Regeling vervallen per 17-10-2015

Subsidieverordening inrichting landelijk gebied

Geldend van 08-10-2010 t/m 16-10-2015

Inhoud

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1, Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.   wet: de Wet inrichting landelijk gebied (Staatsblad 2006, nummer 666);

b.   meerjarenprogramma: Provinciaal meerjarenprogramma voor het gebiedsgerichte beleid als bedoeld in artikel 4 van de wet;

c.   plattelandsontwikkelingsprogramma: het Nederlands programma voor plattelandsontwikkeling 2007 tot en met 2013 als bedoeld in artikel 15 van Verordening (EG) 1698/2005 (Pb L 277);

d.   aanbestedende dienst: een publiekrechtelijke rechtspersoon of publiekrechtelijke instelling als bedoeld in artikel 1, negende lid, van Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad d.d. 31 maart 2004, betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken,

leveringen en diensten (PB L 134/114);

e.   steunmodule: een regeling voor de verstrekking van een subsidie die als steunmaatregel als bedoeld in artikel 11 van de wet wordt beschouwd.

Artikel 2, Relatie met Algemene subsidieverordening Drenthe 2004

Op beslissingen omtrent subsidies op grond van deze verordening is de Algemene subsidieverordening Drenthe 2004 niet van toepassing.

Artikel 3, Subsidieverstrekking

1.   Gedeputeerde staten (GS) kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten als bedoeld in het meerjarenprogramma met inbegrip van de in het meerjarenprogramma genoemde maatregelen uit het plattelandsontwikkelingsprogramma.

2.   Voor zover de in het eerste lid genoemde subsidie een steunmaatregel als bedoeld in artikel 11 van de wet is en niet bij of krachtens het EG-Verdrag is vrijgesteld van de verplichting tot aanmelding, kan alleen subsidie worden verstrekt overeenkomstig de voorwaarden, neergelegd in een steunmodule.

3.   Subsidie wordt slechts verstrekt:

a.   voor kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de totstandkoming van een activiteit;

b.   als de begroting sluitend is.

4.   GS kunnen ter uitvoering van deze regeling nadere regels stellen.

5.   GS kunnen steunmodules vaststellen.

6.   GS stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 4, Niet-subsidiabele kosten

Er wordt geen subsidie verstrekt voor:

a.   kosten die uit anderen hoofde zijn of worden gesubsidieerd;

b.   kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan de ontvangstbevestiging van de aanvraag, tenzij het betreft kosten van voorbereiding, planvorming, onderzoek of voorlichting;

c.   verrekenbare of compensabele belastingen, heffingen of lasten;

d.   kosten van bodemsanering voor zover verhaal op de vervuiler of een beroep op fondsen mogelijk is;

e.   kosten van rente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, boetes of sancties;

f.    kosten van activiteiten die redelijkerwijs kunnen worden gedekt uit de inkomsten die met deze activiteiten verband houden;

g.   kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen of aan gangbare minimumkwaliteitseisen;

h.   kosten van reguliere werkzaamheden van de aanvrager, onderhoud of herstelwerkzaamheden;

i.    exploitatiekosten die niet verband houden met de aanloopfase van een activiteit.

AANVRAAG EN SUBSIDIEVERLENING

Artikel 5, Aanvraag

1.   GS stellen de tijdstippen voor het indienen van een aanvraag vast, al dan niet voor afzonderlijke categorieën van subsidie.

2.   Een aanvraag om subsidie wordt ingediend bij GS op een daartoe vastgesteld formulier.

Artikel 6, Gegevens bij de aanvraag

1.   De aanvraag gaat vergezeld van:

a.   een aanduiding van te leveren prestaties;

b.   documenten waaruit blijkt dat de bekostiging door medefinanciers zeker is;

c.   de financiële planning in perioden van 4 maanden, voor zover gevraagd wordt om financiering uit het plattelandsontwikkelingsprogramma;

d.   een overzicht van alle andere subsidies die een onderneming in de 3 jaar die aan de aanvraag voorafgaan heeft verkregen of aangevraagd.

2.   Als subsidie ten behoeve van een samenwerkingsverband wordt aangevraagd, verstrekt de aanvrager de informatie of de verklaring als bedoeld in het eerste lid, onder d, voor iedere deelnemer in het samenwerkingsverband en tevens een exemplaar van de samenwerkingsovereenkomst.

VOORSCHOTTEN

Artikel 7, Bevoorschotting

1.   Na subsidieverlening kunnen GS op aanvraag een voorschot verstrekken.

2.   Het voorschot wordt berekend naar rato van gemaakte en betaalde kosten, voor zover deze nog niet eerder bij een verstrekking van een voorschot in aanmerking zijn genomen.

3.   In totaal is het bedrag aan voorschotten niet groter dan 80% van het maximaal te verlenen subsidiebedrag.

4.   GS kunnen beslissen dat een verzoek om een voorschot vergezeld gaat van een voortgangsrapportage als bedoeld in artikel 11.

5.   Een verzoek om een voorschot wordt ingediend bij GS op een daartoe door hen vastgesteld formulier.

6.   GS kunnen, in afwijking van het tweede lid, voordat kosten zijn gemaakt en betaald een voorschot verstrekken aan een natuurlijke of privaatrechtelijke rechtspersoon als deze naar genoegen van GS de financieringsbehoefte heeft aangetoond.

VERPLICHTINGEN VAN DE SUBSIDIEONTVANGER

Artikel 8, Uitvoering activiteiten

1.   De activiteiten starten uiterlijk binnen 2 maanden na subsidieverlening, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening een andere termijn is bepaald.

2.   De activiteiten worden afgerond binnen 2 jaar na de subsidieverlening, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald.

Artikel 9, Opdrachten aan derden

1.   Indien de subsidieontvanger een aanbestedende dienst is, geldt de volgende verplichting.

a.   Als de aanbestedende dienst een publiekrechtelijke rechtspersoon is, dient deze voor de uitvoering van de activiteiten het eigen beleid voor het verstrekken van opdrachten aan derden toe te passen of, bij afwezigheid daarvan, het provinciale beleid voor het verstrekken van opdrachten aan derden.

b.   Als de aanbestedende dienst geen publiekrechtelijke rechtspersoon is, dient deze het provinciale beleid voor het verstrekken van opdrachten aan derden toe te passen. Hiervan kan door GS ontheffing worden verleend, indien de aanbestedende dienst aantoont dat zijn eigen beleid voor het verstrekken van opdrachten aan derden naar Europese normen voldoende transparant, objectief en niet discriminatoir is.

2.   Indien de activiteiten voor meer dan 50% door een aanbestedende dienst worden gesubsidieerd, dient de subsidieontvanger het provinciale beleid voor het verstrekken van opdrachten aan derden toe te passen. Hiervan kan door GS ontheffing worden verleend indien op het project het beleid voor het verstrekken van opdrachten aan derden van een andere overheid van toepassing is.

Artikel 10, Boekhouding

1.   De subsidieontvanger is verplicht een administratie te voeren die te allen tijde de informatie bevat die nodig is voor een juist inzicht in de realisatie van de te subsidiëren activiteiten en voor een juiste subsidieverstrekking, hetgeen inhoudt dat:

a.   alle ontvangsten en uitgaven in de administratie zijn vastgelegd met onderliggende bewijsstukken;

b.   bewijsstukken, als onderdeel van de administratie, aanwezig zijn ten name van de gesubsidieerde en dat daaruit de aard van de geleverde goederen en diensten duidelijk blijkt.

2.   De administratie wordt bewaard tot 31 december 2020, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald.

3.   De subsidieontvanger is verplicht aan GS te allen tijde inzage te verlenen in de administratie en alle inlichtingen te verstrekken.

Artikel 11, Voortgang uitvoering

De subsidieontvanger brengt, zo vaak als in de beschikking is bepaald, schriftelijk verslag uit aan GS over de inhoudelijke en financiële voortgang van de activiteiten en overlegt daarbij een overzicht van boekingsbescheiden en een overzicht van betaalde facturen van die periode.

Artikel 12, Publiciteit

De subsidieontvanger vermeldt in iedere externe communicatie dat de activiteit geheel of gedeeltelijk is gerealiseerd met financiële steun van de provincie en, indien van toepassing, van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling.

Artikel 13, Informatieverstrekking

De subsidieontvanger doet onmiddellijk mededeling aan GS over alle feiten en omstandigheden, waaronder verzoeken tot zijn faillissement of tot surséance van betaling, waarvan hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zij invloed kunnen hebben op de aanspraak op subsidie.

VASTSTELLING

Artikel 14, Aanvraag subsidievaststelling

1.   De subsidieontvanger dient de aanvraag tot vaststelling van subsidie in binnen 13 weken na afloop van de activiteiten, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald.

2.   De subsidieontvanger verstrekt bij de aanvraag om vaststelling van:

a.   een subsidiebedrag van meer dan € 50.000,-- een overzicht van de werke-lijke inkomsten en uitgaven, voorzien van een verklaring van getrouwheid van een accountant waaruit blijkt dat de subsidie is aangewend voor het doel waarvoor zij is verstrekt en dat de subsidieontvanger de activiteit rechtmatig heeft uitgevoerd en de subsidievoorschriften heeft nageleefd;

b.   een subsidiebedrag van minder dan € 50.000,-- een overzicht van werkelijke inkomsten en uitgaven, die door de subsidieontvanger is gewaarmerkt.

3.   De subsidieontvanger verstrekt bij de aanvraag een inhoudelijke eindrapportage.

4.   De aanvraag wordt ingediend bij GS op een daartoe vastgesteld formulier.

VERPLICHTINGEN SUBSIDIEONTVANGER NA SUBSIDIEVASTSTELLING

Artikel 15, Instandhouding

1.   De subsidieontvanger houdt minstens 5 jaar na subsidievaststelling, of zolang als in de beschikking vermeld, de activiteiten of de resultaten van de activiteiten in stand.

2.   GS kunnen op verzoek ontheffing verlenen van het bij of krachtens het eerste lid bepaalde.

Artikel 16, Terugbetaling vergoeding

1.   In de gevallen als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de subsidieontvanger een vergoeding verschuldigd die door GS wordt vastgesteld.

2.   De vergoeding bedraagt maximaal het bedrag waarmee de subsidie heeft bijgedragen aan de vermogensvorming in verhouding tot de andere middelen die daaraan hebben bijgedragen.

3.   Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de economische waarde van eigendommen en andere vermogensbestanddelen op het moment waarop de vergoeding verschuldigd wordt.

4.   In afwijking van het eerste lid kunnen GS op verzoek beslissen dat een vergoeding niet verschuldigd is, als aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a.   de activiteiten worden door een ander overgenomen;

b.   de realisatie van de doelstelling komt niet in gevaar;

c.   de activa en passiva worden tegen boekwaarde overgenomen.

BIJZONDERE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 17, Intrekking en terugvordering

1.   De subsidieverlening of subsidievaststelling kan worden gewijzigd of worden ingetrokken voor zover subsidieverstrekking in strijd is met ingevolge een verdrag voor de provincie geldende verplichtingen.

2.   Bij de vaststelling, intrekking of wijziging kan worden bepaald dat over onverschuldigd betaalde subsidiebedragen een rentevergoeding verschuldigd is.

3.   De wijziging of intrekking werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verstrekt, tenzij bij de wijziging of intrekking anders is bepaald.

Artikel 18, Afwijkingsbevoegdheid

1.   GS kunnen de bepalingen gesteld bij of krachtens deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken voorzover toepassing, gelet op het belang van een doelgerichte of evenwichtige subsidieverstrekking, leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.

2.   Het eerste lid is niet van toepassing op de artikelen 3, eerste en tweede lid, en 4, onderdelen a, c en g.

Artikel 19, Toezicht

GS kunnen ambtenaren aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de naleving van hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald.

Artikel 20, Overgangsbepaling in verband met intrekking bestaande subsidieregels

1.   Aan GS wordt de bevoegdheid verleend tot het intrekken van de volgende verordeningen:

-     Regeling subsidiecriteria en -voorwaarden natuurgebiedaankopen c.a.

(Provinciaal blad 42 van 1997);

-     Subsidieregeling nationale parken (Provinciaal blad 38 van 1998);

-     Subsidieverordening onderhoud landschapselementen Drenthe (Provinciaal blad 54 van 2001);

-     Subsidieregeling reserve stimulering vitaal platteland Drenthe (Provinciaal blad 53 van 2005).

2.   De bepalingen van die verordening blijven van kracht voor subsidies die zijn aangevraagd vóór de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 21, Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op een tijdstip dat nader door GS wordt bepaald.

Artikel 22, Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Subsidieverordening inrichting landelijk

gebied.

Toelichting

TOELICHTING OP DE SUBSIDIEVERORDENING INRICHTING LANDELIJK GEBIED

ALGEMEEN

Het gebiedsgericht werken en subsidie

De afgelopen jaren hebben Rijk en provincie voortdurend verbetering gezocht van het gebiedsgerichte werken aan de ontwikkeling van het platteland. De provincies hebben in dit verband de planningen steeds verbeterd in nauwe samenwerking met alle betrokkenen in het gebied, zoals waterschappen, gemeenten, bedrijven en belangenorganisaties.

De aldus ontstane samenwerking tussen de verschillende bestuurslagen heeft vorm gekregen in de Wet inrichting landelijk gebied (WILG). Deze wet beoogt enerzijds het wettelijk landinrichtingsinstrumentarium te vereenvoudigen, anderzijds worden een decentralisatie van taken van het Rijk naar de provincies en een deregulering beoogd. Belangrijke begrippen in de WILG zijn het Rijksmeerjarenprogramma, waarin het Rijk aangeeft welke doelen voor het gebiedsgerichte beleid het wil realiseren, het provinciaal meerjarenprogramma, waarin elke provincie voor zich aangeeft welke bijdrage die provincie kan leveren het bereiken van de doelen van het Rijk, en de bestuursovereenkomst, waarin het Rijk en de provincie op basis van het provinciaal meerjarenprogramma afspraken maken met betrekking tot door het Rijk ter beschikking te stellen middelen in de vorm van een investeringsbudget en personele capaciteit van de Dienst Landelijk Gebied (DLG) van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).

Het betreft hier een investeringsbudget voor een periode van 7 jaar. Dit budget dient te worden aangewend om een bijdrage te leveren aan het bereiken van de doelen van het gebiedsgerichte beleid van het Rijk, hetgeen onder meer kan geschieden door het verstrekken van subsidies. Daarnaast worden uit dit budget bijdragen verstrekt in de kosten voor uitvoering van opdrachten van de provincie voor gebiedsinrichting en grondverwerving.

Deze verordening geeft de juridische basis voor het verstrekken van subsidies. Zij regelt in die zin alle subsidies die de provincie verleent voor de inrichting van het landelijk gebied als bedoeld in pMJP en POP.

Systeem: verwijzing naar provinciaal Meerjarenprogramma (pMJP) en

Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP)

De verordening bevat de juridische grondslag voor subsidieverstrekking en daarnaast in hoofdzaak procedurele aspecten (in ruime zin), evenals subsidiabele kosten, algemene subsidievoorwaarden, rapportageplicht, evaluatie en toezicht.

In de programma¿s pMJP en POP is vastgelegd voor welke activiteiten en doelen welke subsidies kunnen worden verstrekt en onder welke voorwaarden. Tevens is daarin opgenomen hoe in voorkomende gevallen subsidie kan worden verstrekt met inachtneming van de Europese vrijstellingsverordeningen of overeenkomstig door de

Europese Commissie goedgekeurde steunmodules. Dit biedt niet alleen flexibiliteit in de uitvoering, maar ook transparantie en werkbaarheid van de verordening. De Dienst Landelijk Gebied (DLG) van het Ministerie van LNV zal voor POP optreden als betaalorgaan. Via nadere afspraken met DLG volgt een nadere invulling.

Staatssteun en steunmodules

Hoewel een groot deel van de subsidies geen staatssteun zal betreffen, bijvoorbeeld die aan overheden, moet het anderzijds van tevoren toch wél voldoende duidelijk zijn hoe aan belangrijke vereisten, zoals die van de EU voor staatssteun, wordt voldaan.

Dat gebeurt in artikel 2, tweede lid. Op grond van de de minimisverordeningen (EG) 69/2001 en (EG) 1860/2004 voor het midden- en kleinbedrijf, respectievelijk de landbouw, mag in een periode van 3 jaar niet meer dan € 100.000,-- respectievelijk € 3.000,-- per onderneming steun worden verleend. Het gaat hier om steun in welke vorm dan ook, dus bijvoorbeeld ook belastingvoordelen tellen mee, van welke overheid dan ook. Deze de minimissteun is vrijgesteld van de goedkeuringsprocedure zoals bedoeld in artikel 88 van het EG-Verdrag. Vervolgens zijn er EG-vrijstellingsverordeningen, onder meer voor het midden- en kleinbedrijf en voor de landbouw. Als subsidie wordt verstrekt met toepassing van deze verordeningen, kan worden volstaan met een kennisgeving aan de Europese Commissie. De provincie zal gebruik gaan maken van de vrijstellingsverordeningen, door de toepassing ervan op te nemen in het pMJP. Ten derde kan op basis van het POP-programma subsidie worden verstrekt voor de daar geregelde maatregelen, die immers door de Europese

Commissie zijn goedgekeurd. Ten slotte kan subsidie worden verstrekt overeenkomstig de daarvoor geldende steunmodule, die eveneens door de Europese Commissie is goedgekeurd. Bestuurlijk is het commitment uitgesproken om deze steunmodules niet per provincie te ontwikkelen, maar ze in samenwerking tussen alle provincies, dan wel de provincies die het aangaat, en het Rijk te ontwikkelen.

Versterking van de voortgang in de uitvoering

Een aantal bepalingen is gericht op een versterking van de voortgang in de uitvoering.

De provincie wil hier, met als uitgangspunt dat projecten uitvoeringsgereed zijn en na de subsidieverlening onmiddellijk kunnen starten, bevorderen dat de projecten ook professioneel en snel worden uitgevoerd en afgerekend. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de bevoorschotting (artikel 7), de uitvoering (artikel 8) en uit de manier waarop de voortgangsrapportages worden geregeld (artikel 11). De frequentie van voortgangsrapportages is eveneens afgestemd op de frequentie waarmee over voortgang van het plattelandsontwikkelingsprogramma door het Rijk aan de EU moet worden gerapporteerd.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 3

Dit artikel geeft de rechtsbasis voor het verstrekken van subsidie.

De functie van het tweede lid, waar de beleidsmatige aspecten en inhoudelijke regels voor subsidieverstrekking worden genoemd, is in het algemene deel toegelicht. Het POP is een landelijk programma. Omdat niet alle activiteiten of maatregelen van het landelijke programma voor elke provincie nuttig zijn, kunnen de provincies ervoor kiezen om slechts enkele activiteiten of maatregelen van het POP te cofinancieren.

Daarom geeft de provincie in het eerste lid van dit artikel aan voor welke onderdelen van het POP subsidie wordt verstrekt.

Het derde lid vereist dat de begroting van een project, met inbegrip van de gevraagde subsidie, sluitend is.

In het vierde lid is geregeld dat GS voor een goede uitvoering van deze verordening nadere regels kunnen stellen. Het betreft dus onderwerpen die op de uitvoering betrekking hebben, zoals bijvoorbeeld bij de aanvraag te verstrekken gegevens, precisering van subsidiabele kosten, de bekendmaking van resultaten van activiteiten of het geven van informatie over gesubsidieerde activiteiten door de subsidieontvanger, of andere nadere technische uitwerkingen.

Op grond van het zesde lid kunnen GS een algemeen jaarlijks subsidieplafond instellen dan wel voor afzonderlijke categorieën subsidies of in verband met uit te schrijven tenders.

Artikel 4

In dit artikel worden beperkingen gesteld aan de subsidiabele kosten. Subsidie kan

voor dezelfde activiteit slechts 1 keer worden verleend. Daarnaast zijn bijvoorbeeld investeringen in milieumaatregelen, waarmee slechts wordt voldaan aan bestaande wettelijke eisen, nooit subsidiabel.

Artikel 6

De bepalingen in het eerste lid, onder d, en het tweede lid zijn opgenomen om te kunnen beoordelen of er sprake is van steun die de de minimisgrens niet te boven gaat.

De verantwoordelijkheid voor de gevolgen van verkeerde informatie ligt bij de aanvrager.

Artikel 8

Dit artikel is, net als bijvoorbeeld artikel 11, gericht op een voortvarende uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten. In de subsidiepraktijk van veel overheden komt het regelmatig voor dat een voorschot wordt verstrekt, voordat de subsidieontvanger een begin heeft gemaakt met de uitvoering van de activiteiten. Met deze praktijk wordt in het onderhavige artikel gebroken. Voorschotten worden slechts verstrekt op basis van gemaakte en betaalde kosten, dus op basis van declaraties die worden ingediend samen met de voortgangsrapportage. De achterliggende gedachte hierbij is enerzijds zoals al vermeld, het bespoedigen van de voortgang van de uitvoering, anderzijds wordt hiermee voorkomen dat het lucratief kan zijn om helemaal niet met de uitvoering van de activiteiten te beginnen, omdat men rente kan trekken van de voorgeschoten bedragen. De subsidieregeling heeft immers betrekking op zeer uiteenlopende activiteiten, ook wat betreft financiële omvang.

In het zesde lid wordt op deze regel een uitzondering gemaakt, voor het geval private subsidieontvangers zonder het voorschot geen begin kunnen maken met de uitvoering van de activiteiten. Het gaat in die gevallen om bijvoorbeeld kleine stichtingen of natuurlijke personen die de projectkosten niet zelf kunnen voorschieten en ook niet in de financiering kunnen voorzien door een lening bij een bank. Als zij naar genoegen van GS hun financieringsbehoefte hebben aangetoond, komen zij voor een voorschot vooruitlopend op gemaakte kosten in aanmerking.

Artikel 9

Boven de Europese drempels moet worden voldaan aan de Europese aanbestedingsregels.

Met artikel 9 wordt verzekerd dat ook onder die drempels zal worden voldaan aan de Europese eisen van transparantie, objectiviteit en non-discriminatie.

De onderdelen a en b betreffen aanbestedende diensten, overheidsorganen en

publiekrechtelijke instellingen, als bedoeld in artikel 1, negende lid, van Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad, d.d. 31 maart 2004, betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (Pb L 134/114).

In onderdeel a wordt bepaald dat andere overheden het eigen beleid kunnen toepassen.

Het uitgangspunt is dat dat aan de te stellen eisen zal voldoen. Voor publiekrechte-lijke instellingen is in onderdeel b bepaald dat zij, indien beschikbaar, het eigen beleid mogen toepassen, maar dat ze dan eerst moeten aantonen dat dat aan alle

eisen voldoet.

Het tweede lid bepaalt dat niet-aanbestedende diensten, dat zijn andere subsidieontvangers dan die genoemd onder a en b die meer dan 50% subsidie ontvangen, ook aan de Europese eisen moeten voldoen. Dit is de situatie als bedoeld in artikel 8 van de richtlijn. Dit artikel beperkt zich tot werken en wat daarmee in verband staat. Deze beperking is niet overgenomen, zodat alle aanbestedingen moeten voldoen aan de gestelde eisen.

Artikel 10

De administratie moet zolang bewaard worden dat zij beschikbaar blijft voor de eindafrekening van het ILG-budget tussen minister en de provincie en in verband met de eindafrekening over het POP.

Artikel 16

De provincie zal een vergoeding eisen bij overname van de activiteiten door een ander, tenzij aan alle 3 de genoemde vereisten wordt voldaan.

Artikel 17

Op grond van artikel 14 van Verordening (EG) nummer 659/1999 (Pb 1999 L83), kan de Europese Commissie beschikken dat de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen moet nemen om onrechtmatige steun van de begunstigde terug te vorderen en geeft daarbij aan welk wettelijk rentepercentage passend is. Wettelijke rente is verschuldigd vanaf de datum waarop de onrechtmatige steun voor de begunstigde beschikbaar was tot aan de daadwerkelijke terugbetaling.

Het tweede lid biedt de publiekrechtelijke grondslag die ingevolge jurisprudentie (bijvoorbeeld Afdeling bestuursrechtspraak, 11 januari 2006, zaaknummer 200503463/1) voor de terugvordering van wettelijke rente vereist is. Zo wordt in afwachting van de nieuwe Afdeling 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht over bestuursrechtelijke geldschulden voorkomen dat ingevolge de genoemde jurisprudentie óók een civielrechtelijke procedure zou moeten worden gevoerd.

Bijlage, Provinciaal meerjarenprogramma Landelijk gebied, deel 3, subsidiegids 2007

Deel 3        Subsidiegids 2008

Deze subsidiegids is het derde deel van het pMJP van Drenthe voor de periode 2007-2013.

