Regeling vervallen per 01-05-2013

Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ gemeente Zwolle 2010

Geldend van 29-07-2010 t/m 30-04-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2010

Intitulé

Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ gemeente Zwolle 2010

AFSTEMMINGSVERORDENING IOAW EN IOAZ GEMEENTE ZWOLLE 2010

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    IOAW: de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • b.

    IOAZ: de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • c.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle;

  • d.

    belanghebbende: hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ

  • e.

    uitkering: de uitkering, bedoeld in hoofdstuk II IOAW of hoofdstuk II IOAZ;

  • f.

    grondslag: de grondslag, bedoeld in artikel 5 IOAW of artikel 5 IOAZ;

  • g.

    sanctie: een maatregel en of het weigeren van de uitkering;

  • h.

    maatregel: het op grond van artikel 20 IOAW of artikel 20 IOAZ verlagen van de grondslag;

  • i.

    weigeren van de uitkering: het op grond van artikel 20 IOAW of artikel 20 IOAZ weigeren van de uitkering;

  • j.

    inlichtingenplicht: de verplichtingen genoemd in artikel 13 lid 1 IOAW of artikel 13 lid 1 IOAZ of de uit artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen;

  • k.

    benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht ten onrechte is verleend als uitkering;

  • l.

    inkomen: het inkomen bedoeld in artikel 8 IOAW of artikel 8 IOAZ;

  • m.

    recidive: de belanghebbende maakt zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een sanctie is opgelegd, opnieuw schuldig aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie;

  • n.

    tweede recidive: de belanghebbende maakt zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een sanctie is opgelegd, voor de derde keer schuldig aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Het college legt, overeenkomstig deze verordening, een maatregel op, indien de belanghebbende naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in:

    • a.

      artikel 13 IOAW of artikel 13 IOAZ, of

    • b.

      artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen of

    • c.

      hoofdstuk III van de IOAW of IOAZ, met uitzondering van het gestelde in artikel 37 lid 1 onder c IOAW of artikel 37 lid 1 onder c IOAZ onvoldoende of niet nakomt.

  • 2.

    Het college legt, overeenkomstig deze verordening, een maatregel op, indien de belanghebbende, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW of IOAZ, zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 3.

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde maatregelen.

Artikel 3 Het weigeren van de uitkering

  • 1. Het college weigert, overeenkomstig deze verordening, de uitkering indien belanghebbende:

    • a.

      door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en:

      • 1.

        aan de beëindiging van zijn diensbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan wel

      • 2.

        de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd;

    • b.

      weigert hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden;

  • 2. Het college weigert in afwijking van het gestelde in artikel 2 lid onder c de uitkering als er naar het oordeel van het college sprake is van het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 3. Het niet voeren van verweer door de belanghebbende tegen of het instemmen van de belanghebbende met een beëindiging van de dienstbetrekking door of op verzoek van de werkgever leidt niet tot het weigeren van de uitkering op grond van het eerste lid.

  • 4. De duur van de weigering van de uitkering wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde duur.

Artikel 4 Berekeningsgrondslag

  • 1. De maatregel wordt toegepast op de grondslag.

  • 2. De uitkering wordt geweigerd naar de mate waarin de belanghebbende inkomen uit of in verband met arbeid zou hebben kunnen verwerven.

Artikel 5 Het besluit tot opleggen van een sanctie

In het besluit tot opleggen van een sanctie worden in ieder geval vermeld: de reden, de duur, het percentage waarmee de grondslag wordt verlaagd of de mate waarin de uitkering wordt geweigerd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 6 Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een sanctie wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van de belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de belanghebbende niet of niet tijdig heeft voldaan aan de inlichtingenplicht;

    • d.

      de belanghebbende de aan de uitkering verbonden verplichtingen niet of niet voldoende nakomt;

    • e.

      de belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren:

    • f.

      de belanghebbende zich jegens het college ernstig heeft misdragen of

    • g.

      het college het horen niet nodig acht voor het kunnen vaststellen van de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid, de individuele omstandigheden van de belanghebbende of het bestaan van dringende redenen.

