Regeling vervallen per 01-07-2019

Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Zwolle 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 30-06-2019

Intitulé

Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Zwolle 2015

VERORDENING INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG GEMEENTE ZWOLLE 2015

Artikel 1 begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    norm: bedrag voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, zoals bedoeld in artikel 5 onder c van de wet verminderd met de in de wet geldende vakantietoeslag;

  • b.

    referteperiode: een ononderbroken periode van 36 volle kalendermaanden direct voorafgaand aan de peildatum;

  • c.

    peildatum: datum waarop een persoon de individuele inkomenstoeslag aanvraagt.

  • d.

    peilmaanden: de 1e maand, 12e maand, 24e maand en de 36e maand voorafgaande aan de maand waarin de peildatum valt;

  • e.

    inkomen: het totaal van het inkomen bedoeld in artikel 32 van de participatiewet, en de algemene bijstand.

  • f.

    wet: participatiewet.

Artikel 2 Langdurig laag inkomen

  • 1. Er is sprake van een langdurig laag inkomen als het inkomen, gedurende de referteperiode niet hoger was dan 110% van de norm.

  • 2. Indien het inkomen in de peilmaanden niet meer bedroeg dan 110% van de norm wordt aangenomen dat voldaan wordt aan het gestelde in lid 1.

  • 3. Indien als gevolg van wisselende of eenmalige inkomsten het inkomen in een peilmaand hoger was dan 110% van de norm, wordt in afwijking van het gestelde in lid 2, uitgegaan van een gemiddeld inkomen. Het gemiddeld inkomen wordt berekend door de som van het inkomen dat gedurende 36 maanden voorafgaand aan de peildatum is genoten te delen door 36. Het gemiddelde inkomen mag niet meer bedragen dan 110% van de norm.

  • 4. In afwijking van het gestelde in lid 1, 2 en 3 is er eveneens sprake van een langdurig laag inkomen als het inkomen gedurende de referteperiode meer bedroeg dan 110% van de norm en het meerdere gedurende de gehele referteperiode is aangewend ter aflossing van een schuldenlast in het kader van een minnelijke schuldregeling of een opgelegde schuldregeling op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.

  • 5. In afwijking van het gestelde in lid 1, 2 en 3 is er eveneens sprake van een langdurig laag inkomen als belanghebbende gedurende de laatste drie kalenderjaren 3x kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen heeft gekregen.

Artikel 3 Wie komt voor de individuele inkomenstoeslag in aanmerking

  • 1. Om voor de individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen:

    • a.

      dient de belanghebbende en diens partner op de peildatum ingeschreven te staan in de basisregistratie personen van de gemeente Zwolle; en

    • b.

      dient er sprake te zijn van een langdurig laag inkomen zonder uitzicht op inkomensverbetering; en,

    • c.

      mag het vermogen in de maand voorafgaand aan de peildatum niet meer zijn dan de vermogensgrens genoemd in artikel 34 lid 2 onder d en lid 3 van de wet;

  • 2. Indien er sprake is van eigenwoningbezit is artikel 50 lid 1 van de wet op overeenkomstige wijze van toepassing.

Artikel 4 Geen individuele inkomenstoeslag

  • 1. Er bestaat geen recht op een inkomenstoeslag als belanghebbende of diens partner in de referteperiode buiten Nederland heeft verbleven en het verblijf buiten Nederland, per kalenderjaar bezien, langer was dan de periode genoemd in artikel 13 lid 1 onder e of artikel 13 lid 4 onder a van de wet.

  • 2. Het college kan het recht op een inkomenstoeslag voor 1 jaar uitsluiten als belanghebbende of diens partner in de referteperiode een maatregel op grond van de afstemmingsverordening vanaf categorie drie of zware bestuurlijke boete kregen opgelegd wegens schending van de arbeidsverplichtingen of geüniformeerde arbeidsverplichtingen.

  • 3. Een belanghebbende of diens partner op de peildatum of in de referteperiode een inkomen geniet of heeft genoten op grond van de Wet op de Studiefinanciering of de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten

Artikel 5 Hoogte individuele inkomenstoeslag

  • 1. Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar:

    • a.

      € 350, - voor een alleenstaande;

    • b.

      € 500, - voor gehuwden.

  • 2. Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 3. Voor toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 4. De bedragen genoemd in het eerste lid worden jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de ontwikkelingen van de bijstandsnorm gehuwden in de participatiewet. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.

Artikel 6 Verzoek

  • 1. Voor het aanvragen van de inkomenstoeslag dient belanghebbende gebruik te maken van een door het college vast te stellen formulier.

  • 2. De partner dient schriftelijk in te stemmen met de aanvraag.

  • 3. Bij de aanvraag dient belanghebbende de op het aanvraagformulier gevraagde bewijsstukken te overleggen.

  • 4. Indien het naar het oordeel van het college noodzakelijk is, dient de belanghebbende naast de op het aanvraagformulier aangegeven bewijsstukken nadere informatie te verstrekken.