De subsidiegids wordt los uitgegeven en jaarlijks bijgewerkt. De gids is daarmee zowel een

document dat initiatiefnemers inzicht geeft in actuele budgetten en subsidiecriteria, als een

managementinstrument voor de gebiedspartners, die hiermee een goed overzicht houden op de voortgang van de uitvoering van het pMJP.

1.         Subsidies algemeen

1.1.      Subsidiekader

1.2.      Algemene criteria

1.3.      Europa

2.         Subsidies voor natuur

2.1.      Realisatie natuur

2.2.      Leefgebiedenbenadering (soortenbescherming)

2.3.      Behoud, beheer en ontwikkeling van nationale parken

2.4.      Milieukwaliteit EHS, VHR en Natuurbeschermingsgebieden

2.5.      Natuurbeheer buiten de EHS (Programma Beheer)

3.         Subsidies voor landbouw

3.1.      Grondgebonden landbouw

3.2.      Glastuinbouw (vervallen als 3.2, maar samengevoegd met 3.3 Innovatie en

samenwerking land¿ en glastuinbouw)

3.3.      Duurzaam ondernemen

4.         Subsidies voor recreatie

4.1.      Landelijke routenetwerken

4.2.      Provinciale routenetwerken (vervallen als 4.2, maar samengevoegd met 4.3)

4.3.      Versterken toeristische voorzieningen

5.         Subsidies voor landschap

5.1.      Lopende verplichtingen bos/landschap ruimtelijke structuren algemeen

5.2.      Stichting Landschapsbeheer Drenthe

5.3.      Nationaal Landschap

5.4.      Landschapsbehoud en ¿ontwikkeling buiten het kader van het Uitvoeringsprogramma Nationaal Landschap

6.         Subsidies voor bodem

6.1.      Duurzaam bodemgebruik

6.2.      Bodemsanering (vervallen)

6.3.      Waterbodemsanering (vervallen)

7.         Subsidies voor water

7.1.      Water bergen en vasthouden

7.2.      Synergieprojecten (KRW en WB21)

7.3.      Grondwater

8.         Subsidies voor sociaal-economische vitalisering

8.1.      Stimulering en verbreding van de plattelandseconomie

8.2.      Verbetering van de leefbaarheid in plattelandsgebieden

8.3.      Impuls sociaal-economische vitalisering

1.                 Subsidies algemeen

1.1.              Subsidiekader

Het subsidiekader van het pMJP wordt gevormd door:

-       de Subsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied; dit is het juridische kader op grond waarvan de subsidie kan worden verleend;

-       voorliggend deel 3 van het pMJP, waarin per thema staat aangeven:

-    welke maatregelen en activiteiten subsidiabel zijn om de in deel 1 aangegeven doelen te realiseren;

-    wie de eindbegunstigde is;

-    welke specifieke subsidievoorwaarden van toepassing zijn;

-    welk subsidiebedrag of subsidiepercentage maximaal kan worden verleend.

In de subsidieverordening is geregeld dat GS voor ieder uitvoeringsjaar een jaarprogramma vaststellen. Onderdeel daarvan zijn de subsidieplafonds. Als algemene beleidslijn hiervoor geldt een evenredige verdeling van de subsidies per thema over de zeven uitvoeringsjaren.

GS kunnen gemotiveerd van deze beleidslijn afwijken. Voor middelen gelabeld aan nader aan te duiden specifieke projecten (bijvoorbeeld het kanaal Erica-Ter Apel) of gebieden (bijvoorbeeld het Nationaal Landschap) geldt deze evenredige verdeling niet.

1.2.              Algemene criteria

In dit deel van het pMJP worden de thema's vermeld waarvoor subsidie kan worden verleend.

Een aanvraag past binnen het pMJP als de activiteit qua aard en doel aansluit bij de in het

pMJP benoemde maatregelen, activiteiten en prioriteiten en bijdraagt aan het realiseren van de pMJP¿doelen in Drenthe. Een aanvraag past binnen de subsidieverordening als tevens wordt voldaan aan de technische eisen die aan de aanvraag worden gesteld, zoals een tijdige indiening.

Aanvragen worden altijd afzonderlijk beoordeeld en soms ook in verhouding tot andere (mogelijke) aanvragen. Een onderdeel daarvan is de kwalitatieve beoordeling, waarbij wordt gekeken naar de mate waarin de te subsidiëren activiteit bijdraagt aan de realisatie van de pMJP-doelstellingen.

Voorrang wordt gegeven aan aanvragen die sterker scoren op de volgende criteria.

-       Doelgerichtheid: de omvang van de verwachte effecten van het project in relatie tot de

Bestuursovereenkomst 2007¿2013 tussen het Rijk en de provincie Drenthe (18 december 2006).

-       Gerichtheid op integraal werken: de mate waarin het project verband houdt met andere

activiteiten waaraan vanuit het pMJP wordt bijgedragen. De gedachte hierachter is dat het koppelen van maatregelen tot integrale projecten mogelijkheden biedt om voor bepaalde sectoren of gebieden méér te doen dan wat bij afzonderlijke activiteiten haalbaar is (zie ook deel 1).

-       Kosteneffectiviteit: de mate waarin sprake is van een gunstige verhouding tussen kosten en effecten.

-       Samenwerking en marktgerichtheid: de mate waarin activiteiten daadwerkelijk van start

tot afsluiting van het project gezamenlijk door (bijvoorbeeld) overheden, instellingen en bedrijven worden uitgevoerd, en de mate waarin het project aansluit bij potentiële

ontwikkelingen in de markt (wat onder meer tot uiting kan komen in uitgelokte particuliere investeringen).

-       Behoefte: de noodzaak van het project zoals deze door de aanvragers wordt onderbouwd.

-       Haalbaarheid: de technische en financiële haalbaarheid van het project.

-       Vernieuwing: de meerwaarde van het project ten opzichte van bestaande projecten.

-       Omvang eigen bijdrage: de mate waarin belanghebbenden door eigen financiële bijdragen laten blijken dat ze zelf gewicht hechten aan het project.

Verdelingsmaatstaf

GS kunnen op grond van de Subsidieregeling ILG aangeven hoe de verdeling van de subsidies zal plaatsvinden. Daarbij is gekozen voor een "wie het eerst komt, het eerst maalt"¿principe.

Indien activiteiten mede worden gefinancierd met subsidies van de Europese Commissie

(vanuit het POP2), gelden met betrekking tot de indiening de regels van het POP2.

Subsidiepercentages

Hierna zijn voor de verschillende onderdelen, waarvoor subsidie kan worden verleend,

maximum subsidiepercentages aangegeven. De middelen voor de subsidie kunnen afkomstig zijn van Europa, Rijk en/of provincie. GS kunnen, indien daartoe aanleiding bestaat, van de maxima afwijken, bijvoorbeeld als aan meer projecten een bijdrage kan worden verleend.

Wanneer (een deel van) de subsidie afkomstig is uit het Europese plattelandsontwikkelings-programma (POP2) zijn de percentages die het POP2 daarvoor aangeeft leidend.

Cofinanciering (bijvoorbeeld door gebiedspartners of particulieren) is niet in de hier vermelde subsidiepercentages opgenomen.

In de beschikking waarmee de subsidie wordt verleend, wordt zoveel mogelijk zichtbaar

gemaakt welke financiële stromen ten grondslag liggen aan de subsidieverlening en welke

specifieke verplichtingen en voorwaarden op grond daarvan op de subsidieverlening van

toepassing zijn.

Subsidieplafonds

GS stellen jaarlijks subsidieplafonds vast en maken deze bekend. Daarmee wordt aangegeven welk bedrag gedurende een jaar beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies op grond van onder meer deze subsidiegids. Als door verstrekking van de subsidie het plafond zou worden overschreden, is dat een reden om de subsidie te weigeren. Bij de bekendmaking van het subsidieplafond wordt de wijze van verdeling van de subsidies vermeld.

1.3.              Europa

Steunmaatregelen volgens het Europese Gemeenschap(EG)¿verdrag

Bij het verlenen van subsidies door (decentrale) overheden moeten de aanvrager en de

subsidiegever rekening houden met de voorschriften, die de Europese Commissie verbindt aan het verlenen van financiële steun. Dit betekent dat steeds moet worden nagegaan of er sprake is van een steunmaatregel, en zo ja, of die steunmaatregel aan de Europese Commissie moet worden gemeld.

Bepaalde maatregelen waarmee staatssteun verleend wordt, mogen zonder melding aan of toestemming van de Europese Commissie worden uitgevoerd, onder andere op basis van de Minimisregeling (voor het MKB en voor de landbouw geldt per periode van drie jaar een maximale steun van € 200.000,--, respectievelijk € 3.000,-- per onderneming) en de Vrijstellingsverordeningen voor het MKB. De subsidiegever en de subsidieontvanger moeten dan wel bijhouden of het totaal aan verleende steun over een bepaalde periode niet boven een bepaald bedrag uitkomt.

Het begrip Staatssteun dient breed te worden opgevat. Van staatssteun is niet alleen sprake bij het verstrekken van directe overheidssubsidies aan ondernemingen; een steunmaatregel kan ook indirect zijn. Zo kunnen onder meer als staatssteun worden aangemerkt: garanties of

middelen die tegen niet-marktconforme voorwaarden worden verstrekt, verkoop van grond of gebouwen voor lagere prijzen dan de marktprijs, verlichting van financiële lasten voor specifieke bedrijven en door decentrale overheden uitgevoerde werkzaamheden (bijvoorbeeld de aanleg van infrastructurele voorzieningen) waarvan het directe openbare belang discutabel is en die een voordeel opleveren voor bepaalde bedrijven. De vorm, de reden en het doel van de toegekende steun zijn niet van belang; alleen de uitwerking ervan op de concurrentie telt mee.

Overeenkomstig artikel 87, eerste lid, van het EG¿verdrag is er sprake van staatssteun als er aan de volgende criteria is voldaan.

-       De steun wordt door de overheid verleend of met de overheidsmiddelen bekostigd.

-       De steun verschaft een economisch voordeel aan onderneming(en) die zij niet langs de normale commerciële weg zouden hebben verkregen.

-       Dit voordeel is selectief, wat inhoudt dat het ten goede komt van bepaalde onder-neming(en).

        Het voordeel moet de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen en een (potentiële) invloed op de tussenstaatse handel hebben.

Het begrip Onderneming wordt door het Europese Hof van Justitie uitgelegd als "elke eenheid die een economische activiteit uitoefent ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd". Dit betekent dat ook stichtingen en verenigingen als onderneming kunnen worden gezien als hun activiteiten ook op een markt (kunnen) worden aangeboden.

Concurrentievervalsing en beïnvloeding van het handelsverkeer zijn moeilijk vast te stellen.

De Europese Commissie oordeelt vaak al snel dat hiervan sprake is. Bij het voldoen aan de eerste drie criteria moet er daarom in principe al overgegaan worden tot melding, tenzij er

evident sprake is van een activiteit met slechts een lokaal bereik.

Bij subsidies in het kader van het ILG kan sprake zijn van staatssteun. Dit wil nog niet zeggen dat geen subsidie kan worden verleend. Als de aanvraag past binnen een van de zogenaamde vrijstellingsverordeningen van de Europese Commissie kunnen GS positief beslissen over een aanvraag.

Los van de vrijstellingsverordeningen kan de Europese Commissie goedkeuring verlenen voor steunmaatregelen die "verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt" (artikel 97, derde lid, van het EG¿verdrag). Door de provincies is samen met LNV goedkeuring gevraagd voor

subsidiemogelijkheden in een zogeheten Catalogus Groene Diensten. Deze heeft dezelfde werking als een vrijstellingsverordening: de steun is toelaatbaar mits de aanvullende criteria en voorschriften in acht worden genomen. Mogelijk worden in de toekomst nog andere steun-modules gezamenlijk ontwikkeld.

Europese middelen

Bij subsidies waarbij Europese middelen zijn betrokken, gelden aanvullende Europese

voorwaarden. Binnen het pMJP gaat het om middelen uit het bij verordening (EG), nummer 1290/2005, opgerichte ELFPO, de opvolger van het landbouwfonds Europees oriëntatie¿ en

garantiefonds voor de landbouw. Gedeputeerden zijn aangewezen als beheersautoriteit voor deze "POP2¿subsidies". Betaalautoriteit is de DLG. Indien voor een activiteit cofinanciering

mogelijk is met POP2¿geld, staat meteen vast dat de subsidie voldoet aan de eisen van staatssteun.

POP2

Het plattelandsontwikkelingsprogramma (POP2) is een zevenjarig subsidieprogramma.

Het is de nationale invulling van de nieuwe Europese Plattelandsverordening van de Europese Commissie. Een project kan alleen subsidie uit het Europese fonds krijgen als het past binnen de POP2¿doelstellingen die in de Europese Plattelandsverordening worden vermeld. Deze doelstellingen zijn uitgewerkt in drie "assen", namelijk landbouw (as 1), natuur & landschap (as 2) en plattelandsontwikkeling (as 3). Een vierde as, gebaseerd op de LEADER¿ervaringen, zal in combinatie met de doelen uit de drie inhoudelijke assen mogelijkheden bieden voor innovatieve vormen van beleidsvorming en ¿uitvoering, gebaseerd op een bottom¿up benadering van plattelandsontwikkeling.

Het POP2 beslaat de periode 2007¿2013. Deze periode valt samen met het ILG, zodat het

makkelijker is om de financiering van POP2 te koppelen aan het pMJP. Het Rijk stelt het POP2 samen met de provincies op. Er staat in beschreven met welke maatregelen de Europese

doelen worden gerealiseerd. Ook is de verdeling van de gelden ¿ van de Europese Commissie en cofinanciering van het Rijk, de provincies en overige organisaties ¿ over deze doelen en

(indicatief) over onderliggende maatregelen aangegeven.

In het POP2 worden de maatregelen vertaald naar "fiches" waarin is aangegeven wat voor soort projecten voor financiële ondersteuning in aanmerking komen. Bij het beschikbare EU¿geld is minimaal 50% nationale (of regionale) cofinanciering vereist.

2.                 Subsidies voor natuur

2.1.              Realisatie natuur

2.1.a.           Verwerving EHS (onderdeel particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties)

Beleidsmatige criteria

Realisatie EHS.

Begripsbepalingen

a.     Terreinen: gronden, daaronder begrepen natuurterreinen, wateren, landgoederen, bossen en andere houtopstanden, alsmede de op die gronden gelegen objecten, die van belang of van potentieel belang zijn om hun natuurwetenschappelijke, landschappelijke of cultuur-historische betekenis of vanwege bosbouwkundige waarden.

b.     Invloedssfeer: gedeelte van een provincie, aangegeven op een door de minister en GS vastgestelde kaart, waarbinnen een instelling eerst aangewezene is om terreinen te

verwerven of in beheer te verkrijgen.

Subsidiabele activiteiten

GS kunnen met betrekking tot terreinen op aanvraag subsidies verlenen voor:

a.     de kosten van verwerving, en

b.     de vergoeding van de kosten voor beëindiging van pachtovereenkomsten.

Beoordelingscriteria terreinen

Een subsidie voor de kosten van verwerving van een terrein of pachtbeëindiging wordt verleend voor terreinen:

a.     die gelegen zijn binnen de invloedssfeer van de instelling die een aanvraag tot subsidieverlening heeft ingediend;

b.     die door de provincie zijn begrensd als natuurgebied, onderdeel uitmakend van de EHS;

c.     die worden ingezet als ruilgrond voor realisatie EHS; waarbij GS nadere bepalingen kunnen opnemen in de beschikking over de termijn waarop de gronden moeten zijn ingezet voor realisatie van de EHS;

d.     die zijn gelegen in een gebied met hoge actuele natuurwetenschappelijke, landschappe-lijke, cultuurhistorische of bosbouwkundige waarden;

Of voor verwerving:

e.     van bos¿ en landschapselementen als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onderdeel b, van de Landinrichtingswet, die zijn aangelegd in het kader van landinrichtingsprojecten.

Subsidiabele kosten

Een subsidie voor de kosten van verwerving van grond wordt verleend:

a.     indien het aankoopbedrag niet meer bedraagt dan de reële marktwaarde, en/of

b.     als de verwerving valt onder een door GS vastgesteld Aankoopstrategieplan.

Als subsidiabele kosten worden aangemerkt de volgende kosten:

-       het aankoopbedrag;

-       het kadastraal recht en het registratierecht;

-       veiling¿ en notariskosten;

-       overdrachtsbelasting voor zover geen kwijtschelding of vermindering wordt verleend;

-       schenkingsrecht voor zover geen kwijtschelding of vermindering wordt verleend;

-       het afkoopbedrag van de landinrichtingsrente voor zover die rust op het verworven terrein;

-       kosten verbonden aan het verlies bij verkoop of sloop van gebouwen;

-       hervestigingskosten, voor zover deze kosten bij verkoop van gronden door het bureau aan de betrokken instelling in het aankoopbedrag van een terrein worden doorberekend.

GS kunnen bij de beschikking tot subsidieverlening besluiten dat tot een door hen vast te stellen maximumbedrag als subsidiabele kosten tevens worden aangemerkt:

-       kosten van het wegwerken van het ten tijde van de verwerving aanwezige achterstallig onderhoud om de gronden te kunnen beheren;

-       taxatie¿ en bemiddelingskosten.

Een subsidie voor de kosten van vergoeding ter beëindiging van een op een terrein gevestigde pachtovereenkomst wordt slechts verleend, voor zover een instelling eigenaar of erfpachter is van een terrein waarop reeds vóór het tijdstip dat het terrein door die instelling is verworven, pachtrechten zijn gevestigd, en waarvoor naar het oordeel van GS beëindiging van de op het terrein gevestigde pachtovereenkomst gewenst is vanuit het oogpunt van natuur¿ of landschapsbescherming, bescherming van cultuurhistorische of bosbouwkundige waarden, of

natuurontwikkeling alsmede de hoogte van de vergoeding niet meer bedraagt dan de gebruikelijk betaalde vergoedingen ter compensatie van het nadeel bij vroegtijdige beëindiging van pachtovereenkomsten.

Aanvraag

Een aanvraag tot subsidieverlening voor de kosten van verwerving van een subsidiabel terrein wordt uiterlijk ingediend op de dag vóór het passeren van de koopakte.

Een aanvraag tot subsidieverlening voor de kosten van vergoeding ter beëindiging van een pachtovereenkomst als bedoeld onder a tot en met e wordt uiterlijk ingediend op de dag vóór de beëindiging van de pachtovereenkomst.

Een aanvraag tot subsidieverlening gaat in ieder geval vergezeld van:

a.     een kadastrale omschrijving van het terrein ten behoeve waarvan de subsidie wordt

aangevraagd;

b.     een begroting en taxatierapport van de met de verwerving, respectievelijk de beëindiging van de pachtovereenkomst, gemoeide kosten;

c.     in voorkomend geval, een overzicht van de subsidies of andere bijdragen die uit anderen hoofde met hetzelfde oogmerk worden verstrekt, respectievelijk van de eigen middelen van de instelling die met hetzelfde oogmerk worden aangewend,

d.     indien van toepassing een verwijzing naar een vastgesteld Aankoopstrategieplan;

e.     een motivering op grond waarvan de aanvraag voor subsidiëring in aanmerking komt;

zoals bijvoorbeeld een zeldzaam milieutype, cultuurhistorie, schakelfunctie of afronding van bestaande natuur.

Bevoorschotting

GS kunnen op aanvraag een voorschot verlenen tot ten hoogste honderd procent van het

bedrag vermeld in de beschikking tot subsidieverlening onderscheidenlijk van het bedrag

waarop de subsidie overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening ten hoogste kan

worden vastgesteld.

Vaststelling

De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van:

a.     een afschrift van de notariële akte van de aankoop van de betrokken gronden;

b.     een overzicht van de subsidiabele kosten;

c.     een overzicht van de subsidies of andere bijdragen die uit anderen hoofde met hetzelfde oogmerk zijn verstrekt, respectievelijk van de eigen middelen van de instelling die met

hetzelfde oogmerk zijn aangewend.

De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van:

a.     een afschrift van een schriftelijke overeenkomst tot beëindiging van de pachtovereenkomst danwel een afschrift van de uitspraak van de rechter tot ontbinding van de pachtovereenkomst, bedoeld in artikel 377, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

b.     een overzicht van de kosten verbonden aan de beëindiging van de pachtovereenkomst, en

c.     in voorkomend geval, een overzicht van de subsidies of andere bijdragen die uit anderen hoofde met hetzelfde oogmerk zijn verstrekt, respectievelijk van de eigen middelen van de instelling die met hetzelfde oogmerk zijn aangewend.

Overige verplichtingen

De subsidieontvanger is verplicht om de daadwerkelijke verwerving van het terrein en/of de

beëindiging van de pachtovereenkomsten te laten plaatsvinden binnen een tijdvak van twaalf weken na de subsidieverlening.

Gronden die met een subsidie zijn verworven, of een gedeelte daarvan, worden niet vervreemd of in erfpacht uitgegeven, ook worden er geen zakelijke rechten gevestigd, noch wordt het

kenmerkend karakter van het terrein of delen ervan in strijd met de beheersvisie gewijzigd, dan wel aan derden toestemming daartoe verleend.

Bij beëindiging van de instelling behoeft de bestemming van een batig liquidatiesaldo de goedkeuring van GS.

De begunstigde beschikt over statuten, die aan GS ter kennisneming worden overgelegd.

De instelling stelt GS onverwijld in kennis van wijziging van de statuten.

GS kunnen op verzoek of indien zij daar aanleiding toe zien van het bepaalde in deze regeling afwijken.

Begunstigden

a.     Vereniging Natuurmonumenten

b.     Stichting "Het Drentse Landschap"

Maximale subsidiebijdrage

De subsidie bedraagt ten hoogste honderd procent van de subsidiabele kosten.

Aanvragen indienen vóór

Niet van toepassing (regeling is het hele jaar opengesteld).

EU¿bepaling

De subsidie die wordt verstrekt in het kader van deze maatregel is geen staatssteun. Het betreft hier geen (begunstiging van) ondernemingen of producties als bedoeld in artikel 87 en verder van het EG¿verdrag.

2.1.b.           Verplaatsingsregeling grondgebonden agrarische bedrijven

Beleidsmatige criteria

Het verplaatsen van agrarische grondgebonden bedrijven ter verbetering van de ruimtelijke of agrarische structuur, natuur, landschap, water of milieu.

Subsidiabele activiteiten

GS verstrekken op aanvraag van een belanghebbende subsidie voor de verplaatsing van een grondgebonden agrarisch bedrijf waarvan de cultuurgrond:

a.     voor ten minste 50% is gelegen in de EHS, of

b.     voor ten minste 50% is gelegen in een landinrichtingsgebied, dan wel een gebied ten

behoeve van planmatige kavelruil, of

c.     gelegen is in een gebied, anders dan een gebied zoals bedoeld onder a en b, dat is

opgenomen in een aankoopstrategieplan en waarvoor in dat aankoopstrategieplan is

bepaald dat deze subsidieregeling ook op dat gebied van toepassing is. Voor de

begrenzing op detailniveau is de informatie in het desbetreffende aankoopstrategieplan bepalend, of

d.     gelegen is in de provincie Drenthe en de belanghebbende een positief beoordeelde

kandidaat is voor het project "Inplaatsing melkveehouderij in de Veenkoloniën".

Beoordelingscriteria/voorwaarden

1.     De subsidieregeling is uitsluitend van toepassing voor kleine en middelgrote landbouw-bedrijven die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten. Een en ander zoals bedoeld in verordening 1857/2006 (EG). De subsidieregeling is niet van toepassing op steun voor uitgaven met betrekking tot de verwerking of de afzet van landbouw-producten.

2.     De subsidie wordt verstrekt als aan de volgende voorwaarden is voldaan.

a.  Het grondgebonden agrarisch bedrijf wordt zodanig verplaatst dat de nieuwe bedrijfskavel en cultuurgrond niet gelegen zijn in de EHS, een natuurgebied, een land-inrichtingsgebied of een gebied ten behoeve van planmatige kavelruil; tenzij GS

toestemming geven om hier op een uitzondering te maken. Voor het verplaatste grondgebonden agrarisch bedrijf geldt een ondergrens van 50 NGE, te bepalen aan de hand van de meitelling zoals die wordt uitgevoerd door het Landbouw-Economisch Instituut.

b.  De aanvrager dient alle tot het bedrijf behorende en te verlaten cultuurgrond en de

te verlaten bedrijfskavel met de zich daarop bevindende bedrijfswoning, bedrijfs-gebouwen en installaties in eigendom, vrij van enig zekerheids¿, gebruiks¿ of ander

beperkend of bezwarend recht, aan BBL of in incidentele gevallen aan een door GS aan te wijzen instantie over te dragen op grond van een overeenkomst van koop,

verkoop en eigendomsoverdracht tussen BBL dan wel de door GS aan te wijzen

instanties en de aanvrager. 