Artikel 7 Afzien van het opleggen van een sanctie

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een sanctie indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 2. Het college kan afzien van het opleggen van een sanctie indien het daarvoor zeer dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van een sanctie, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 8 Ingangsdatum sanctie

  • 1. De sanctie wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de sanctie aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende grondslag.

  • 2. Indien de sanctie overeenkomstig het eerste lid niet mogelijk is, wordt de sanctie met terugwerkende kracht opgelegd.

  • 3. Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, ligt de ingangsdatum van de sanctie niet voor de datum van de gesanctioneerde gedraging.

Artikel 9 Heroverweging

  • 1. Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan 3 maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk 3 maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

  • 2. De uitkering kan blijvend of tijdelijk worden geweigerd. Indien de uitkering wordt geweigerd vindt geen heroverweging plaats.

Artikel 10 Samenloop

  • 1. Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

  • 2. Van het gestelde in lid 1 wordt afgeweken indien als gevolg van de gedraging zowel een maatregel opgelegd kan worden als de uitkering geweigerd kan worden. In een dergelijke situatie wordt volstaan met het weigeren van de uitkering.

  • 3. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een maatregel opgelegd of wordt de uitkering geweigerd. Deze sancties worden gelijktijdig opgelegd.

Artikel 11 Gedragingen van de Eerste categorie

De volgende gedragingen leiden tot een maatregel waarbij de grondslag met 5% voor de duur van 1 maand wordt verlaagd:

  • a.

    het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV of het niet tijdig verlengen van deze registratie;

  • b.

    het zich niet laten inschrijven als werkzoekende bij ten minste drie uitzendbureaus of deze inschrijving niet tijdig verlengen;

  • c.

    het niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn verstrekken van inlichtingen die van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling of het recht op uitkering;

  • d.

    het niet desgevraagd terstond een geldig identiteitsbewijs ter inzage verstrekken.

Artikel 12 Gedragingen van de Tweede categorie

De volgende gedragingen leiden tot een maatregel waarbij de grondslag met 10% voor de duur van 1 maand wordt verlaagd:

  • a.

    het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht voor zover dit niet heeft geleid tot een benadeling van de gemeente;

  • b.

    het onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

  • c.

    het niet of in onvoldoende mate nakomen van de verplichting tot gebruik van aangeboden voorzieningen voor re-integratie of soicale activering, bijvoorbeeld door het niet ondertekenen van een trajectplan, het niet verschijnen op oproep of afspraak, het niet binnen 2 dagen beschikbaar of bereikbaar zijn;

  • d.

    het niet verlenen van de gevraagde medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de IOAW of IOAZ.

Artikel 13 Gedragingen van de Derde categorie

De volgende gedragingen leiden tot een maatregel waarbij de grondslag met 20% voor de duur van 1 maand wordt verlaagd:

  • a.

    het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid;

  • b.

    het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld, voor zover dit heeft geleid tot een bruto benadeling van de gemeente tot € 2000,-.

Artikel 14 Gedragingen van de Vierde categorie

De volgende gedragingen leiden tot een maatregel waarbij de grondslag met 20% voor de duur van 2 maanden wordt verlaagd:

  • a.

    het niet of onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op de arbeidsinschakeling;

  • b.

    het niet aantoonbaar naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of blijk geven van gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Wet werk en bijstand.

  • c.

    het nalaten de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten;

  • d.

    het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, voor zover dit heeft geleid tot een bruto benadeling van de gemeente van € 2000,- tot € 4000,-;

Artikel 15 Gedragingen van de Vijfde categorie

De volgende gedragingen leiden tot een maatregel waarbij de grondslag met 20% voor de duur van 3 maanden wordt verlaagd:

a.het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, voor zover dit heeft geleid tot een bruto benadelingbedrag van de gemeente van € 4000,- of meer;

Artikel 16 Gedragingen van de Zesde categorie

De volgende gedragingen leiden tot een maatregel waarbij de grondslag met 30% voor de duur van 3 maanden wordt verlaagd:

a.het zich zeer ernstig misdragen tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW of IOAZ.

