Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam houdende regels over de financiering van het voorschoolse aanbod voor peuters (Subsidieregeling voorschoolse educatie en ontwikkelaanbod Amsterdam 2019)

Geldend van 07-10-2019 t/m heden

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam houdende regels over de financiering van het voorschoolse aanbod voor peuters (Subsidieregeling voorschoolse educatie en ontwikkelaanbod Amsterdam 2019)

Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

besluit de volgende regeling vast te stellen:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze subsidieregeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Amsterdamse kwaliteitseisen voorschoolse educatie: kwaliteitseisen zoals bedoeld in hoofdstuk 2 van het beleidsplan “ Eén voorziening voor alle Amsterdamse peuters, beleidsplan 2018-2022”, vastgesteld door de gemeenteraad op 16 maart 2017 (Gemeenteblad 2017, afd. 3A, nr. 70/163);

  • b.

    Amsterdamse norm voor startbekwaamheid: beroepskrachten voorschoolse educatie beschikken minimaal over:

    • -

      een beroepskwalificatie conform cao Kinderopvang;

    • -

      een met een certificaat afgeronde Amsterdamse basistraining voorschoolse educatie of daaraan gelijkwaardige opleiding;

    • -

      aantoonbaar over de wettelijke en Amsterdamse taaleisen (lezen en spreken 3F/B2 en schrijven 2F/B1);

  • c.

    ASA 2013: Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013;

  • d.

    AZC: asielzoekerscentrum;

  • e.

    beleidsplan: het beleidsplan “Eén voorziening voor alle Amsterdamse peuters, beleidsplan 2018-2022”, vastgesteld door de gemeenteraad op 16 maart 2017 (Gemeenteblad 2017, afd. 3A, nr. 70/163);

  • f.

    beroepskracht voorschoolse educatie: de beroepskracht voorschoolse educatie als bedoeld in artikel 1.1 van de wet kinderopvang;

  • g.

    besluit kwaliteit kinderopvang: regelgeving bevattende voorschriften betreffende aanvullende eisen waaraan een houder (ingevolge art. 1.50 wet kinderopvang) in ieder geval moet voldoen om verantwoorde kinderopvang aan te bieden;

  • h.

    besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie: regelgeving bevattende minimale eisen waaraan een kindercentrum moet voldoen wanneer sprake is van gesubsidieerd aanbod voorschoolse educatie;

  • i.

    bijzondere zorg: extra ondersteuning waardoor peuters met een stoornis of een ontwikkelachterstand of peuters die in een AZC wonen, in groepsverband een ontwikkelaanbod kunnen volgen waar dit niet kan in een reguliere voorschoolgroep;

  • j.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam;

  • k.

    diagnose/analysegroep: groep binnen een medisch orthopedagogisch centrum voor kinderen tussen de 2 en 4 jaar, aangevuld met voorschoolse educatie;

  • l.

    doelgroepkinderen: kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar die wonen in de gemeente Amsterdam met een risico op (taal)achterstand dat is vastgesteld door een jeugdarts of jeugdverpleegkundige 0-4 van het Ouder- en Kindteam;

  • m.

    Elektronisch Loket VVE: een systeem waarin ieder kind dat deelneemt aan of is aangemeld voor deelname aan voorschoolse educatie wordt geregistreerd;

  • n.

    groep: een vaste groep kinderen in de dagopvang, waarbinnen gelijktijdig ten hoogste zestien kinderen worden opgevangen;

  • o.

    hbo’er in de voorschool: medewerker met een:

    • -

      in de cao kinderopvang genoemd hbo-diploma of die het ‘Programma erkenning verworven competenties’ succesvol heeft doorlopen en

    • -

      aanvullend de door de gemeente Amsterdam ontwikkelde scholing voor hbo’ers in een voorschool heeft gevolgd en wordt ingezet als coach of senior pedagogisch medewerker op de groep;

  • p.

    houder: degene aan wie een onderneming als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 toebehoort en die met die onderneming een kindercentrum exploiteert;

  • q.

    kindercentrum: kindercentrum als bedoeld in artikel 1.1 van de wet dat is gevestigd in Amsterdam en dat is opgenomen in het landelijk register kinderopvang;

  • r.

    kinderen: kinderen van 2 tot 4 jaar die wonen in Amsterdam;

  • s.

    kindvolgsysteem: een systeem waarin periodiek de voortgang van de ontwikkeling van een kind wordt geregistreerd;

  • t.

    landelijk register kinderopvang: het landelijk register, als bedoeld in artikel 1.1 van de wet kinderopvang;

  • u.

    OKA: ouder en kindadviseur;

  • v.

    OKT: ouder en kindteam;

  • w.

    ouderbetrokkenheid: activiteiten gericht op ouders ter stimulering van de ontwikkeling van het kind;

  • x.

    taakuren: uren die worden ingezet voor indirecte werkzaamheden ten behoeve van de voorschoolse educatie. Tijdens de taakuren wordt de beroepskracht niet meegerekend bij het bepalen van de beroepskracht-kind ratio op de groep;

  • y.

    taalnorm: de Amsterdamse taalnorm voor beroepskrachten is Nederlands niveau 3F voor spreek- en leesvaardigheid en niveau 2F voor schrijfvaardigheid;

  • z.

    toezichthouder: de toezichthouder als bedoeld in artikel 18 ASA 2013 en artikel 1.61 van de wet kinderopvang;

  • aa.

    voorschool: een kindercentrum waar voorschoolse educatie wordt uitgevoerd en dat als zodanig is geregistreerd in het landelijk register kinderopvang

  • bb.

    voorschoolse educatie: voorschoolse educatie zoals bedoeld in het beleidsplan;

  • cc.

    VVE: voor- en vroegschoolse educatie;

  • dd.

    WKO: Wet kinderopvang

  • ee.

    zorgstructuur: structuur in een organisatie die het primaire educatieve proces ondersteunt, waardoor pedagogisch medewerkers in staat zijn behoeften van kinderen te signaleren en daarop een adequate aanpak te organiseren.

Artikel 2 Toepasselijkheid ASA 2013

De ASA 2013 is van toepassing, tenzij daarvan in deze subsidieregeling uitdrukkelijk wordt afgeweken.

Artikel 3 Doel subsidieregeling

Het doel van deze subsidieregeling is het bieden van optimale ontwikkelkansen voor alle Amsterdamse kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar door het subsidiëren van voorschoolse educatie die voldoet aan de Amsterdamse kwaliteitseisen zoals bedoeld in hoofdstuk 2 van het beleidsplan.

Artikel 4 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Het college kan een eenmalige subsidie verlenen voor:

    • a.

      activiteiten ter voorbereiding op het uitvoeren van voorschoolse educatie die voldoet aan de Amsterdamse kwaliteitseisen, die bestaan uit:

      • i.

        het opleiden van voldoende beroepskrachten voorschoolse educatie tot startbekwaam volgens de Amsterdamse norm;

      • ii.

        het aanschaffen van een methode voor voorschoolse educatie die is opgenomen in de Databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut;

      • iii.

        het aanschaffen van een daarop aansluitend kindvolgsysteem;

    • b.

      het aanbieden van voorschoolse educatie die voldoet aan de Amsterdamse kwaliteitseisen, vanaf het moment van registratie als voorschool in het landelijke register Kinderopvang en voor zover de voorschool van start gaat in de loop van een kalenderjaar. Waarbij het in ieder geval gaat om uitvoering van de volgende activiteiten:

      • -

        taakuren ten behoeve van een goede uitvoering van voorschoolse educatie;

      • -

        inrichting van de organisatie op voorschoolse educatie;

      • -

        materialen en activiteiten voor voorschoolse educatie;

      • -

        permanente educatie van de beroepskrachten voorschoolse educatie;

      • -

        de inzet van een hbo’er in de voorschool teneinde de kwaliteit van voorschoolse educatie te verhogen en te borgen;

      • -

        het realiseren van een adequate zorgstructuur;

      • -

        activiteiten om ouderbetrokkenheid op de voorschool te stimuleren;

      • -

        het vormgeven van de doorgaande ontwikkellijn met het basisonderwijs.

  • 2. Het college kan een periodieke subsidie verlenen voor het aanbieden van voorschoolse educatie, zoals bedoeld in lid 1 onder b.

  • 3. Het college kan een periodieke subsidie verlenen voor het uitvoering geven aan een ontwikkelaanbod op maat, zoals bedoeld in het beleidsplan, voor peuters die extra zorg nodig hebben, middels:

    • a.

      een voorschool-plusgroep, een groep waarin maximaal 10 peuters die allen extra zorg nodig hebben, voorschoolse educatie krijgen aangeboden;

    • b.

      een diagnose/analysegroep, een groep met maximaal 8 peuters waarin analyse en behandeling wordt aangevuld met voorschoolse educatie;

    • c.

      een groep bij een AZC, ter voorbereiding op deelname aan de voorschool.

