Regeling vervallen per 24-01-2024

Coördinatieverordening gemeente Capelle aan den IJssel 2020

Geldend van 29-04-2020 t/m 23-01-2024

Intitulé

Coördinatieverordening gemeente Capelle aan den IJssel 2020

De raad van de gemeente Capelle aan den IJssel;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 januari 2020;

gelet op het bepaalde in artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening en de artikelen 108, lid 1, 147 en 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het mogelijk is besluiten die samenhangen met de realisatie van ruimtelijke ontwikkelingen te coördineren en zodoende een kortere proceduretijd te bewerkstelligen.

BESLUIT:

vast te stellen de volgende verordening:

Coördinatieverordening gemeente Capelle aan den IJssel 2020

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De verordening verstaat onder:

  • a.

    aanvrager: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die een aanvraag om een omgevingsvergunning en/of een aanvraag om vaststelling van een bestemmingsplan heeft ingediend;

  • b.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • c.

    besluit: te coördineren besluiten als bedoeld in artikel 3.30, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);

  • d.

    bestemmingsplan: een plan zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Wro waaronder mede wordt verstaan een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 Wro, een wijzigingsplan of een uitwerkingsplan zoals bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a respectievelijk b van de Wro;

  • e.

    bouwen: bouwen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

  • f.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • g.

    coördineren: het gelijktijdig en in samenhang voorbereiden en bekendmaken van besluiten in één gezamenlijke procedure overeenkomstig de coördinatieregeling van Afdeling 3.6 van de Wro;

  • h.

    coördinerend orgaan: het college van burgemeester en wethouders;

  • i.

    gemeentelijk ruimtelijk beleid: ruimtelijk beleid zoals neergelegd in ruimtelijke visies, ruimtelijke (/stedenbouwkundige) plannen, gebiedspaspoorten, kavelpaspoorten, bouwenveloppen, beleidsnota's/-visies en kaders met inbegrip van daarmee naar aard en strekking te vergelijken documenten;

  • j.

    omgevingsvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wabo;

  • k.

    structuurvisie: een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1 van de Wro;

  • l.

    uitgebreide omgevingsvergunning: een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken;

  • m.

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • n.

    Wro: Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 2 Reikwijdte van de verordening

  • a.

    Het coördinerend orgaan kan ambtshalve en/of op verzoek besluiten tot een gecoördineerde behandeling van aanvragen en verzoeken met betrekking tot ruimtelijke projecten en tot een gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van (alle) besluiten ter verwezenlijking van een onderdeel van gemeentelijk ruimtelijk beleid.

  • b.

    Het bepaalde onder a is met dien verstande dat deze verordening strekt tot de gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van in ieder geval een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 1, onder d van deze verordening of een uitgebreide omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1, onder l van deze verordening, met de voorbereiding van besluiten over één of meer van de in artikel 3 genoemde besluiten.

Artikel 3

Besluiten (vergunningen, afwijkingen, toestemmingen en ontheffingen) die naast de uitgebreide omgevingsvergunning of het besluit om een bestemmingsplan, een wijziging of een uitwerking van een bestemmingsplan vast te stellen, deel uit kunnen maken van de coördinatie. De voorbereiding en bekendmaking van besluiten over onderstaande vergunningen, afwijkingen, toestemmingen en/of ontheffingen kunnen voor zover van toepassing dan wel nodig ter verwezenlijking van het project, gecoördineerd worden met de in artikel 2, onder b genoemde besluiten die de basis vormen voor de toepassing van de coördinatieregeling op grond van deze verordening:

  • a.

    een besluit tot het vaststellen van hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder;

  • b.

    de omgevingsvergunning(en) voor de voor het project benodigde activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wabo;

  • c.

    Vergunningen, vrijstellingen en ontheffingen op grond van de Wet natuurbescherming;

  • d.

    vergunningen, ontheffingen en toestemmingen op grond van de Waterwet;

  • e.

    verkeersbesluiten op grond van de Wegenverkeerswet 1994 en/of het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW);

  • f.

    wegonttrekkingsbesluiten op grond van de Wegenwet;

  • g.

    toestemmingen, ontheffingen en vergunningen op grond van de gemeentelijke algemene plaatselijke verordening;

  • h.

    vergunningen, ontheffingen en toestemmingen op grond van de Drank- en Horecawet;

  • i.

    het besluit op grond van artikel 6.12, tweede lid van de Wro om geen exploitatieplan vast te stellen;

  • j.

    en overige, onder a tot en met i niet genoemde, besluiten die passend zijn binnen het project, waarvan het college voor het welslagen van het project de coördinatie wenselijk acht om deze gecoördineerd voor te bereiden en bekend te maken.

