwdennorm wordt niet verlaagd.

Gedeeltelijk kunnen delen van de kosten

Alleenstaande of alleenstaande ouder: De toeslag bedraagt 10% van de gehuwdennorm.

Gehuwden: De gehuwdennorm wordt met 10% verlaagd.

Volledig kunnen delen van de kosten

0% toeslag. In een dergelijke situatie is er sprake van een gezamenlijke huishouding

Nadere uitwerking gedeeltelijk kunnen delen van de kosten

5a

Uitkeringsgerechtigde(n) met inwonende niet ten laste komend kind of kinderen

De volledige toeslag (20% van de gehuwdennorm) of de volledige gehuwdennorm wordt toegekend als het inkomen van het kind minder is dan de norm van een alleenstaande van 21 jaar of ouder verhoogd met de maximale toeslag (per 1-1-2008 € 882,20 per maand inclusief vakantietoeslag).

Het aantal inwonende kinderen is niet van belang. Er wordt gekeken naar het inkomen van het kind met de hoogste inkomsten. De leeftijd van het inwonende kind is niet van belang.

Indien het inkomen gelijk of hoger is dan het genoemde bedrag, wordt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder een toeslag van 10% van de gehuwdennorm verstrekt. Bij gehuwden wordt de gehuwdennorm met 10% verlaagd.

5b

Uitkeringsgerechtigde met een (onder)huurder, kostganger of andere inwonende (niet zijnde een niet te laste komend kind.

Alleenstaande of alleenstaande ouder: De toeslag bedraagt 10% van de gehuwdennorm.

Gehuwden: De gehuwdennorm wordt met 10% verlaagd.

In een dergelijke situatie moet duidelijk zijn dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding.

5c

Uitkeringsgerechtigde met inwonende verzorgingsbehoeftige

Alleenstaande of alleenstaande ouder: De toeslag bedraagt 10% van de gehuwdennorm.

Gehuwden: De gehuwdennorm wordt met 10% verlaagd.

In een dergelijke situatie moet duidelijk zijn dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding.

5d

Uitkeringsgerechtigde die verzorgings-

behoeftig is, verblijft bij een ander

Alleenstaande of alleenstaande ouder: De toeslag bedraagt 10% van de gehuwdennorm.

Gehuwden: De gehuwdennorm wordt met 10% verlaagd.

In een dergelijke situatie moet duidelijk zijn dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding.

5e

Bijstandsgerechtigde woont als niet ten laste komen kind bij ouder(s).

21 of 22 jaar.

Alleenstaande. Er wordt geen toeslag verstrekt

Alleenstaande ouder: De toeslag bedraagt 10% van de gehuwdennorm

Gehuwden: De gehuwdennorm wordt met 10% verlaagd

Schoolverlater

Alleenstaande of alleenstaande ouder: Er wordt geen toeslag verstrekt.

Gehuwden: De gehuwdennorm wordt met 20% verlaagd.

23 jaar of ouder (geen schoolverlater)

Alleenstaande of alleenstaande ouder: De toeslag bedraagt 10% van de gehuwdennorm.

Gehuwden: De gehuwdennorm wordt met 10% verlaagd.

5f

Uitkeringsgerechtigde huurt een kamer of een gedeelte van een woning en de verhuurder woont niet op het zelfde adres

Alleenstaande of alleenstaande ouder: De maximale toeslag (20% van de gehuwdennorm) wordt verstrekt.

Gehuwden: De gehuwdennorm wordt niet verlaagd.

In een dergelijke situatie moet een huurcontract overlegd worden en moet het duidelijk zijn dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding.

5g

Uitkeringsgerechtigde verblijft als (onder)huurder, kostganger of anderszins in de woning van een ander en de hoofdbewoner woont op hetzelfde adres

Alleenstaande of alleenstaande ouder: De toeslag bedraagt 10% van de gehuwdennorm.

Gehuwden: De gehuwdennorm wordt met 10% verlaagd.

In een dergelijke situatie moet duidelijk zijn dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding.

6

Samenloop

Als meerdere situaties van toepassing zijn of er is sprake van meerdere inwonenden, is er geen sprake van cumulatie. De hoogste verlaging van de toeslag of gehuwdennorm wordt toegepast.