.

Hoofdstuk 2 Subsidieplafond en verdeelsleutel

Artikel 5 Subsidieplafond en verdeelsleutel

  • 1. Het college stelt voor de verschillende activiteiten die op grond van deze subsidieregeling voor subsidie in aanmerking komen per kalenderjaar afzonderlijke subsidieplafonds vast.

  • 2. Indien het subsidieplafond voor een periodieke subsidie voor het uitvoeren van voorschoolse educatie als bedoeld in artikel 4, lid 2 bereikt is, wordt het beschikbare subsidiebedrag naar evenredigheid verdeeld over de aanvragen die voldoen aan de criteria voor subsidieverlening.

  • 3. Het college stelt jaarlijks de hoogte van de subsidiebedragen voor de uitvoering van de activiteiten bedoeld in artikel 4. Daarbij geldt dat:

    • a.

      voor de voorbereiding van voorschoolse educatie, zoals bedoeld in het eerste lid onder a een vast bedrag per groep wordt bepaald;

    • b.

      het bedrag voor het aanbieden van voorschoolse educatie zoals bedoeld in lid 1 onder b en in lid 2, wordt bepaald op basis van het gemiddeld aantal kinderen en doelgroepkinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar per groep, dat per week minstens 10 uur voorschoolse educatie, verdeeld over minimaal twee dagen, volgt;

    • c.

      voor het aanbieden van een ontwikkelaanbod voor kinderen die extra zorg nodig hebben, als bedoeld in lid 3, een vast bedrag per groep wordt bepaald.

  • 4. De vastgestelde bedragen worden opgenomen in het bij deze subsidieregeling behorende tarievenblad.

  • 5. Bij een eerste aanvraag om subsidie voor het uitvoeren van voorschoolse educatie zoals bedoeld in artikel 4, lid 1. onder b., wordt de hoogte van de subsidie berekend naar rato van het aantal maanden dat voorschoolse educatie wordt aangeboden

Hoofdstuk 3 Subsidieaanvraag

Artikel 6 De aanvrager

Subsidie kan uitsluitend worden aangevraagd door de houder van een kindercentrum dat is gevestigd in Amsterdam en dat is geregistreerd in het landelijk register kinderopvang.

Artikel 7 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

  • 1. In aanvulling op artikel 5 lid 2 ASA 2013 worden bij de aanvraag om subsidie de volgende gegevens en stukken overgelegd:

    • a.

      gegevens en documenten waaruit blijkt dat en binnen welke termijn een of meerdere overtredingen van voorwaarden wettelijke basiskwaliteit kindercentra, geconstateerd door de toezichthouder in het lopende of voorgaande jaar, worden of zijn hersteld en hoe deze overtredingen in het vervolg worden voorkomen. Het gaat daarbij om de volgende voorwaarden:

      • i.

        voldoende gekwalificeerd personeel en stabiliteit van de opvang van kinderen;

      • ii.

        goed pedagogisch klimaat;

      • iii.

        veilige en gezonde omgeving, goede accommodatie;

    • b.

      overzicht van diploma’s en certificaten waaruit per inval- en vaste beroepskracht blijkt of, dan wel in hoeverre deze beroepskrachten voorschoolse educatie voldoen aan de Amsterdamse norm voor startbekwaamheid;

    • c.

      een plan van aanpak waarin in ieder geval is opgenomen:

      • i.

        de visie van subsidieontvanger op voorschoolse educatie;

      • ii.

        de wijze waarop subsidie, in aansluiting op die visie, wordt ingezet voor de uitvoering van de subsidiabele activiteiten;

      • iii.

        de wijze waarop invulling zal worden gegeven aan de aanvullende verplichtingen, als bedoeld in artikel 10, waarbij in ieder geval de Amsterdamse kwaliteitseisen op organisatieniveau aan de orde komen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onder b en c, kan bij een aanvraag om subsidie voor het uitvoeren van voorschoolse educatie, bedoeld in artikel 4 lid 1, sub b en artikel 4 lid 2, worden volstaan met het verwijzen naar de meest recente rapportage over de kwaliteit van de voorschoolse educatie, voor zover daaruit blijkt dat wordt voldaan aan de onder het eerste lid, onder b en c genoemde kwaliteitsvoorwaarden.

  • 3. In aanvulling op het eerste lid wordt bij de aanvraag om subsidie voor het uitvoeren van voorschoolse educatie, zoals bedoeld in artikel 4 lid 1 onder b en artikel 4 lid 2, aangegeven per groep waarin voorschoolse educatie wordt aangeboden:

    • a.

      op grond van een beredeneerde schatting, het gemiddeld aantal kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar dat, onafhankelijk van het aantal openingsweken, per week minimaal 10 uur voorschoolse educatie, verdeeld over minstens twee dagen afneemt in die groep, en

    • b.

      het gemiddeld aantal doelgroepkinderen per jaar in die groep.

  • 4. In aanvulling op het eerste lid dient bij de aanvraag voor subsidie voor een ontwikkelaanbod voor peuters die extra zorg nodig hebben, aantoonbaar gemaakt te worden dat de subsidieaanvrager beschikt over de ervaring en expertise om de activiteiten zoals genoemd in artikel 4, lid 3 uit te voeren op een wijze die bijdraagt aan het welzijn van deze peuters en aansluit bij hun ontwikkelmogelijkheden.

Artikel 8 Aanvraagtermijn periodieke subsidies

In afwijking van artikel 6 van de ASA 2013 wordt een subsidieaanvraag voor de subsidies als bedoeld in artikel 4, lid 2 en lid 3 voor het jaar 2020, ingediend vóór 15 oktober 2019.

Hoofdstuk 4 Weigering van de subsidie

Artikel 9 Weigeringsgronden

  • 1. In aanvulling op artikel 9, lid 2 van de ASA 2013 kan het college weigeren subsidie te verlenen indien:

    • a.

      door de toezichthouder in het lopende of voorgaande jaar één of meer overtredingen zijn geconstateerd van de belangrijkste voorwaarden wettelijke basiskwaliteit kindercentra, zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 onder a;

    • b.

      uit onderzoek van de toezichthouder blijkt dat de voorschoolse educatie niet voldoet of redelijkerwijs niet zal voldoen aan de Amsterdamse kwaliteitseisen op organisatieniveau.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid kan het college subsidie voor activiteiten ter voorbereiding op het aanbieden van voorschoolse educatie, bedoeld in artikel 4, lid 1, onder a, weigeren te verlenen, indien:

    • a.

      naar het oordeel van het college onvoldoende zicht is op het realiseren van een kwalitatief hoogwaardig aanbod van voorschoolse educatie en het aantrekken van doelgroepkinderen;

    • b.

      een opleidingsplan, waarmee elke voor voorschoolse educatie in te zetten beroepskracht wordt opgeleid om te voldoen aan de Amsterdamse norm voor startbekwaamheid, ontbreekt;

    • c.

      voor het kindercentrum eerder subsidie is verleend ter voorbereiding op of voor het aanbieden van voorschoolse educatie.

  • 3. In aanvulling op het eerste lid kan het college subsidie voor het aanbieden van voorschoolse educatie, bedoeld in artikel 4, lid 1, sub b en artikel 4, lid 2, weigeren te verlenen, indien:

    • a.

      door de toezichthouder een overtreding is geconstateerd van de voorschriften gesteld bij of krachtens het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie;

    • b.

      niet elke beroepskracht voorschoolse educatie voldoet aan de Amsterdamse norm voor startbekwaamheid;

    • c.

      een groep niet voldoet aan de Amsterdamse kwaliteitsvoorwaarden op groepsniveau.

  • 4. In aanvulling op het eerste lid, sub a, kan het college subsidie voor het aanbieden van een ontwikkelaanbod voor kinderen die extra zorg nodig hebben, zoals bedoeld in artikel 4, lid 3, weigeren te verlenen, indien subsidieaanvrager niet kan aantonen te beschikken over de ervaring en expertise om de activiteiten zoals genoemd in artikel 4, lid 4 uit te voeren op een wijze die bijdraagt aan het welzijn van deze peuters en aansluit bij hun ontwikkelmogelijk- heden.

Hoofdstuk 5 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 10 Aanvullende verplichtingen

  • 1. Naast de verplichtingen op grond van artikel 10 en 11 van de ASA 2013, zijn aan de subsidie de volgende verplichtingen verbonden:

    • a.

      de subsidieontvanger voldoet aan alle voorschriften voor de basiskwaliteit van kindercentra, gesteld bij of krachtens de WKO;

    • b.

      de subsidieontvanger voldoet aan de voorschriften gesteld bij of krachtens het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie.