Artikel 4 Gevallen waarin besluiten kunnen worden gecoördineerd

Met het bepaalde in artikel 2 van deze verordening acht het college onder de volgende condities een gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van besluiten als bedoeld in artikel 2 en 3 van deze verordening wenselijk:

  • a.

    een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 1, onder d van deze verordening of een uitgebreide omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1, onder l van deze verordening, maken tenminste deel uit van de te coördineren besluiten; en

  • b.

    de aanvrager zich schriftelijk akkoord heeft verklaard met de gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking evenals met de gevolgen die dat voor de aanvrager heeft.

Artikel 5 Geval waarin geen coördinatie op grond van deze verordening plaatsvindt

In de volgende gevallen is een gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking op grond van deze verordening niet mogelijk:

  • a.

    er moet op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wro een exploitatieplan worden vastgesteld en er kan geen toepassing worden gegeven aan artikel 6.12, tweede lid van de Wro;

  • b.

    als één of meerdere van de te coördineren en bekend te maken besluiten kunnen leiden tot schade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro en er geen sprake is van een overeenkomst ingevolge artikel 6.4a van de Wro waarin is bepaald dat die schade geheel voor rekening van de aanvrager komt.

Artikel 6 Procedureregeling

  • a.

    Het college kan een procedureregeling vaststellen ten behoeve van een goede uitvoering van de coördinatieregeling.

  • b.

    De procedureregeling geeft in ieder geval aan binnen welke periode aanvragen ingediend moeten worden om voor coördinatie in aanmerking te kunnen komen; de procedureregeling kan bepalen hoe het college toepassing geeft aan artikel 3.20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • c.

    Zolang het college geen regeling als bedoeld onder lid a van dit artikel heeft vastgesteld, is, aanvullend op de artikelen 3.30 tot en met 3.32 van de Wro en op deze verordening, § 3.5.3 van Afdeling 3.5 van de Awb van toepassing, met uitzondering van de artikelen 3.28 en 3.29 van die wet.

  • d.

    Bij toepassing van lid c is het college het aangewezen coördinerend orgaan als bedoeld in artikel 3.22 van de Awb.

Artikel 7 Onvolledige aanvragen

  • a.

    Als een termijn wordt gesteld voor het aanvullen van een aanvraag, als bedoeld in artikel 4:5, eerste lid Awb, worden alle beslissingen op de te coördineren aanvragen opgeschort tot het moment waarop de aanvullende gegevens aan het college zijn verstrekt.

  • b.

    Als een aanvraag om een besluit waarop het verzoek tot coördinatie betrekking heeft buiten behandeling wordt gelaten met toepassing van artikel 4:5, vierde lid Awb kan het college ten aanzien van andere samenhangende besluiten afzien van coördineren.

Artikel 8 Verzoek tot beëindiging

  • a.

    De aanvrager kan bij het college een verzoek indienen om geheel of gedeeltelijk van coördineren af te zien.

  • b.

    Het college beslist uiterlijk binnen acht weken op het in lid a van dit artikel bedoeld verzoek.

  • c.

    Indien het college beslist dat behandeling van een besluit buiten de gecoördineerde behandeling plaatsvindt, wordt de aanvraag behandeld overeenkomstig de geldende wettelijke voorschriften voor de behandeling van deze aanvraag, met inachtneming van artikel 10 van deze verordening.

Artikel 9 Beëindiging door bevoegd gezag

  • a.

    Het college kan de gecoördineerde behandeling op eigen initiatief geheel of gedeeltelijk beëindigen indien een meer uitgebreide behandeling van een aanvraag is vereist en dit zich verzet tegen de voortgang van de gecoördineerde behandeling van de andere aanvragen.

  • b.

    Indien het college beslist dat een bepaalde aanvraag buiten de gecoördineerde behandeling wordt gelaten, wordt deze aanvraag behandeld overeenkomstig de geldende wettelijke voorschriften voor de behandeling van deze aanvraag, met inachtneming van artikel 10 van deze verordening.

Artikel 10 Algemene terugvalregeling

Als wordt besloten de gecoördineerde behandeling van een aanvraag te beëindigen, dan wordt de datum van dit besluit geacht het tijdstip te zijn waarop de aanvraag is ingediend. De voor deze aanvraag gebruikelijke wettelijke procedures en termijnen beginnen op dit tijdstip.