Artikel 7 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen artikel 2 en 4 buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van belanghebbende leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 8 Ingangsdatum

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

TOELICHTING VERORDENING INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG GEMEENTE ZWOLLE 2015

Algemene toelichting

Aanleiding

De financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen staat onder druk. Daarom werd de langdurigheidstoeslag ingevoerd onder de Wet werk en bijstand (WWB) die per 1 januari 2004 in werking trad. De regering had als wens gemeenten meer armslag te geven in de bestrijding van armoede door gerichte inkomensondersteuning. De nieuwe participatiewet geeft aan gemeenten eveneens de kans een extra tegemoetkoming te bieden aan degenen die langdurig in de bijstand zitten en geen uitzicht op inkomensverbetering hebben. De gemeenteraad moet voor het verstrekken van de inkomenstoeslag een verordening vaststellen.

Algemeen

Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Het verlenen van de inkomenstoeslag is een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor.

Vast te leggen regels in verordening

De toeslag is een inkomensondersteunende maatregel voor mensen die langdurig een laag inkomen hebben en geen uitzicht hebben op inkomensverbetering. De regels gaan over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Op grond van de verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de participatiewet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

  • -

    de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

  • -

    de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Het is niet nodig om in deze verordening overgangsrecht op te nemen met betrekking tot eerder verstrekte langdurigheidstoeslagen. Artikel 78z van de participatiewet voorziet in algemeen overgangsrecht met betrekking tot de wijzigingen per 1 januari 2015. Toekenning van het recht op individuele inkomenstoeslag tegen een datum gelegen op of ná 1 januari 2015 is uitsluitend mogelijk als wordt voldaan aan de in artikel 36 van de participatiewet en deze verordening opgenomen voorwaarden.

Toelichting per artikel

Artikel 1 Begripsbepalingen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Inkomen

Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 Pw. In afwijking hiervan wordt ook algemene bijstand voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen.

Peildatum

De peildatum is de datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt. Het gaat om de datum waarop een persoon langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 Pw en, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. De peildatum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.

Referteperiode

Verder is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

Artikel 2 Langdurig laag inkomen

Van belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is wat onder ‘langdurig’ en onder ‘laag’ wordt verstaan.

Laag

Er is sprake van een langdurig laag inkomen als gedurende de referteperiode het inkomen van belanghebbende of de som van de inkomens van belanghebbende en diens partner niet hoger is dan 110% van de bijstandsnorm. Door voor 110% van de bijstandsnorm te kiezen is aansluiting gezocht bij de doelgroep van het armoedebeleid van de gemeente Zwolle.

Voor mensen die een traject in het kader van schulddienstverlening volgen is een bepaling opgenomen die afwijkt van de 110% grens. Mensen met een hoger inkomen hebben in een dergelijke situatie veelal een besteedbaar inkomen dat lager ligt dan de bijstandsnorm. Ook is een bepaling opgenomen die bij herhaalde kwijtschelding van gemeentelijke belasting de verstrekking van de inkomenstoeslag mogelijk maakt. Het inkomen en vermogen van iemand die kwijtschelding kreeg voldoen aan de geschetste criteria. Het gaat met name om onroerendzaakbelasting, afvalstoffenheffing en rioolheffing eigenaarsdeel. Dus bijvoorbeeld niet om hondenbelasting.

Langdurig

De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 van deze verordening. Om praktische redenen is er voor gekozen om het inkomen niet gedurende de hele periode van 36 maanden te toetsen, maar dit slechts op 4 momenten te doen (de 1e maand, 12e maand, 24e maand en de 36e maand voorafgaande aan de peildatum). Op deze wijze wordt de bewijslast voor belanghebbende verminderd en ontstaat er toch een redelijk beeld over de inkomenssituatie. Bij een vervolgaanvraag wordt gebruik gemaakt van de reeds bekende gegevens en kan belanghebbende volstaan met het verstrekken van het inkomen voorafgaand aan de peilmaand.

Het komt voor dat er sprake is van een wisselend inkomen, waardoor het hanteren van de peilmaanden geen juist beeld geeft. In een dergelijke situatie wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen over 36 maanden. Ook komt het voor dat het hanteren van peilmaanden bij zelfstandigen niet mogelijk is of geen juist beeld oplevert. In een dergelijke situatie wordt individueel bepaald of iemand van een langdurig laag inkomen leeft, en welke bewijsstukken hiervoor overlegd moeten worden.

Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd. Gaat het inkomen van een persoon gedurende (een deel van) de referteperiode de toepasselijke bijstandsnorm maandelijks met ongeveer € 5 of meer te boven, dan is sprake van een meer dan marginale overschrijding van de bijstandsnorm. Er is immers geen sprake van een incidentele geringe overschrijding van de bijstandsnorm of van te verwaarlozen bedragen van enkele eurocenten (zie CRVB:2012:BW0068 en CRVB:2012:BX7178).

Artikel 3 en 4 Wie komt wel of niet voor inkomenstoeslag in aanmerking?