  • 2. In aanvulling op de verplichtingen als genoemd in het eerste lid, zijn aan de subsidie voor het aanbieden van voorschoolse educatie, zoals bedoeld in artikel 4, lid 1 onder b en lid 2, de volgende verplichtingen verbonden:

    • a.

      de gedurende de gesubsidieerde periode instromende beroepskrachten voorschoolse educatie voldoen aan de Amsterdamse norm voor startbekwaamheid, dan wel zijn hiervoor in opleiding;

    • b.

      de hbo’er in de voorschool wordt ingezet voor het realiseren van de Amsterdamse kwaliteitsvoorwaarden voor voorschoolse educatie en beschikt over de hiervoor relevante kennis en vaardigheden. Deze inzet is uitsluitend in aanvulling op de pedagogisch beleidsmedewerker bedoeld in het Besluit kwaliteit kinderopvang;

    • c.

      de subsidieontvanger maakt aantoonbaar gebruik van een in de Databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut opgenomen methode voor voorschoolse educatie en een daarop aansluitend kindvolgsysteem;

    • d.

      de subsidieontvanger draagt er voor zorg dat elk Amsterdams kind in de leeftijd van 2 tot 4 jaar in de groep per jaar 640 uur voorschoolse educatie, evenredig verspreid over de openingsweken en met een maximum van zes uur per dag, kan afnemen;

    • e.

      de subsidieontvanger draagt ervoor zorg dat kinderen, in het bijzonder doelgroep-kinderen, zoveel mogelijk van het aanbod voorschoolse educatie gebruik maken;

    • f.

      de subsidieontvanger registreert ieder kind dat deelneemt of gaat deelnemen aan voorschoolse educatie in het Elektronisch Loket VVE. De subsidieontvanger zorgt ervoor dat de gegevens in het Elektronisch Loket VVE actueel zijn en blijven;

    • g.

      De subsidieontvanger plaatst geen kinderen tussen 2 en 4 op een wachtlijst wanneer er geen zicht is op plaatsing binnen een redelijke termijn. Indien een kind op de wachtlijst na herhaalde pogingen vanuit de organisatie niet geplaatst kan worden, verwijst de subsidieontvanger het betreffende kind terug naar het Ouder en Kindteam zodat het kind naar een andere voorschool kan gaan.

    • h.

      in elke groep worden minimaal acht kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar opgevangen;

    • i.

      de subsidieontvanger neemt op verzoek van de gemeente deel aan onderzoek dat is gerelateerd aan het doel waarvoor de subsidie is verleend.

  • 4. In aanvulling op de verplichtingen als genoemd in het eerste lid, sub a, zijn aan de subsidie als bedoeld in artikel 4, lid 3 de volgende verplichtingen verbonden:

    • a.

      alle in te zetten beroepskrachten voldoen aan de Amsterdamse taalnorm voor voorschoolse educatie;

    • b.

      de subsidieontvanger spant zich in om binnen een ontwikkelaanbod op maat, zoals bedoeld in het beleidsplan, zo mogelijk daadwerkelijk voorschoolse educatie, aan te bieden;

    • c.

      de subsidieontvanger beschikt over een in de Databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut opgenomen methode voor voorschoolse educatie en een daarop aansluitend kindvolgsysteem;

    • d.

      de subsidieontvanger voldoet aan de Amsterdamse kwaliteitseisen op organisatieniveau of werkt hiernaartoe volgens een plan dat naar het oordeel van het college voldoende vooruitzicht biedt op het voldoen hieraan.

Hoofdstuk 6 Vaststelling van de subsidie

Artikel 11 Vaststelling van de subsidie

  • 1.

    In aanvulling op artikel 14, tweede lid, van de ASA 2013 bevat de aanvraag tot subsidievaststelling voor de subsidies bedoeld in artikel 4, lid 1, onder b en lid 2 een overzicht van het werkelijke gemiddeld aantal Amsterdamse kinderen en doelgroepkinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar dat minimaal 10 uur voorschoolse educatie, verdeeld over minstens twee dagen per gesubsidieerde groep heeft gevolgd.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt zes dagen na publicatie in het Gemeenteblad in werking.

Artikel 13 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als Subsidieregeling voorschoolse educatie en ontwikkelaanbod Amsterdam 2019.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 24 september 2019

De voorzitter

Femke Halsema

De gemeentesecretaris

Peter Teesink

Bijlage: Tarievenblad bij Subsidieregeling voorschoolse educatie en ontwikkelaanbod Amsterdam 2019

Deze bijlage betreft een uitwerking van artikel 4 van de Subsidieregeling Voorschoolse educatie Amsterdam en geeft de hoogte aan van de subsidiebedragen.

Tarieven eenmalige subsidie ter voorbereiding op het aanbieden van voorschoolse educatie

De eenmalige subsidie betreft een bijdrage voor activiteiten ter voorbereiding op het aanbieden van een kwalitatief hoogwaardig aanbod van voorschoolse educatie en dient te worden gebruikt voor de volgende onderdelen (activiteiten):

  • het opleiden van de beroepskrachten voorschoolse educatie tot startbekwaam volgens de Amsterdamse norm;

  • het aanschaffen van een methode voor voorschoolse educatie die is opgenomen in de Databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut en

  • het aanschaffen van een daarop aansluitend kindvolgsysteem;

Het subsidiebedrag voor deze onderdelen samen bedraagt maximaal 8.500 euro per groep.

Tarieven periodieke subsidie voor het uitvoeren van voorschoolse educatie

De periodieke subsidie voor een kwalitatief hoogwaardig aanbod van voorschoolse educatie betreft een bedrag per groep en is opgebouwd uit de volgende onderdelen (activiteiten):

  • a.

    taakuren ten behoeve van een goede uitvoering van voorschoolse educatie;

  • b.

    inrichting van de organisatie op voorschoolse educatie;

  • c.

    materialen en activiteiten voor voorschoolse educatie;

  • d.

    permanente educatie van de beroepskrachten voorschoolse educatie;

  • e.

    de inzet van een hbo’er in de voorschool teneinde de kwaliteit van voorschoolse educatie te verhogen en te borgen;

  • f.

    het realiseren van een adequate zorgstructuur;

  • g.

    activiteiten om ouderbetrokkenheid op de voorschool te stimuleren.

  • h.

    het vormgeven van de doorgaande ontwikkellijn met het basisonderwijs.

De hoogte van de subsidie wordt bepaald door twee factoren:

  • 1.

    het aantal peuters in de groep

  • 2.

    het aantal doelgroepkinderen met een risico op onderwijsachterstand in de groep

Het basisbedrag voor een groep van 13-16 deelnemende peuters per groep is vastgesteld op 28.000. Dit bedrag vormt de basis voor de subsidie voor voorschoolse educatie. Bij meer of minder peuters in op de groep beweegt de groepsprijs mee. Onderstaande tabel geeft de subsidie weer op basis van het aantal peuters per groep.

Categorie

Aantal peuters

per groep

Bedrag per groep in 2020

categorie 1

<8

 

categorie 2

8-9

17.000

categorie 3

10-12

22.500

categorie 4

13-16

28.000

categorie 5

17-20

33.500

categorie 6

21-24

39.000

categorie 7

>25

44.500

De kwaliteitsbijdrage varieert daarnaast met het gemiddeld aantal doelgroepkinderen, kinderen met een risico op onderwijsachterstand, per groep. Dit verschil zit in de componenten taakuren, zorg en ouderbetrokkenheid op de voorschool en moet het mogelijk maken om kinderen met een risico op onderwijsachterstand, extra aandacht te geven. Onderstaande tabel geeft de ‘meebewegende’ aanvulling op de groepsprijs op basis van het aantal doelgroepkinderen binnen de groep.

Categorie

Aantal doelgroep- kinderen per groep

Bedrag per groep in 2020

categorie 1*

0-4

 

categorie 2

5-8

4.780

categorie 3

9-12

9.320

categorie 4

13-16

14.020

categorie 5

17-20

18.720

categorie 6

21-24

23.420

categorie 7

>25

28.120

* dit is verwerkt in het basisbedrag

Tarieven ontwikkelaanbod voor peuters die extra zorg nodig hebben 2020

Het college stelt jaarlijks per subsidiabele activiteit de benodigde capaciteit vast. Voor een voorschool-plus groep wordt de capaciteit voor 2020 vastgesteld op 6 groepen. Voor een Diagnose/analyse-groep wordt de capaciteit voor 2020 vastgesteld op 4 groepen. En voor een groep bij een AZC wordt de capaciteit voor 2019 vastgesteld op 1 groep. Het college stelt jaarlijks per subsidiabele activiteit de hoogte van het subsidiebedrag vast.