Artikel 11 Raadsbesluit vereist bij gecoördineerde voorbereiding van besluiten

In afwijking van het bepaalde in artikel 4 is voor een gecoördineerde voorbereiding van besluiten een raadsbesluit vereist indien ten minste 1/5 van de raadsleden dit heeft aangegeven. Alle voornemens voor een gecoördineerde voorbereiding van besluiten zullen daartoe via de lijst van doorlopende stukken aan de raadsleden worden voorgelegd, waarna de raadsleden 14 dagen de tijd hebben om een beroep te doen op deze uitzondering.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt op de dag na bekendmaking in werking.

Artikel 13 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Coördinatieverordening gemeente Capelle aan den IJssel 2020.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 20 april 2020

De griffier,

de voorzitter,

Toelichting

Artikelsgewijze toelichting Coördinatieverordening gemeente Capelle aan den IJssel 2020

Artikel 1

In artikel 1 worden de belangrijkste begrippen beschreven.

Onderdeel i Ter verwezenlijking van onderdelen van het gemeentelijk ruimtelijk beleid kan het wenselijk zijn dat de voorbereiding en bekendmaking van bepaalde besluiten gecoördineerd worden. Het gemeentelijk ruimtelijk beleid is gedefinieerd als ruimtelijk beleid zoals is terug te vinden in verschillende relevante beleidsstukken, als de structuurvisie (stadsvisie), bestemmingsplannen, diverse beleidsnota's/-visies (zoals gebieds- en kavelpaspoorten en bouwenveloppen) en programma’s (zoals het programma duurzaamheid). Het begrip is ruim gedefinieerd om te voorkomen dat onderdelen van het gemeentelijk ruimtelijk beleid afkomstig van de bestuursorganen van de gemeente bij voorbaat van coördinatie worden uitgesloten. Overigens is daar waar er sprake is van strijd met het ruimtelijke beleid/kader maar waarbij het bevoegd gezag heeft besloten daarvan te willen afwijken, eveneens sprake van verwezenlijking van onderdelen van het gemeentelijk ruimtelijk beleid.

Artikel 2

Artikel 2 geeft de reikwijdte aan waarbij alle besluiten ter verwezenlijking van een onderdeel van gemeentelijk ruimtelijk beleid kunnen worden gecoördineerd. De voorliggende verordening strekt dus tot de gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van een bestemmingsplan, of een wijziging dan wel uitwerking van een bestemmingsplan, of een uitgebreide omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o, van de Wabo, met de voorbereiding van besluiten over één of meer van de in artikel 3 genoemde vergunningen, afwijkingen, toestemmingen en/of ontheffingen.

Binnen de reikwijdte van de voorliggende verordening vallen ook die vergunningen/vrijstellingen/toestemmingen/ontheffingen waarvoor een ander bestuursorgaan bevoegd orgaan is. Per aanvraag of verzoek met betrekking tot ruimtelijke projecten zal in overleg met de aanvrager/verzoeker moeten worden afgewogen welke besluiten gecoördineerd kunnen worden ten behoeve van het welslagen van een ruimtelijk project. Er bestaat geen verplichting tot coördineren.

Artikel 3

Artikel 3 geeft een opsomming van de vergunningen, afwijkingen, toestemmingen en ontheffingen die in combinatie met het bestemmingsplan (dit is met inbegrip van een herziening van een bestemmingsplan, beheersverordening, uitwerkingsplan of wijzigingsplan) of een uitgebreide omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o, van de Wabo, gecoördineerd kunnen worden voorbereid en bekendgemaakt kunnen worden.

De Wabo heeft als uitgangspunt gediend, maar het lijstje van de coördinatieverordening is korter. De reden daarvoor is het streven om de coördinatieverordening inhoudelijk zo eenvoudig mogelijk te maken. Alleen vergunningen, afwijkingen, toestemmingen en ontheffingen met een ruimtelijke component (en dus met een relatie met het bestemmingsplan of met de omgevingsvergunning) zijn opgenomen. Vergunningen die zelden verstrekt worden (zoals een vergunning voor het indirect lozen op het oppervlaktewater) zijn niet opgenomen.

De opsomming is niet limitatief van aard, wat tot uiting is gebracht in lid j.

Tot slot kan nog worden opgemerkt dat indien na vaststelling er wetswijzigingen plaatsvinden die van invloed zijn op de concrete verwijzing naar wetsartikelen in deze verordening (zoals bijvoorbeeld de Omgevingswet die naar verwachting per 1 januari 2021 in werking treedt), dan dient niet strikt de ‘oude' verwijzing leidend te zijn maar de geest/bedoeling van wat in de verordening is vastgelegd in relatie tot de wetswijziging(en).

Artikel 4

In artikel 4 wordt aangegeven in welke gevallen het wenselijk is om de coördinatieregeling toe te passen. Lid a. wordt afgesloten met het woordje "en" om duidelijk te maken dat de coördinatieregeling alleen toegepast mag worden als aan beide voorwaarden is voldaan.