     De overdracht zal plaatsvinden tegen vergoeding van de waarde in het economisch verkeer bij voortgezet agrarisch gebruik van de cultuurgrond en de bedrijfskavel met de zich daarop bevindende gebouwen en installaties, welke waarde wordt vastgesteld op basis van een door GS goedgekeurde zakelijke taxatie.

3.     De hierboven onder 2b genoemde voorwaarde geldt niet voor die cultuurgrond waarvoor de aanvrager een overeenkomst ingevolge de SN Drenthe heeft afgesloten.

4.     GS kunnen in afwijking van het bepaalde onder 2b bepalen dat de bedrijfskavel met de zich daarop bevindende bedrijfswoning, bedrijfsgebouwen en installaties en circa

1 ha cultuurgrond (hiervoor zijn de topografische grenzen bepalend) niet in eigendom

hoeven te worden overdragen aan BBL of een door GS aan te wijzen instanties mits:

a.  de bedrijfskavel niet is gelegen in de EHS en handhaving van de eventuele bedrijfs-woning passend is in de doelstellingen, zoals verwoord in het gebiedsplan dat op het desbetreffende gebied van toepassing is, en

b.  de bedrijfskavel een naar het oordeel van GS passende niet-agrarische bestemming krijgt, en

c.   de zich op de bedrijfskavel bevindende bedrijfsgebouwen en installaties worden

gesloopt;

d.  de onder 4c genoemde voorwaarde geldt niet voor de bedrijfswoning, bedrijfs-gebouwen en installaties waarvan het gemeentebestuur heeft verklaard dat sloop daarvan niet zal worden toegestaan.

5.     In het geval de cultuurgrond is gelegen in een landinrichtingsgebied kunnen GS, in

afwijking van het gestelde onder 1b, bepalen dat de cultuurgrond en de bedrijfskavel met de zich daarop bevindende bedrijfswoning, bedrijfsgebouwen en installaties niet in eigendom hoeven te worden overgedragen aan BBL of een door GS aan te wijzen instantie, als met de inbreng en toedeling van de cultuurgrond en de bedrijfskavel natuurdoel(en), dan wel de provinciale beleidsdoelen worden gerealiseerd.

6.     In afwijking van het bepaalde onder 4c kunnen GS toestaan dat bedrijfsgebouwen tot een oppervlakte van circa 200 m2, passend binnen de geldende bebouwingsomvang en landschappelijke omgeving worden behouden, mits er een bedrijfswoning aanwezig is op of bij de betrokken bedrijfskavel en de afstand van de te handhaven bedrijfsgebouwen tot deze woning niet meer dan 25 m bedraagt. Voorts kunnen GS in afwijking van het bepaalde

onder 4c, het behoud van (voormalige) bedrijfsgebouwen toestaan die onlosmakelijk zijn verbonden met de bedrijfswoning en daarmee architectonisch een geheel vormen.

7.     In bijzondere gevallen kunnen GS afwijken van de in onderdeel 2b omschreven

verplichting dat alle bij het bedrijf van aanvrager behorende grond of een overeenkomstige oppervlakte, aan BBL dient te worden overgedragen.

8.     De subsidieontvanger zorgt ervoor dat uiterlijk binnen 24 maanden na de verlening van de subsidie wordt voldaan aan de verplichtingen wordt voldaan. GS kunnen deze termijn

éénmalig verlengen indien aanvrager de verplaatsing niet binnen die termijn kan afronden als gevolg van het niet tijdig kunnen beschikken over de voor verplaatsing benodigde

vergunningen, vrijstellingen, ontheffingen en andere publiekrechtelijke instemmingen en zulks niet is te wijten aan aanvrager.

9.     Geen subsidie wordt verstrekt indien:

a.  de cultuurgrond en de bedrijfskavel met de zich daarop bevindende bedrijfswoning, bedrijfsgebouwen en installaties op de datum waarop de aanvraag tot subsidie-verlening is ingediend in eigendom is overgedragen aan een BBL dan wel een door GS aan te wijzen instantie;

b.  op de bedrijfskavel of (delen van) de cultuurgrond woningbouw is toegestaan volgens een geldend bestemmingsplan als bedoeld in de wetgeving Ruimtelijke Ordening.

c.   het grondgebonden agrarisch bedrijf is ingebracht bij een verzoek om provinciale

planologische medewerking aan:

i.    de realisatie van één of meer ruimte voor ruimte woningen,

ii.   de ontwikkeling van een nieuw landgoed of een nieuwe buitenplaats.

Als in het kader van de verplaatsing van het grondgebonden agrarisch bedrijf een vergoeding wordt verstrekt door één of meer andere overheidslichamen, wordt op grond van deze regeling slechts een zodanig bedrag aan subsidie verleend dat de som van de door het andere

overheidslichaam of overheidslichamen verstrekte of te verstrekken vergoeding(en) en de op grond van deze regeling te verstrekken subsidie niet meer bedraagt dan de maximale subsidiebijdrage voortvloeiende uit deze regeling.

Begunstigden

De eigenaar(s) dan wel de eigenaar(s) en de gebruiksgerechtigde(n) gezamenlijk van een grondgebonden agrarisch bedrijf en de cultuurgrond, die schriftelijk te kennen hebben gegeven in aanmerking te willen komen voor subsidie uit de onderhavige subsidieregeling.

Maximale subsidiebijdrage

Binnen het kader zoals verwoord in Artikel 6 verordening (EG) nummer 1857/2006 voor

grondgebonden agrarische bedrijven van de commissie wordt steun verleend in de vorm van:

a.     100% van de daadwerkelijke gemaakte verplaatsingskosten als bedoeld in artikel 6,

tweede lid van de verordening (EG) nummer 1857/2006 met een maximum van € 100.000,--.

b.     Maximaal 40% van de waardestijging van de betrokken installaties zoals bedoeld in

artikel 6, lid 3, van verordening 1857/2006 EG, met een maximum van € 300.000,--,

wanneer de verplaatsing de aanvrager modernere installaties oplevert, met de voorwaarde dat de eigen bijdrage van de landbouwer overeenkomt met ten minste 60% van de

waardestijging.

c.     Maximaal 40% van de uitgaven die gepaard gaan met verhoging van de productie-capaciteit, zoals bedoeld in artikel 6, lid 3, van verordening 1857/2006 EG, met een

maximum van € 300.000,--, indien de verplaatsing leidt tot een verhoging van de

productiecapaciteit, met de voorwaarde dat de eigen bijdrage van de landbouwer overeenkomt met ten minste 60% van de waardestijging.

De compensatie onder b en c wordt berekend aan de hand van de representatieve markt-waarde. De steun bedraagt 40% van het eventuele positieve verschillen tussen enerzijds de

representatieve marktwaarde van de te verlaten bedrijfslocatie en ¿gebouwen en anderzijds

het totaal van de volgende kosten:

-       de representatieve marktwaarde van een vervangende bedrijfslocatie en ¿gebouwen;

-       de eventuele investeringen in oprichting, modernisering, vervanging en/of uitbreiding van de vervangende bedrijfsgebouwen.

Als verplaatsingskosten (onder a) worden aangemerkt:

-       de advieskosten in verband met verplaatsing (zoals bijvoorbeeld kosten van makelaar en accountant);

-       feitelijke verplaatsingskosten (zoals kosten van verhuizen van bedrijfsmiddelen en dieren naar de hervestigingslocatie);

-       notaris¿ en kadasterkosten;

-       overdrachtsbelasting die in verband met hervestiging is verschuldigd;

-       fiscale afrekening in verband met bedrijfsverplaatsing. Zie Bijlage 1 voor een toelichting van de wet Inkomstenbelasting.

Investeringskosten op de hervestigingslocatie (onder b) betreffen:

-       investeringskosten van bedrijfsgebouwen en installaties op de hervestigingslocatie;

-       algemene (advies)kosten, zoals kosten voor architecten, ingenieurs en adviseurs, haalbaarheidsstudies die verband houden met de hervestiging op de nieuwe locatie. De kosten voor leges (van vergunningen, wijziging bestemmingsplan, artikel 19-procedure, schone grondverklaringen, en dergelijke) vallen hier niet onder.

De waarde van gebouwen en installaties op de te verlaten locatie betreft de waarde in het

economisch verkeer bij voortgezet agrarisch gebruik van de cultuurgrond en het bouwblok met de daarop bevindende gebouwen en installaties.

-       Kosten van het saneren van de bodem en fiscale claims worden niet tot de subsidiabele kosten gerekend.

-       De subsidie en het aankoopbedrag van het te verplaatsen bedrijf gezamenlijk bedraagt niet meer dan de hoogte van een volledige schadeloosstelling.

-       De waarde in het economisch verkeer bij voortgezet agrarisch gebruik van de te verlaten bedrijfskavel met de zich daarop bevindende gebouwen en installaties wordt vastgesteld op basis van een door GS goedgekeurde zakelijke taxatie.

-       De subsidie bedraagt nooit meer dan 25% van het bedrag van de koopsom die BBL of een door GS aan te wijzen instantie op grond van de overeenkomst als bedoeld onder 1b is verschuldigd aan de aanvrager, eventueel vermeerderd met de waarde in het economisch verkeer bij voortgezet agrarisch gebruik van de cultuurgrond en bedrijfskavel met de zich daarop bevindende bedrijfswoning, bedrijfsgebouwen en installaties die bij toepassing van het bepaalde onder 2, 3 of 4 aan BBL respectievelijk een door GS aan te wijzen instantie in eigendom zijn overgedragen. Het bepaalde onder 2 is van overeenkomstige toepassing op de vaststelling van de waarde in het economisch verkeer bij voortgezet agrarisch

gebruik van de desbetreffende cultuurgrond en bedrijfskavel met de zich daarop bevindende bedrijfswoning, bedrijfsgebouwen en installaties.

Aanvragen indien vóór

Niet van toepassing (regeling is het hele jaar opengesteld).

EU¿bepalingen/communautair toetsingskader

In aanvulling op vorenstaande voorwaarden is het volgende in het kader van deze maatregel van toepassing.

1.     Indien aan MKB¿ondernemingen in de primaire productie van landbouwproducten subsidie wordt verstrekt voor de verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen in het algemeen

belang geschiedt dit met inachtneming van artikel 6 van de verordening (EG),

nummer 1857/2006, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het

EG¿verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouw-producten produceren, waarbij de werkelijk gemaakte kosten kunnen worden vergoed

tot 100%.

2.     Indien subsidie wordt verstekt aan ondernemers niet zijnde MKB¿ondernemingen in de

primaire productie van landbouwproducten geschiedt dit met inachtneming van de

verordening (EG), nummer 1998/2006, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG¿verdrag op de minimissteun.

Voor subsidiëring vanuit het pMJP kan voor dit onderdeel gebruik worden gemaakt van de

middelen uit het Europees Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 (POP2), mits ten minste aan de in maatregel 125, infrastructuur voor de ontwikkeling/aanpassing van land¿

en bosbouw, vermelde voorwaarden voor subsidieverstrekking voldaan is. Voor zover de in

dit onderdeel opgenomen criteria afwijken van de voorwaarden, zoals opgenomen in

maatregel 125, worden de vorenstaande criteria bij de toekenning van steun in het kader van maatregel 125 alleen meegenomen, voor zover deze criteria strikter zijn dan of aanvullend zijn op de voorwaarden in maatregel 125.

Bijlage 1: Wet inkomstenbelasting 2001

Wet van 11 mei 2000 tot vaststelling van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Belastingherziening 2001).

Artikel 3.54, Herinvesteringsreserve

1.     Indien bij vervreemding van een bedrijfsmiddel de opbrengst de boekwaarde van het

bedrijfsmiddel overtreft, kan bij het bepalen van de in het kalenderjaar genoten winst het verschil gereserveerd worden en blijven tot vermindering van de in aanmerking te nemen aanschaffings¿ of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen die in het jaar van vervreemding of in de daarop volgende drie jaren worden aangeschaft of voortgebracht, indien en zolang het voornemen tot herinvestering van de opbrengst bestaat (herinvesterings-reserve).

2.     Afboeking van de herinvesteringsreserve op de aanschaffings¿ of voortbrengingskosten van het bedrijfsmiddel of de bedrijfsmiddelen waarin wordt geherinvesteerd, vindt plaats voor zover het gezamenlijke bedrag van de boekwaarden van die bedrijfsmiddelen door die afboeking niet daalt beneden het bedrag van de boekwaarde onmiddellijk vooraf-gaande aan de vervreemding van het bedrijfsmiddel ter zake waarvan de herinvesteringsreserve is gevormd.

3.     Afboeking van een herinvesteringsreserve die is ontstaan als gevolg van de vervreemding van een bedrijfsmiddel waarop niet pleegt te worden afgeschreven of waarop in meer dan tien jaren pleegt te worden afgeschreven, behoeft slechts plaats te vinden op de aanschaffings¿ of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen met eenzelfde economische functie als de vervreemde bedrijfsmiddelen.

4.     Met betrekking tot bedrijfsmiddelen waarop niet pleegt te worden afgeschreven en

bedrijfsmiddelen waarop in meer dan tien jaren pleegt te worden afgeschreven, vindt

afboeking van een herinvesteringsreserve slechts plaats voor zover de herinvesterings-reserve is gevormd ter zake van de vervreemding van bedrijfsmiddelen met eenzelfde

economische functie in de onderneming als de aangeschafte of voortgebrachte bedrijfsmiddelen.

5.     Een herinvesteringsreserve wordt uiterlijk in het derde jaar na het jaar waarin de reserve is ontstaan, in de winst opgenomen, behalve voor zover:

a.    in verband met de aard van de aan te schaffen of voort te brengen bedrijfsmiddelen een langer tijdvak is vereist, of

b.    de aanschaffing of voortbrenging, mits daaraan een begin van uitvoering is gegeven, door bijzondere omstandigheden is vertraagd.

6.     Voor de toepassing van dit artikel wordt met vervreemding gelijkgesteld verlies of beschadiging van een bedrijfsmiddel. De vergoeding wegens verlies of beschadiging wordt daarbij aangemerkt als opbrengst.

7.     Voor de toepassing van dit artikel behoren niet tot de bedrijfsmiddelen:

a.    vermogensrechten die ter belegging worden gehouden, en

b.    voorwerpen van geringe waarde als bedoeld in artikel 3.30, vierde lid.

8.     Indien op het vervreemde bedrijfsmiddel willekeurig is afgeschreven, wordt voor de toepassing van het eerste lid als boekwaarde van dat bedrijfsmiddel in aanmerking genomen, de boekwaarde die zonder willekeurige afschrijving zou hebben gegolden.

9.     Met betrekking tot bedrijfsmiddelen waarop in meer dan tien jaar pleegt te worden afgeschreven, is de beperking van het vierde lid niet van toepassing voor zover de herinvesteringsreserve is gevormd ter zake van de vervreemding van bedrijfsmiddelen die een

gevolg is van overheidsingrijpen.

10.   Met betrekking tot bedrijfsmiddelen waarop niet pleegt te worden afgeschreven, is de

beperking van het vierde lid niet van toepassing voor zover de herinvesteringsreserve is gevormd ter zake van de vervreemding van zodanige bedrijfsmiddelen die een gevolg is van overheidsingrijpen.

11.   Met betrekking tot bedrijfsmiddelen waarop niet pleegt te worden afgeschreven en

bedrijfsmiddelen waarop in meer dan tien jaren pleegt te worden afgeschreven, zijn de

vorige leden van overeenkomstige toepassing indien aan het voornemen tot herinvestering in een dergelijk bedrijfsmiddel reeds vóór de vervreemding gevolg is gegeven.

12.   Voor de toepassing van dit artikel wordt onder overheidsingrijpen verstaan:

a.    onteigening, daaronder begrepen minnelijke onteigening en verkoop ter voorkoming van onteigening;

b.    een besluit, daaronder begrepen een regeling, op het gebied van ruimtelijke ordening, natuur of milieu van een publiekrechtelijke rechtspersoon dat de mogelijkheden om de onderneming of een gedeelte daarvan op de huidige locatie in de huidige vorm voort te zetten of uit te breiden in belangrijke mate beperkt;

c.    bij algemene maatregel van bestuur aangewezen communautaire of nationale regelgeving die leidt tot herstructurering van een bedrijfstak.

13.   Indien een besluit of regeling als bedoeld in het twaalfde lid, onderdeel b, de mogelijk-heden om de onderneming of een gedeelte daarvan op de huidige locatie in de huidige vorm voort te zetten of uit te breiden in belangrijke mate beperkt, wordt voor de toepassing van het negende en tiende lid een vervreemding van bedrijfsmiddelen van de onder-neming respectievelijk het gedeelte daarvan die plaatsvindt binnen drie jaar nadat een dergelijk besluit of een dergelijke regeling in werking is getreden, geacht een gevolg te zijn van overheidsingrijpen, met dien verstande dat een latere vervreemding ook nog geacht wordt een gevolg te zijn van overheidsingrijpen indien deze vervreemding door bijzondere omstandigheden is vertraagd en daaraan binnen de hiervoor bedoelde periode van drie jaar reeds een begin van uitvoering is gegeven.

2.1.c.           Verplaatsingsregeling Drentse bedrijven

Beleidsmatige criteria

Het stimuleren van het verplaatsen van bedrijven die een belangrijke bijdrage leveren in de totstandkoming van de EHS, de landbouwstructuur en andere provinciale doelen.

Subsidiabele activiteiten

De benodigde rente tot maximaal 3% van de historische grondprijs.

Beoordelingscriteria/voorwaarden

Bedrijven (zowel agrarische als niet-agrarische bedrijven) die door hun verplaatsing een belangrijke bijdrage leveren aan de totstandkoming van de EHS, de landbouwstructuur en andere

provinciale doelen, kunnen in aanmerking komen voor een achtergestelde lening.

De verplaatser kan een overeenkomst met BBL aangaan voor het gebruik van de kavel van maximaal 10 ha en voor een termijn van maximaal tien jaar. In deze overeenkomst worden de volgende zaken contractueel vastgelegd.

-       De desbetreffende kavel blijft gedurende de looptijd eigendom van BBL en wordt in pacht uitgegeven aan de verplaatser.

-       De verplaatser verplicht zich na afloop van de termijn de grond over te nemen voor de

historische grondprijs. Indien de actuele grondprijs meer gestegen is gedurende de looptijd zodat de waardevermeerdering meer dan 40% is, dan betaalt de verplaatser de historische grondprijs vermeerderd met de waarde die overeenkomt met de stijging van de historische grondprijs boven de 40% (ter voorkoming van staatssteun op grond van verordening (EG) nummer 1857/2006 artikel 4, lid 2B).

-       De verplaatser betaalt pacht, zijnde 2% van de historische grondprijs. Indien het rente-percentage van de door het Nationaal Groenfonds in dit kader te verstrekken leningen

hoger is dan 5%, wordt de pacht verhoogd met een percentage dat overeenkomt met de stijging boven de 5%.

De aankoop van de grond wordt gefinancierd vanuit een lening bij het Nationaal Groenfonds. De bijdragen in de rentekosten komen ten laste van de rekening Op Drentse Maat bij het

Nationaal Groenfonds en POP2-maatregel 125. GS kunnen in bijzondere omstandigheden

besluiten af te wijken van het vorenstaande.

De bestuurscommissie of bedrijfverplaatser moet kunnen aantonen dat de bedrijfsverplaatsing een belangrijke bijdrage levert aan de realisatie van de EHS, de landbouwstructuur en andere provinciale doelen. De aanvraag dient vergezeld te gaan van een verklaring van een boek-houder, accountant of bancaire instelling dat de verplaatser zonder deze achtergestelde lening zijn bedrijfsverplaatsing niet bancair kan financieren en dat verwacht mag worden dat hij, na een periode van tien jaar gebruikgemaakt te hebben van deze faciliteit, wel in staat is deze grond aan te kunnen kopen. Ook dient de aanvraag vergezeld te gaan van een advies van BBL. Indien de actuele grondprijs meer gestegen is gedurende de looptijd, zodat de waardevermeerdering meer dan 40% is, dient de waardevermeerdering boven de 40% ten goede te komen aan het Fonds Op Drentse Maat, dat ondergebracht is bij het Nationaal Groenfonds.

De subsidieaanvraag dient vergezeld te gaan van een offerte van Het Nationaal Groenfonds over welk bedrag en tegen welke rentevergoeding een lening aangegaan kan worden op grond van Op Drentse Maat.

Begunstigden

Bestuurscommissies, op grond van de WILG, waarvoor GS deze regeling van toepassing

heeft verklaard door het publiceren van een subsidieplafond en de eigenaren van verplaatste bedrijven.

Maximale subsidiebijdrage

De benodigde rente tot maximaal 3% van de historische grondprijs.

Aanvragen indienen vóór

Niet van toepassing (regeling is het hele jaar opengesteld).

EU¿bepalingen/communautair toetsingscriteria

Voor subsidiëring van agrarische bedrijven vanuit het pMJP kan voor dit onderdeel gebruik worden gemaakt van de middelen uit het Europees Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007¿2013 (POP2), mits ten minste aan de in maatregel 125, infrastructuur voor de ontwikkeling/aanpassing van land¿ en bosbouw, vermelde voorwaarden voor subsidieverstrekking voldaan is. Voor zover de in dit onderdeel opgenomen criteria afwijken van de voorwaarden, zoals opgenomen in maatregel 125, worden de bovenstaande criteria bij de toekenning van steun in het kader van maatregel 125 alleen meegenomen, voor zover deze criteria strikter zijn dan of aanvullend zijn op de voorwaarden in maatregel 125.

2.1.d.           Kwaliteitsimpuls natuur en landschap (tot 1 januari 2010 Programma Beheer, PS(A)N inrichting en functieverandering)

Zie voor de subsidieregeling Bijlage 2 van deel 3 van het pMJP.

2.1.e.           Aanleg faunapassages

Beleidsmatige criteria

Realisatie EHS.

Subsidiabele activiteiten

GS kunnen subsidie verlenen voor de aanleg van faunapassages die voortvloeien uit het

Provinciaal Uitvoeringsprogramma Verkeer en Vervoer (PUP). 

Subsidiabel is

De aanleg van faunapassages.

Beoordelingscriteria/voorwaarden

-       Subsidie dient te worden aangevraagd op basis van een reële kostenraming.

-       Subsidieaanvragen dienen obstakelvrij te zijn.

-       Subsidieaanvragen moeten passen in het PUP.

Begunstigden

Gemeenten, waterschappen en provincie.

Maximale subsidiebijdrage

50%, met een maximum van € 15.000,-- per passage.

Aanvragen indienen vóór

Niet van toepassing (regeling is het hele jaar opengesteld).

EU bepalingen/communautair toetsingskader

De subsidie die wordt verstrekt in het kader van deze maatregel is geen staatssteun. Het betreft hier geen (begunstiging van) ondernemingen of producties als bedoeld in artikel 87 en verder van het EG¿verdrag.

2.1.f.            Ontsnippering van robuuste verbindingen bij rijksinfrastructuur

Beleidsmatige criteria

De knelpunten moeten als zodanig zijn aangegeven in het Meerjarenprogramma Ontsnippering (Ministeries van VW, LNV en VROM, 2004).

Subsidiabele activiteiten

a.     Het inrichten van voorzieningen op plaatsen waar de rijksinfrastructuur (rijkswegen en spoorwegen) gerealiseerde of geplande robuuste verbindingen kruist, teneinde het aantal belemmeringen zoveel mogelijk te beperken.

b.     Het verrichten van (gebiedsgerichte) studies naar de meest effectieve oplossingen.

Beoordelingscriteria/voorwaarden

De voorzieningen/maatregelen betreffen bestaande knelpunten bij bestaande infrastructuur. (Belemmeringen die ontstaan door de aanleg van nieuwe infrastructuur dienen voor de aanvang van de werken ingeschat te worden en binnen de uit te voeren projecten bekostigd te worden.)

Begunstigden

Uitvoerders (zoals Rijkswaterstaat, ProRail).

De provincie kan ook zelf, door middel van opdrachtverlening, inhoud geven aan deze maat-regel.

Maximale subsidiebijdrage

100%.

Aanvragen indienen vóór

Niet van toepassing (regeling is het hele jaar opengesteld).

EU¿bepalingen/communautair toetsingskader

De subsidie die wordt verstrekt in het kader van deze maatregel is geen staatssteun. Het betreft hier geen (begunstiging van) ondernemingen of producties als bedoeld in artikel 87 en verder van het EG¿verdrag.

2.2.              Leefgebiedenbenadering (soortenbescherming)

Beleidsmatige criteria

De maatregelen moeten bijdragen aan het behoud van dier¿ en plantensoorten die voorkomen in leefgebieden waarvoor Drenthe van landelijke en internationale betekenis is en voor soorten die staan aangegeven in de Actielijst Soorten Leefgebiedenbenadering. In Drenthe gaat het vooral om de leefgebieden heide en hoogveen en in mindere mate beekdalen.