Artikel 17 Gedragingen van de Zevende categorie

De uitkering wordt naar de mate waarin belanghebbende inkomen uit of in verband met arbeid zou hebben kunnen verwerven voor de duur van 1 maand geweigerd indien door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en dit betrokkene naar het oordeel van het college slechts ten dele is aan te rekenen.

Artikel 18 Gedragingen van de Achtste categorie

    • 1.

      De uitkering wordt naar de mate waarin belanghebbende inkomen uit of in verband met arbeid zou hebben kunnen verwerven voor de duur van 2 maanden geweigerd indien belanghebbende:

      • a.

        door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en dit belanghebbende naar het oordeel van het college volledig is aan te rekenen

      • b.

        weigert hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

    • 2.

      In afwijking van het gestelde in artikel 14 onder a tot en met c wordt geen maatregel opgelegd maar wordt de uitkering geweigerd naar de mate waarin belanghebbende inkomen uit of in verband met arbeid zou hebben kunnen verwerven voor de duur van 2 maanden als belanghebbende zich zodanig gedraagt dat er naar het oordeel van het college sprake is van het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid en dit belanghebbende in ernstige mate is aan te rekenen.

Artikel 19 Recidive

  • 1. In geval van recidive wordt bij een maatregel het percentage van de verlaging van de grondslag verdubbeld. Bij een tweede recidive of nog meer recidives bepaalt het college naar eigen oordeel de duur en hoogte van de maatregel.

  • 2. In geval van schending inlichtingenplicht geldt in afwijking van artikel 1 onder h een recidivetermijn van 24 maanden.

  • 3. Indien de recidive betrekking heeft op een gedraging van de zevende of achtste categorie wordt de uitkering blijvend geweigerd.

  • 4. De recidivetermijn vangt aan op de datum van de bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd of de uitkering wordt geweigerd of wordt afgezien van het opleggen van een maatregel of het weigeren van een uitkering wegens dringende redenen.

Artikel 20 De inwerkingtreding

Deze verordening wordt gepubliceerd en treedt vervolgens in werking op 1 juli 2010.

Artikel 18 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ gemeente Zwolle 2010”.

TOELICHTING AFSTEMMINGSVERORDENING IOAW EN IOAZ GEMEENTE ZWOLLE 2010

Waarom een afstemmingsverordening IOAW en IOAZ?

Op 15 december 2009 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het Wetsvoorstel bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet Buig). Hierdoor krijgt de gemeente vanaf 1 januari 2010 een grotere beleidsmatige rol en financiële verantwoordelijkheid rond de uitvoering van de IOAW, IOAZ, WWIK en Bbz2004.

De IOAW, IOAZ en het Bbz 2004 kenden tot 1 januari 2010 een financieringsystematiek waarbij 75% bij het Rijk kon worden gedeclareerd en 25% drukte op het gemeentelijke budget; de WWIK kende daarnaast een financieringssystematiek waarbij 100% kon worden gedeclareerd. Per 1 januari 2010 is een systeem van volledige budgetfinanciering ingevoerd, zoals dit nu van toepassing is op het WWB-inkomensdeel. Met de Wet Buig worden de financiële middelen van de ‘kleine inkomensregelingen’ gebundeld in het volledig gebudgetteerde I-deel dat de gemeente ontvangt voor de bijstandsverstrekking op grond van de WWB. Niet gebundeld met het I-deel wordt de financiering van de kosten van levensonderhoud van gevestigde, oudere en beëindigende zelfstandigen en van bedrijfskapitaal vanuit het Bbz 2004. Hiervoor blijft aparte financiering bestaan.

Gemeenten krijgen door de wet Buig een grotere verantwoordelijkheid en lopen ook meer financieel risico.

Door de Wet BUIG wordt het aantal landelijke regels verder sterk teruggedrongen. Mede hierdoor en als gevolg van de grotere financiële verantwoordelijkheid ontstaat er een grotere beleidsruimte voor de gemeente. Daardoor moet de gemeente op een aantal punten zelf beleid te ontwikkelen. Uit de Wet Buig vloeit voort dat de centrale regels over het opleggen van boeten en maatregelen per 1 juli 2010 komen te vervallen. De gemeenteraad moet in de plaats hiervan via verordeningen regels opstellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een uitkering alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet in het kader van het financieel beheer en de weigering en verlaging van de uitkering. De mogelijkheid tot het opleggen van boeten komt in zijn geheel te vervallen.