Voorschool-plusgroep

Voor de voorschool-plus groep wordt de hoogte van het subsidiebedrag voor 2020 vastgesteld op € 75.300. Dit bedrag is opgebouwd uit € 42.000 voor kwaliteit (max voor een groep van 16 peuters) en € 33.300 voor een tegemoetkoming in de exploitatie i.v.m. zes lege kindplaatsen.

Diagnose/analysegroep-groep

Voor de diagnose/analyse- groep wordt de hoogte van het subsidiebedrag voor 2020 vastgesteld op € 108.500. Dit bedrag is opgebouwd uit € 42.000 voor kwaliteit (max voor een groep van 16 peuters), € 44.300 voor een tegemoetkoming in de exploitatie i.v.m. acht lege kindplaatsen en € 22.200 voor een tegemoetkoming in de exploitatie i.v.m. combinatie dagdelen MOC .

Groep in/bij een AZC

Voor de groep in/bij een AZC wordt de hoogte van het subsidiebedrag voor 2020 vastgesteld op € 131.000. Dit bedrag is opgebouwd uit € 42.000 voor kwaliteit (max voor een groep van 16 peuters) en € 89.000 voor een tegemoetkoming in de volledige exploitatie.

 

benodigde capaciteit in groepen

maximaal subsidie bedrag

voorschool-plusgroep

6

€ 75.300

MOC-groep

4

€ 108.500

groep in/bij een AZC

1

€ 131.000

Toelichting bij de Subsidieregeling Voorschoolse educatie en ontwikkelaanbod Amsterdam 2019

Algemene toelichting

Het college wil dat alle kinderen de kans krijgen om zich optimaal te ontwikkelen. Daarom stelt het college zichzelf als doel om kansenongelijkheid en segregatie met alle mogelijke middelen bestrijden en om ouders zo vroeg mogelijk te ondersteunen bij de ontwikkelingsstimulering van hun kinderen. Hiertoe heeft Amsterdam per 1 januari 2019 twee maatregelen doorgevoerd:

  • 1.

    de leeftijd waarop kinderen naar de voorschool of het ontwikkelaanbod kunnen gaan, vervroegen naar 2 jaar;

  • 2.

    het aanbod voorschoolse educatie uitbreiden van 600 naar 640 uur per jaar.

Met deze twee stappen, verruimt Amsterdam het voorschoolaanbod per kind met meer dan 40%. Dat biedt de mogelijkheid om nog effectiever aan de slag te gaan om achterstanden te bestrijden en kinderen beter toegerust aan de basisschool school te laten beginnen.

Dit betekent een uitbreiding van het ontwikkelrecht, zoals omschreven in het op 15 maart 2017, door de gemeenteraad, vastgestelde Beleidsplan Eén voorziening voor alle Amsterdamse peuters (2018-2022) aan. Dit beleidsplan steunt op drie pijlers:

  • Alle peutervoorzieningen zijn van goede kwaliteit;

  • Alle Amsterdamse peuters van 2½ tot 4 jaar hebben toegang tot een peutervoorziening;

  • De peutervoorzieningen sluiten goed aan op de basisschool.

Subsidieregeling op hoofdlijnen

Er is duidelijk onderscheid tussen subsidie ter voorbereiding op het aanbieden van voorschoolse educatie en subsidie voor de uitvoering van voorschoolse educatie.

Een kindercentrum is pas geregistreerd als voorschool en ontvangt alleen subsidie voor de uitvoering van voorschoolse educatie als aan alle kwaliteitseisen, zoals omschreven in de subsidieregeling, wordt voldaan.

De hoogte van de kwaliteitssubsidie per groep wordt bepaald door twee factoren:

  • het aantal peuters van 2-4 jaar in een groep dat minimaal 10 uur per week voorschoolse educatie afneemt, verspreid over minstens twee dagen; en

  • het aantal doelgroepkinderen in een groep.

De aanvrager besteedt de subsidie conform een goedgekeurd plan, waarin wordt aangegeven op welke wijze de activiteiten worden uitgevoerd.

De aanvrager moet voor elke peuter een kwalitatief aanbod van 640 uur per jaar kunnen realiseren, evenredig verdeeld over de openingsweken..

De subsidie staat open voor alle kinderdagverblijven die voorschoolse educatie aan willen bieden en die voldoen aan het kwaliteitsniveau zoals omschreven in het beleidsplan en in deze subsidieregeling.

Voor kinderen die extra zorg nodig hebben, bijvoorbeeld als gevolg vaneen stoornis of een ontwikkelachterstand, geldt dat zij niet altijd terecht kunnen op een reguliere peutergroep met 16 kinderen en twee pedagogisch medewerkers. Amsterdam biedt daarom ook een ontwikkel-aanbod op maat in verschillende soorten kleinschalige groepen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 - Begripsomschrijving

Voor de begripsomschrijvingen in deze nadere regels is zoveel mogelijk aangesloten bij de begrippen uit de Wet kinderopvang, de Wet op het primair onderwijs, het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie en het Besluit kwaliteit kinderopvang.

Artikel 2 - Toepasselijkheid ASA 2013

Voorliggende subsidieregeling heeft de vorm van nadere regels als bedoeld in artikel 3 onder 2 van de Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013. Dit betekent dat op de subsidies die op grond van deze regeling worden verstrekt tevens de ASA 2013 en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zijn.

Deze regeling vormt een aanvulling op hetgeen in de ASA is geregeld. Waar dat noodzakelijk is wordt verwezen naar het betreffende artikel uit de ASA 2013.

Artikel 3 - Doel subsidieregeling

Het is belangrijk dat kinderen optimale ontwikkelkansen krijgen en elkaar op jonge leeftijd al tegenkomen. Doel van deze subsidieregeling is om ervoor te zorgen dat er voor álle Amsterdamse peuters een kwalitatief hoogwaardig aanbod van voorschoolse educatie beschikbaar is.

De voorwaarden voor een kwalitatief hoogwaardig aanbod op organisatie- en op groepsniveau staan beschreven onder artikel 1, begripsomschrijvingen. Een nadere toelichting op deze kwaliteitsvoorwaarden is beschreven in het Profiel Jonge Kindvoorziening, dat is gepubliceerd op de website van de gemeente Amsterdam: www.amsterdam.nl/voorschool.

Binnen deze doelstelling is er een extra focus op doelgroepkinderen, kinderen die het risico lopen op een taal- en/of ontwikkelingsachterstand omdat zij opgroeien in een taalarme omgeving. Amsterdam heeft de afgelopen jaren veel geïnvesteerd om deze kinderen goede voorschoolse educatie te laten volgen. De gemeente doet er alles aan om het bereik onder deze groep peuters weer naar hetzelfde niveau te krijgen als voor de harmonisatie gebruikelijk was. Juist voor kinderen die opgroeien in een taalarme omgeving, is het van belang dat zij volop deelnemen aan het ontwikkelaanbod, zodat zij met zo min mogelijk achterstand aan de basisschool beginnen. De Wet op het primair onderwijs legt gemeenten bovendien de taak op om zorg te dragen voor voldoende aanbod van voorschoolse educatie voor doelgroepkinderen. Middels deze subsidieregeling stelt de gemeente kinderopvangorganisaties in de stad in staat om een kwalitatief goed en adequaat aanbod van voorschoolse educatie te realiseren.

Voor kinderen die extra of bijzondere zorg nodig hebben, bijvoorbeeld als gevolg vaneen stoornis of een ontwikkelachterstand, geldt dat zij niet altijd terecht kunnen op een reguliere voorschoolgroep met 16 kinderen en twee pedagogisch medewerkers. Zij hebben een ander soort voorziening nodig, waarin de markt niet voorziet, omdat deze voorziening zonder overheidssteun niet rendabel geëxploiteerd kan worden. Amsterdam biedt daarom sinds 2016 een ontwikkel-aanbod in verschillende soorten kleinschalige groepen:

  • de voorschoolplusgroepen;

  • de diagnose/analysegroepen.

Daarnaast is er een groep in/bij een AZC, die voorziet in een aanbod voor peuters van asielzoekers, ter voorbereiding op deelname aan de voorschool.

Artikel 4 - Subsidiabele activiteiten

Er is in deze subsidieregeling een duidelijk onderscheid aangebracht tussen het verlenen van een subsidie ter voorbereiding op het aanbieden van voorschoolse educatie en het verlenen van een subsidie voor het daadwerkelijk uitvoeren van voorschoolse educatie in lijn met de kwaliteitseisen zoals opgenomen in deze subsidieregeling en in het beleidsplan. Deze subsidieregeling benoemt de kwaliteitseisen op hoofdlijnen. De eisen zijn verder toegelicht in het Amsterdams profiel jonge kindvoorziening en het waarderingskader dat de toezichthouder gebruikt. De ze documenten zijn gepubliceerd op de website www.amsterdam.nl/voorschool.