Subsidiabele activiteiten

Actieve maatregelen die van belang zijn voor het behoud van bedreigde dier¿ en planten-soorten.

Beoordelingscriteria/voorwaarden

Met name concrete beheersmaatregelen (inrichtingswerkzaamheden, kappen, plaggen, graven van poelen etc), komen voor subsidie in aanmerking. Zaken als onderzoek en voorlichtings-activiteiten hebben een lagere prioriteit.

Begunstigden

Particulieren, particuliere organisaties, terreinbeherende organisaties, gemeenten, water-schappen.

Maximale subsidiebijdrage

100%. Hierbij geldt een maximum van € 40.000,-- per jaar, per soort of soortgroep.

Uitzonderingen zijn mogelijk.

EU-bepalingen/communautair toetsingskader

In aanvulling op vorenstaande voorwaarden is het volgende in het kader van deze maatregel van toepassing.

1.     Kosten van niet-productieve investeringen kunnen tot de maximale subsidiebijdrage, zoals hiervoor is aangegeven, worden vergoed.

2.     Indien aan landbouwers subsidie wordt verstrekt voor de instandhouding van traditionele landschappen geschiedt dit met inachtneming van de artikelen 4, 5 en 15 van de

verordening (EG), nummer 1857/2006, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, waarbij 100% van de werkelijk gemaakte kosten kunnen worden vergoed.

3.     Indien subsidie wordt verstrekt aan landbouwers die niet valt onder de hiervoor onder 1 en 2 genoemde categorieën wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van de verordening (EG), nummer 1860/2004, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG¿verdrag op de minimis-steun in de landbouwsector en de visserijsector.

4.     Indien subsidie wordt verstekt aan ondernemers niet zijnde landbouwers geschiedt dit met inachtneming van de artikelen 4 en 5 van de verordening (EG), nummer 70/2001, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG¿verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote bedrijven.

5.     Indien subsidie wordt verstekt aan ondernemers niet zijnde landbouwers en de subsidie valt niet onder de hiervoor genoemde categorieën 1 of 4 geschiedt dit met inachtneming van de verordening (EG), nummer 1998/2006, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op de minimis-steun.

Aanvragen indienen vóór

Niet van toepassing (regeling is het hele jaar opengesteld).

2.3.              Behoud, beheer en ontwikkeling van nationale parken

Beleidsmatige criteria

Door GS goedgekeurde meerjarenprogramma's en bestedingsplannen van de nationale parken.

Subsidiabele activiteiten

Een incidentele prestatiesubsidie kan worden verleend ten behoeve van projecten gericht op beheer, inrichting, educatie, voorlichting en onderzoek van nationale parken.

Beoordelingscriteria/voorwaarden

-       Voor subsidieverlening komen slechts in aanmerking projecten die zijn opgenomen in de door GS goedgekeurde meerjarenprogramma's en bestedingsplannen van de nationale parken. (Meerjarenprogramma: door het overlegorgaan van een nationaal park jaarlijks opgesteld voortschrijdend begrotingsoverzicht over een periode van ten minste drie jaar van de activiteiten met betrekking tot het park, gericht op beheer, inrichting, educatie, voorlichting en onderzoek. Bestedingsplan: door het overlegorgaan van een nationaal park jaarlijks op basis van het meerjarenprogramma opgesteld overzicht van bestedingen in het eerstvolgende kalenderjaar).

-       Indien er meer aanvragen zijn dan dat er middelen beschikbaar zijn, worden de aanvragen overeenkomstig de in de meerjarenprogramma's aangegeven prioriteitstelling gehonoreerd. Daarbij wordt getoetst op (in volgorde van belangrijkheid):

-    de doelmatigheid van het project;

-    zekerheid over bestendigheid van het project;

-    uitvoeringsgerichtheid van het project, projecten die gericht zijn op uitvoering genieten de voorkeur boven projecten die gericht zijn op planvorming;

-    de hoogte van de eigen bijdrage.

-       Voor opneming in een meerjarenprogramma komen slechts in aanmerking de projecten die een ondersteuning zijn van de doelstellingen van het nationale park, zoals beschreven in het BIP en gericht op beheer, inrichting, educatie, voorlichting en onderzoek (BIP: door het overlegorgaan van een nationaal park opgesteld plan met een looptijd van ten minste vijf jaar en ten hoogste tien jaar, waarin de uitgangspunten worden neergelegd met

betrekking tot beheer, inrichting, educatie, voorlichting en onderzoek van een nationaal park).

-       Voor subsidie komen in aanmerking de kosten die specifiek zijn toe te rekenen aan het project.

-       GS kunnen op voorstel van de overlegorganen nadere regels vaststellen voor de bepaling van de maximale hoogte van de subsidie van een project.

-       GS stellen vast welke bescheiden en gegevens bij een aanvraag om subsidie door de aanvrager moeten worden overlegd.

-       GS leggen de ingediende aanvraag na de ontvangst ervan voor aan het overlegorgaan van het nationale park waarop het project betrekking heeft, tenzij de aanvraag niet voldoet aan de vereisten voor het in behandeling nemen ervan.

-       Het overlegorgaan beoordeelt de aanvraag aan de hand van de in deze regeling opgenomen criteria en overige toepasselijke regels.

-       Het overlegorgaan stelt op basis van de ingediende aanvragen een meerjarenprogramma en een bestedingenplan op.

-       Het overlegorgaan zendt het meerjarenprogramma en het bestedingenplan na opstelling, doch vóór 1 december, ter goedkeuring aan GS.

Begunstigden

Een ieder die een bijdrage levert aan de doelstellingen van de nationale parken conform de door GS goedgekeurde meerjarenprogramma's.

Maximale subsidiebijdrage

100%.

Aanvragen indienen vóór

1 september.

EU¿bepalingen/communautair toetsingskader

In aanvulling op vorenstaande voorwaarden is het volgende in het kader van deze maatregel van toepassing.

1.     Kosten van niet¿productieve investeringen kunnen tot de maximale subsidiebijdrage, zoals hiervoor is aangegeven, worden vergoed.

2.     Indien aan landbouwers subsidie wordt verstrekt voor de instandhouding van traditionele landschappen geschiedt dit met inachtneming van de artikelen 4, 5 en 15 van de verordening (EG), nummer 1857/2006, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG¿verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, waarbij 100% van de werkelijk gemaakte kosten kunnen worden vergoed.

3.     Indien subsidie wordt verstrekt aan landbouwers die niet valt onder de hiervoor onder 1 en 2 genoemde categorieën wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van de verordening (EG), nummer 1860/2004, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG¿verdrag op de minimis-steun in de landbouwsector en de visserijsector.

4.     Indien subsidie wordt verstekt aan ondernemers niet zijnde landbouwers geschiedt dit met inachtneming van de artikelen 4 en 5 van de verordening (EG), nummer 70/2001, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG¿verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote bedrijven.

5.     Indien subsidie wordt verstekt aan ondernemers niet zijnde landbouwers en de subsidie valt niet onder de hiervoor genoemde categorieën 1 of 4 geschiedt dit met inachtneming van de verordening (EG), nummer 1998/2006, betreffende de toepassing van de

artikelen 87 en 88 van het EG¿verdrag op de minimis-steun.

2.4.              Milieukwaliteit EHS, VHR en NB-gebieden

Het doel van dit onderdeel is om activiteiten en projecten te realiseren die zijn gericht op het herstellen of verbeteren van de milieukwaliteit van de EHS¿gebieden binnen de provincie

Drenthe, waaronder de Natura 2000 (= Vogel¿ en Habitatrichtlijn) gebieden en de Natuur-beschermingswetgebieden. Alleen activiteiten en projecten die niet in het generieke (milieu)-beleid zijn voorzien of aanvullend zijn op dit beleid komen voor subsidie in aanmerking.

2.4.a.           Verbetering van de waterkwaliteit in watergangen

Beleidsmatige criteria

De Natura 2000¿gebieden hebben binnen de EHS een hoge prioriteit.

Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor:

a.     het aanleggen van natuurlijke oevers en natte verbindingszones;

b.     het bestrijden van eutrofiëring in natuurgebieden door de aanleg van dammen en stuwen, het scheiden van waterstromen of het aanleggen van helofytenvijvers op plaatsen waar de problemen zijn ontstaan door diffuse verontreiniging;

c.     het uitvoeren van werken die gericht zijn op het laten meanderen van beken en/of het

ontdiepen en verbreden van de watergangen;

d.     het toepassen van ecologisch bermbeheer, waarbij

-    de activiteit wordt uitgevoerd in het agrarische gebied;

-    een integraal plan wordt opgesteld;

-    uitsluitend eenmalige kosten voor de opstart van en de investering in ecologisch bermbeheer subsidiabel zijn.

Beoordelingscriteria/voorwaarden

a.     Projecten kunnen alleen in of ten behoeve van de (milieu)kwaliteit van de EHS worden

uitgevoerd of zoals opgenomen onder synergieprojecten in de tweede aanpassing van de Bestuursovereenkomst 9 september 2008).

b.     Niet subsidiabel zijn:

-    exploitatiekosten, waaronder begrepen de kosten van regulier beheer en onderhoud;

-    kosten, verbonden aan het verwerven van grond of gebouwen, tenzij de kosten noodzakelijk zijn voor het aanbrengen van voorzieningen ten behoeve van de uitvoering van de activiteit en de kosten redelijkerwijs niet ten laste kunnen worden gebracht van

individuele ondernemers;

-    kosten, verbonden aan het compenseren van waardeverlies van grond of gebouwen en andere kosten als gevolg van kapitaalsverliezen of inkomensverliezen, tenzij de kosten zijn verbonden aan de realisatie van niet-agrarische doeleinden en deze kosten

redelijkerwijs niet ten laste kunnen worden gebracht van individuele ondernemers;

-    kosten van werkzaamheden die tot de reguliere taken van andere overheden of van andere rechtspersonen behoren, gemaakt ter uitvoering van activiteiten.

Begunstigden

Gemeenten, waterschappen, drinkwaterleidingbedrijven, terreinbeherende instanties, agrariërs en particulieren.

De provincie kan ook zelf door middel van opdrachtverlening inhoud geven aan deze maatregel.

Maximale subsidiebijdrage

60% of zoals opgenomen onder synergieprojecten in de tweede aanpassing van de Bestuursovereenkomst (september 2008).

Aanvragen indienen vóór

Niet van toepassing (regeling is het hele jaar opengesteld).

EU¿bepalingen/communautair toetsingskader

In aanvulling op vorenstaande voorwaarden is het volgende in het kader van deze maatregel van toepassing.

1.     Kosten van niet¿productieve investeringen kunnen tot de maximale subsidiebijdrage zoals hiervoor is aangegeven worden vergoed.

2.     Indien aan landbouwers subsidie wordt verstrekt voor de instandhouding van traditionele landschappen geschiedt dit met inachtneming van de artikelen 4, 5, en 14 van de verordening (EG), nummer 1857/2006, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG¿verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren.

3.     Indien subsidie wordt verstrekt aan landbouwers die niet valt onder de hiervoor onder 1

en 2 genoemde categorieën wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van de

verordening (EG), nummer 1860/2004, betreffende de toepassing van de artikelen 87

en 88 van het EG¿verdrag op de minimis-steun in de landbouwsector en de visserijsector.

4.     Indien subsidie wordt verstekt aan ondernemers niet zijnde landbouwers geschiedt dit met inachtneming van de artikelen 4 en 5 van de verordening (EG), nummer 70/2001, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG¿verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote bedrijven.

5.     Indien subsidie wordt verstekt aan ondernemers niet zijnde landbouwers en de subsidie valt niet onder de hiervoor genoemde categorieën 1 of 4 geschiedt dit met inachtneming van de verordening (EG), nummer 1998/2006, betreffende de toepassing van de

artikelen 87 en 88 van het EG¿verdrag op de minimis-steun.

2.4.b.           Herstel en behoud van bodemkwaliteit met betrekking tot verzuring en vermesting

Beleidsmatige criteria

De Natura 2000¿gebieden hebben binnen de EHS een hoge prioriteit.

Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die de vermindering van de milieubelasting tot doel hebben, zodat de gewenste milieukwaliteit (vertaald in natuurdoeltypen) in de EHS wordt bereikt. De volgende activiteiten zijn subsidiabel.

a.     Het afgraven van de fosfaatverzadigde laag.

b.     Investeringen in emissiearme bemestingstechnieken.

c.     Het uitvoeren van demonstratieprojecten gericht op het verminderen van ammoniak-emissies en ammoniakdeposities.

d.     Advisering, voorlichting, kennisuitwisseling, ontwikkeling van plannen en het toepassen van bedrijfsinterne milieuzorg gericht op de omschakeling van landbouwbedrijven naar duurzame productiesystemen.

e.     Het uitvoeren van demonstratieprojecten van bodembewerkings¿ en bemestingsmethoden en ¿technieken gericht op de verbetering van de kwaliteit en de vergroting van de variatie van het bodemleven.

Beoordelingscriteria/voorwaarden

a.     Projecten kunnen alleen in, of ten behoeve van de (milieu)kwaliteit van, de EHS worden uitgevoerd.

b.     Niet subsidiabel zijn:

-    exploitatiekosten, waaronder begrepen de kosten van regulier beheer en onderhoud;

-    kosten, verbonden aan het verwerven van grond of gebouwen, tenzij de kosten noodzakelijk zijn voor het aanbrengen van voorzieningen ten behoeve van de uitvoering

van de activiteit en de kosten redelijkerwijs niet ten laste kunnen worden gebracht van individuele ondernemers;

-    kosten, verbonden aan het compenseren van waardeverlies van grond of gebouwen en andere kosten als gevolg van kapitaalsverliezen of inkomensverliezen, tenzij de kosten zijn verbonden aan de realisatie van niet-agrarische doeleinden en deze kosten redelijkerwijs niet ten laste kunnen worden gebracht van individuele ondernemers;

-    kosten van werkzaamheden die tot de reguliere taken van andere overheden of van andere rechtspersonen behoren, gemaakt ter uitvoering van activiteiten.

c.     Bij het afgraven van fosfaatverzadigde bovengrond geldt bovendien:

-    de activiteit betreft het eenmalig afgraven van bovenste bodemlaag van gronden in agrarisch gebruik die worden omgevormd tot natuurgebied;

-    de betrokken gronden zijn op het moment van afgraven niet meer in gebruik als landbouwgrond en niet meer in bezit van een agrariër;

-    de kosten van het afgraven zijn niet te verhalen op de veroorzaker, omdat de

desbetreffende agrariër voldaan heeft aan de geldende regelgeving;

-    het hergebruik van de afgegraven grond dient plaats te vinden binnen de bestaande wettelijke kaders.

Begunstigden

Gemeenten, waterschappen, drinkwaterleidingbedrijven, terreinbeherende instanties, agrariërs en particulieren.

De provincie kan ook zelf door middel van opdrachtverlening inhoud geven aan deze maatregel.

Maximale subsidiebijdrage

60%.

Aanvragen indienen vóór

Niet van toepassing (regeling is het hele jaar opengesteld).

EU-bepalingen/communautair toetsingskader

In aanvulling op vorenstaande voorwaarden is het volgende in het kader van deze maatregel van toepassing.

1.     Kosten van niet-productieve investeringen kunnen tot de maximale subsidiebijdrage zoals hiervoor is aangegeven worden vergoed.

2.     Indien aan landbouwers subsidie wordt verstrekt voor de instandhouding van traditionele landschappen geschiedt dit met inachtneming van de artikelen 4, 5 en 15 van de verordening (EG), nummer 1857/2006, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG¿verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, waarbij 100% van de werkelijk gemaakte kosten kunnen worden vergoed.

3.     Indien subsidie wordt verstrekt aan landbouwers die niet valt onder de hiervoor onder 1

en 2 genoemde categorieën wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van de

verordening (EG), nummer 1860/2004, betreffende de toepassing van de artikelen 87

en 88 van het EG¿verdrag op de minimis-steun in de landbouwsector en de visserijsector.

4.     Indien subsidie wordt verstekt aan ondernemers niet zijnde landbouwers geschiedt dit met inachtneming van de artikelen 4 en 5 van de verordening (EG), nummer 70/2001, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG¿verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote bedrijven.

5.     Indien subsidie wordt verstekt aan ondernemers niet zijnde landbouwers en de subsidie valt niet onder de hiervoor genoemde categorieën 1 of 4 geschiedt dit met inachtneming van de verordening (EG), nummer 1998/2006, betreffende de toepassing van de

artikelen 87 en 88 van het EG¿verdrag op de minimis-steun.

Voor dit onderdeel kan ook gebruik worden gemaakt van middelen uit het POP2. Voor dit

onderdeel is maatregel 111, Beroepsopleiding en voorlichting en de daarin vermelde voor-waarden voor subsidieverstrekking van toepassing. De in dit maatregelfiche opgenomen

subsidiabele activiteiten, beoordelingscriteria, begunstigden, maximale subsidiebijdragen en overige voorwaarden voor subsidieverstrekking zijn dan ook van toepassing op deze maatregel.

2.4.c.           Herstel verdroogd gebied

Beleidsmatige criteria

Toplijst verdroogde gebieden.

Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die tot doel hebben om hydrologische systemen te herstellen met het oog op behoud, herstel of ontwikkeling van natuur.

Subsidiabele activiteiten

a.     inrichtingsactiviteiten ter bestrijding van verdroging;

b.     compenserende maatregelen in de vorm van bijdragen aan functieverandering en betaling van natschade;

c.     vasthouden van gebiedseigen water door het plaatsen van stuwen of cascades, of door het uitvoeren van werken die gericht zijn op het laten meanderen van beken en/of het

ontdiepen en verbreden van de watergangen.

Beoordelingscriteria/voorwaarden

Activiteiten kunnen in beginsel alleen in gebieden worden uitgevoerd die onderdeel zijn van de toplijst verdroogde gebieden, te weten Fochteloërveen, Drentsche Aa en Elperstroom,

Drents-Friese Wold, Dwingelderveld, Bargerveen, Peizerdiep en Reest. GS kunnen hierop een uitzondering maken als de projectontwikkeling in genoemde gebieden onvoldoende van de grond komt of zich bijzondere kansen voordoen voor een ander verdroogd gebied.

Niet subsidiabel op grond van deze regeling zijn:

-       exploitatiekosten, waaronder begrepen de kosten van regulier beheer en onderhoud.

Begunstigden

Gemeenten, bestuurscommissies, waterschappen, natuurbeschermingsorganisaties, water-leidingbedrijven en particuliere terreineigenaren (niet zijnde ondernemers).

Ten aanzien van subsidiabele activiteit b: voor deze activiteit kunnen ook agrariërs subsidie aanvragen.

Maximale subsidiebijdrage

65%.

Aanvragen indienen vóór

Niet van toepassing (regeling is het hele jaar opengesteld).

EU¿bepalingen/communautair toetsingskader

De subsidie die wordt verstrekt in het kader van deze maatregel is geen staatssteun. Het betreft hier geen (begunstiging van) ondernemingen of producties als bedoeld in artikel 87 en verder van het EG¿verdrag.

Voor dit onderdeel kan ook gebruik worden gemaakt van middelen uit het POP2. Voor dit

onderdeel is maatregel 216, Niet-productieve investeringen en de daarin vermelde voorwaarden voor subsidieverstrekking van toepassing. De in dit maatregelfiche opgenomen subsidiabele

activiteiten, beoordelingscriteria, begunstigden, maximale subsidiebijdragen en overige voorwaarden voor subsidieverstrekking zijn dan ook van toepassing op deze maatregel.

2.5.              Natuurbeheer buiten de EHS (Programma Beheer)

Beheersovereenkomsten SAN

Met ingang van 1 januari 2010 wordt het agrarisch natuur¿ en landschapsbeheer geregeld via de Subsidieverordening natuur¿ en landschapsbeheer. Voornoemde subsidieverordening is geen onderdeel van het pMJP.

2.6.              Instandhouding schaapskuddes

Beleidsmatige criteria

Instandhouding schaapskuddes.

Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten die een bijdrage leveren aan een doelmatig

beheer door middel van gehoede schaapskuddes in natuurterreinen.

Beoordelingscriteria/voorwaarden

1.     Voor subsidieverlening komen uitsluitend in aanmerking projecten die een bijdrage aan een doelmatig beheer leveren en die voldoen aan de volgende voorwaarden.

a.  de kuddes welke reeds in 2006 subsidie ontvingen uit de regeling Besluit natuur-beheer schaapskuddes, zoals deze door het Ministerie van LNV is ingesteld;

b.  de kudde wordt ten minste gedurende de periode van 15 april tot 15 september gehoed door een herder, met gebruik van een of meer honden, gedurende ten minste vijf uren per dag, met uitzondering van perioden met extreme omstandigheden;

c.   de kudde bestaat uit ten minste 100 ooien (ooi: vrouwelijk schaap dat ten minste één keer heeft gelammerd of ten minste één jaar oud is);

d.  de kudde wordt gehoed in natuurterreinen.

2.     Een aanvraag tot verlening van subsidie gaat vergezeld van:

a.  een afschrift van het begrazingsplan, bedoeld wordt het aantal en het soort schapen waarmee, en de perioden waarin, begrazing plaatsvindt;

b.  bescheiden, waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden, genoemd onder 1

onderdelen a tot en met c;

c.   een verklaring van de eigenaar of beheerder van het terrein of de terreinen, waaruit blijkt dat hij instemt met de begrazing.

Het begrazingsplan, zoals genoemd onder 2.a omvat ten minste:

-       een aanduiding van de eigenaar of beheerder van het terrein of de terreinen die begraasd worden;

-       de doelstellingen ten aanzien van het natuurbeheer;

-       een topografische kaart met schaal 1 : 10.000 waarop het te begrazen gebied en de daar voorkomende vegetatietypen zijn aangegeven;

-       het aantal en het soort schapen waarmee en de perioden waarin begrazing plaatsvindt.

Begunstigden

a.     Een stichting die ingevolge haar statutaire doelstelling activiteiten verricht ten behoeve van de instandhouding van schaapskuddes.

b.     Een eigenaar van overige particuliere kuddes die aan de voorwaarden van 1 en 2 voldoen.

Maximale subsidiebijdrage

De subsidie bedraagt per schaapskudde per jaar:

-       voor kuddes tot 250 ooien: € 16.000,--;

-       voor kuddes vanaf 250 ooien: € 28.000,--.

De volgende schaapskuddes komen in aanmerking voor een provinciale waarderingssubsidie toerisme:

-       Balloërveld (Stichting schaapskooi Balloërveld);

-       Hijkerveld (Stichting "Het Drentse Landschap");

-       Exloo (gemeente Borger-Odoorn);

-       Holtinge (Stichting Holtinger Schaapskudde);

-       Orvelte (Stichting schaapskudde Westerbork);

-       Ruinen (Stichting het Drentse heideschaap).

De subsidie hiervoor bedraagt € 6.650,-- per jaar (2009), dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd.

De herders van de volgende kuddes komen in aanmerking voor een subsidie:

-       Dwingelderveld (Natuurmonumenten);

-       Doldersum (Stichting "Het Drentse Landschap").

De subsidie hiervoor bedraagt respectievelijk € 26.530,-- en € 25.000,-- per jaar, dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd. 

Aanvragen indienen vóór

Niet van toepassing (regeling is het hele jaar opengesteld).

3.                 Subsidies voor landbouw

3.1.              Grondgebonden landbouw

3.1.a.           Task force inrichten ruimtelijke structuur

Beleidsmatige criteria

Daar waar beleidsdoelstellingen zoals realisering EHS, structuurverbetering landbouw, waterberging, infrastructuur, etc. aan de orde zijn, kan het instrument Landinrichting ingezet worden om deze doelstellingen te realiseren.

Subsidiabele activiteiten

a.     De lopende verplichtingen van de onder de Landinrichtingswet en Herinrichtingswet

Oost-Groningen en Gronings-Drentse Veenkoloniën vastgestelde klassieke land¿ en

herinrichtingsplannen;

b.     de tot en met 31 december 2006 door GS vastgestelde en door het Rijk verplichte

vierjarige modules van de overige landinrichtingsprojecten;

c.     kavelverbetering in het project Emmen-Zuid;

d.     erfbeplanting in de projecten Emmen-Zuid, Roden-Norg en Laaghalen.

Beoordelingscriteria/voorwaarden

Conform de Landinrichtingswet, de Regeling subsidiering landinrichting en de overige

bijbehorende regelingen.

Begunstigden

Landinrichtingscommissies. De provincie kan zelf, door middel van opdrachtverlening, inhoud geven aan deze maatregel.

Maximale subsidiebijdrage

100%.

Aanvragen indienen vóór

Niet van toepassing (regeling is het hele jaar opengesteld).

EU-bepalingen/communautair toetsingskader

De subsidie die wordt verstrekt in het kader van deze maatregel is geen staatssteun. Het betreft hier geen (begunstiging van) ondernemingen of producties als bedoeld in artikel 87 en verder van het EG-verdrag.