Ook in de Wet werk en bijstand en in de Wet investeren in jongeren heeft de gemeente, de verplichting om voor dezelfde onderwerpen verordeningen vast te stellen.

Via de verordening Handhaving inkomensvoorzieningen heeft de gemeenteraad regels gesteld voor de bestrijding van het misbruik.

Evenals in de Wet werk en bijstand (WWB) geldt binnen de IOAW en IOAZ een stelsel van rechten en plichten. Worden deze verplichtingen geschonden, dan kan de uitkering geweigerd of verlaagd worden. De verlaging wordt aangeduid als maatregel. In tegenstelling tot de WWB is het op grond van de IOAW en IOAZ mogelijk de uitkering tijdelijk of blijvend te weigeren naar de mate waarin iemand inkomen uit of in verband met arbeid zou kunnen verwerven. Bij een weigering van de uitkering kan iemand eventueel nog een beroep op de WWB kunnen doen.

In deze verordening wordt aangegeven in welke situaties de inkomensvoorziening wordt geweigerd of verlaagd, wat de duur en mate van de weigering is en wat de hoogte van de verlaging en de duur van de verlaging is.

De bepalingen van de IOAW en IOAZ zijn in grote mate hetzelfde. Hierdoor is gekozen om het gemeentelijk afstemmingsbeleid van beide wetten in één verordening vast te leggen.

Een waarschuwing in plaats van het verlagen van de uitkering?

De gemeente heeft de mogelijkheid eerst een waarschuwing te gegeven voordat een sanctie wordt opgelegd. Net als bij de WWB is hiervoor niet gekozen. Hiervoor zijn twee redenen.

De eerste reden is dat een waarschuwing er van uit gaat dat iemand (nogmaals) op de hoogte gesteld moeten worden van zijn verplichtingen. De gemeente informeert uitkeringsgerechtigden zo goed mogelijk over de verplichtingen die aan de IOAW en IOAZ verbonden zijn. Deze werkwijze maakt deel uit van hoogwaardig handhaven, waarbij handhaven in de bedrijfsvoering is geïntegreerd. Hierdoor zal waarschijnlijk ook de naleving van de verplichtingen groter worden en maatregelen die worden opgelegd beter worden geaccepteerd. Een waarschuwing richting klanten kan bij zo'n beleid achterwege blijven.

De tweede reden om niet te kiezen voor een waarschuwing heeft te maken met het feit dat een waarschuwing er van uit gaat dat herstel van de oude situatie mogelijk is. Dat is echter niet per definitie het geval. Alle verwijtbare gedragingen hebben in meer of mindere mate gevolgen (gehad) voor de arbeidsinschakeling of de uitkering.

Wanneer kan de gemeente de uitkering verlagen?

Aan de uitkering worden verplichtingen verbonden, die betrekking hebben op:

  • ·

    Het gevraagd of ongevraagd verstrekken van inlichtingen;

  • ·

    De algemene medewerkingsverplichting;

  • ·

    Het ter inzage verstrekken van een geldig legitimatiebewijs;

  • ·

    Naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

  • ·

    Het inschrijven en ingeschreven blijven staan bij het UWV;

  • ·

    Gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder sociale activering, als mede mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheid tot arbeidsinschakeling;

  • ·

    Het nalaten van datgene dat inschakeling in de arbeid belemmert.

De in artikel 13 van de IOAW of IOAZ genoemde verplichtingen hebben betrekking op de inlichtingen- medewerkings- en identificatieplicht. Schending van de inlichtingenplicht heeft zowel betrekking op de arbeidsinschakeling als op de uitkering. Het betreft hier de informatieplicht van de uitkeringsgerechtigde jegens het college als die aan het UWV. Het gaat hierbij om zowel het op verzoek van de gemeente als het uit eigen beweging verstrekken van inlichtingen.