Daarmee is een fasering tot stand gebracht die ervoor zorgt dat een organisatie alleen een subsidie voor het uitvoeren van voorschoolse educatie ontvangt, als aan alle kwaliteitseisen voor voorschoolse educatie wordt voldaan.

Het verlenen van een subsidie ter voorbereiding op het aanbieden van voorschoolse educatie heeft tot doel om het aanbod van kwalitatief goede peutervoorzieningen te vergroten. Er wordt daarom in beginsel geen subsidie ter voorbereiding op het uitvoeren van voorschoolse educatie verleend, wanneer het een locatie betreft die al als voorschool geregistreerd staat, maar waar sprake is van een overname door een andere kinderopvangorganisatie.

Een eenmalige subsidie ter voorbereiding op het uitvoeren van voorschoolse educatie, kan gedurende het gehele jaar worden aangevraagd. Zodra een kinderopvangorganisatie heeft aangetoond dat aan de kwaliteitseisen van de wet en de gemeente kan worden voldaan, kan subsidie aangevraagd worden voor het uitvoeren van voorschoolse educatie. Hieruit volgt dat ook de eerste subsidie voor het uitvoeren van voorschoolse educatie gedurende het hele jaar aangevraagd kan worden. Subsidie voor het hierop volgende kalenderjaar dient, conform ASA 2013, aangevraagd te worden voor 1 oktober van het daaraan voorafgaande jaar. Voor de reeds ingediende aanvragen voor periodieke subsidie voor het uitvoeren van voorschoolse educatie in 2019, geldt dat een aanvulling op deze subsidieaanvragen, als gevolg van het vervroegen van de startleeftijd naar 2 jaar, ingediend kan worden tot en met een maand na inwerkingtreding van de subsidieregeling.

Tot de activiteiten waarvoor een subsidie ter voorbereiding op het uitvoeren van voorschoolse educatie kan worden verleend, behoort onder andere het opleiden van beroepskrachten zodat deze startbekwaam zijn. Dit betekent dat de beroepskrachten beschikken over de basiskennis van het leervermogen en de ontwikkeling van jonge kinderen en de vaardigheden hebben om deze ontwikkeling te ondersteunen en te stimuleren. Daarnaast geldt dat zij moeten voldoen aan de Amsterdamse taalnorm voor voorschoolse educatie. Scholieren die recent de opleiding hebben afgerond aan een ROC in de regio Amsterdam, zijn tijdens hun opleiding in veel gevallen tot dit niveau opgeleid. In het andere geval zijn zij in elk geval in het bezit van het theoriegedeelte van de basistraining. Deze beroepskrachten worden, tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden, in de gelegenheid gesteld het praktijkgedeelte af te ronden, om het niveau van startbekwaamheid te behalen. Eerder of elders afgestudeerde beroepskrachten dienen de basistraining vve te volgen om bijgeschoold te worden.

De subsidie ter voorbereiding op het uitvoeren van voorschoolse educatie kan, in het geval een organisatie hier nog niet over beschikt, ook ingezet worden voor de aanschaf van een erkend, integraal voorschoolse educatie-programma dat is opgenomen in de databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut. Programma’s worden uitsluitend in deze databank opgenomen als voldoende aannemelijk is dat zij bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen op de ontwikkelgebieden: taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling. Om de ontwikkeling van kinderen binnen deze domeinen in beeld te brengen, gebruiken organisaties een kindvolgsysteem. Voor organisaties die hierover nog niet beschikken, geldt dat zij de eenmalige subsidie voor een deel aan kunnen wenden om zo’n systeem aan te schaffen.

Subsidiabele activiteiten bij het uitvoeren van voorschoolse educatie

Taakuren ten behoeve van een goede uitvoering van voorschoolse educatie

Taakuren zijn die uren dat de beroepskracht niet op de groep ten behoeve van de beroepskracht-kindratio (bkr) ingezet wordt, maar werkzaamheden verricht die gericht zijn op het effectief en efficiënt uitvoeren van een voorschoolse educatie-programma of -methode. Taakuren kunnen worden uitgevoerd op het moment dat er kinderen worden opgevangen op de locatie, maar het kunnen ook uren zijn die vallen buiten de openingsuren van de locatie. Omdat een beroepskracht, op het moment dat die taakuren uitvoert niet beschikbaar is voor de kinderen, vallen werkzaamheden die uitgevoerd worden wanneer de kinderen slapen, maar de beroepskracht wel meegerekend wordt voor de wettelijk verplichte bkr, niet onder de taakurenregeling.

Activiteiten die verband houden met de reguliere exploitatie vallen niet onder de taakuren. Het gaat dan bijvoorbeeld om werkoverleg over de algemene bedrijfsvoering of over reguliere wettelijke taken zoals het waarborgen van veiligheid & gezondheid, het opmaken van plaatsingsovereenkomsten, het voeren van functioneringsgesprekken met medewerkers, het bestellen van boodschappen voor het kindercentrum, het bieden van stagebegeleiding etc.

Werkzaamheden die wel onder taakuren vallen zijn bijvoorbeeld: het voorbereiden van voorschoolse educatie-activiteiten, het opstellen en bespreken van een voorschoolse educatie-groepsplan en activiteitenplan, het evalueren van groepsplannen en activiteiten, het verwerken van observaties/bijhouden van de ontwikkeling van het kind, overleggen met de basisschool (voorschoolse educatie-overleg/bouwoverleg), overdrachtsgesprekken met de basisschool en studiedagen gezamenlijk met het basisonderwijs.

De aanbieder van voorschoolse educatie dient in de subsidieonderbouwing op te nemen waaraan hij de subsidie wil besteden. Wat betreft de taakuren dient helder beschreven te zijn hoeveel taakuren er aan een groep worden toegekend en welke werkzaamheden hieronder vallen. De aanbieder dient de besteding van de subsidie bij de verantwoording te onderbouwen. De inspectie kinderopvang van de GGD, kan inzage vragen in de wijze waarop de taakuren ingevuld worden alsmede in het aantal gebruikte taakuren.

De gemeente Amsterdam stelt geen norm voor het aantal taakuren dat een aanbieder per week beschikbaar moet stellen. Het aantal taakuren dient echter voldoende te zijn om op goede wijze uitvoering te geven aan het voorschoolprogramma en daarmee te voldoen aan de wettelijke eisen en de Amsterdamse doelen en -eisen voor voorschoolse educatie en dient in verhouding te staan tot het aandeel doelgroepkinderen per groep.

Indien taakuren toegekend worden aan een specifieke beroepskracht (doordat deze bijvoorbeeld onderdeel uitmaken van de arbeidsovereenkomst van de medewerker) dan dient de aanbieder er zorg voor te dragen dat bij langdurige afwezigheid van deze beroepskracht, er toch voldoende taakuren beschikbaar zijn voor de groep zodat aan de wettelijke en Amsterdamse kwaliteitseisen wordt voldaan.

Inrichting van de organisatie op voorschoolse educatie

Hieronder vallen die activiteiten de noodzakelijk zijn voor het realiseren van een infrastructuur die noodzakelijk is voor een goede uitvoer van voorschoolse educatie op organisatieniveau. Voorbeelden hiervan zijn de ontwikkeling van een visie op voorschoolse educatie, het opstellen van beleid over voorschoolse educatie, evaluatie van het beleid en sturing op de diverse domeinen van voorschoolse educatie. Ook het realiseren en een lerende cultuur (zoals beschreven in het profiel jongekindvoorziening) en die voorwaarden die het mogelijk maken dat medewerkers een beredeneerd aanbod kunnen bieden, vallen hieronder.

Activiteiten die voortkomen vanuit de exploitatie en die noodzakelijk zijn voor het aanbieden van reguliere kinderopvang op het niveau van de Wet kinderopvang (Wko) vallen hier expliciet niet onder.

Permanente educatie van de beroepskrachten voorschoolse educatie

Subsidiemiddelen ten behoeve van permanente educatie kunnen worden ingezet voor training, coaching en opleiding van beroepskrachten op het gebied van voorschoolse educatie. Permanente educatie wordt ingezet voor competenties die op teamniveau van belang zijn voor het bieden van kwalitatief hoogwaardige voorschoolse educatie. De organisatie voert beleid op het gebied van coaching en training van medewerkers en stelt jaarlijks een opleidingsplan vast.

De inzet van een hbo’er in de voorschool teneinde de kwaliteit van voorschoolse educatie te verhogen en te borgen

De inzet van een hbo’er in de voorschool kan middels twee varianten worden gerealiseerd: a) de (senior) pedagogisch medewerker op de groep en b) de voorschoolse educatie coach.

a) Bij de hbo’er als (senior) pedagogisch medewerker op de groep dient er sprake te zijn van functiedifferentiatie met de mbo’er die eveneens op de groep staat. De hbo’er als pedagogisch medewerker op de groep draagt zorg voor een verhoging en borging van de kwaliteit van het aanbod voorschoolse educatie. Voor de hbo’er als (senior) pedagogisch medewerker op de groep geldt dat deze naast de relevante hbo opleiding beschikt over:

- een diploma of certificaat waarmee de startbekwaamheid wordt aangetoond en

- een certificaat van de Amsterdamse training hbo’er in de voorschool, variant hbo’er op de groep.