3.1.b.           Landinrichtingsafspraken LNV

Beleidsmatige criteria

Daar waar beleidsdoelstellingen zoals, realisering EHS, structuurverbetering landbouw, waterberging, infrastructuur, etc. aan de orde zijn, kan het instrument landinrichting ingezet worden om deze doelstellingen te realiseren.

Subsidiabele activiteiten

a.     Wettelijke herverkaveling

b.     Planmatige (vrijwillige) kavelruil

Beoordelingscriteria/voorwaarden

Conform de criteria zoals genoemd in de WILG, artikel 85, en waar mogelijk conform de maatregelen genoemd in POP-fiche 125.

Begunstigden

Door gedeputeerde staten op basis van de WILG ingestelde bestuurs¿ en adviescommissies, alsmede het Provinciaal Kavelruilbureau. De provincie kan ook zelf, door middel van opdrachtverlening, inhoud geven aan deze maatregel.

Maximale subsidiebijdrage

100%.

EU¿bepaling

Voor subsidiëring vanuit het pMJP kan voor dit onderdeel gebruik worden gemaakt van de

middelen uit het Europees Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007¿2013 (POP2), mits ten minste aan de in maatregel 125, infrastructuur voor de ontwikkeling/aanpassing van land¿ en bosbouw, vermelde voorwaarden voor subsidieverstrekking voldaan is. Voor zover de in dit

onderdeel opgenomen criteria afwijken van de voorwaarden, zoals opgenomen in maat-regel 125, worden de bovenstaande criteria bij de toekenning van steun in het kader van maatregel 125 alleen meegenomen, voor zover deze criteria strikter zijn dan of aanvullend zijn op de voorwaarden in maatregel 125.

Indien geen gebruik wordt gemaakt van maatregelfiche 125 is, in aanvulling op vorenstaande voorwaarden het volgende in het kader van deze maatregel van toepassing.

1.     Kosten van niet-productieve investeringen kunnen tot de maximale subsidiebijdrage, zoals hiervoor is aangegeven, worden vergoed.

2.     Indien aan landbouwers subsidie wordt verstrekt geschiedt dit met inachtneming van

artikel 13 van de verordening (EG), nummer 1857/2006, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, waarbij 100% van de werkelijk gemaakte kosten kunnen worden vergoed.

3.     Indien subsidie wordt verstrekt aan landbouwers die niet valt onder de hiervoor onder 1 en 2 genoemde categorieën wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van de verordening (EG), nummer 1998/2006, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op de minimis-steun in de landbouwsector en de visserijsector.

Aanvragen indienen vóór

Niet van toepassing (regeling is het hele jaar opengesteld).

3.1.c.           Kavelruilfaciliteiten

Beleidsmatige criteria

Het stimuleren en faciliteren van kavelruilen en andere vormen van gebiedsontwikkeling ten

behoeve van de landbouwstructuur, realisatie EHS en/of andere provinciale doelen.

Bij realisatie EHS kan ook gedacht worden aan het toedelen van particuliere eigenaren naar kavels binnen de EHS die zich verplichten tot het realiseren van een doelstelling van de

Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer (voorheen SAN) of een PSN¿doelstelling. Kavelruilen kunnen beter uitgevoerd worden wanneer het mogelijk is om een strategische grondpot te vormen. Deze strategische grondpot kan gebruikt worden om kavelruilen soepeler te laten verlopen en/of provinciale doelen eerder te bereiken.

Subsidiabele activiteiten

De provincie zal vanuit Op Drentse Maat het verschil tussen de verschuldigde rente en de pacht voor haar rekening nemen en het risico van waardevermeerdering of vermindering, zolang de kavel op naam staat van BBL.

Beoordelingscriteria/voorwaarden

Bij kavelruilen is het van groot belang om te kunnen beschikken over een strategische grondpot. BBL kan in een specifiek gebied een beperkte hoeveelheid grond aankopen om strategische grondposities in te kunnen nemen die bij kunnen dragen aan het kavelruilproces. De aankoop wordt gefinancierd vanuit het Nationaal Groenfonds. De provincie zal vanuit het pMJP het verschil tussen de verschuldigde rente en de pacht voor haar rekening nemen en het risico van waardevermeerdering of vermindering, zolang de kavel op naam staat van BBL. De bijdragen in de rentekosten komen voor het provinciale deel ten laste van de rekening Op Drentse Maat bij het Nationaal Groenfonds en de POP2-maatregel 125. De waardevermeerdering of ¿vermindering van grondprijs van kavels zal ten goede of ten laste komen aan het Fonds Op Drentse Maat dat ondergebracht is bij het Nationaal Groenfonds.

In het algemeen kan gesteld worden dat een grondpot maximaal vijf jaar gevuld is en dat per kavelruil een grondpot gevormd kan worden. De individuele kavels mogen maximaal twee jaar in bezit gehouden worden. GS zullen per jaar een subsidieplafond publiceren voor welke

doelen, gebieden of commissies deze regeling van toepassing is. Het is ook mogelijk dat GS een zelfstandig bestuursorgaan op grond van de WILG mandateren de subsidie voor kavelruilfaciliteiten uit te voeren.

GS kunnen in bijzondere omstandigheden besluiten af te wijken van het vorenstaande.

De bestuurscommissie moet kunnen aantonen dat de aan te kopen kavels een belangrijke

bijdrage kunnen leveren aan een kavelruil en/of realisatie EHS. BBL dient aan te geven dat zij dit initiatief ondersteunen. BBL dient de aan¿ en verkopen marktconform uit te voeren. De aanvrager dient aan te geven op welke wijze de subsidie bij gaat dragen aan de realisatie van de EHS, landbouwdoelen en/of andere provinciale doelen. De subsidieaanvraag dient vergezeld te gaan van een offerte van Het Nationaal Groenfonds over welk bedrag en tegen welke rente-vergoeding een lening aangegaan kan worden op grond van Op Drentse Maat. De aanvraag dient mede te voldoen aan de criteria genoemd in POP-fiche 125.

Begunstigden

Bestuurscommissies, op grond van de WILG, waarvoor gedeputeerde staten deze regeling van toepassing heeft verklaard door het publiceren van een subsidieplafond.

Maximale subsidiebijdrage

De maximale subsidietoezegging is het verschil tussen de verschuldigde rente en de pacht.

De waardevermeerdering of ¿vermindering van de kavel op naam van BBL, wordt opgevangen vanuit het fonds Op Drentse Maat

Aanvragen indienen vóór

Niet van toepassing (regeling is het hele jaar opengesteld).

EU-bepalingen/communautair toetsingscriteria

Voor subsidiëring vanuit het pMJP kan voor dit onderdeel gebruik worden gemaakt van de

middelen uit het Europees Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007¿2013 (POP2), mits ten minste aan de in maatregel 125, infrastructuur voor de ontwikkeling/aanpassing van land- en bosbouw, vermelde voorwaarden voor subsidieverstrekking is voldaan. Voor zover de in dit

onderdeel opgenomen criteria afwijken van de voorwaarden, zoals opgenomen in

maatregel 125, worden de vorenstaande criteria bij de toekenning van steun in het kader van maatregel 125 alleen meegenomen, voor zover deze criteria strikter zijn dan of aanvullend zijn op de voorwaarden in maatregel 125.

De subsidie die wordt verstrekt in het kader van deze maatregel is geen staatssteun. Het betreft hier geen (begunstiging van) ondernemingen of producties als bedoeld in artikel 87 en verder van het EG¿verdrag.

3.2.              Glastuinbouw

Samengevoegd met 3.3, Innovatie en samenwerking land¿ en glastuinbouw.

3.3.              Duurzaam ondernemen

3.3.a.           Projecten agrobiodiversiteit

Beleidsmatige criteria

Het gaat om projecten die voortvloeien uit de ILG Bestuursovereenkomst 2007¿2013 met het Rijk. Het gaat hierbij met name om de Veenkoloniale gebieden.

Subsidiabele activiteiten

Voor een bijdrage komen in aanmerking maatregelen en activiteiten die de gewenste

biodiversiteit vergroten en die verbonden zijn aan agrarisch gebruik van de omgeving.

Meer specifiek gaat het om maatregelen gericht op:

a.     het instandhouden en stimuleren van het bodemleven, bestuivers en ondersteunende

organismen ter voorkoming van ziekten en plagen;

b.     het instandhouden en bevorderen van wilde flora en fauna van landbouwgebieden,

inclusief processen tussen de diverse soorten en de abiotische elementen;

c.     het instandhouden van genetische hulpbronnen van cultuurgewassen en landbouwhuisdieren.

Beoordelingscriteria/voorwaarden

Prioriteit krijgen pilots die door de provincie aan het Ministerie van LNV zijn voorgedragen en gehonoreerd. Pilots worden door het Rijk in elk geval beoordeeld op de volgende criteria.

-       De projectvoorstellen bevatten een heldere omschrijving van de te behalen milieukwaliteit, waarbij wordt aangegeven op welke wijze agrobiodiversiteitsmaatregelen hierbij worden ingezet.

-       De pilots moeten vernieuwend zijn ten opzichte van voorgaande pilots en zijn bottom-up opgezet.

-       Er vindt monitoring plaats van de te realiseren milieukwaliteit, waarbij tevens inzicht wordt gegeven in de maatschappelijke kosten en baten.

Rijk en provincie overleggen over de uitvoering van de pilots Agrobiodiversiteit.

Begunstigden

(Samenwerkingsverbanden van) natuurlijke en rechtspersonen.

Maximale subsidiebijdrage

70%.

Aanvragen indienen vóór

Niet van toepassing (regeling is het hele jaar opengesteld).

EU-bepalingen/communautair toetsingskader

In aanvulling op vorenstaande voorwaarden is het volgende in het kader van deze maatregel van toepassing.

1.     Kosten van niet-productieve investeringen kunnen tot de maximale subsidiebijdrage zoals hiervoor is aangegeven worden vergoed.

2.     Indien aan landbouwers subsidie wordt verstrekt voor de instandhouding van traditionele landschappen geschiedt dit met inachtneming van artikelen 4, 5 en 15 van de verordening (EG), nummer 1857/2006, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG¿verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouw-producten produceren, waarbij 100% van de werkelijk gemaakte kosten kunnen worden vergoed.

3.     Indien subsidie wordt verstrekt aan landbouwers die niet valt onder de hiervoor onder 1 en 2 genoemde categorieën wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van de verordening (EG), nummer 1860/2004, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG¿verdrag op de minimis-steun in de landbouwsector en de visserijsector.

4.     Indien subsidie wordt verstekt aan ondernemers niet zijnde landbouwers geschiedt dit met inachtneming van artikelen 4 en 5 van de verordening (EG), nummer 70/2001, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG¿verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote bedrijven.

5.     Indien subsidie wordt verstekt aan ondernemers niet zijnde landbouwers en de subsidie valt niet onder de hiervoor genoemde categorieën 1 of 4 geschiedt dit met inachtneming van de verordening (EG), nummer 1998/2006, betreffende de toepassing van de

artikelen 87 en 88 van het EG¿verdrag op de minimis-steun.

Voor dit onderdeel kan ook gebruik worden gemaakt van middelen uit het POP2. Voor dit

onderdeel is maatregel 111, Beroepsopleiding en voorlichting en de daarin vermelde voor-waarden voor subsidieverstrekking van toepassing. De in dit maatregelfiche opgenomen

subsidiabele activiteiten, beoordelingscriteria, begunstigden, maximale subsidiebijdragen en overige voorwaarden voor subsidieverstrekking zijn dan ook van toepassing op deze maatregel.

3.3.b.           Innovatie en samenwerking land- en glastuinbouw

Beleidsmatige criteria

POP II en Strategische Agenda voor Noord-Nederland 2007-2013 en Uitvoeringsstrategie

Agribusiness Provincie Drenthe:

Activiteiten hebben tot doel:

-       verbetering van de concurrentiepositie van de land- en tuinbouw;

-       verbreding van de economische basis voor ontwikkeling van inkomsten uit activiteiten naast en in samenhang met agrarische bedrijfsvoering;

-       bevordering van een maatschappelijk aanvaarde land- en tuinbouw;

-       herstructurering van de oudere glastuinbouwgebieden in Emmen.

Subsidiabele activiteiten

Naast fysieke maatregelen om te komen tot landbouwstructuurversterking (zie onder andere grondgebonden landbouw, landinrichting en glastuinbouw) gaat het om activiteiten gericht op:

a.     het bevorderen van ondernemerschap door kennisontwikkeling, kennisverspreiding en

ontwikkeling van ondernemersvaardigheden;

b.     het bevorderen van innovaties, zoals het toepassen van nieuwe technieken en het ontwikkelen van nieuwe producten en afzetmogelijkheden;

c.     het stimuleren van samenwerkingsverbanden met andere producenten en in de keten,

zoals de regionale ketenontwikkeling voor biologische producten;

d.     het stimuleren van nieuwe diensten en niet-landbouwkundige producten zoals energie-winning uit biomassa, zorg, recreatieve nevenactiviteiten en het zelf vermarkten van

ambachtelijke producten;

e.     het ontwikkelen en stimuleren van groen/blauwe diensten;

f.      het stimuleren van activiteiten van agrariërs die gericht zijn op behoud en versterking van landschapswaarden en/of milieukwaliteit;

g.     het bevorderen van voedselveiligheid en ¿kwaliteit en dierenwelzijn;

h.     de herstructurering van de glastuinbouwgebieden in Emmen;

i.      de verduurzaming van de glastuinbouwsector of de omgeving van de glastuinbouw-bedrijven.

Beoordelingscriteria/voorwaarden

Projecten moeten vernieuwing(en) teweegbrengen die ten nutte komen van de agrosector in Drenthe. Activiteiten moeten een voor Drenthe innovatief karakter hebben en/of een voorbeeldfunctie vervullen en/of overdraagbaar zijn op andere bedrijven. In het geval van projecten ter bevordering van maatschappelijk aanvaarde landbouw moet het gaan om bovenwettelijke maatregelen.

Specifiek voor de glastuinbouwketen geldt dat de provincie en de gemeente Emmen nadere

afspraken maken over de uit te voeren projecten en de daarbij behorende wijze van uitvoering. Glastuinbouw projecten komen in aanmerking voor een bijdrage, die voorgedragen worden door het college van burgemeester en wethouders van Emmen, dan wel instemming hebben van het voornoemd college.

Begunstigden

(Samenwerkingsverbanden van) (agrarische) bedrijven, kennisinstellingen, intermediaire organisaties. Specifiek voor de subsidiabele activiteiten onder h en i gelden als begunstigden:

gemeente Emmen en Stichting Tuinbouw Emmen (STEMM).

Maximale subsidiebijdrage

60%.

Aanvragen indienen vóór

Niet van toepassing (regeling is het hele jaar opengesteld).

EU¿bepalingen/communautair toetsingskader

In aanvulling op vorenstaande voorwaarden is het volgende in het kader van deze maatregel van toepassing.

1.     kosten van niet-productieve investeringen kunnen tot de maximale subsidiebijdrage zoals hiervoor is aangegeven worden vergoed.

2.     Indien aan landbouwers subsidie wordt verstrekt voor de instandhouding van traditionele landschappen geschiedt dit met inachtneming van artikelen 4, 5 en 15 van de verordening (EG), nummer 1857/2006, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG¿verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouw-producten produceren, waarbij 100% van de werkelijk gemaakte kosten kunnen worden vergoed.

3.     Indien subsidie wordt verstrekt aan landbouwers die niet valt onder de hiervoor onder 1 en 2 genoemde categorieën wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van de verordening (EG), nummer 1860/2004, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG¿verdrag op de minimis-steun in de landbouwsector en de visserijsector.

4.     Indien subsidie wordt verstekt aan ondernemers niet zijnde landbouwers geschiedt dit met inachtneming van artikelen 4 en 5 van de verordening (EG), nummer 70/2001, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG¿verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote bedrijven.

5.     Indien subsidie wordt verstekt aan ondernemers niet zijnde landbouwers en de subsidie valt niet onder de hiervoor genoemde categorieën 1 of 4 geschiedt dit met inachtneming van de verordening (EG), nummer 1998/2006, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op de minimis-steun.

Voor de subsidiering van voornoemde activiteiten kan in Zuidoost¿Drenthe onder meer gebruik worden gemaakt van POP2 middelen. Voor dit onderdeel is maatregel 411, Verbetering van het concurrentievermogen en de land¿ en de bosbouwsector, van toepassing. De in dit maatregel-fiche opgenomen subsidiabele activiteiten, beoordelingscriteria, begunstigden, maximale

subsidiebijdragen en overige voorwaarden voor subsidieverstrekking zijn dan ook van toepassing op deze maatregel.

Voor dit onderdeel kan ook gebruik worden gemaakt van middelen uit het POP2. Voor dit

onderdeel is maatregel 311b en 321b en de daarin vermelde voorwaarden voor subsidie-verstrekking van toepassing. De in dit maatregelfiche opgenomen subsidiabele activiteiten,

beoordelingscriteria, begunstigden, maximale subsidiebijdragen en overige voorwaarden voor subsidieverstrekking zijn dan ook van toepassing op deze maatregel.

Alle in het kader van deze maatregel toegekende steun zal in overeenstemming zijn met de

de-minimis-regeling zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nummer 1998/2006.

4.                 Subsidies voor recreatie

4.1.              Landelijke routenetwerken

Beleidsmatige criteria

Het beleidskader wordt gevormd door het POP II .

Subsidiabele activiteiten

In aanmerking voor een bijdrage komen activiteiten die de toegankelijkheid van het landelijk

gebied voor recreatief gebruik versterken door het realiseren en instandhouden van landelijke aaneengesloten netwerken. Het gaat om het kwalitatief verbeteren van bestaande routenet-werken, het oplossen van knelpunten in de routes en het bekendheid geven aan landelijke

routenetwerken.

Beoordelingscriteria/voorwaarden

Alleen (delen van) de netwerken die zijn opgenomen in het Rijksmeerjarenprogramma komen in aanmerking voor subsidie. Voor wat betreft de routenetwerken voor wandelen en fietsen wordt aangesloten bij de afspraken die in IPO¿verband gemaakt zijn over de besteding van middelen en bij het Landelijk Meerjarig Routenetwerkprogramma 2007¿2013. Voor wat betreft landelijke vaarroutes als Erica-Ter Apel heeft in GS apart besluitvorming plaatsgevonden.

Begunstigden

Gemeenten, weg¿ en terreinbeheerders, Stichting LAW en Stichting LAF.

Maximale subsidiebijdrage

100%.

Aanvragen indienen vóór

Niet van toepassing (regeling is het hele jaar opengesteld).

EU¿bepalingen/communautair toetsingskader

De subsidie die wordt verstrekt in het kader van deze maatregel is geen staatssteun. Het betreft hier geen (begunstiging van) ondernemingen of producties als bedoeld in artikel 87 en verder van het EG¿verdrag.

Provinciale routenetwerken

Samengevoegd met 4.3.

4.3.              Versterken toeristische voorzieningen

Beleidsmatige criteria

Het beleidskader wordt gevormd door het POP II. Prioriteit hebben activiteiten die in Zuidwest¿ en Zuidoost¿Drenthe worden uitgevoerd. Tevens is onder dit thema een nieuwe Subsidie-regeling Toerisme Natuurlijk! Drenthe 2008-2010 (STINAT) voor de toeristische sector

ontwikkeld, die vanaf oktober 2008 operationeel is.

Daarnaast is er de STIPO regeling (Stimuleringsproject voor Innovatie in Plattelands-ondernemingen) voor microbedrijven op het platteland operationeel.

Subsidiabele activiteiten

Zie onder EU¿bepalingen.

Beoordelingscriteria/voorwaarden

Zie onder EU¿bepalingen.

Begunstigden

Zie onder EU¿bepalingen.

Maximale subsidiebijdrage

66%.

Aanvragen indienen vóór

Niet van toepassing (regeling is het hele jaar opengesteld).

EU¿bepalingen

Voor subsidiëring vanuit het pMJP kan voor dit onderdeel gebruik worden gemaakt van de

middelen uit het POP2, mits ten minste aan in maatregel 313, Bevordering van toeristische

activiteiten, vermelde voorwaarden voor subsidieverstrekking is voldaan. Voor zover de in dit onderdeel opgenomen criteria afwijken van de voorwaarden, zoals opgenomen in maat-regel 313, worden de bovenstaande criteria bij de toekenning van steun in het kader van maatregel 313 alleen meegenomen, voor zover deze criteria strikter zijn dan of aanvullend zijn op de voorwaarden in maatregel 313.

In Zuidoost¿Drenthe zijn de maatregelen 413, De leefkwaliteit op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie, 421, Uitvoering van samenwerkingsprojecten en 431, Beheer van de plaatselijke groep, verwerving van vakkundigheid en de dynamisering van het gebied, ook van toepassing.

Alle staatssteun toegekend in het kader van deze maatregelen aan anderen dan landbouwers, zal in overeenstemming zijn met de de-minimis-regeling, zoals vastgesteld bij verordening (EG) nummer 1998/2006.

5.                 Subsidies voor landschap

5.1.              Lopende verplichtingen bos/landschap ruimtelijke structuren algemeen

Beleidsmatige criteria

Het realiseren van de lopende verplichtingen bos/landschap in de landinrichtingsprojecten.

Subsidiabele activiteiten

a.     De lopende verplichtingen van de onder de Landinrichtingswet en Herinrichtingswet

Oost¿Groningen en Gronings-Drentse Veenkoloniën vastgestelde klassieke land- en

herinrichtingsplannen;

b.     de tot en met 31 december 2006 door GS vastgestelde en door het Rijk verplichte

vierjarige modules van de overige landinrichtingsprojecten;

c.     kavelverbetering in het project Emmen-Zuid;

d.     erfbeplanting in de projecten Emmen-Zuid, Roden-Norg en Laaghalen.

Beoordelingscriteria/voorwaarden

Conform de Landinrichtingswet, de Regeling subsidiering landinrichting en de overige daarbijbehorende regelingen.

Begunstigden

Landinrichtingscommissies. De provincie kan zelf, door middel van opdrachtverlening, inhoud geven aan deze maatregel.

Maximale subsidiebijdrage

100%.

Aanvragen indienen vóór

Niet van toepassing (regeling is het hele jaar opengesteld).

EU¿bepalingen/communautair toetsingskader

De subsidie die wordt verstrekt in het kader van deze maatregel is geen staatssteun. Het betreft hier geen (begunstiging van) ondernemingen of producties als bedoeld in artikel 87 en verder van het EG¿verdrag.

5.2.              Stichting Landschapsbeheer Drenthe

Beleidsmatige criteria

Het behoud en beheer en de ontwikkeling van een ecologisch volwaardig en mooi cultuurlandschap met een streekeigen karakter.

Aan de Stichting Landschapsbeheer Drenthe wordt jaarlijks een boekjaarsubsidie verleend, waarover jaarlijks afspraken worden gemaakt tussen de provincie, het Rijk en de stichting. Daarnaast kunnen uitvoeringsprojecten, inclusief de voorbereidingskosten, afzonderlijk

gesubsidieerd worden.

Subsidiabele activiteiten

Activiteiten die bijdragen aan het behoud, beheer en ontwikkeling van een ecologisch

volwaardig en mooi cultuurlandschap met een streekeigen karakter.

Beoordelingscriteria/voorwaarden

Notitie Provinciale aandachtspunten Natuur en Milieu 2005¿2008.

Begunstigden

Stichting Landschapsbeheer Drenthe (boekjaarsubsidie en projectsubsidie).

Maximale subsidiebijdrage

Boekjaarsubsidie: maximaal 100%.

Projectsubsidies: maximaal 80%.

Aanvragen indienen vóór

Niet van toepassing (regeling is het hele jaar opengesteld).

EU¿bepalingen/communautair toetsingskader

De subsidie die wordt verstrekt in het kader van deze maatregel is geen staatssteun. Het betreft hier geen (begunstiging van) ondernemingen of producties als bedoeld in artikel 87 en verder van het EG¿verdrag.

5.3.              Nationaal Landschap

5.3.1.           Realisatie uitvoeringsprogramma Drentsche Aa

Beleidsmatige criteria

Behoud, beheer en ontwikkeling van het Nationaal Landschap Drentsche Aa met als belangrijkste aandachtspunten de thema's uit het BIO¿plan namelijk Watersysteem, Landbouw, Natuur en landschap, Recreatie en toerisme, Wonen en leefbaarheid, Voorlichting en educatie.

Subsidiabele activiteiten

Dit zijn activiteiten zoals benoemd in het Uitvoeringsprogramma Nationaal Landschap 2007¿2013.

Deze activiteiten vloeien voort uit thema's uit het BIO¿plan, aangevuld met activiteiten en/of

projectvoorstellen uit de Integrale Kansenkaart, De Landschapsvisie en het plan van aanpak Levend Bezoekersnetwerk. In het kader van het pMJP zijn activiteiten en projecten subsidiabel waarvoor op grond van de maatregelen in dit deel van het pMJP subsidie kan worden verstrekt.