Artikel 37 van de IOAW of IOAZ omschrijft gedetailleerd de verplichtingen die betrekking hebben op de arbeidsinschakeling. Deze verplichtingen gelden vanaf het moment dat de aanvraag voor een uitkering wordt ingediend.

Schending van één van deze verplichtingen verplicht de gemeente in beginsel tot verlaging van de eventuele inkomensvoorziening. De hoogte en de duur van de maatregel zijn uitgewerkt in deze verordening. De gedragingen zijn in categorieën onderverdeeld. Hoe ernstiger de gedraging of de mate van verwijtbaarheid, hoe zwaarder de maatregel. Bij schending van de informatieverplichting geldt hoe hoger de benadeling, hoe zwaarder de maatregel.

Hierbij is aansluiting gezocht bij de afstemmingsverordening WWB.

Het komt voor dat iemand zich ernstig misdraagt. Als dit misdragen direct verband houdt met de uitvoering van de IOAW of IOAZ kan de gemeente de uitkering eveneens verlagen. In de toelichting op artikel 16 wordt hier nader op ingegaan.

Wanneer kan de gemeente de uitkering tijdelijk of blijvend weigeren?

Het komt voor dat iemand voorafgaand aan de uitkering of tijdens de uitkering inkomen uit of in verband met arbeid ontving en deze inkomsten verliest. Als hiervan sprake is kan de gemeente de uitkering tijdelijk of blijvend weigeren indien:

  • ·

    aan de beëindiging van zijn diensbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan wel

  • ·

    de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd;

Het niet voeren van verweer door de belanghebbende tegen of het instemmen van de belanghebbende met een beëindiging van de dienstbetrekking door of op verzoek van de werkgever leidt niet tot het weigeren van de uitkering op grond van het eerste lid.

De gemeente kan eveneens de uitkering blijvend of tijdelijk weigeren indien iemand:

  • ·

    weigert hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden;

  • ·

    onvoldoende medewerkt en er naar het oordeel van het college sprake is van het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid. In een dergelijke situatie wordt het weigeren van de uitkering als uiterste middel gezien. Veelal zal eerst via het opleggen van een maatregel getracht worden de medewerking van iemand te verkrijgen.

De IOAW en IOAZ bieden de mogelijkheid om de uitkering blijvend te weigeren. Hoewel het bij weigering van de IOAW en IOAZ uitkering mogelijk is een beroep te doen op de Wet werk en bijstand, wordt in deze verordening in beginsel voor een tijdelijke weigering gekozen. Gezien de verschillen tussen de IOAW en IOAZ en de WWB kan het voor een uitkeringsgerechtigde van belang zijn dat iemand een beroep op de IOAW of IOAZ kan doen (bijvoorbeeld door de andere vermogensbepalingen). Slechts bij recidive wordt de uitkering blijvend geweigerd.

Het opleggen van sancties is maatwerk

Hoewel deze verordening regels stelt over het opleggen van sancties is het opleggen van sancties een vorm van maatwerk. In deze verordening zijn de gedragingen die een schending van de verplichtingen opleveren genormeerd. Die normering is echter niet absoluut. Net als binnen de WWB, dient de sanctie afgestemd te worden op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende. Deze afstemming kan leiden tot afwijking van de standaardsanctie. Ontbreekt elke vorm van verwijtbaarheid, dan is de gemeente verplicht van het opleggen van een sanctie af te zien.

Daarnaast dient beoordeeld te worden of er sprake is van zeer dringende redenen, die tot het afzien van de sanctie of tot het matigen van de sanctie kunnen leiden.

Vanwege het karakter van de uitkering als minimuminkomen is tevens bepaald dat binnen drie maanden heroverweging van de verlaging van de uitkering plaatsvindt. Daarmee wordt gewaarborgd dat de verlaging ook afgestemd blijft op de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde en deze niet onaanvaardbaar lang over een te laag inkomen blijft beschikken.

Als besloten wordt tot het weigeren van de uitkering vindt geen heroverweging plaats. In een dergelijke situatie blijft een beroep op de Wet werk en bijstand mogelijk.