De hbo’er als (senior) pedagogisch medewerker op de groep dient ten minste 640 uur per jaar te worden ingezet.

b) De hbo’er als voorschoolse educatie coach wordt ingezet voor coaching van de pedagogisch medewerkers op de groep om de kwaliteit van uitvoering van het aanbod in voorschoolse educatie te borgen en verhogen. Voor de hbo’er als coach geldt dat deze naast de relevante hbo opleiding beschikt over specifieke kennis op het gebied van voorschoolse educatie (met name de principes van de basistraining vve en een certificaat van de Amsterdamse training hbo’er in de voorschool, variant hbo’er als coach. De inzet van de hbo’er als coach is bij een minimale groepsgrootte van 8 peuters gemiddeld ten minste 100 uur per groep per jaar en dient naar rato van het aantal (doelgroep)peuters te worden uitgebreid. De minimale inzet is niet van toepassing indien er sprake is van aanvullende coaching op een groep waar al een senior pedagogisch medewerker wordt ingezet.

De inzet van de hbo’er in de voorschool zoals bedoeld in deze subsidieregeling is uitsluitend aanvullend op de inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker zoals bedoeld in de wet kinderopvang.

Een adequate zorgstructuur

Pedagogisch medewerkers herkennen wanneer peuters zich anders ontwikkelen dan je zou verwachten. De pedagogisch medewerkers zijn in staat hierover in gesprek te gaan met ouders/verzorgers van het kind. De pedagogisch medewerkers zijn bekend met de zorgstructuur binnen de organisatie.

De organisatie draagt zorg voor een zorgstructuur die het primaire proces ondersteunt. Een zorgstructuur is integraal onderdeel van een kwalitatief goed voorschoolse educatie-aanbod. De wijze waarop een organisatie dit vormgeeft kan echter verschillen. Het betekent dat de organisatie verantwoordelijk is voor het organiseren van voldoende ondersteuning voor pedagogisch medewerkers en het initiëren van voldoende ondersteuning voor het kind. De organisatie organiseert daarvoor de koppeling met de algemene zorgstructuur die beschikbaar is in de wijk of stadsbreed. Wanneer er zorgen zijn over een kind, zal de organisatie deze zorgen blijvend bespreken met ouders/ verzorgers en waar nodig aanjagen dat een kind tijdige en relevante ondersteuning kan krijgen bij de ontwikkeling. De werkwijze behorend bij de meldcode kindermishandeling is onderdeel van de zorgstructuur van de organisatie.

Stimuleren van ouderbetrokkenheid

De subsidieontvanger moet ouderbetrokkenheid stimuleren op basis van een plan waarin de visie, doelen en gerichte ondersteuning zijn beschreven. Dit plan is gebaseerd op een analyse van wensen, behoeften en krachten van ouders en beschrijft hoe uitvoering wordt gegeven aan de vier subdoelen van ouderbetrokkenheid:

  • 1.

    ouders weten hoe het voorschoolse programma in elkaar zit;

  • 2.

    ouders weten wat hun kind op de voorschool doet;

  • 3.

    ouders weten hoe het staat met de ontwikkeling van hun kind;

  • 4.

    ouders weten wat zij thuis aan ontwikkelingsstimulering kunnen doen en hoe zij dit kunnen doen.

Het vormgeven van de doorgaande ontwikkellijn met het basisonderwijs

De subsidieontvanger draagt zorg voor een zo optimaal mogelijke doorgaande ontwikkellijn met het basisonderwijs. Hieronder valt ten minste dat voor ieder kind dat de kinderopvang verlaat een schriftelijk overdrachtsdossier wordt opgesteld dat aan de volgende opvanglocatie of onderwijsinstelling wordt aangeboden. Het schriftelijk overdrachtsdossier geeft de ontwikkeling van de kinderen weer op de vier SLO-doelen en zo nodig extra informatie wanneer er meer speelt bij de ontwikkeling van een kind. Het is aan de aanbieder van voorschoolse educatie in afstemming met de basisschool om te bepalen of er gebruik wordt gemaakt van het stedelijk overdrachtsformulier of een ander vergelijkbaar document. Voor kinderen waarover zorg bestaat, dient een warme overdracht plaats te vinden, bij voorkeur in bijzijn van de ouder(s)/verzorger(s)..

Ouders/verzorgers worden betrokken bij het overdrachtsproces en hebben de mogelijkheid om het overdrachtsformulier aan te vullen met eigen informatie. Wanneer ouders niet instemmen met de overdracht, moet dit doorgegeven worden aan de volgende opvanglocatie of basisschool.

Hiernaast dient de subsidie-ontvangende organisatie deel te nemen aan het coördinatorenoverleg dat georganiseerd wordt door de gemeentelijke accounthouderhouder voorschoolse educatie om zodoende binnen de eigen regio in contact te blijven met andere aanbieders van voor- en vroegschoolse educatie.

Een ontwikkelaanbod voor kinderen die extra zorg nodig hebben

Amsterdam biedt sinds 2016 ook een ontwikkelaanbod voor kinderen die extra zorg nodig hebben. Lid 4 van dit artikel is bedoeld om voorzieningen in stand te houden waarvan het bestaansrecht niet aan de markt kan worden overgelaten, omdat deze voorzieningen, door het lagere aantal kinderen per groep en de hogere personeelskosten (als gevolg van het opleidingsniveau) niet kostendekkend geëxploiteerd kunnen worden. Door middel van deze subsidieregeling blijft de kennis en deskundigheid, die nodig zijn voor de ontwikkeling van peuters die bijzondere zorg nodig hebben en die in de afgelopen jaren is opgebouwd, in stand. Om die reden is de mogelijkheid om voor deze activiteiten subsidie aan te vragen beperkt tot de partijen die hiervoor in de periode vanaf 2016 reeds subsidie hebben ontvangen.

Voorschool-plusgroepen: sommige kinderen ontwikkelen zich onvoldoende in een groep van 16 peuters, ze sneeuwen te veel onder of worden erg druk. Voor deze kinderen kan een kleinere groep een oplossing zijn. Dit aanbod met een kleinere groep met acht kinderen, is de afgelopen jaren uitgewerkt: de voorschool-plusgroep. Kinderen die in aanmerking komen voor een voorschool-plusgroep worden gescreend door een medewerker van het OKT. Voor alle kinderen wordt een handelingsplan opgesteld. Ook is een OKA betrokken bij de groep. Een groot deel van de kinderen stroomt, onder andere door de extra aandacht in de voorschool-plusgroep, door naar het regulier basisonderwijs.

Diagnose/analysegroepen: dit zijn groepen die gevestigd zijn in het MOC–Kabouterhuis. Het gaat om een combinatie van zorg en ontwikkelaanbod. MOC-Kabouterhuis biedt analyse/ behandeling voor kinderen waar veel zorg over is en waarbij nog onduidelijk is wat er precies aan de hand is. Deze kinderen stromen in vanuit peuterspeelzalen en kinderopvang. De groepen in het MOC zijn zowel gericht op analyse van het probleem en op behandeling, als op de ontwikkeling van kinderen. Vier dagdelen per week krijgen de kinderen een vve aanbod, twee dagdelen per week analyse en behandeling vanuit het MOC. Ook voor de ouders is er een aanbod op maat. De kinderen stromen soms door naar reguliere basisschool, maar ook vaak naar speciaal onderwijs. . De voorschoolaanbieder is de subsidieaanvrager.

Groep bij een AZC: Een aanbod gericht op de optimale ontwikkeling van asielzoekerspeuters dan wel een voorbereiding hierop. Ouders worden hier nadrukkelijk in meegenomen. Het aanbod bestaat uit een volledige peutergroep op locatie, het aanbod bestaat vooral uit voorbereiding op de voorschool. Ook ouders worden hierin meegenomen. Kinderen die nieuw binnenkomen kunnen wennen aan hun nieuwe omgeving en in een normaal dagritme komen. De omvang en de vorm van het aanbod is maatwerk en wordt in belangrijke mate bepaald door de instroom van nieuwe kinderen, zowel in aantal als in de zorgbehoefte van deze kinderen.

Hoogte subsidiebedrag

Het college stelt jaarlijks de tarieven vast waarmee de hoogte van het subsidiebedrag voor de subsidiabele activiteiten wordt bepaald. In het tarievenblad, dat bij de subsidieregeling wordt gevoegd, is aangegeven uit welke elementen de periodieke subsidie is opgebouwd.

