Regeling vervallen per 01-01-2019

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

Geldend van 01-05-2018 t/m 31-12-2018

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

Artikel 1. Begripsbepalingen

In de verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan:

  • Bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de Wmo 2015. Binnen de Jeugdwet is geen bijdrage verschuldigd;

  • Gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 en artikel 6 van de Jeugdwet;

  • Melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 en in artikel 4, eerste lid van de Jeugdwet;

  • Pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 en artikel 8.1.1 van de Jeugdwet, zijnde een door het college verstrekt budget aan de cliënt, jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de (jeugd)hulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • Hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Jeugdwet, eerste lid, van de Jeugdwet dan wel de behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet;

  • Gebruikelijke hulp: zorg die verwacht mag worden vanuit het sociale netwerk van de cliënt of jeugdige;

  • Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) of Jeugdwet;

  • Cliënt: inwoners vanaf 18 jaar en ouder;

  • Jeugdige: kinderen en jongeren tot 18 jaar;

  • Ouders: hiermee worden ouders of verzorgers bedoeld van de jeugdige;

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt onder voorzieningen verstaan:

  • Algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wmo of Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • Maatwerkvoorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Jeugdwet; ook wel individuele voorziening genoemd, of zoals opgenomen in de Wmo 2015 een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

    • 1. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

    • 2. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

    • 3. ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

  • Voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;

  • Algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

Artikel 2. Toegang maatschappelijke ondersteuning via de gemeente, melding hulpvraag en aanvraag

  • 1.

    Cliënten, jeugdigen en ouders kunnen een hulpvraag melden bij het college.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 3.

    Een aanvraag voor een individuele voorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na ontvangst van de melding.

  • 4.

    Een ondertekend verslag van het gesprek wordt als aanvraag gezien als de cliënt, jeugdige of zijn ouders dat op het verslag hebben aangegeven.

  • 5.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de jeugdwet.

  • 6.

    Cliënten, jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een overige voorziening.

Artikel 3. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de Wmo, en bedoeld in artikel 6 van de jeugdwet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige of cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem of zijn ouders een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Voor het gesprek verschaffen de cliënt, jeugdige en zijn ouders het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt, jeugdige en/of zijn ouders verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3.

    Als de cliënt, jeugdige en/of zijn ouders genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt, jeugdige en/of zijn ouders afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4.

    Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de Wmo op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 5.

    het college brengt de jeugdige en zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de jeugdwet op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.

Artikel 4. Gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen, de cliënt, jeugdige en zijn ouders, de degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige of cliënt en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning

    • c.

      het vermogen van de cliënt, jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om ondersteuning te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

    • f.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt of jeugdige

    • g.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • h.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de Wmo verschuldigd zal zijn, dit geldt niet voor de jeugdhulp.

    • j.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders of cliënt, en

    • k.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt, jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Het college informeert de jeugdige of zijn ouders of cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

  • 3.

    Er wordt gebruik gemaakt van de meest recente versie van de ‘Beleidsregels indicatiestelling Wlz’ die op worden gesteld door het CIZ voor het vast stellen van boven gebruikelijke zorg.

  • 4.

    Als de cliënt, een jeugdige of zijn ouders, een persoonlijk plan of familiegroepsplan als bedoeld in artikel 4, vierde lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    Het college kan in overleg met de cliënt, een jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek.

Artikel 5. Verslag

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.

  • 2.

    Binnen 10 werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de cliënt, een jeugdige en/of zijn ouders een verslag van de uitkomsten van het onderzoek, tenzij zij hebben meegedeeld dit niet te wensen.

  • 3.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt, een jeugdige of zijn ouders worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 6. Advisering

Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

Artikel 7 Gebruikeljike hulp

  • 1.

    Voor gebruikelijke hulp wordt geen individuele voorziening toegekend.

  • 2.

    De consulent bepaald wat “gebruikelijke hulp” waarbij het ondersteuningsplan van de cliënt leidend is. . Het laatst vastgestelde ‘Beleidsregels indicatiestelling Wlz’ die op worden gesteld door het CIZ wordt door de consulent als richtlijn gehanteerd.

Artikel 8. Inhoud beschikking

  • 1.

    Het gespreksverslag is de inhoudelijke onderbouwing van de beschikking. Hierin worden de overwegingen opgenomen die gemaakt zijn om tot een beschikking te komen. Ook worden in het gespreksverslag afspraken met een cliënt, jeugdige of zijn ouders opgenomen.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      Welke maatwerkvoorziening wordt verstrekt en wat het beoogde resultaat daarvan is.

    • b.

      De ingangsdatum en duur van de verstrekking.

    • c.

      Hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing.

    • d.

      Welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      Aan welk resultaat het pgb kan worden besteed.

    • b.

      Welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb.

    • c.

      Wat de hoogte van het pgb is en hoe dit tot stand is gekomen.

    • d.

      Wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld.

    • e.

      De wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

Artikel 9. Hoogte pgb

  • 1.

    Het tarief voor een pgb:

    • a.

      is gebaseerd op een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

    • b.

      is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen, en

    • c.

      bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura.

  • 2.

    De hoogte van een pgb voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten

  • 3.

    De hoogte van een pgb voor een zaak wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Als de naturaverstrekking een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering.

  • 4.

    De hoogte van een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen wordt bepaald op basis van een naar aard en omvang oplopend budget zoals vermeld in de bijlage 1 persoonsgebonden budgetten beschermd wonen vanaf 1 januari 2017.

Artikel 10. Inspraak en medezeggenschap

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen, cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Ondertekening

Bijlage 1 Hoogte pgb budgetten beschermd wonen vanaf 1-1-2017

afbeelding binnen de regeling