Lid a vormt de basis van de coördinatieverordening: coördinatie op grond van de coördinatieverordening is alleen mogelijk als tenminste het besluit over een bestemmingsplan of over een uitwerkingsplan of over een wijzigingsplan of het besluit over een uitgebreide omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o, van de Wabo, tot de te coördineren besluiten behoren.

Uit artikel 3.31 Wro blijkt dat het college niet verplicht is om de coördinatieregeling toe te passen. De wet stelt dat het college coördinatie "bevordert". Uitgangspunt is dus dat het college, waar dat op grond van deze verordening mogelijk is, een gecoördineerde besluitvorming voorstaat maar niet daartoe verplicht is.

Uit lid b blijkt dat de aanvrager en de gemeente samen de coördinatieregeling willen toepassen. Een aanvrager kan niet gedwongen worden om mee te werken aan een gecoördineerde besluitvorming. De aanvrager kan natuurlijk goede redenen hebben om af te zien van coördinatie. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de aanvrager eerst zeker wil weten dat bijvoorbeeld de bestemmingsplanwijziging doorgevoerd is, voordat hij kosten wil maken voor de verdere vergunningaanvraag (bijvoorbeeld het (laten) maken van een bouwtekening en/of een constructietekening).

Artikel 5

In dit artikel staat in welke gevallen coördinatie niet mogelijk is. De leden a en b sluiten uit dat besluiten gecoördineerd worden voorbereid, terwijl de uitkomst van de voorbereiding nog onzeker is.

Om de uitvoering van de coördinatieregeling werkbaar te houden, bepaalt de verordening dat de voorbereiding ook niet gecoördineerd mag worden als er een exploitatieplan moet worden vastgesteld of als er geen schriftelijke overeenkomst ex artikel 6.12, tweede lid, onder a Wro is gesloten. Indien er een exploitatieplan moet worden vastgesteld of er geen overeenkomst ex artikel 6.12 Wro is gesloten, lijkt er geen overeenstemming te zijn met de aanvrager en is dus de gecoördineerde procedure ook niet voor de hand liggend.

Bij mogelijke planschade moet de aanvrager zich bereid verklaren de kosten voor zijn rekening te nemen. Als de aanvrager dat niet wil, dan zou het financiële risico van het vaststellen van het bestemmingsplan of afgifte van de uitgebreide omgevingsvergunning bij de gemeente liggen. De gemeente is in beginsel niet bereid tot het op zich nemen van een dergelijk risico.

Gecoördineerde besluitvorming is in zo’n geval dan ook niet wenselijk.

Artikel 6

De wet geeft geen aanwijzingen over de manier waarop de coördinatieregeling uitgevoerd moet worden. Om deze duidelijkheid te bieden, kan het college op grond van dit artikel een procedureregeling vaststellen. Daarin kan bijvoorbeeld worden aangegeven hoeveel tijd de aanvrager heeft om de te coördineren vergunningen aan te vragen.

Ter aanvulling op de verordening heeft de wetgever hulp geboden met de opname van Afdeling 3.5 die een coördinatieprocedure, een regeling voor samenhangende besluiten, toevoegt aan de Algemene wet bestuursrecht. Dit onderdeel van de Awb (met name: § 3.5.3) werkt pas als een wet of een gemeentelijke verordening de procedure van toepassing verklaart. Zolang het college nog geen procedureregeling heeft vastgesteld, is op grond van lid c van dit artikel de procedure van de Awb van toepassing.

Als het college een procedureregeling vaststelt en bekend maakt, blijft lid c van dit artikel buiten toepassing.

De Awb verplicht het college om een aanvrager in kennis te stellen van alle vergunningen die de aanvrager voor zijn project nodig heeft. Lid b van dit artikel geeft aan dat het wenselijk is dat het college in de procedureregeling aangeeft hoe aan die verplichting vorm wordt gegeven.

Met uitzondering van de artikelen 3.28 en 3.29 van de Awb over rechtsbescherming. Deze artikelen zijn overbodig, omdat de Wro dit aspect regelt. Tegen besluiten die gecoördineerd zijn voorbereid, is slechts beroep in 1 instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, mogelijk.

In lid d van dit artikel is opgenomen dat het college het "coördinerend orgaan" is. Dit blijkt ook al uit artikel 3.31, eerste lid van de Wro, dus feitelijk is dit lid overbodig.

Artikel 7

Dit artikel bevat bepalingen hoe te handelen bij onvolledige aanvragen.

Artikelen 8, 9, 10, 11, 12 en 13 Deze artikelen spreken voor zich en behoeven daarom geen toelichting.