De hoogte van de periodieke subsidie varieert aan de hand aan de hand van twee variabelen:

  • het aantal peuters van 2 tot 4 in de groep dat per week minimaal 10 voorschoolse educatie afneemt, verdeeld over minstens twee dagen;

  • het aantal doelgroepkinderen van 2 tot 4 in de groep

De subsidie wordt vastgesteld op basis van het gemiddeld aantal peuters en doelgroepkinderen dat gedurende het jaar waarvoor de subsidie is verleend in de groep is opgevangen. Kinderen tellen mee voor de groepsprijs als ze minimaal 10 uur voorschoolse educatie verdeeld over minstens twee dagen volgen. Dit blijkt bijv uit de overeenkomst die de ouders met de kinderopvangorganisatie hebben gesloten voor afname van een kindplaats op de voorschool.

In 2019 bedraagt het wettelijk aantal voorgeschreven uur voorschoolse educatie 400 uur per jaar (totaal 600 uur voor anderhalf jaar), het kabinet is voornemens om dat in 2020 te verhogen naar 640 uur (totaal 960 uur voor anderhalf jaar). Indien een kind niet het gehele kalenderjaar deelneemt, wordt het wettelijk aantal voorgeschreven uren voorschoolse educatie voor doelgroepkinderen naar rato meegeteld. De wet geeft geen norm voor kinderen die niet tot de doelgroep gerekend worden. Omdat Amsterdam het van groot belang vindt dat alle peuters naar de voorschool kunnen gaan, geldt een aanbod van 640 uur per jaar bij aanvragen voor subsidie op basis van deze subsidieregeling voor alle peuters. De gemeente ziet idealiter dat peuters 640 uur per jaar naar de voorschool gaan om hun ontwikkelkansen te optimaliseren, maar de gemeente kan niet sturen op de afname van het aantal uren door ouders. Samen met de voorschoolaanbieders zet de gemeente zich in om ouders te informeren over het belang van de voorschool en om ouders te stimuleren om hun kind het maximaal aantal uur naar de voorschool te laten gaan.

Voor het ontwikkelaanbod voor peuters die extra zorg nodig hebben, zoals bedoeld in artikel 4 lid 3, stelt het college jaarlijks per subsidiabele activiteit een subsidiebedrag per groep vast.

Artikel 5 - Subsidieplafond en verdeelsleutel

Het subsidieplafond bepaalt het bedrag dat per jaar beschikbaar is voor de verschillende activiteiten die op grond van deze regeling voor subsidie in aanmerking komen. De toelichting bij de ASA 2013 bevat verdere uitleg over het subsidieplafond.

Een aanvraag die voldoet aan de criteria in deze regeling, wordt gehonoreerd totdat het subsidieplafond bereikt is. Indien het subsidieplafond voor een periodieke subsidie niet toereikend is, wordt het beschikbare bedrag evenredig verdeeld over de aanvragen die voldoen aan de criteria voor subsidieverlening. In geval het subsidieplafond voor een eenmalige subsidie niet toereikend is, worden de aanvragen in behandeling genomen op volgorde van binnenkomst.

Bij de beoordeling van de aanvragen dient het College zich, ondanks de doelstelling in het beleidsplan om te sturen op een kwalitatief goed aanbod voor alle peuters, ook rekenschap te geven van de wettelijke taak om, verspreid over de stad, voldoende aanbod voorschoolse educatie te realiseren voor doelgroepkinderen.

Een subsidie kan wel lager, maar niet hoger worden vastgesteld. Het is daarom van belang dat de aanvrager de gemeente onverwijld schriftelijk informeert indien het aantal peuters en doelgroepkinderen in een jaar in een groep zodanig wijzigt, dat de vaststelling buiten de bandbreedte valt die, op basis van het tarievenblad, is opgenomen in de aanvraag.

De benodigde capaciteit van de verschillende activiteiten wordt jaarlijks, na goed overleg met het veld, vastgesteld door het college.

Artikel 6 - De aanvrager

Dit artikel voorziet erin dat subsidie alleen kan worden aangevraagd door de houder van een in het Landelijk Register Kinderopvang geregistreerd kinderdagverblijf, dat gevestigd is in Amsterdam.

Artikel 7 - Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

Onder lid 1 sub a zijn de belangrijkste voorwaarden voor de basiskwaliteit van kindercentra globaal genoemd. Hieronder vallen de volgende subcriteria of inspectie-items waar organisaties aan dienen te voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie:

  • Voldoende gekwalificeerd personeel en stabiliteit van de opvang van kinderen

    • 1.1

      Beroepskwalificaties

    • 1.1.1

      Alle beroepskrachten beschikken over een voor de werkzaamheden passende beroepskwalificaties.

    • 1.1.2

      De mate waarin beroepskrachten in opleiding (boven)formatief kunnen worden ingezet, wordt bepaald bij of krachtens de wet.

    • 1.2

      Beroepskracht-kind-ratio

      Er worden dagelijks voldoende beroepskrachten ingezet voor het aantal kinderen dat wordt opgevangen.

    • 1.3

      Inzet pedagogisch beleidsmedewerkers

      Het minimaal aantal uren waarvoor de houder jaarlijks pedagogisch beleidsmedewerkers in de dagopvang inzet, wordt afgestemd op het aantal in te zetten beroepskrachten en het aantal kindercentra dat de houder exploiteert waarbij, naarmate er meer beroepskrachten worden ingezet, er voor meer uren pedagogisch beleidsmedewerkers worden ingezet ten behoeve van het coachen van beroepskrachten bij de uitvoering van hun werkzaamheden en naarmate de houder meer kindercentra exploiteert, er voor meer uren pedagogisch beleidsmedewerkers worden ingezet ten behoeve van de totstandkoming en implementatie van pedagogische beleidsvoornemens.

    • 1.4

      Stabiliteit van de opvang voor kinderen

    • 1.4.1

      Bij dagopvang vindt de opvang plaats in stamgroepen.

    • 1.4.2

      Aan een kind van één jaar of ouder worden ten hoogste drie vaste beroepskrachten toegewezen, waarvan per dag ten minste één beroepskracht werkzaam is in de stamgroep van dat kind.

    • 1.5

      Verklaring omtrent het gedrag

      De houder, beroepskrachten, uitzendkrachten, stagiaires en andere personen die op het kindercentrum aanwezig zijn, zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, die zijn ingeschreven in het Personenregister kinderopvang en gekoppeld aan de houder.

  • Goed pedagogisch klimaat

    • 2.1

      Pedagogische praktijk

      De houder draagt zorg voor verantwoorde dagopvang, rekening houdend met de ontwikkelingsfase waarin de kinderen zich bevinden.

    • 2.1.1

      Er op een sensitieve en responsieve manier met kinderen wordt omgegaan, respect voor de autonomie van kinderen wordt getoond en grenzen worden gesteld aan en structuur wordt geboden voor het gedrag van kinderen, zodat kinderen zich emotioneel veilig en geborgen kunnen voelen;

    • 2.1.2

      De kinderen spelenderwijs worden uitgedaagd in de ontwikkeling van hun motorische vaardigheden, cognitieve vaardigheden, taalvaardigheden en creatieve vaardigheden, teneinde kinderen in staat te stellen steeds zelfstandiger te functioneren in een veranderende omgeving;

    • 2.1.3

      De kinderen worden begeleid in hun interacties, waarbij hen spelenderwijs sociale kennis en vaardigheden worden bijgebracht, teneinde kinderen in staat te stellen steeds zelfstandiger relaties met anderen op te bouwen en te onderhouden;

    • 2.1.4

      De kinderen worden gestimuleerd om op een open manier kennis te maken met de algemeen aanvaarde waarden en normen in de samenleving met het oog op een respectvolle omgang met anderen en een actieve participatie in de maatschappij.

    • 2.1.5

      De houder draagt er zorg voor dat er in de dagopvang conform het pedagogisch beleidsplan wordt gehandeld.

    • 2.2

      Pedagogisch beleidsplan

      Het kindercentrum beschikt over een pedagogisch beleidsplan en het pedagogisch beleidsplan bevat tenminste concrete beschrijvingen van over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan aspecten van verantwoorde dagopvang.

    • 2.2.1

      Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de wijze waarop de ontwikkeling van het kind wordt gevolgd en gestimuleerd

    • 2.2.2

      Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de werkwijze, maximale omvang en leeftijdsopbouw van de stamgroepen.

    • 2.2.3

      Het pedagogisch beleidsplan bevat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van de tijden waarop er minder beroepskrachten worden ingezet dan vereist is op basis van het aantal aanwezige kinderen, alsmede de tijden waarop in ieder geval niet daarvan wordt afgeweken en wordt voldaan aan de beroepskracht-kind-ratio.