Berekeningsgrondslag en duur van de maatregel

De maatregel wordt uitgedrukt in een percentage van de grondslag. In tegenstelling tot de WWB kennen de IOAW en de IOAZ een bruto grondslag, die netto vrijwel gelijk is aan de netto norm in de WWB. Vanuit praktische overwegingen wordt in deze verordening gekozen voor het verlagen van de grondslag. In de praktijk betekent dit dat de uitkering met een “brutobedrag” wordt verlaagd. Bij de verlaging van de grondslag wordt gekozen voor dezelfde percentages die bij de uitvoering van de WWB worden gehanteerd. De verlaging van de grondslag leidt op het oog tot een hogere verlaging, maar netto zijn de bedragen vrijwel gelijk.

Voor de uitvoering is het hanteren van vaste bedragen wellicht handiger. Het hanteren van vaste bedragen kan tot rechtsongelijkheid en disproportionaliteit leiden. Bovendien roept het verlagen van de uitkering met een vast bedrag ook het beeld op van een boete. Mede om die redenen is de maatregel in deze verordening uitgedrukt in een percentage van de toepasselijke grondslag.

Relatie met Verordening Re-integratie Wet werk en bijstand

De voorzieningen die de gemeente in het kader van de re-integratie kan aanbieden zijn geregeld in de Verordening re-integratie Wet werk en bijstand. Deze verordening is ook van toepassing op de IOAW en IOAZ. Anderzijds is de uitkeringsgerechtigde verplicht het aanbod te aanvaarden en de verplichtingen die aan de voorzieningen zijn gekoppeld na te leven. Komt de uitkeringsgerechtigde die verplichtingen niet na, dan vormt deze Afstemmingsverordening het kader voor verlaging en of weigering van de uitkering.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsomschrijving

Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de IOAW en IOAZ niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat bij wijziging van de definities in de IOAW of IOAZ ook de verordening aangepast moet worden.

Benadelingsbedrag

Er is een omschrijving van het begrip ‘benadelingsbedrag’ gegeven, omdat dit begrip uitgangspunt is bij het bepalen van de hoogte van de maatregel die verbonden is aan de schending van de inlichtingenplicht. Hierbij wordt aangesloten bij de omschrijving van dit begrip in het Boetebesluit socialezekerheidswetten. In artikel 1, onderdeel s van dit Besluit is het begrip ‘benadelingsbedrag’ gedefinieerd voor het opleggen van boetes op grond van een vijftiental socialezekerheidswetten, in verband met schending van de inlichtingenplicht. Onderbenadelingsbedrag wordt tevens verstaan de afgedragen of af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en de vergoeding bedoeld in de Zorgverzekeringswet.

Artikel 2 en 3 Het opleggen van een sanctie

In de IOAW en IOAZ wordt aangegeven wanneer de gemeente de uitkering kan verlagen of weigeren. Voor de duidelijkheid zijn deze situaties in deze verordening nogmaals opgenomen.

Als hoofdregel is neergelegd dat een op te leggen sanctie afgestemd wordt op de individuele omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat bij elke op te leggen sanctie nagaan moet worden of gelet op de individuele omstandigheden van de belanghebbende afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardsanctie geboden is. Afwijking van de standaardsanctie kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen en kan zowel zijn gebaseerd op de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de belanghebbende afzonderlijk.

Dit betekent dat bij de beoordeling of een sanctie moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende stappen doorlopen moeten worden:

  • ·

    zijn er zeer dringende aanwezig;

  • ·

    vaststellen van de ernst van de gedraging;

  • ·

    vaststellen van de verwijtbaarheid;

  • ·

    vaststellen van de omstandigheden van de belanghebbende.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de uitkering wordt verlaagd of de duur van de weigering.

Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij:

  • ·

    bijzondere financiële omstandigheden van de jongere, zoals bijvoorbeeld hoge woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële tegemoetkoming mogelijk is;

  • ·

    sociale omstandigheden, gezinnen met kinderen bijvoorbeeld;

  • ·

    een opeenstapeling van maatregelen: de zwaarte van het geheel van de sancties is niet evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 4 De berekeningsgrondslag

In dit artikel is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de toepasselijke grondslag. Zie ook de algemene toelichting.