Beoordelingscriteria/voorwaarden

Projecten kunnen in het kader van het pMJP voor subsidie in aanmerking komen als ze zijn

opgenomen in het Uitvoeringsprogramma Nationaal Landschap 2007-2013 en passen binnen de subsidiekader van dit deel van het pMJP.

Begunstigden

Zie uitvoeringsprogramma.

Maximale subsidiebijdrage

Zie uitvoeringsprogramma.

Aanvragen indienen vóór

Niet van toepassing (regeling is het hele jaar opengesteld).

EU¿bepalingen/communautair toetsingskader

Indien voor de activiteiten binnen dit uitvoeringsprogramma subsidie kan worden verleend

moeten deze activiteiten subsidiabel zijn op grond van de maatregelen die zijn genoemd in dit deel (3) van het pMJP. De EU¿bepalingen, die van toepassing op die subsidiëring van die maatregelen zijn ook hierop onverkort van toepassing.

5.4.              Landschapsbehoud en ¿ontwikkeling buiten het kader van het Uitvoeringsprogramma Nationaal Landschap

5.4.a.           Onderhoud landschapselementen (SOL)

Beleidsmatige criteria

Onderhoud van de landschapselementen in Drenthe.

Subsidiabele activiteiten

a.     Ter bevordering van een duurzame instandhouding kunnen GS aan een gebruiks-gerechtigde op aanvraag een subsidie verstrekken voor de instandhouding van

landschapspakketten.

b.     Per terrein kan voor een of meerdere landschapspakketten subsidie worden verstrekt, met dien verstande dat in het terrein niet meerdere beheerspakketten op dezelfde oppervlakte kunnen worden ontwikkeld of instandgehouden.

Beoordelingscriteria/voorwaarden

-       Subsidie wordt niet verstrekt in gebieden waar de provinciale SAN (per 1 januari 2010 Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer) of de provinciale SN van toepassing is en die als zodanig zijn aangegeven op een door GS vastgestelde kaart.

-       90% van de voor subsidie beschikbare middelen wordt ingezet in de prioritaire gebieden die eveneens zijn aangegeven op de hiervoor genoemde kaart.

-       Aanvragen voor subsidie worden ingediend bij Landschapsbeheer. Daarbij wordt gebruikgemaakt van een daartoe bestemd aanvraagformulier, dat bij Landschapsbeheer verkrijgbaar is.

-       Subsidie wordt verstrekt tot 1 januari 2011.

-       Subsidie wordt niet verstrekt indien niet wordt voldaan aan de in het desbetreffende landschapspakket opgenomen criteria en voorschriften.

-       Subsidie wordt niet verstrekt aan gebruiksgerechtigden ter voldoening aan verplichtingen die op grond van enig wettelijk voorschrift zijn opgelegd.

-       Subsidie wordt niet verstrekt met betrekking tot de instandhouding van landschapselementen waarvoor op enigerlei andere wijze een periodieke geldelijke bijdrage wordt verstrekt door een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Algemene wet bestuursrecht.

-       Subsidie wordt niet verstrekt voor landschapselementen die, gezien de toestand waarin zij verkeren, naar het oordeel van GS en uit een oogpunt van natuur¿ en landschaps-bescherming, niet van voldoende betekenis zijn.

-       Subsidie wordt niet verstrekt indien de gebruiksgerechtigde in de twee jaar voorafgaand aan de subsidieaanvraag voor dezelfde grond een verzoek tot intrekking van een subsidie-verlening in het kader van deze regeling heeft ingediend en dit verzoek is gehonoreerd.

De beschikking vermeldt in elk geval:

-       de ligging en grootte van het terrein;

-       het doel van de subsidie;

-       het bedrag, dan wel de bedragen, op basis waarvan de subsidie zal worden vastgesteld;

-       de begindatum van het tijdvak waarvoor de subsidie wordt verleend.

De subsidieontvanger is verplicht:

-       het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde doel te realiseren;

-       omstandigheden als gevolg waarvan het redelijkerwijs niet mogelijk is om aan het doel

te voldoen, binnen twee weken nadat hij daarvan redelijkerwijs op de hoogte kan zijn, schriftelijk aan Landschapsbeheer te melden;

-       uiterlijk vier weken voordat gehele of gedeeltelijke overdracht van de bevoegdheid tot

gebruik en beheer van het desbetreffende terrein plaatsvindt, het voornemen daartoe schriftelijk aan Landschapsbeheer te melden.

De subsidie wordt vastgesteld op het bedrag dat uit de subsidieverlening voortvloeit,

verminderd met:

-       100% indien het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde doel niet wordt gerealiseerd, tenzij de aard en de ernst van het niet nakomen van deze verplichting aanleiding geven tot vermindering met een lager percentage;

-       5% indien niet wordt voldaan aan de meldingsplicht met betrekking tot bovenbedoelde

belemmerende omstandigheden en/of overdracht van de bevoegdheid tot gebruik en

beheer.

Als het areaal waarvoor subsidie is verleend, wordt vergroot met direct aangrenzende terreinen, kan een verzoek tot wijziging van de subsidiebeschikking worden ingediend. Dit is slechts eenmaal per jaar mogelijk. Het verzoek wordt alleen in behandeling genomen als:

-       subsidie wordt aangevraagd voor hetzelfde landschapspakket waarvoor in oorspronkelijk terrein subsidie is verleend (in dit geval zijn bepalingen omtrent minimale oppervlaktes of lengtes, opgenomen in de landschapspakketten, niet van toepassing); en

-       voldaan wordt aan de verplichtingen die voor subsidieverlening als bedoeld in deze

regeling gelden.

De subsidie voor het toegevoegde areaal wordt naar evenredigheid verleend en vastgesteld voor het tijdvak waarvoor reeds subsidie was toegekend.

Als subsidie is verleend voor een terrein dat deel uitmaakt van een gebied waar landinrichting op grond van de Landinrichtingswet plaatsvindt, en het na vaststelling van het Landinrichtingsplan niet meer mogelijk is om aan de subsidieverplichtingen te voldoen, wordt de subsidie

ingetrokken met ingang van de dag waarop de kavelovergang plaatsvindt ingevolge de in het plan van toedeling opgenomen bepalingen omtrent de inbezitneming, bedoeld in artikel 196, tweede lid, onderdeel e, van de Landinrichtingswet.

Begunstigden

Tot beheer en gebruik van de desbetreffende grond bevoegde natuurlijke of rechtspersonen, met uitzondering van publiekrechtelijke rechtspersonen en door de overheid gesubsidieerde

instellingen voor natuur¿ en landschapsdoelen.

Maximale subsidiebijdrage

100%. Hierbij gelden de volgende maximumbedragen:

-       voor het instandhouden van een landschapspakket: tweemaal de bijdrage voor het des-betreffende pakket, vermenigvuldigd met het aantal eenheden waarvoor de subsidie wordt verleend;

-       voor het instandhouden van meerdere landschapspakketten op hetzelfde terrein: voor

ieder landschapspakket tweemaal de bijdrage voor het betreffende pakket, per pakket

vermenigvuldigd met het aantal eenheden waarvoor de subsidie wordt verleend;

-       de bijdragen die voor de landschapspakketten worden verleend, worden jaarlijks voor 1 januari door GS voor inflatie gecorrigeerd.

Aanvragen indienen vóór

Niet van toepassing (regeling is het hele jaar opengesteld).

EU¿bepalingen/communautair toetsingskader

In aanvulling op vorenstaande voorwaarden is het volgende in het kader van deze maatregel van toepassing.

1.     Kosten van niet-productieve investeringen kunnen tot de maximale subsidiebijdrage zoals hiervoor is aangegeven worden vergoed.

2.     Indien aan landbouwers subsidie wordt verstrekt voor de instandhouding van traditionele landschappen geschiedt dit met inachtneming van artikelen 4, 5 en 15 van de verordening (EG), nummer 1857/2006, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG¿verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouw-producten produceren, waarbij 100% van de werkelijk gemaakte kosten kunnen worden vergoed.

3.     Indien subsidie wordt verstrekt aan landbouwers die niet valt onder de hiervoor onder 1 en 2 genoemde categorieën wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van de verordening (EG), nummer 1860/2004, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op de minimis-steun in de landbouwsector en de visserijsector.

4.     Indien subsidie wordt verstekt aan ondernemers niet zijnde landbouwers geschiedt dit met inachtneming van artikelen 4 en 5 van de verordening (EG), nummer 70/2001, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG¿verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote bedrijven.

5.     Indien subsidie wordt verstekt aan ondernemers niet zijnde landbouwers en de subsidie valt niet onder de hiervoor genoemde categorieën 1 of 4 geschiedt dit met inachtneming van de verordening (EG), nummer 1998/2006, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG¿verdrag op de minimis-steun.

5.4.b.           Ontwikkelen met landschappelijke kwaliteit

Beleidsmatige criteria

In gebieden waar vanuit het landschapsbeleid (nota Landschap) vernieuwing van het landschap noodzakelijk of gewenst is, dragen nieuwe functies bij aan het realiseren of versterken van een nieuwe identiteit.

Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verleend voor de plankosten van voorbeeldprojecten waarmee nieuwe functies op een zodanige manier in het landschap worden ingepast, dat de landschappelijke kwaliteit wordt vergroot en een bijdrage wordt geleverd aan de vestiging of versterking van een (nieuwe) identiteit voor het gebied.

Beoordelingscriteria/voorwaarden

Subsidie wordt verstrekt voor projecten:

-       die vernieuwend zijn;

-       die een voorbeeldwerking in Drenthe kunnen hebben;

-       waarbij een gecertificeerd landschapsarchitect wordt ingeschakeld voor het landschapsontwerp;

-       waarbij het landschapsontwerp bijdraagt aan vergroten van aantrekkelijkheid van het landschap en de landschapskwaliteit en de ruimtelijke ontwikkeling is afgestemd op de landschapskenmerken van de omgeving;

-       die uitvoerbaar zijn op een concrete plek (geen uitwerking van een theoretisch concept maar een concreet uitvoerbaar concept).

In de aanvraag dienen de vorengenoemde criteria te worden toegelicht. Tevens dient te worden aangegeven welke partijen bij het project worden betrokken en hoe de resultaten gepromoot zullen worden.

Begunstigden

Gemeenten en waterschappen.

Maximale subsidiebijdrage

25%.

Aanvragen indienen vóór

Niet van toepassing (regeling is het hele jaar opengesteld).

EU¿bepalingen/communautair toetsingskader

De subsidie die wordt verstrekt in het kader van deze maatregel is geen staatssteun. Het betreft hier geen (begunstiging van) ondernemingen of producties als bedoeld in artikel 87 en verder van het EG¿verdrag.

5.4.c.           Bosaanleg en landgoederen

Beleidsmatige criteria

Bosaanleg en landgoederen dragen bij aan verschillende beleidsdoelen zoals genoemd in het POP II, pagina 227-229.

Subsidiabele activiteiten

a.     Bijdrage aanlegkosten en inkomensderving voor de eerste bebossing van landbouw-gronden met blijvend bos; zie onder EU¿bepalingen.

b.     Het ontwerp van de aanleg van bossen en nieuwe landgoederen.

c.     Aanleg van voorzieningen ten behoeve van de ontwikkeling van recreatie, landschap,

bosbouwkundige en natuurwaarden in bossen en op landgoederen.

d.     Projecten ten behoeve van de kwaliteitsverhoging van bossen.

Beoordelingscriteria/voorwaarden

a.     Zie onder EU¿bepalingen, voor zover de bosuitbreiding plaatsvindt in de zones 1 en 2 van het POP II en voldoet aan de bosclusteringscriteria en de zones 3 en 4 voor zover de bosaanleg een versterking is van de waarden van natuur en landschap.

b, c Activiteit dient in overeenstemming te zijn met het provinciaal bosbeleid,

en d.                                               zoals dat is neer gelegd in het Provinciaal bosbeleidsplan en het POP II.

Begunstigden

a.     Zie onder EU¿bepalingen.

b.     Beheerders en eigenaren van bosterreinen of potentiële bosterreinen.

c.     Beheerders en eigenaren van bosterreinen of potentiële bosterreinen.

d.     Zijnde niet individuele ondernemers.

Maximale subsidie

a.     Zie onder EU-bepalingen.

b.     € 3.000,-- per ontwerp en maximaal 50% van de kosten.

c.     € 5.000,-- per project en maximaal 80% van de kosten.

d.     € 25.000,-- per project.

Aanvragen indienen vóór

Niet van toepassing (regeling is het hele jaar opengesteld).

EU¿bepalingen/communautair toetsingscriteria

a.     Voor subsidiëring vanuit het pMJP kan voor dit onderdeel gebruik worden gemaakt van de middelen uit het POP2, mits ten minste aan de in maatregel 221, Eerste bebossing op landbouwgrond, vermelde voorwaarde voor subsidieverstrekking is voldaan. Daarnaast moet voldaan zijn aan de dwingende eisen als bedoeld in de artikelen 4 en 5 en bijlage III en IV van verordening (EG)1782/2003.

        Voor zover de in dit onderdeel opgenomen criteria afwijken van de voorwaarden, zoals opgenomen in maatregel 221, worden de bovenstaande criteria bij de toekenning van steun in het kader van maatregel 221 alleen meegenomen, voor zover deze criteria strikter zijn dan of aanvullend zijn op de voorwaarden in maatregel 221.

        Alle staatssteun toegekend in het kader van deze maatregelen aan anderen dan land-bouwers, zal in overeenstemming zijn met de de¿minimis¿regeling zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nummer 1998/2006.

b.     Indien subsidie wordt verstrekt aan landbouwers wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van de Verordening (EG), nummer 1860/2004, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG verdrag op de minimis¿steun van de landbouwsector en de visserijsector.

c, d. De subsidie die wordt versterkt in het kader van deze maatregel is geen staatssteun.

Het betreft hier geen (begunstiging van) ondernemingen of producties als bedoeld in

artikel 87 en verder van het EG¿verdrag.

5.4.d.           Ontwikkelingsplannen Cultuur en Landschap

Beleidsmatige criteria

-       Omgevingsbeleid

-       Cultuurhistorisch Kompas

-       Culturele en Museale Agenda 2009-2012

-       Versnellingsagenda

-       POP 2: fiches 321, 322 en 323

Subsidiabele activiteiten

Ontwikkelen van een integraal ruimtelijk (boven-)lokaal plan inclusief de procesaanpak van de uitvoering ervan, met een relevante relatie tot de kernkwaliteitenkaart en de cultuurhistorische hoofdstructuur.

Beoordelingscriteria/voorwaarden

-       Plannen en projecten dienen een bovenlokale samenhang te hebben.

-       Plannen en projecten worden getoetst op hun synergie met genoemde beleidsmatige

criteria en de ambities van de provincie daarin.

Begunstigden

Gemeenten en private partijen (geen begunstiging van ondernemingen).

Maximale subsidiebijdrage

25%.

Aanvragen indienen vóór

Niet van toepassing (regeling is het hele jaar opengesteld).

EU¿bepalingen/communautair toetsingskader

De subsidie die wordt verstrekt in het kader van deze maatregel is geen staatssteun. Het betreft hier geen (begunstiging van) ondernemingen of producties als bedoeld in artikel 87 en verder van het EG¿verdrag.

5.4.c.           Het tegengaan van de (verdere) verrommeling van het landschap en het vergroten van de totale ruimtelijke kwaliteit

Beleidsmatige criteria

-       POP II

-       Cultuurnota provincie Drenthe 2009-2012, Cultuur als magneet

-       Nota Landschap

-       Het Samenwerkingsverband Mooi Drenthe

Doel

Het tegengaan van de (verdere) verrommeling van het landschap en het realiseren van ruimtelijke kwaliteit in de concrete planvorming en de uitvoering.

Subsidiabele activiteiten

1.     Ontwerpprocessen en ontwikkelingskosten, gericht op het specificeren en concretiseren van Drenthe brede thema's. Deze subsidie biedt ondersteuning in het uitwerken en doorvertalen van de thema's tot concrete en uit te voeren plannen.

2.     Zelfstandige projecten die bijdragen aan de doelstelling.

Beoordelingscriteria/voorwaarden

-       Aantoonbare gerichtheid op versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

-       Samenwerking tussen minimaal twee verschillende disciplines waaronder een erkende landschapsarchitect en stedebouwkundige.

-       Leidend tot een concreet ontwerp, waarvan uitvoering gegarandeerd is.

-       Passend binnen het ruimtelijke beleid.

-       Passend binnen gebiedsprogramma's.

Begunstigden

Gemeenten en provincie.

Maximale subsidie bijdrage

50% tot maximaal € 60.000,--. In bijzondere gevallen kan hiervan worden afgeweken.

Aanvragen indienen vóór

Niet van toepassing (regeling is het hele jaar opengesteld).

EU¿bepalingen/communautair toetsingskader

De subsidie die wordt verstrekt in het kader van deze maatregel is geen staatssteun. Het betreft hier geen (begunstiging van) ondernemingen op producties als bedoeld in artikel 87 en verder van het EG¿verdrag.

6.                 Subsidies voor bodem

6.1.              Duurzaam bodemgebruik

6.1.a.           Opstellen bodemvisie

Beleidsmatige criteria

Dit is een opgave van het Rijk aan alle provincies die voortvloeit uit de beleidsbrief Bodem van december 2003 van het Ministerie van VROM. Het Rijk stelt de middelen hiervoor via het ILG beschikbaar.

6.1.b.           Projecten duurzaam bodemgebruik

Beleidsmatige criteria

Het bevorderen van de toegankelijkheid en het gebruik van bodemgegevens teneinde de

functies en het gebruik van de bodem beter te kunnen afstemmen op de aanwezige bodem-kwaliteit(en).

Subsidiabele activiteiten

Pilotprojecten die informatie opleveren voor nog op te stellen provinciale bodemvisie.

Beoordelingscriteria/voorwaarden

De pilots moeten een relatie hebben met het landelijke project BIELLS (Bodem Informatie

Essentieel voor Landelijke en Lokale Sturing). Daarbij wordt de nadruk gelegd op de relatie

tussen het beleidsveld bodem en andere beleidsvelden, één en ander gericht op het bevorderen van de externe beleidsintegratie. Deze pilots moeten informatie opleveren die bijdraagt aan het opstellen van de provinciale bodemvisie.

Begunstigden

Gemeenten, waterschappen, erkende terreinbeheerders. De provincie kan ook zelf door middel van opdrachtverlening inhoud geven aan deze maatregel.

Maximale subsidiebijdrage

100%.

Aanvragen indienen vóór

Niet van toepassing (regeling is het hele jaar opengesteld).

EU¿bepalingen/communautair toetsingskader

De subsidie die wordt verstrekt in het kader van deze maatregel is geen staatssteun. Het betreft hier geen (begunstiging van) ondernemingen of producties als bedoeld in artikel 87 en verder van het EG¿verdrag.

6.2.              Bodemsanering

Vervallen.

6.3.              Waterbodemsanering

Vervallen.

7.                 Subsidies voor water

7.1.              Water bergen en vasthouden

Beleidsmatige criteria

Er worden bijdragen verleend aan de volgende (koepel)projecten:

-       maatregelen binnen convenant Meppelerdiep (w.o. hoefijzer, Dwingelderveld);

-       waterberging Hunzedal (w.o. Tusschenwater);

-       water vasthouden Bargerveen.

Daarnaast is er nog ruimte voor nieuwe initiatieven elders in Drenthe, mits passend binnen de financiële ruimte en ter beoordeling van GS.

Subsidiabele activiteiten

-       Inrichtingsmaatregelen gericht op het bergen en vasthouden van water.

-       Inrichtingsmaatregelen die tot doel hebben hydrologische systemen klimaatbestendig te maken en/of de verdroging te bestrijden.

-       Compenserende maatregelen in de vorm van bijdragen aan functieverandering en betaling van natschade.

Beoordelingscriteria/voorwaarden

-       Er is een uitvoeringsplan beschikbaar en de in het uitvoeringsplan opgenomen projecten dragen bij aan de bestrijding van regionale wateroverlast, het klimaatbestendig maken van watersystemen en/of de verdrogingsbestrijding.

-       De in het uitvoeringsplan opgenomen projecten geeft inzicht in de mate waarin het project bijdraagt aan vasthouden en bergen van water.

-       De in het uitvoeringsplan opgenomen projecten zijn afgestemd met de provincie en de gemeente, dan wel de provincies en de gemeenten op wier grondgebied de in het

uitvoeringsplan opgenomen projecten zullen worden uitgevoerd.

-       De in het uitvoeringsplan opgenomen projecten zijn niet strijdig met het vigerend

provinciaal ruimtelijk beleid (provinciaal omgevingsbeleid maatgevend).

-       Projecten moeten uiterlijk op 31 december 2013 in uitvoering zijn genomen en moeten voor 31 december 2015 zijn afgerond.

Begunstigden

Waterschappen.

Maximale subsidie bijdrage

De maximale subsidiebijdrage is 30%.

Daarbij geldt de volgende indicatieve verdeling.

-     Maatregelen binnen convenant Meppelerdiep (w.o. hoefijzer, Dwingelderveld)  € 1.500.000

-     Waterberging Hunzedal (w.o. Tusschenwater)                                                      € 600.000

-     Water vasthouden Bargerveen                                                                              € 600.000

-     Initiatieven elders in Drenthe                                                                                            pm

Daadwerkelijk toekennen is afhankelijk van de beschikbare financiële ruimte en ter beoordeling van GS, waarbij het provinciaal omgevingsbeleid maatgevend is. Dat zelfde geldt voor het

stellen van nadere prioriteiten.

Aanvragen indienen vóór

Niet van toepassing, regeling is hele jaar opengesteld.

EU¿bepalingen

De subsidie die wordt verstrekt in het kader van deze maatregel is geen staatssteun. Het betreft hier geen (begunstiging van) ondernemingen of producties als bedoeld in artikel 87 en verder van het EG¿verdrag.

7.2.              Synergieprojecten (KRW en WB21)

Beleidsmatige criteria

Er worden bijdragen verleend aan de synergieprojecten zoals opgenomen in de tweede aanpassing van de Bestuursovereenkomst in september 2008. Het betreft de volgende projecten.

-       De Hunze natuurlijk.

-       Ecologisch herstel Drentsche Aa.

-       Beekdal Messchen.

-       Waterberging en natuur Peizer- en Eeldermaden.

-       Koppeling Matsloot-Eelderdiep.

-       Samen over de Reest.

-       Vledder Aa.

Subsidiabele activiteiten

De subsidiabele activiteiten zijn per project opgenomen in de tweede aanpassing van de

Bestuursovereenkomst in september 2008.

Beoordelingscriteria/voorwaarden

-       Er is een uitvoeringsplan beschikbaar en de in het uitvoeringsplan opgenomen projecten dragen bij aan de bestrijding van regionale wateroverlast, het klimaatbestendig maken van watersystemen en/of de verdrogingsbestrijding.

-       De in het uitvoeringsplan opgenomen projecten geeft inzicht in de mate waarin het project bijdraagt aan de prestaties van de verschillende synergieprojecten (zie tweede aanpassing van de Bestuursovereenkomst in september 2008).

-       De in het uitvoeringsplan opgenomen projecten zijn afgestemd met de provincie en de gemeente, dan wel de provincies en de gemeenten op wier grondgebied de in het

uitvoeringsplan opgenomen projecten zullen worden uitgevoerd.

-       De in het uitvoeringsplan opgenomen projecten zijn niet strijdig met het vigerend

provinciaal ruimtelijk beleid (provinciaal omgevingsbeleid maatgevend).

Begunstigden

Waterschappen en gemeenten.

Maximale subsidie bijdrage

Voor de synergieprojecten zoals opgenomen in de tweede aanpassing van de Bestuurs-overeenkomst in september 2008 is het maximum subsidiebedrag opgenomen in de Bestuursovereenkomst.

Aanvragen indienen vóór

Niet van toepassing, regeling is hele jaar opengesteld.

EU¿bepalingen

De subsidie die wordt verstrekt in het kader van deze maatregel is geen staatssteun. Het betreft hier geen (begunstiging van) ondernemingen of producties als bedoeld in artikel 87 en verder van het EG¿verdrag.

7.3.              Grondwater

Beleidsmatige criteria

Projecten gericht op een lagere belasting van het grondwater met ongewenste stoffen kunnen alleen in de grondwaterbeschermingsgebieden worden uitgevoerd. Demonstratie- of pilot-projecten gericht op het beschermen van de grondwatervoorraad in de toekomst kunnen breder worden toegepast.

Subsidiabele activiteiten

a.     Investeringen in emissiearme bemestingstechnieken.

b.     Investeringen in nieuwe technieken gericht op vermindering van verliezen en gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen of toepassing van mechanische onkruidbestrijding.

c.     Pilotprojecten gericht op het beschermen van de grondwatervoorraad in de toekomst.