    • 2.2.4

      Het pedagogisch beleidsplan bevat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van de aard en de organisatie van de activiteiten waarbij kinderen de stamgroep of de stamgroepruimte kunnen verlaten.

    • 2.2.5

      Het pedagogisch beleidsplan bevat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van de taken die beroepskrachten in opleiding, stagiairs en vrijwilligers in de dagopvang kunnen uitvoeren en de wijze waarop zij hierbij worden begeleid.

  • Veilige en gezonde omgeving

    • 3.1

      De houder biedt verantwoorde kinderopvang aan in een veilige en gezonde omgeving.

    • 3.1.1

      De houder draagt er zorg voor dat er in de dagopvang conform het veiligheids- en gezondheidsbeleid wordt gehandeld, waardoor de veiligheid en gezondheid van de kinderen zoveel mogelijk wordt gewaarborgd.

    • 3.1.2

      De houder draagt er zorg voor dat het veiligheids- en gezondheidsbeleid actueel blijft.

    • 3.2

      Meldcode Huiselijk geweld en Kindermishandeling

    • 3.2.1.

      De houder stelt voor het personeel een meldcode vast.

    • 3.2.2

      De houder bevordert de kennis en gebruik van de meldcode

  • Goede accommodatie

    • 4.1

      Elke (stam)groep beschikt over een afzonderlijke vaste ruimte.

    • 4.2

      Per aanwezig kind is ten minste 3,5 m2 binnenspeelruimte beschikbaar.

    • 4.1.2

      De binnenspeelruimte is veilig, toegankelijk en passend ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

De Amsterdamse norm voor voorschoolse educatie is dat alle beroepskrachten in de voorschool startbekwaam zijn. Onder startbekwaam verstaat Amsterdam dat de medewerker aan de volgende voorwaarden voldoet: a. in het bezit van een beroepskwalificatie conform cao Kinderopvang, b. een met een certificaat afgeronde (volledige) Amsterdamse basistraining voorschoolse educatie of gelijkwaardig en c. aantoonbaar beschikken over de wettelijke en Amsterdamse taaleisen (lezen en spreken 3F/B2 en schrijven 2F/B1).

Tijdelijk staat de gemeente Amsterdam toe dat, in lijn met landelijke wet- en regelgeving, bij uitzondering, op een voorschoolgroep één beroepskracht kan worden ingezet die nog in training is voor de Amsterdamse basistraining voorschoolse educatie. Dit kan enkel indien deze medewerker gelijktijdig wordt ingezet naast een beroepskracht die volledig startbekwaam is. Dit wil zeggen als de tweede medewerker op de groep. De medewerker die in training is voor de Amsterdamse basistraining voorschoolse educatie moet wel voldoen aan de voorwaarde a en c.

De medewerker dient bij in diensttreding gelijk te worden aangemeld voor de Amsterdamse basistraining voorschoolse educatie. De medewerker dient bij het moment van inspectie door de inspectie kinderopvang van de GGD reeds in training te zijn. De medewerker wordt geacht binnen anderhalf jaar na aanvang van de werkzaamheden, de volledige basistraining te hebben afgerond.

Medewerkers die een theoriecertificaat van de basistraining voorschoolse educatie hebben behaald binnen hun ROC opleiding (en dus geen praktijk coaching hebben gehad wat een wezenlijk onderdeel is van de Amsterdamse basistraining voorschoolse educatie) kunnen startbekwaam worden volgens de Amsterdamse norm door: a. het volgen en afronden van ‘module 2’ van de Amsterdamse basistraining of b. het uitvoeren van de coachingsopdrachten uit de basistraining voorschoolse educatie onder begeleiding van een erkende trainer van de Amsterdamse basistraining. Beide trajecten dienen te worden afgerond met een erkend certificaat (door het NJI afgegeven) van de basistraining voorschoolse educatie.

Voor de subsidieverlening hanteert de aanvrager het aantal peuters en doelgroepkinderen dat op het moment van aanvraag in de groep wordt opgevangen, en/of waarvoor met ouders, van peuters die nog moeten starten op de voorschool, reeds overeenkomsten, voor minstens het wettelijk voorgeschreven aantal uur voor doelgroepkinderen, zijn afgesloten. Indien de situatie op het moment van aanvraag sterk afwijkt van het aantal peuters en doelgroepkinderen dat de organisatie normaalgesproken in een groep opvangt, kan de aanvrager gemotiveerd, op basis van eerdere ervaringen, voor een ander aantal peuters en doelgroepkinderen subsidie aanvragen.

Artikel 8 Aanvraagtermijn periodieke subsidies

Behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 9 - Weigering van de subsidie

Dit artikel bevat de gronden waaraan voldaan moet worden om subsidie te ontvangen. Als dat niet het geval is, kan subsidie worden geweigerd. De weigeringsgronden in lid 1 gelden voor alle subsidiabele activiteiten in deze regeling. In lid 2 zijn extra weigeringsgronden opgenomen voor activiteiten ter voorbereiding op het uitvoeren van voorschoolse educatie. Lid 3 bevat extra weigeringsgronden voor de uitvoering van voorschoolse educatie.

Het doel van deze subsidieregeling is het bieden van optimale ontwikkelkansen voor alle Amsterdamse kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar, door het subsidiëren van een kwalitatief hoogwaardig aanbod van voorschoolse educatie zoals omschreven in het beleidsplan en in deze subsidieregeling. Het college heeft derhalve besloten alleen subsidie te verlenen als de basiskwaliteit van een kindercentrum op orde is. De Inspectie Kinderopvang beoordeelt in hoeverre er voldaan wordt aan de kwaliteitseisen en voorwaarden. Het college maakt, indien de Inspectie Kinderopvang tekortkomingen constateert, de afweging welke consequenties daar aan worden verbonden voor het al dan niet toekennen van subsidie.

Voorafgaand aan toekenning van subsidie ter voorbereiding op het uitvoeren van voorschoolse educatie, toetst de Inspectie Kinderopvang of de houder van het kinderdagverblijf dat voorschoolse educatie aan wil bieden, binnen maximaal anderhalf jaar voldoet aan de Amsterdamse kwaliteitsvoorwaarden op organisatieniveau.

Wanneer een kinderopvangorganisatie na toekenning van een subsidie ter voorbereiding op het uitvoeren van voorschoolse educatie, niet overgaat tot de aanvraag van een subsidie voor het daadwerkelijk uitvoeren van voorschoolse educatie, wordt de subsidie ter voorbereiding op het uitvoeren van voorschoolse educatie op nul vastgesteld en teruggevorderd.

Het verlenen van een subsidie ter voorbereiding op het uitvoeren van voorschoolse educatie wordt ook niet toegekend wanneer het een locatie betreft die al als voorschool geregistreerd staat, maar waar sprake is van een overname door een andere kinderopvangorganisatie.

Artikel 10 - Aanvullende verplichtingen

Dit artikel verplicht de subsidieontvanger tot het naleven van de daargenoemde verplichtingen gedurende de periode waarvoor de subsidie is verleend. De inhoud van de verplichtingen komt grotendeels overeen met de weigeringsgronden. Daarnaast gelden nog enkele andere verplichtingen.

Om de ontwikkelkansen van kinderen te optimaliseren, is het van groot belang dat zij zoveel mogelijk gebruik maken van de voorschool. Van subsidieontvangers mag daarom verwacht worden dat zij zich inspannen dat kinderen het maximaal aantal uren komen en dat dat zij kinderen niet onnodig in het Elektronische Loket VVE laten staan, bijvoorbeeld als er geen perspectief op plaatsing is, of als ouders herhaaldelijk een plaatsingsaanbod hebben afgewezen. Deze kinderen dienen onverwijld uitgeschreven te worden uit het Elektronisch Loket VVE. Kinderen die niet meer ingeschreven staan in het Elektronisch Loket VVE worden actief benaderd door een jeugdarts of jeugdverpleegkundige 0-4 van het Ouder- en Kindteam en toegeleid naar een passende voorschool.

De subsidieontvanger is eveneens verplicht tot het meewerken aan onderzoek dat door de gemeente Amsterdam is geïnitieerd en/of ondersteund naar voorschoolse educatie. Dit onderzoek maakt onderdeel uit van de beleidsvoorbereiding en -evaluatie van het aanbieden van een kwalitatief goed aanbod van voorschoolse educatie. Daarmee valt dit binnen de doelstelling van de subsidieregeling.

Artikel 11 - Vaststelling van de subsidie

Naast het werkelijke gemiddeld aantal Amsterdamse kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 in de groep dat wekelijks minimaal 10 uur voorschoolse educatie, verdeeld over minstens twee dagen afneemt, en het aantal doelgroepkinderen in die leeftijdscategorie in de groep, zijn op de vaststelling alle artikelen van Afdeling 4.2.5 (De Subsidievaststelling) van de Awb van toepassing.

Artikel 12 - Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 13Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.