Artikel 5 Het besluit tot opleggen van een sanctie

Het verlagen van de uitkering omdat een maatregel wordt opgelegd of het weigeren van de uitkering, vindt plaats door middel van een besluit. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en met name uit het motiveringsbeginsel. Het motiveringsbeginsel houdt onder andere in dat een besluit aan betrokkene kenbaar is gemaakt en deugdelijk is gemotiveerd (afdeling 3.7 Awb ).

Artikel 6 Horen van belanghebbende

Op grond van afdeling 4.1.2. van de Awb is in een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak (artikel 4:12), behalve bij subsidies.

In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een sanctie wordt opgelegd in beginsel voorgeschreven.

Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a en b. staan ook genoemd in artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 7 Afzien van het opleggen van een maatregel

Naast de redenen genoemd in dit artikel waarin afgezien kan worden van het opleggen van een sanctie wordt verwezen naar artikel 20 lid 3 van de IOAW en IOAZ waarin is vastgelegd dat van een sanctie wordt afgezien als iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

In individuele omstandigheden kan wegens zeer dringende redenen worden afgezien van het opleggen van een sanctie. Van dringende redenen is sprake als de gevolgen van het opleggen van een sanctie onaanvaardbaar zijn. Dat vergt een beoordeling van de situatie van de belanghebbende maar van dringende redenen zal niet snel sprake zijn.

Het doen van een schriftelijke mededeling dat afgezien wordt van het opleggen van een sanctie wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.

Artikel 8 Ingangsdatum sanctie

Het opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de grondslag. Verlaging van de grondslag of het weigeren van de uitkering kan in beginsel op twee manieren:

  • ·

    met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de uitkering; of

  • ·

    door middel van verlaging van de grondslag of het weigeren in de eerstvolgende maand(en).

Het verlagen van de grondslag of het weigeren van de uitkering die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode. Gemeenten hoeven in dat geval niet over te gaan tot herziening en het terugvorderen van te veel betaalde bedrag aan uitkering. Om die reden is in lid 1 van dit artikel vastgelegd dat een sanctie wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende grondslag of dat de uitkering met ingang van de volgende maand wordt geweigerd.

Is toepassing van lid 1 niet aan de orde, omdat de uitkering reeds beëindigd is, dan biedt lid 2 de mogelijkheid dat met terugwerkende kracht een sanctie wordt opgelegd.Wanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) is uitbetaald, is het praktisch om de sanctie te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. In dat geval moet de uitkering wel worden herzien en teruggevorderd. Dat is ook nog mogelijk indien de uitkering reeds is uitbetaald. Uit de jurisprudentie blijkt dat de uiterste begrenzing van de terugwerkende kracht, ligt op het moment waarop de gedraging plaatsgevonden heeft.

Artikel 10 Samenloop

De regeling voor de samenloop heeft betrekking op de schending van de verplichtingen genoemd in de wet. Indien sprake is van één gedraging die als een schending van meerdere verplichtingen kan worden aangemerkt, dan wordt voor het toepassen van de sanctie uitgegaan van de verplichting waarop de zwaarste sanctie (maatregel of weigering van de uitkering) van toepassing is.

Is er sprake van verschillende gedragingen (meerdaadse samenloop) dan wordt voor iedere gedraging afzonderlijk het maatregelpercentage berekend en worden de sancties (maatregel en of weigering van de uitkering) gelijktijdig opgelegd, tenzij dit niet verantwoord is.

Artikel 11 Gedraging van de Eerste categorie

Deze categorie richt zich op:

·het tijdig op verzoek van de gemeente en of het UWV verstrekken van informatie voor de inkomensvoorziening en of re-integratievoorziening.

Dit onderdeel wordt bijvoorbeeld toegepast bij het niet of niet tijdig inleveren van rechtmatigheidsformulieren.

·de verplichting tot het ter inzage verstrekken van een legitimatiebewijs.

Het gaat in deze categorie om verwijtbare gedragingen die geen invloed hebben gehad op de hoogte van de verstrekte uitkering. Deze gedragingen kunnen veelal eenvoudig “hersteld” worden.