Beoordelingscriteria/voorwaarden

-       Projecten van agrariërs zijn alleen subsidiabel als het gaat om een extra vermindering van de emissie bovenop de wettelijke verplichting. Er mag geen sprake zijn van (mede)-financiering uit het convenant tussen LTO en waterleidingbedrijf.

-       Activiteiten moeten een innovatief karakter hebben en/of een voorbeeldfunctie hebben en/of overdraagbaar zijn op andere bedrijven.

-       Pilotprojecten voor het beschermen van de grondwatervoorraad in de toekomst moeten kunnen rekenen op de steun van het waterleidingbedrijf, de provincie en het(de) waterschap(pen).

Begunstigden

Waterschappen, drinkwaterleidingbedrijven en agrariërs. De provincie kan zelf ook door middel van opdrachtverlening inhoud geven aan deze maatregel.

Maximale subsidiebijdrage

60%.

Aanvragen indienen vóór

Niet van toepassing (regeling is het hele jaar opengesteld).

EU¿bepalingen/communautair toetsingskader

In aanvulling op vorenstaande voorwaarden is het volgende in het kader van deze maatregel van toepassing.

1.     Kosten van niet-productieve investeringen kunnen tot de maximale subsidiebijdrage zoals hiervoor is aangegeven worden vergoed.

2.     Indien aan landbouwers subsidie wordt verstrekt voor de instandhouding van traditionele landschappen geschiedt dit met inachtneming van artikelen 4, 5 en 15 van de verordening (EG), nummer 1857/2006, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG¿verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouw-producten produceren, waarbij 100% van de werkelijk gemaakte kosten kunnen worden vergoed.

3.     Indien subsidie wordt verstrekt aan landbouwers die niet valt onder de hiervoor onder 1 en 2 genoemde categorieën wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van de verordening (EG), nummer 1860/2004, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG¿verdrag op de minimis-steun in de landbouwsector en de visserijsector.

4.     Indien subsidie wordt verstekt aan ondernemers niet zijnde landbouwers geschiedt dit met inachtneming van artikelen 4 en 5 van de verordening (EG), nummer 70/2001, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG¿verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote bedrijven.

5.     Indien subsidie wordt verstekt aan ondernemers niet zijnde landbouwers en de subsidie valt niet onder de hiervoor genoemde categorieën 1 of 4 geschiedt dit met inachtneming van de verordening (EG), nummer 1998/2006, betreffende de toepassing van de

artikelen 87 en 88 van het EG¿verdrag op de minimis-steun.

8.                 Subsidies voor sociaal-economische vitalisering

Naast de ondergenoemde beleidsmatige criteria moeten subsidieaanvragen voldoen aan de

beleidsregel Sociaal Economische Vitalisering, vast te stellen door GS medio januari 2010.

8.1.              Stimulering en verbreding van de plattelandseconomie

Beleidsmatige criteria

Het beleidskader wordt gevormd door de Strategische Agenda voor Noord¿Nederland 2007¿2013. Activiteiten hebben het volgende tot doel.

a.     Diversificatie naar niet-agrarische activiteiten (gericht op landbouwbedrijven). Prioriteit hierbij hebben activiteiten gericht op verbreding van landbouwbedrijven in relatie tot natuur en recreatie en toerisme in heel Drenthe. Zuidoost¿Drenthe, waar diversificatie van de

plattelandseconomie gericht is op het brede scala aan maatregelen, is prioritair gebied.

b.     Oprichting en ontwikkeling van ondernemingen (gericht op niet-landbouwbedrijven). Bij

deze doelstelling heeft de ondersteuning van micro-ondernemingen in Zuidoost¿Drenthe prioriteit, waarbij het gaat om het stimuleren van samenwerking, kennis en innovatie.

Subsidiabele activiteiten

Zie onder EU¿bepalingen.

Beoordelingscriteria/voorwaarden

Zie onder EU¿bepalingen.

Begunstigden

Zie onder EU¿bepalingen.

Maximale subsidiebijdrage

50%.

Aanvragen indienen vóór

Niet van toepassing (regeling is het hele jaar opengesteld).

EU¿bepalingen/communautair toetsingskader

Voor subsidiering vanuit het pMJP kan voor dit onderdeel gebruik worden gemaakt van de

middelen uit het POP2, mits ten minste aan de in maatregel 311 of 312, Diversicatie naar niet-agrarische activiteiten respectievelijk Steun voor de oprichting en ontwikkeling van micro-ondernemingen, vermelde voorwaarden voor subsidieverstrekking is voldaan. Voor zover de in dit onderdeel opgenomen criteria afwijken van de voorwaarden, zoals opgenomen in maat-

regel 311 of 312, worden de bovenstaande criteria bij de toekenning van steun in het kader van maatregel 311 of 312 alleen meegenomen, voor zover deze criteria strikter zijn dan of aan-vullend zijn op de voorwaarden in maatregel 311 of 312.

In Zuidoost¿Drenthe zijn de maatregelen 413, De leefkwaliteit op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie, 421, Uitvoering van samenwerkingsprojecten en 431, Beheer van de plaatselijke groep, verwerving van vakkundigheid en de dynamisering van het gebied, ook van toepassing.

Alle staatssteun toegekend in het kader van deze maatregelen aan anderen dan landbouwers, zal in overeenstemming zijn met de de¿minimis¿regeling zoals vastgesteld bij verordening (EG) nummer 1998/2006.

8.2.              Verbetering van de leefbaarheid in plattelandsgebieden

Beleidsmatige criteria

Het Europees Plattelands ontwikkelingsprogramma, POP2, met name as 3, de fiches 321, 322 en 323 vormt het beleidsmatig criterium voor dit programma. Daarnaast zijn van toepassing de provinciale Sociale Agenda "Sociaal doe je niet alleen" 2009-2012, de provinciale Culturele en Museale Agenda "Cultuur als magneet" 2009-2012, het Cultuurhistorisch Kompas en de Nota Landschap.

Subsidiabele activiteiten

a.     zie onder EU¿bepalingen..

b.     Het ontwikkelen en uitvoeren van lokale plannen voor landschap en cultuurhistorie, waarmee kleinschalige projecten kunnen worden gerealiseerd op het gebied van landschap, cultuurhistorie, archeologie, bos, natuur en recreatieve voorzieningen.

c.     Het ondersteunen van plannen die voortkomen uit de integrale gebiedsontwikkeling in

Frederiksoord en Veenhuizen.

Beoordelingscriteria/voorwaarden

Zie onder EU¿bepalingen.

Begunstigden

Zie onder EU¿bepalingen.

Voor de activiteiten onder b

Gemeenten.

Voor de activiteiten onder c

Rechtspersonen.

Maximale subsidiebijdrage

50%.

Voor de activiteiten onder b

67%.

Voor de activiteiten onder c

75%.

Aanvragen indienen vóór

Niet van toepassing (regeling is het hele jaar opengesteld).

EU¿bepalingen/communautair toetsingskader

Voor subsidiering vanuit het pMJP kan voor dit onderdeel gebruik worden gemaakt van de

middelen uit het POP2, mits ten minste aan de in maatregel 321, 322, 323, of 341, Basis-voorzieningen voor de economie en de plattelandsbevolking, respectievelijk Dorpsvernieuwing en ontwikkelingen,respectievelijk Instandhouding en opwaardering van het landelijk erfgoed, respectievelijk Verwerving van vakkundigheid en dynamisering met het oog op de opstelling en de uitvoering van een plaatselijke ontwikkelingsstrategie, vermelde voorwaarden voor subsidie-verstrekking is voldaan.

Voor zover de in dit onderdeel opgenomen criteria afwijken van de voorwaarden, zoals opgenomen in maatregel 321, 322, 323, of 341, worden de bovenstaande criteria bij de toekenning van steun in het kader van maatregel 321, 322, 323 of 341, alleen meegenomen, voor zover deze criteria strikter zijn dan of aanvullend zijn op de voorwaarden in maatregel 321, 322, 323 of 341.

In Zuidoost-Drenthe zijn de maatregelen 413, De leefkwaliteit op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie, 421, Uitvoering van samenwerkingsprojecten en 431, Beheer van de plaatselijke groep, verwerving van vakkundigheid en de dynamisering van het gebied, ook van toepassing.

Alle staatssteun toegekend in het kader van deze maatregelen aan anderen dan landbouwers, zal in overeenstemming zijn met de de¿minimis¿regeling zoals vastgesteld bij verordening (EG) nummer 1998/2006.

8.3.              Impuls sociaal-economische vitalisering

Beleidsmatige criteria

Eén van de prioriteiten van het pMJP is het versterken van de sociaal-economische vitaliteit van het platteland. De provincie wil bevorderen dat gemeenten mede betrokken worden bij de uitwerking van deze prioriteit. Juist op lokaal niveau ontstaan immers vele initiatieven die helpen om de vitaliteit van dorpen te versterken. Bij sommige van deze initiatieven is aanvullende

financiële ondersteuning gewenst, zonder dat dit leidt tot ingewikkelde, langdurige procedures die niet in verhouding staan tot de omvang van het project. Om deze reden ondersteunt de

provincie dergelijke initiatieven met een financiële bijdrage.

Flexibiliteit en eenvoud in de uitvoering staat voorop: dat betekent onder meer het volgende:

-       Voorstellen kunnen zowel individuele projecten, als koepelprojecten, respectievelijk

programma's betreffen. Bij voorkeur wordt eens per jaar een samenhangend voorstel

ingediend, waarop één beschikking wordt afgegeven.

-       Projecten worden zodanig beschreven, dat duidelijk wordt dat aan de beoordelingscriteria en financiële randvoorwaarden wordt voldaan.

-       Voorstellen mogen meerjarig zijn (met inachtneming van de jaarlijks beschikbare

budgetten).

Subsidiabele activiteiten/Beoordelingscriteria

-       Projecten leveren op korte of lange termijn een positieve bijdrage aan de leefbaarheid en/of de economische versterking van het dorp c.q. de regio;

-       Er is sprake van een breed draagvlak bij de inwoners van het dorp of de regio; initiatiefnemers en/of betrokkenen zijn actief betrokken bij de realisatie. Eigen inzet van uren is een pré;

-       Afdekking van exploitatietekorten behoort nadrukkelijk niet tot de mogelijkheden. Bij investeringen in voorzieningen moet sprake zijn van een exploitatieplan en een onderhoudsplan. Het resultaat van het project moet duurzaam zijn, dat wil zeggen niet op langere

termijn "in verval" raken;

-       Projecten die ook via het POP¿programma kunnen worden gefinancierd, komen slechts in aanmerking indien de subsidiabele kosten minder dan € 50.000,-- bedragen.

Begunstigden

Gemeenten, (samenwerkingsverbanden van) natuurlijke en rechtspersonen, niet zijnde individuele ondernemers.

Maximale subsidiebijdrage

50%, tot een maximum van € 25.000,-- per project.

De bijdrage van gemeenten bedraagt minimaal 25% van de subsidiabele kosten.

Zelfwerkzaamheid mag tot een maximum van 10% worden opgevoerd binnen de totale

subsidiabele kosten.

Aanvragen indienen vóór

Niet van toepassing (regeling is het hele jaar opengesteld).

EU¿bepalingen/communautair toetsingskader

De subsidie die wordt verstrekt in het kader van deze maatregel is geen staatssteun. Het betreft hier geen (begunstiging van) ondernemingen of producties als bedoeld in artikel 87 en verder van het EG¿verdrag.

9.                 Bijlagen

9.1.              Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap

1.  Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 (begripsbepalingen)

In deze subsidieregeling wordt verstaan onder:

a. agrarisch beheerpakket: in bijlage 3, onderdeel B, van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer beschreven pakket, bestaande uit instapeisen, beheereisen en, voor zover in het betreffende agrarische beheerpakket opgenomen, administratieve of aanvullende verplichtingen;

b. ambitiekaart: kaart als bedoeld in artikel 7;

c. beheerpakket landschap: in bijlage 6, onderdeel B, van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer beschreven pakket, bestaande uit instap- en beheereisen;

d. beheertype: een agrarisch beheerpakket, een beheerpakket landschap, een landschapselement of een natuurbeheertype;

e. DLG: de Dienst Landelijk Gebied van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

f. functieverandering: het omzetten van landbouwgrond naar natuurterrein;

g. gecertificeerde begunstigde: begunstigde als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel k, van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer, met dien verstande dat voor de toepassing van de in artikel 5, onderdeel a, van de onderhavige regeling opgenomen uitzondering onder gecertificeerde begunstigde mede wordt verstaan Staatsbosbeheer, mits zij beschikt over een geldig certificaat natuurbeheer, fgegeven door Gedeputeerde Staten;

h. investeringsplan: plan bedoeld in artikel 10, eerste lid;

i. investeringssubsidie: subsidie als bedoeld in artikel 8;

j. landbouwactiviteit: activiteit als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van de Europese Unie van 19 januari 2009 tot aststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PbEU L 30);

k. landbouwer: natuurlijke persoon of rechtspersoon die, dan wel een samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat, een landbouwactiviteit uitoefent;

l. landbouwgrond: binnen de provincie gelegen stuk grond waarop een landbouwactiviteit wordt uitgevoerd, niet zijnde gronden als bedoeld in onderdeel r of andere gronden met als hoofdfunctie natuur;

m. landschapselement: in bijlage 6, onderdelen A.1 of A.2, van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer opgenomen onderdeel van het landschap;

n. minister: de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

o. natuurbeheerplan: plan als bedoeld in artikel 2.1 van de Subsidieverordening natuuren landschapsbeheer;

p. natuurbeheertype: in bijlage 1, tweede kolom, van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer opgenomen soort natuur zoals nader beschreven in de Index Natuur en Landschap;

q. natuurkwaliteit: op de ambitiekaart van het natuurbeheerplan aangegeven gewenst kwaliteitsniveau van het beheertype, gebaseerd op de Index Natuur en Landschap;

r. natuurterrein: binnen de provincie gelegen grond met als hoofdfunctie natuur, die ingevolge artikel 2.1, tweede lid, onderdeel a, van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer is begrensd, alsmede gronden waarvoor een subsidie functieverandering als bedoeld in artikel 15 van de onderhavige regeling is verstrekt;

s. plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013: Nederlands plattelandsontwikkelingsprogramma als bedoeld in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1698/2005;

t. realisatieplan: plan als bedoeld in artikel 17, vierde lid;

u. subsidie functieverandering: subsidie als bedoeld in artikel 15;

Artikel 2 (subsidieplafond en openstelling)

1. Gedeputeerde Staten kunnen een subsidieplafond vaststellen voor de investeringssubsidies, bedoeld in artikel 8, alsmede een subsidieplafond voor de subsidie functieverandering, bedoeld in artikel 15. Gedeputeerde Staten kunnen daarbij uitsluiten:

a. bepaalde gebieden;

b. bepaalde categorieën van aanvragers;

c. bepaalde investeringssubsidies, al dan niet voor bepaalde beheertypen;

d. het verstrekken van een subsidie functieverandering voorzover die subsidie voorafgaat aan:

i. de realisatie van een op grond van onderdeel c uitgeslotennatuurbeheertype, ongeacht of die realisatie plaats zou hebben gevonden naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, of een realisatieplan als bedoeld in artikel 17, vierde lid;

ii. de realisatie en bescherming van een op grond van onderdeel c uitgesloten landschapselement, ongeacht of die realisatie en bescherming plaats zou hebben gevonden naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, of een realisatieplan als bedoeld in artikel 17, vierde lid.

2. Gedeputeerde Staten kunnen een openstellingsperiode vaststellen voor het indienen van een aanvraag investeringssubsidie of een subsidie functieverandering. Een dergelijk besluit wordt uiterlijk zes weken voor aanvang van de openstellingsperiode bekend gemaakt in het Provinciaal Blad.

3. Als op grond van het tweede lid besloten is een openstellingsperiode te hanteren en op grond van het eerste lid tevens een subsidieplafond wordt vastgesteld, wordt het besluit waarin het subsidieplafond wordt vastgesteld uiterlijk zes weken voor aanvang van de openstellingsperiode bekend gemaakt in het Provinciaal Blad.

Artikel 3 (rangschikking: volgorde van ontvangst)

1. Aanvragen worden afgehandeld in volgorde van ontvangst.

2. Als Gedeputeerde Staten een subsidieplafond hebben vastgesteld rangschikken zij per subsidieplafond aanvragen tot subsidieverlening met dezelfde ontvangstdatum door loting voor zover op die datum het subsidieplafond wordt overschreden.

3. Volgens de rangschikking, bedoeld in het tweede lid, komt de hoogst gerangschikte aanvraag het eerst voor subsidie in aanmerking.

4. Als een aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten onvolledig is, wordt de anvraag voor de toepassing van het eerste lid geacht te zijn ontvangen op de datum waarop eerste indiening heeft plaatsgehad plus het aantal dagen tussen de dag dat de aanvrager op grond van artikel 4:5 Awb op de hoogte is gesteld van de onvolledigheid van de aanvraag en de dag waarop gedeputeerde staten de ontbrekende gegevens en bescheiden hebben ontvangen.

5. Indien Gedeputeerde Staten een openstellingsperiode hebben vastgesteld, zijn het eerste tot en met vierde lid van overeenkomstige toepassing voor de afhandeling van aanvragen die in dezelfde openstellingsperiode zijn ontvangen.

6. Gedeputeerde Staten kunnen met gecertificeerde begunstigden afspraken maken over meerjarige subsidieplafonds voor elke gecertificeerde begunstigde. Dergelijke afspraken worden vastgelegd in een door Gedeputeerde Staten en de gecertificeerde begunstigde te ondertekenen overeenkomst. Aanvragen binnen meerjarenovereenkomsten worden behandeld voor zover de aanvragen binnen de in de meerjarenovereenkomst gestelde kaders passen. Het tweede en derde lid zijn op deze aanvragen niet van toepassing.

Artikel 4 (indiening aanvraag)

Als een aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend door een gemachtigde gaat de aanvraag vergezeld van een bewijs van machtiging.

Artikel 4a (beslistermijn)

1. Gedeputeerde Staten beslissen binnen dertien weken op een aanvraag. De beslissing kan éénmaal met ten hoogste dertien weken worden verdaagd.

2. In afwijking van het eerste lid beslissen Gedeputeerde Staten binnen zesentwintig weken op een aanvraag als bedoeld in artikel 8, vierde lid. De beslissing kan éénmaal met ten hoogste zesentwintig weken worden verdaagd.

Artikel 5 (uitsluitingen begunstigden)

Een investeringssubsidie en een subsidie functieverandering wordt niet verstrekt aan:

a. publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van investeringssubsidies aan Staatsbosbeheer;

b. rechtspersonen die de waterwinning als doelstelling hebben;

c. privaatrechtelijke rechtspersonen die kennelijk zijn opgericht ten behoeve van het eheer van grond of water, waarvan de eigendom geheel of gedeeltelijk berust bij de rechtspersonen, bedoeld in de onderdelen a en b.

Artikel 6 (anti-cumulatie)

1. Als voor de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd subsidie is verstrekt door Gedeputeerde Staten op grond van een andere regeling of door andere overheden, waardoor het totaal aan subsidie voor de betreffende activiteit meer bedraagt dan:

a. de werkelijke kosten die de activiteiten met zich meebrengen;

b. de maximale vergoeding die op grond van Europese voorschriften mag worden gegeven, of

c. de maximale vergoeding die op grond van het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 mag worden gegeven, wordt de subsidie op grond van deze regeling zoveel lager vastgesteld als noodzakelijk is om betaling boven de werkelijke kosten dan wel de hiervoor bedoelde maxima te voorkomen.

2. De aanvrager verklaart op het door of namens Gedeputeerde Staten vast te stellen aanvraagformulier óf en zo ja welke andere subsidies als bedoeld in het eerste lid hij voor de betreffende activiteit ontvangt en door wie die subsidies worden verstrekt.

Artikel 6a (communautaire richtsnoeren voor staatssteun)

1. Subsidies als bedoeld in de artikelen 8 en 15 worden slechts verstrekt voor zover die verstrekking geschiedt in overeenstemming met punt 16, vierde alinea, van de Communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector 2007-2013 (Pb 2006/C 319/01). 2. Aanvragen voor subsidies als bedoeld in artikel 8, tweede lid, en het derde lid, onderdeel b, kunnen niet worden ingediend na 31 oktober 2013 indien de investering gericht is op een agrarisch beheerpakket, opgenomen in bijlage 3, onderdeel A.2, onderscheidenlijk een beheerpakket landschap, opgenomen in bijlage 6, onderdeel

B.2, van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer.

3. Aanvragen voor subsidies als bedoeld in artikel 8, eerste lid, het derde lid, onderdeel a, en het vierde lid, alsmede artikel 15 kunnen niet worden ingediend na 31 oktober 2017.

Artikel 6b (bewaren subsidiedocumenten)

Een ontvanger van een subsidie bewaart alle documenten inzake een aan hem op grond van deze regeling verstrekte subsidie gedurende een periode van ten minste vijf jaar nadat de betreffende subsidie geheel is vastgesteld.

Hoofdstuk 2 Ambitiekaart

Artikel 7 (ambitiekaart)

Gedeputeerde Staten stellen ten behoeve van de uitvoering van deze regeling een ambitiekaart met een topografische ondergrond van ten hoogste 1:10.000 vast als onderdeel van het natuurbeheerplan, waarop:

a. de begrenzing is vastgelegd van alle bestaande en nog te realiseren natuur waarvoor Gedeputeerde Staten een subsidie als bedoeld in artikel 8 of artikel 15 willen verstrekken;

b. binnen deze begrenzing de natuurkwaliteit van alle bestaande en nog te realiseren natuur is getypeerd conform de Index Natuur en Landschap.

Hoofdstuk 3 Investeringssubsidie natuur en landschap

Artikel 8 (grondslag subsidie)

1. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een investeringssubsidie verstrekken voor éénmalige investeringen in een natuurterrein die, door middel van éénmalige inrichtingsmaatregelen, rechtstreeks de fysieke condities of kenmerken van het desbetreffende natuurterrein wijzigen met als doel:

a. de realisatie van een natuurbeheertype op grond die een functieverandering heeft ondergaan;

b. de realisatie en bescherming van een landschapselement op grond die een functieverandering heeft ondergaan;

c. de verhoging van de natuurkwaliteit van het bestaande natuurbeheertype;

d. de verhoging van de natuurkwaliteit van het bestaande landschapselement, of

e. de omzetting van een natuurterrein met een bestaand natuurbeheertype in een natuurterrein met een overeenkomstig de ambitiekaart gewenst natuurbeheertype te realiseren.

2. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een investeringssubsidie verstrekken voor éénmalige investeringen in landbouwgrond die, door middel van éénmalige inrichtingsmaatregelen, rechtstreeks de fysieke condities of kenmerken van de desbetreffende landbouwgrond wijzigen met als doel de realisatie van een agrarisch beheerpakket.

3. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een investeringssubsidie verstrekken voor énmalige investeringen met als doel:

a. de realisatie en bescherming van een binnen een natuurterrein gelegen landschapselement waarbij geen functieverandering hoeft plaats te vinden, of

b. de realisatie en bescherming van een buiten een natuurterrein gelegen beheerpakket landschap.

4. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een investeringssubsidie verstrekken voor een programma van éénmalige investeringen dat is gericht op investeringen in natuurterreinen die één of meerdere van de in het eerste lid of het derde lid, onderdeel a, bedoelde doelen hebben.

Artikel 9 (begunstigden)

1. Een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, kan worden verstrekt aan:

a. Een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zeggenschap heeft over het natuurterrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd, krachtens:

i. eigendom;

ii. erfpacht;

iii. recht van beklemming;

iv. artikel 45 van de Wet inrichting landelijk gebied, of

v. een plan van tijdelijk gebruik als bedoeld in artikel 189 van de Landinrichtingswet zoals die wet tot 1 januari 2007 gold;

b. rechtspersoonlijkheid bezittende samenwerkingsverbanden van natuurlijke ersonen of rechtspersonen als bedoeld in onderdeel a.

2. Een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, tweede lid, kan worden verstrekt aan een landbouwer die de landbouwgrond waarvoor subsidie wordt aangevraagd beheert krachtens een zakelijk recht of een persoonlijk recht.

3. Een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel a, kan worden verstrekt aan de in het eerste lid van het onderhavige artikel bedoelde personen en samenwerkingsverbanden.

4. Een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel b, kan worden verstrekt aan de in het tweede lid van het onderhavige artikel bedoelde landbouwers.

5. Een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, vierde lid, kan worden verstrekt aan een gecertificeerde begunstigde welke in zijn kwaliteitshandboek het onderdeel projecten heeft opgenomen en daarvoor mede is gecertificeerd door Gedeputeerde Staten.