In artikel 11 van de wet wordt aangegeven wie recht hebben op bijstand. Dit artikel is eveneens van toepassing op de verstrekking van de inkomenstoeslag. Hieruit volgt dat alleen mensen die hier te lande verblijven recht hebben op de inkomenstoeslag. Vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verblijven en die voldoen aan het gestelde in artikel 11 lid 2 en 3 recht hebben ook recht op een inkomenstoeslag.Artikel 13 van de wet bepaalt wie uitgesloten zijn van het recht op bijstand. Het betreft hier zowel de algemene als de bijzondere bijstand. Ook dit artikel is van toepassing op de verstrekking van de inkomenstoeslag. Dus geen recht op inkomenstoeslag voor een gedetineerde, tenzij er sprake is van een bijzondere vormen van detentie. De wet eist ook het ontbreken van voldoende krachten en bekwaamheden om de inkomenssituatie structureel te verbeteren.

  • Eén van de voorwaarden om voor de inkomenstoeslag in aanmerking te komen is dat een belanghebbende voldoet aan de vermogensbepalingen. In de wet worden voor eigenwoningbezit vermogensvrijlatingen genoemd. Deze vermogensvrijlatingen zijn ook van toepassing op de verlening van de inkomenstoeslag. In de wet wordt echter aangegeven dat als iemand als gevolg van een eigen woning meer vermogen heeft dan vrijgelaten mag worden er onder voorwaarden bijstand verleend kan worden in de vorm van een lening. Het is niet toegestaan om de inkomenstoeslag in de vorm van een lening te verstrekken. Een strikte toepassing van de wet, betekent dat er in een dergelijke situatie geen inkomenstoeslag verleend kan worden, hetgeen tot een onbillijke situatie kan leiden. In een situatie dat iemand als gevolg van het eigen woning bezit meer vermogen heeft dan toegestaan, het duidelijk is dat het inkomen in de referteperiode en in de maand voorafgaand aan de peildatum niet meer is dan 110% van de bijstandsnorm wordt de inkomenstoeslag wel verleend.

  • Bij een verblijf in het buitenland tijdens de referteperiode is het niet objectief vast te stellen of iemand voldoet aan de bepalingen rond langdurig laag inkomen en het al of niet aanwezig zijn van vooruitzicht op inkomensverbetering. Bovendien is het niveau van een buitenlands inkomen niet of nauwelijks te vergelijken met het niveau van een Nederlands inkomen. In de verordening is een bepaling opgenomen, vergelijkbaar met art 13 Pw lid 1 sub e, die recht op inkomenstoeslag uitsluit bij langdurig verblijf in buitenland tijdens de referteperiode.

  • Een tweede mogelijke ontzegging van de toeslag is het opgelegd krijgen in de referteperiode van een maatregel o.g.v. de afstemmingsverordening vanaf categorie 3 wegens schending van de arbeidsverplichtingen of de geüniformeerde arbeidsverplichtingen. Een inwoner die zichzelf onvoldoende inspant om zijn inkomenssituatie te verbeteren kan de inkomenstoeslag voor 1 jaar worden ontzegd afhankelijk van de ernst van de schending. Het weigeren van een baan is voldoende aanleiding tot het tijdelijk weigeren van de inkomenstoeslag. Ook een zware bestuurlijke boete (> € 340, -) wegens schending van de inlichtingenplicht is voldoende aanleiding tot het ontzeggen van een inkomenstoeslag voor 1 jaar.

  • Studenten zijn uitgesloten van de individuele inkomenstoeslag omdat zij naar verwachting binnen afzienbare tijd een inkomensverbetering zullen realiseren.

Artikel 5 Hoogte individuele inkomenstoeslag

Er is gekozen om de inkomenstoeslag op jaarbasis vast te stellen op ongeveer 3% van bijstandsnorm voor algemene bijstand. Door de hoogte van de inkomenstoeslag op 3% van de bijstandsnorm te stellen, beschikt iemand die langdurig van een laag inkomen afhankelijk is over de mogelijkheid tot reserveren voor duurdere uitgaven. Bij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en gehuwden in de verhouding 10:9:7.

Gehuwden

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag. Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid participatiewet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in het tweede lid.

Wijziging leefvorm

De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar zij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Personen moeten dan ook over dat deel van de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen. Gehuwden moeten immers zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen.

Indexering

In het artikel is een indexeringsbepaling opgenomen. Deze bepaling voorkomt dat de verordening telkens opnieuw moet worden vastgesteld, enkel voor indexatie van de bedragen.

Artikel 6. Verzoek

In de wet staat dat iemand een verzoek voor een individuele inkomenstoeslag kan indienen. Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele inkomenstoeslag van de wet.

Artikel 7 hardheidsclausule

In bijzondere gevallen is het mogelijk voor het college om af te wijken van de regels. Dit betreft de regels over langdurig laag inkomen en die voor een individuele inkomenstoeslag wel of niet in aanmerking komen. Over de regels betreffende de hoogte van de individuele-inkomenstoeslag kan het college geen afwijkende beslissingen nemen.