Artikel 12 Gedragingen van de Tweede categorie

De tweede categorie richt zich op:

  • -

    de zogenoemde nulfraude: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat dit gevolgen heeft voor de hoogte van de inkomensvoorziening. Voorbeelden van nulfraude zijn het niet tijdig melden van vakantie of het niet melden van vrijwilligerswerk.

  • -

    de (algemene) medewerkingsverplichting voor de uitvoering van de wet. Deze verplichting heeft zowel betrekking op de uitkering als op de medewerking in het kader van de arbeidsinschakeling. Zo kan van een uitkeringsgerechtigde verlangd worden,

    • -

      dat hij aan oproep voldoet om op bepaalde tijd of een bepaalde plek te verschijnen,

    • -

      mee te werken aan medisch onderzoek of een ander onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • -

      mee te werken aan het opstellen van een plan gericht op arbeidsinschakeling

Ook hier gaat het om situaties die zonder directe gevolgen voor de arbeidsinschakeling en of de uitkering hersteld kunnen worden.

Artikel 13 Gedragingen van de Derde categorie

De derde categorie richt zich op:

·situaties waarbij iemand niet meewerkt aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid. Hierdoor kan iemand bijvoorbeeld langer dan noodzakelijk is, gebruik moeten maken van een voorziening en of de uitkering..

Artikel 14 Gedragingen van de Vierde categorie

De vierde categorie richt zich op:

  • ·

    het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, waarbij de uitkering tot een te hoog bedrag is verstrekt en het benadelingsbedrag € 2.000,-- tot € 4.000,-- is.

  • ·

    Situaties waarbij iemand door zijn gedrag de arbeidsinschakeling en of de uitvoering van een voorziening bemoeilijkt. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om het niet of niet voldoende meewerken en of de opgedragen taken niet naar behoren uitvoeren.

Artikel 15 Gedragingen van de Vijfde categorie

De vijfde categorie heeft betrekking op:

·het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, waarbij de inkomensvoorziening tot een te hoog bedrag is verstrekt en het benadelingsbedrag € 4.000,-- of meer is.

Artikel 16 Gedragingen van de Zesde categorie

Deze categorie richt op het zich ernstig misdragen.

Onder de term 'zeer ernstige misdragingen' kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd.

De gemeenten kan een maatregel opleggen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op uitkering en of het mee werken aan een voorziening. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW of IOAZ.

Onder zeer ernstige misdragingen kan verstaan worden:

  • a.

    verbaal geweld (schelden);

  • b.

    discriminatie; c. intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

  • d.

    zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

  • e.

    mensgericht fysiek geweld;

  • f.

    combinatie van agressievormen.

Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad.

In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.

In de IOAW en IOAZ wordt gesproken over 'het zich jegens het college zeer ernstig misdragen'. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het opleggen van een maatregel. Of dit ook ‘a contrario’ betekent dat geen maatregel kan worden opgelegd als er sprake is van zeer ernstige misdragingen jegens externe uitvoerders van de IOAW of IOAZ, zoals het UWV, re-integratiebedrijven, opleidingsinstituten e.d. is niet duidelijk. De Centrale Raad van Beroep heeft zich daar tot dusver niet over uitgelaten. Vooralsnog wordt bij de toepassing van deze verordening ervan uitgegaan dat het zich ernstig misdragen jegens een externe uitvoerder maatregelwaardig gedrag is.

Het komt voor dat het zich ernstig misdragen buiten de kantoorlocaties van de gemeente plaatsvindt. Ook in een dergelijke situaties wordt het gedrag als maatregelwaardig gezien.

Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte doet bij de politie.

Artikel 17 en 18 Gedragingen van de Zevende en Achtste categorie

Deze situaties richten zich op het niet aanvaarden van aangeboden werk, het door eigen toedoen verliezen van inkomen uit of in verband met arbeid en het zich zodanig gedragen dat er sprake is van het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid.

In een dergelijke situatie wordt de uitkering tijdelijk geweigerd naar de mate iemand inkomen uit of in verband met arbeid zou kunnen verwerven.

Bij recidive wordt de uitkering blijvend geweigerd.