BELEIDSREGEL INZAKE ADVIESRECHT VOOR DE GEMEENTERAAD VAN BRUMMEN

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

BELEIDSREGEL INZAKE ADVIESRECHT VOOR DE GEMEENTERAAD VAN BRUMMEN

Kenmerk Z043716 / D363790

DE RAAD VAN DE GEMEENTE BRUMMEN;

Gelet op het bepaalde in artikel 16.15a onder b sub 1 van de Omgevingswet;

Gelet op het bepaalde in artikel 4.21 van het Omgevingsbesluit;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 07 september 2021 met kenmerk D363789;

Overwegende dat, voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 5.1 lid 1 onder a van de Omgevingswet, de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 5.21, lid 2 onder b van de Omgevingswet wordt afgeweken van het omgevingsplan (de buitenplanse omgevingsplanactiviteit), de gemeenteraad op grond van artikel 16.15a van de Omgevingswet bevoegd is gevallen aan te wijzen waarvoor hij gebruik wil maken van het recht van advies;

Overwegende dat indien een activiteit een geval betreft zoals aangewezen door de raad, de omgevingsvergunning niet eerder wordt verleend dan nadat de gemeenteraad, heeft kunnen adviseren over de activiteit. Het advies van de gemeenteraad wordt bij het besluit over de omgevingsvergunning in acht genomen;

Gehoord het behandeladvies van het Forum Ruimte van 30 september 202;

Heeft besloten:

1. De ‘Beleidsregel inzake adviesrecht voor de gemeenteraad van Brummen’ vast te stellen

Artikel 1 Advies noodzakelijk

Advies van de gemeenteraad voor een aanvraag om omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit is nodig indien het een geval betreft die niet onder een in bijlage 1 opgenomen categorie valt.

Artikel 2 Geen advies noodzakelijk

Advies van de gemeenteraad voor een aanvraag om omgevingsvergunning voor buitenplanse omgevingsplanactiviteit, is niet nodig indien het een geval betreft die past binnen het kaderstellend beleid waarover reeds door de gemeenteraad is besloten.

Artikel 3 Intrekking oud besluit

Het besluit houdende regels inzake verklaringen van geen bedenkingen door de gemeenteraad zoals vastgesteld op 30 juni 2011 wordt per datum van inwerkingtreding van onderhavige regeling ingetrokken.

Artikel 4 Overgangsrecht

Aanvragen die zijn ingediend voor inwerkingtreding van deze regeling en nog niet zijn afgehandeld, zullen worden afgehandeld op basis van de regeling die gold voor inwerkingtreding van deze regeling.

Artikel 5 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op de datum van de Omgevingswet.

Artikel 6 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als Beleidsregel inzake adviesrecht voor de gemeenteraad van Brummen.

Dit besluit is genomen tijdens de openbare raadsvergadering van 14 oktober 2021.

De gemeenteraad van Brummen,

De griffier, D.D. Balduk

De voorzitter, A.J. van Hede

Nota van toelichting

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Advies noodzakelijk

Met dit artikel worden de gevallen aangewezen waarin, in de procedure voor het besluiten op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit waarvoor het college het bevoegde gezag is, de gemeenteraad een advies wil uitbrengen. Dit advies moet het college bij het besluit op de aanvraag in acht nemen. Het advies is dus met andere woorden bindend voor het college. In dit artikel wordt gewerkt met een bijlage waarin (categorieën van) gevallen staan waarin de gemeenteraad conform het rechtsregime zoals dat voor de Omgevingswet gold (de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)) geen verklaring van geen bedenkingen hoefde af te geven (de zogenaamde kruimelgevallen). Valt een aanvraag onder één van de (categorieën van) gevallen van bijlage I dan is geen advies van de gemeenteraad nodig.

Artikel 2. Geen advies noodzakelijk

In dit artikel wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 1, geregeld dat een advies van de gemeenteraad ook niet nodig is in die gevallen dat een aanvraag past in het kaderstellend beleid waarover reeds eerder door de gemeenteraad is besloten.

Bij kaderstellend beleid kan gedacht worden aan door de raad vastgestelde ruimtelijke visies, ruimtelijke (/stedenbouwkundige) plannen, startnotities, beleidsnota’s/-visies en kaders met inbegrip van daarmee naar aard en strekking te vergelijken documenten. Deze voorbeelden zijn overigens niet uitputtend bedoeld.

Wel dient rekening gehouden te worden met het feit dat de reikwijdte per beleidsstuk kan verschillen; er is strategisch (breed) kaderstellend beleid en er is concreet uitgewerkt beleid. Het kan derhalve voorkomen dat de vraag ‘past een aanvraag binnen het kaderstellend beleid’ voor interpretatie vatbaar is. Het is daarom zaak dat per beleidsstuk afspraken worden gemaakt tussen college en raad over of het college op basis van het beleidsstuk kan beslissen om geen advies aan de gemeenteraad te vragen.

Artikel 3. Intrekking oud besluit

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 4. Overgangsrecht

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 5. Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 6. Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.

BIJLAGE I:

Bijlage bij de beleidsregel inzake adviesrecht voor de gemeenteraad van Brummen:

Gevallen waarin voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit geen advies van de gemeenteraad nodig is.

  • 1.

    een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

  • b.

    de oppervlakte niet meer dan 150 m2;

  • 2.

    een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening zoals een bouwwerk ten behoeve van een nutsvoorziening, de waterhuishouding, het meten van de luchtkwaliteit, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    niet hoger dan 5 m, en

  • b.

    de oppervlakte niet meer dan 50 m2;

  • 3.

    een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    niet hoger dan 10 m, en

  • b.

    de oppervlakte niet meer dan 50 m2;

  • 4.

    een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;

  • 5.

    een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m;

  • 6.

    een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998;

  • 7.

    een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikel lid omschreven bewerkingsprocede dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van het procede genoemde nevenbestanddelen;

  • 8.

    het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied;

  • 9.

    het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiefunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieen vreemdelingen;

  • 10.

    het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    de recreatiewoning voldoet aan de bij krachtens de Omgevingswet aan een bestaande woning gestelde eisen;

  • b.

    de bewoning niet in strijd is met de bij krachtens de Omgevingswet gestelde regels;

  • c.

    de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en

  • d.

    de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was;

  • 11.

    ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.