6. Indien een in het eerste lid, onderdeel a, onder i. tot en met v., van het onderhavige artikel bedoelde titel, onderscheidenlijk een in het tweede lid van het onderhavige artikel bedoeld zakelijk of persoonlijk recht, is belast met of afgeleid van een ander recht, kan slechts een investeringssubsidie worden verstrekt voor zover dat andere recht geen afbreuk doet aan de mogelijkheid de inrichtingsmaatregelen uit te voeren.

Artikel 9a (uitsluitingen)

1. Een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdelen c en e, wordt niet verstrekt voor zover op het natuurterrein nog verplichtingen rusten op grond  van:

a. hoofdstuk 4 van de Subsidieregeling natuurbeheer Drenthe;

b. hoofdstuk 4 van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister, of

c. hoofdstuk 3 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Drenthe, tenzij de inrichtingsmaatregelen niet van dien aard zijn dat de instandhouding van het bestaande natuurbeheertype door die maatregelen onmogelijk wordt.

2. Een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel d, wordt niet verstrekt voor zover op het landschapselement nog verplichtingen rusten op grond van:

a. hoofdstuk 8 van de Subsidieregeling natuurbeheer;

b. hoofdstuk 8 van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister, of

c. afdeling 5.1.2 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer,

tenzij de inrichtingsmaatregelen niet van dien aard zijn dat de instandhouding van

het bestaande landschapselement door die maatregelen onmogelijk wordt.

3. Een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, tweede lid, wordt niet verstrekt voor zover op de landbouwgrond nog verplichtingen rusten op grond van:

a. hoofdstuk 5 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Drenthe, of

b. hoofdstuk 4 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister.

4. Een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel a, wordt niet verstrekt voor zover op het natuurterrein nog verplichtingen rusten op grond van:

a. hoofdstuk 4 van de Subsidieregeling natuurbeheer Drenthe, of

b. hoofdstuk 4 van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister.

5. Een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel b, wordt niet verstrekt voor zover op het beheerpakket landschap nog verplichtingen rusten op grond van:

a. hoofdstuk 5 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Drenthe;

b. hoofdstuk 4 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister;

c. de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden, of

d. de Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland.

Artikel 9b (prétoets)

1. Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat een aanvraag voor een investeringssubsidie pas kan worden ingediend indien die aanvraag vergezeld gaat van een positief préadvies van de DLG omtrent de wenselijkheid, alsmede de efficiëntie en effectiviteit, van de voorgestelde investering.

2. Een aanvraag voor een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, of het vierde lid van dat artikel ten behoeve van landbouwgrond die op de ambitiekaart is opgenomen onder de aanduiding N00 of N00.01, kan pas worden ngediend indien:

a. de begunstigde schriftelijk bij Gedeputeerde Staten aangeeft welk natuurbeheertype hij voornemens is op het betreffende natuurterrein te realiseren. De grenzen van het betreffende natuurterrein worden op een bijgevoegde kaart aangegeven;

b. Gedeputeerde Staten hebben ingestemd met de realisatie van dat natuurbeheertype op het betreffende natuurterrein, én

c. de ambitiekaart door Gedeputeerde Staten is aangepast zodat de realisatie van het natuurbeheertype op dat natuurterrein in overeenstemming is met het natuurbeheerplan.

3. De onderdelen a tot en met c van het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing indien een aanvraag voor een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel e, of het vierde lid van dat artikel wordt ingediend ten behoeve van een natuurterrein dat op de ambitiekaart is opgenomen onder de aanduiding N00 of N00.01.

Artikel 10 (aanvraag subsidie)

1. Een aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van een investeringsplan bestaande uit:

a. een beschrijving van de uitgangssituatie;

b. een vermelding welk van de in artikel 8 bedoelde investeringsdoelen het betreft;

c. een omschrijving van de te treffen inrichtingsmaatregelen;

d. de oppervlakte waarop de maatregelen zullen worden uitgevoerd;

e. de motivering voor het treffen van de maatregelen;

f. de met de maatregelen beoogde eindsituatie van het terrein, waarbij minimaal het beoogde beheertype en de oppervlakte daarvan wordt aangegeven;

g. een beschrijving van de in stand te houden, te verbeteren, aan te leggen, of te verwijderen wegen en paden

h. een tijdplanning waarbinnen de inrichtingsmaatregelen worden gerealiseerd

i. een gespecificeerde begroting

j. één of meerdere topografische kaarten met een schaal van ten hoogste 1:10.000 waarop de grenzen van het natuurterrein, de landbouwgrond, het landschapselement of het beheerpakket landschap waarvoor de subsidie wordt aangevraagd is aangegeven;

2. Indien dit nodig is voor de beoordeling van de aanvraag kunnen Gedeputeerde Staten de aanvrager om aanvullende informatie vragen.

3. Onverminderd artikel 9, zesde lid, gaat een aanvraag tot verlening van een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8 vergezeld van een verklaring van geen bezwaar van:

a. de eigenaar van het betreffende natuurterrein, de landbouwgrond, het landschapselement of het beheerpakket landschap, én, in voorkomend geval,

b. de erfpachter van het betreffende natuurterrein, de landbouwgrond, het landschapselement of het beheerpakket landschap, indien de aanvrager een ander is dan de eigenaar. Onderdeel b is niet van toepassing indien de aanvraag wordt ingediend door de erfpachter, bedoeld in dat onderdeel.

4. Een aanvraag tot subsidieverlening voor een investeringssubsidie door een begunstigde als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, onder v., of een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, waar een hiervoor bedoelde begunstigde deel van uitmaakt, dient voor het betreffende natuurterrein tevens vergezeld te gaan van een overeenkomst met de Landinrichtingscommissie.

5. In afwijking van het eerste lid gaat een aanvraag tot verlening van een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, vierde lid, vergezeld van:

a. een lijst van de natuurterreinen of landschapselementen ten behoeve waarvan e bedoelde investeringen worden verricht;

b. een vermelding per natuurterrein of landschapselement op welke natuurbeheertype of landschapselement de investeringen betrekking hebben;

c. een vermelding per natuurterrein welk van de in artikel 8, eerste lid, bedoelde investeringsdoelen het betreft;

d. een vermelding van de natuurterreinen waarop een investering als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel a, betrekking heeft;

e. een vermelding per natuurterrein of landschapselement van de oppervlakte waarop de investeringen betrekking hebben;

f. een vermelding per natuurterrein of landschapselement van de hoogte van de investering;

g. een vermelding van de looptijd van het totale programma van éénmalige investering en per natuurterrein of landschapselement de spreiding van de verschillende investeringen binnen die looptijd;

h. één of meerdere elektronische kaarten met daarop de buitengrenzen van het natuurterrein of het landschapselement waarvoor de investeringssubsidie wordt aangevraagd. Gedeputeerde Staten kunnen nadere technische specificaties vaststellen waaraan de in de eerste volzin bedoelde kaarten moeten voldoen.

Artikel 11 (subsidievoorwaarden)

1. Een investeringssubsidie kan worden verleend indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. de betreffende maatregelen in het investeringsplan, onderscheidenlijk het programma van éénmalige investeringen, dragen naar het oordeel van Gedeputeerde Staten bij aan de realisatie van het op basis van artikel 10, eerste lid, onderdeel b, onderscheidenlijk artikel 10, vijfde lid, onderdeel c,

omschreven en in artikel 8 bedoelde investeringsdoel;

b. het op basis van artikel 10, eerste lid, onderdeel b, onderscheidenlijk artikel 10, vijfde lid, onderdeel c, omschreven en in artikel 8 bedoelde investeringsdoel is in overeenstemming met het natuurbeheerplan zoals dat uiterlijk zes weken vóór de datum van aanvraag van de betreffende subsidie gold;

c. de maatregelen die het investeringsplan, onderscheidenlijk het programma van éénmalige investeringen, beschrijft realiseren deze omzetting, verhoging van de kwaliteit, realisatie of aanleg als vermeld in onderdeel a efficiënt en effectief;

d. de inrichtingsmaatregelen zijn niet uitgevoerd vóórdat een beslissing op de aanvraag voor investeringssubsidie is genomen;

e. de inrichtingsmaatregelen leiden tot:

i. een natuurbeheertype dat voldoet aan de betreffende eisen zoals opgenomen in de Index Natuur en Landschap;

ii. een agrarisch beheerpakket, beheerpakket landschap of landschapselement dat voldoet aan de betreffende instapeisen zoals opgenomen in de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer.

2. Onverminderd het eerste lid kan een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8 slechts worden verleend indien de aanvrager schriftelijk verklaart ten minste zes jaar na afronding van de inrichtingsmaatregelen, bedoeld in het eerste lid, beheer gericht op de instandhouding van het natuurbeheertype of het landschapselement, dan wel de uitvoering van een agrarisch beheerpakket of beheerpakket landschap, te blijven voeren. Deze verplichting vervalt voor zover hij voor die instandhouding onderscheidenlijk uitvoering een corresponderende subsidie op grond van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer heeft aangevraagd en ontvangt.

De subsidieaanvraag op basis van de voornoemde verordening wordt ingediend in de eerstvolgende openstellingsperiode na het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling, bedoeld in artikel 14c.

3. Indien een subsidieontvanger subsidie ontvangt op grond van een aanvraag als bedoeld in het tweede lid, tweede volzin, en de beschikking tot subsidieverlening wordt ingetrokken omdat de subsidieontvanger toerekenbaar niet voldaan heeft aan de subsidieverplichtingen, dan is voor de resterende periode de in het tweede lid, eerste volzin, bedoelde instandhoudings- respectievelijk uitvoeringsplicht weer van toepassing tot de termijn van zes jaar na afronding van de inrichtingsmaatregelen is verstreken.

Artikel 12 (subsidieverplichtingen)

De ontvanger van een investeringssubsidie:

a. realiseert de investering conform het goedgekeurde investeringsplan onderscheidenlijk het goedgekeurde programma van éénmalige investeringen;

b. brengt jaarlijks een schriftelijk verslag uit aan Gedeputeerde Staten over de inhoudelijke en financiële voortgang van de activiteiten, tenzij alle inrichtingsmaatregelen binnen één jaar zijn afgerond.

Artikel 13 (subsidiabele en niet subsidiabele kosten)

1. De volgende kosten komen, inclusief BTW voor zover verrekening niet mogelijk is, in aanmerking voor subsidie:

a. kosten voor het door derden laten opstellen van het investeringsplan;

b. maatregelen voor herstel of aanleg van landschappelijke elementen;

c. maatregelen gericht op de wijziging van de waterhuishouding;

d. grondverzet;

e. het plaatsen van een raster;

f. afvoer van grond;

g. de verwijdering van opstallen;

h. de verwijdering van begroeiing en beplanting;

i. maatregelen tot wijziging van de feitelijke bereikbaarheid van een natuurterrein, waaronder in ieder geval is begrepen de aanleg of het herstel van wegen en paden;

j. overige maatregelen voorzover noodzakelijk in verband met de desbetreffende investering;

2. De volgende kosten komen niet in aanmerking voor subsidie:

a. kosten voor de verwijdering van bodemverontreiniging of afval;

b. kosten voor de bouw van opstallen;

c. kosten voor de aanschaf van machines;

d. kosten voor de aanschaf of plaatsing van recreatieve voorzieningen;

e. kosten voor de aanleg van parkeergelegenheid;

f. kosten voor het wegwerken van achterstallig onderhoud;

g. kosten voor de aanschaf van materialen, anders dan ten behoeve van het treffen van maatregelen als bedoeld in het eerste lid;

h. kosten verband houdend met de uitvoering van wettelijke verplichtingen of een bestaand(e) (publiekrechtelijk) convenant, regeling of afspraak.

Artikel 14 (hoogte investeringssubsidie)

1. Alleen de werkelijk gemaakte kosten zijn subsidiabel.

2. De subsidie is maximaal 95% van de subsidiabele kosten.

3. Gedeputeerde Staten kunnen, in afwijking van de voorgaande leden, een maximum bedrag aan subsidiabele kosten per hectare vaststellen.

Artikel 14a (beschikking tot subsidieverlening)

Een beschikking tot verlening van een investeringssubsidie vermeldt in elk geval:

a. in hoeverre het investeringsplan in uitvoering kan worden genomen;

b. het bedrag waarop de investeringssubsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, en

c. de tijdplanning waarbinnen de inrichtingsmaatregelen in hun geheel gerealiseerd dienen te zijn.

Artikel 14b (bevoorschotting)

1. Gedeputeerde Staten kunnen jaarlijks op aanvraag een voorschot verlenen, mits:

a. de goedgekeurde tijdplanning waarbinnen de inrichtingsmaatregelen worden gerealiseerd meer dan één jaar bedraagt;

b. de hoogte van het toe te kennen voorschot minimaal € 500,- en maximaal 50% van de totale investeringssubsidie bedraagt;

c. de aanvraag vergezeld gaat van een overzicht van de gemaakte kosten en de betalingsbewijzen daarvan.

2. Indien een aanvraag tot bevoorschotting ertoe zou leiden dat in totaal voor meer dan 95% van de totale investeringssubsidie aan voorschotten zou worden verstrekt, wordt die aanvraag slechts gehonoreerd tot het maximum van 95% van de totale investeringssubsidie bereikt is.

Artikel 14c (subsidievaststelling)

1. De subsidieontvanger dient een aanvraag tot subsidievaststelling in binnen zes maanden na:

a. afronding van de inrichtingsmaatregelen, of

b. afloop van de goedgekeurde looptijd van het programma van éénmalige investeringen, indien het een subsidie als bedoeld in artikel 8, vierde lid, betreft.

2. De aanvraag gaat in elk geval vergezeld van een verklaring dat de inrichtingsmaatregelen zijn uitgevoerd conform het goedgekeurde investeringsplan onderscheidenlijk het goedgekeurde programma van éénmalige investeringen, alsmede van een overzicht van de gemaakte kosten en de betalingsbewijzen daarvan, voor zover dat overzicht en die kosten niet reeds gemaakt onderscheidenlijk verantwoord zijn op grond van een aanvraag als bedoeld in artikel 14b.

3. Gedeputeerde Staten kunnen nadere eisen stellen aan een aanvraag als bedoeld in het eerste lid van het onderhavige artikel.

Artikel 14d (overdracht)

1. Indien een ontvanger van een investeringssubsidie gedurende de periode waarvoor die subsidie is verleend het betreffende natuurterrein dan wel de betreffende landbouwgrond overdraagt aan een derde, en hij daardoor niet langer in staat is de investeringsmaatregelen te realiseren, kan de betreffende subsidieverlening worden gewijzigd in een subsidieverlening aan die derde, mits:

a. zij hier gezamenlijk binnen vier weken na de overdracht schriftelijk om verzoeken, én

b. de derde verklaart met ingang van de datum van overdracht te treden in de aan de subsidieverlening verbonden rechten en plichten.

2. Uiterlijk zes weken ná het verzoek, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, dient de subsidieontvanger een overzicht in van de door hem vóór de overdracht gemaakte subsidiabele kosten, alsmede de betalingsbewijzen daarvan, voor zover deze betrekking hebben op het overgedragen natuurterrein dan wel de overgedragen landbouwgrond.

3. Indien er sprake is van een gedeeltelijke overdracht van het natuurterrein dan wel de landbouwgrond, honoreren Gedeputeerde Staten een verzoek als bedoeld in het eerste lid slechts voor zover de investeringsmaatregelen die op zowel het overgedragen deel als het resterende deel worden uitgevoerd elk afzonderlijk leiden tot de realisatie van een beheertype.

Hoofdstuk 4 Subsidie functieverandering

Artikel 15 (grondslag subsidie functieverandering)

Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag subsidie verstrekken voor de waardedaling van grond ten gevolge van de omzetting van landbouwgrond in natuurterrein.

Artikel 16 (begunstigden)

Een subsidie functieverandering kan worden verstrekt aan eigenaren van landbouwgrond, met uitzondering van:

a. de organisaties, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties van de minister, zoals dat artikel tot 1 januari 2008 luidde;

b. eigenaren die subsidie hebben ontvangen voor de verwerving van de betreffende landbouwgrond;

c. eigenaren aan wie voor de betreffende grond reeds eerder een subsidie functieverandering is verstrekt op grond van de onderhavige verordening, de Subsidieregeling natuurbeheer Drenthe of de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister.

Artikel 16a (uitsluitingen)

Een subsidie functieverandering als bedoeld in artikel 15 wordt niet verstrekt voor zover op de landbouwgrond nog verplichtingen rusten op grond van de:

a. de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Drenthe;

b. de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister;

c. hoofdstuk 4 of afdeling 5.1.3 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer;

d. de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden, of

e. de Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland.

Artikel 17 (aanvraag subsidie)

1. De aanvraag tot subsidieverlening gaat in ieder geval vergezeld van één of meerdere topografische kaarten met een schaal van ten hoogste 1:10.000 waarop de grenzen van de landbouwgrond waarvoor de subsidie wordt aangevraagd zijn aangegeven, alsmede de op die landbouwgrond gelegen wegen en paden.

2. Indien dit nodig is voor de beoordeling van de aanvraag kunnen Gedeputeerde Staten de aanvrager om aanvullende informatie vragen.

3. Indien op de landbouwgrond waarvoor een subsidie functieverandering is aangevraagd een recht van hypotheek is gevestigd, gaat een aanvraag tot subsidieverlening vergezeld van een verklaring van geen bezwaar van de natuurlijke of rechtspersoon die het recht van hypotheek toekomt.

4. Bij de in het eerste lid bedoelde aanvraag wordt een realisatieplan gevoegd indien die aanvraag niet tevens vergezeld gaat van een aanvraag voor een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a of b, voor de betreffende landbouwgrond.

5. In het realisatieplan beschrijft de begunstigde in elk geval op welke wijze hij voornemens is het na de functieverandering ontstane natuurterrein te ontwikkelen en te beheren. Gedeputeerde Staten kunnen nadere eisen stellen aan het realisatieplan.

Artikel 18 (subsidievoorwaarden)

Een subsidie functieverandering kan worden verstrekt indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. de subsidie is bedoeld voor de omzetting van landbouwgrond in natuurterrein;

b. de functieverandering dient niet tot uitvoering van wettelijke verplichtingen of een bestaand(e) (publiekrechtelijk) convenant, regeling of afspraak;

c. de functieverandering is in overeenstemming met het natuurbeheerplan zoals dat uiterlijk zes weken voor de datum van aanvraag van de subsidie functieverandering gold;

d. de in het realisatieplan beschreven wijze van ontwikkeling en beheer van het natuurterrein draagt naar het oordeel van Gedeputeerde Staten voldoende bij aan de doelstellingen zoals opgenomen in het natuurbeheerplan.

Artikel 19 (Subsidieverplichtingen)

De subsidie functieverandering wordt verleend onder de voorwaarde dat:

1. binnen een termijn van één jaar na de datum van verzending of uitreiking van de beschikking tot subsidieverstrekking een overeenkomst tussen de subsidieontvanger en de provincie Drenthe tot stand komt waarin is opgenomen:

a. de verplichting van de eigenaar van de grond de betreffende grond niet te gebruiken of te doen gebruiken als landbouwgrond en overigens datgene na te laten wat de ontwikkeling van het te realiseren natuurbeheertype dan wel landschapselement en de daaropvolgende instandhouding daarvan op de desbetreffende grond in gevaar brengt of verstoort;

b. dat de verplichtingen, bedoeld onder a, zullen overgaan op degene die de grond onder algemene of bijzondere titel zullen verkrijgen en eveneens gelden voor degene die van de rechtshebbende een recht op het gebruik van de grond verkrijgen;

2. de overeenkomst, bedoeld in onderdeel 1, wordt ingeschreven in de openbare registers;

3. de subsidieontvanger binnen een termijn van één jaar na de subsidieverlening met het Nationaal Groenfonds een overeenkomst tot voorfinanciering afsluit daarin is opgenomen:

a. de verplichting van de subsidieontvanger het bedrag, bedoeld in artikel 20, eerste lid, in zijn geheel voor te laten financieren door het Nationaal Groenfonds;

b. de verplichting van het Nationaal Groenfonds het bedrag bedoeld in artikel 20, eerste lid, in zijn geheel te betalen binnen acht weken nadat zowel de desbetreffende overeenkomst is getekend als de overeenkomst, bedoeld in onderdeel 1, is ingeschreven in de openbare registers.

Artikel 20 (vaststelling subsidie functieverandering)

1. De subsidie functieverandering wordt bepaald aan de hand van het bedrag waarmee de landbouwgrond als gevolg van de omzetting in natuurterrein in waarde daalt.

2. Gedeputeerde Staten bepalen het bedrag, bedoeld in het eerste lid, aan de hand van een taxatie.

3. De waarde van de landbouwgrond als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald op basis van een taxatie uitgevoerd door de DLG. Bij deze taxatie wordt uitgegaan van de waarde in het economisch verkeer bij agrarische bestemming en wordt als peildatum gehanteerd de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ontvangen. Indien de aanvraag onvolledig of onjuist is wordt als peildatum aangehouden de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is gecompleteerd.

4. De kosten voor de inschrijving in de openbare registers van de overeenkomst, bedoeld in artikel 19, onderdeel 1, alsmede de kosten die voortvloeiend uit de overeenkomst, bedoeld in artikel 19, onderdeel 3, komen voor rekening van de provincie.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 21 (toepasselijkheid ILG-verordening/geen toepassing hardheidsclausule)

1. De bepalingen van de Subsidieverordening inrichting landelijk gebied zijn van overeenkomstige toepassing voor zover in de onderhavige regeling niet anders of afwijkend wordt bepaald.

2. Behoudens het bepaalde in het eerste lid zullen Gedeputeerde Staten bij de toepassing van deze subsidieregeling geen gebruik maken van de bevoegdheid om het gestelde bij of krachtens de Subsidieverordening inrichting landelijk gebied buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken.

Artikel 22 (inwerkingtreding)

Deze subsidieregeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

Artikel 23 (citeertitel)

Deze subsidieregeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap.

9.2.              Toelichting

Algemeen

Bij de decentralisatie van Programma Beheer als onderdeel van het Investeringsbudget Landelijk Gebied ILG per 1 januari 2007 hebben de provincies twee subsidieregelingen vastgesteld: de Provinciale Subsidieregeling Natuurbeheer (PSN) en de PSAN. Deze provinciale regelingen waren de opvolgers van de tot dan geldende rijks subsidieregelingen voor natuurbeheer (SN) en agrarisch natuurbeheer (SAN) en daar ook in belangrijke mate op gebaseerd. Omdat die

regelingen werden ervaren als ingewikkeld, rigide en gedetailleerd met te weinig mogelijkheden voor regionaal maatwerk, is bij de overgang afgesproken dat de provincies zich zullen inspannen om een nieuw, vereenvoudigd stelsel voor natuurbeheer in te voeren. 

In nauw overleg met alle betrokkenen (LNV, terreinbeherende organisaties, organisaties van particulier en agrarische natuurbeheer, DLG, Dienst Regelingen) is gewerkt aan de totstand-koming van een nieuw stelsel.

Het nieuwe stelsel gaat uit van een samenspel van alle bij het beheer van het landelijk gebied betrokken partijen die een bijdrage kunnen leveren aan de doelstellingen van de natuur-(kwaliteit).

-       Agrarische natuurbeheerders (ondernemers en particulieren, die natuurbeheer uitoefenen op gronden met een landbouwkundig gebruik).

-       Terreinbeherende organisaties (TBO's): stichtingen en verenigingen, die professioneel

natuurbeheer als hoofddoel hebben, zoals Natuurmonumenten, de provinciale landschappen en Staatsbosbeheer).

-       Natuurbeheerders niet zijnde TBO's (particulieren, stichtingen, gemeenten, etc. die natuurterreinen beheren).

In het nieuwe stelsel wordt een onderscheid gemaakt tussen beheer van bestaande (agrarische) natuur en kwaliteitsimpulsen. De subsidie voor het beheer van de (agrarische) natuur wordt via de nieuwe Subsidieverordening natuur¿ en landschapsbeheer direct geregeld tussen beheerder en provincie. Die ¿ op een IPO¿model gebaseerde ¿ verordening komt in de plaats van de huidige PSN en PSAN.  

De kwaliteitsimpulsen (inrichting, zware kwaliteitsinvesteringen en functieverandering) verlopen via het gebiedsgerichte proces en worden volgens de ILG¿systematiek gefinancierd via de provinciale ILG¿verordening. Daarom wordt het budget voor inrichting en functieverandering uit het huidige Programma Beheer ook toegevoegd aan het integrale ILG¿budget onder het pMJP.

De aanvragen voor subsidies voor inrichting en functieverandering worden door de provincie getoetst aan het brede pMJP en de doelen in het Natuurbeheerplan. Dat plan stellen GS op

basis van de Subsidieverordening natuur¿ en landschapsbeheer vast. In dat plan wordt niet

alleen aangegeven welk beheer mogelijk is van bestaande natuur en agrarische natuur, maar wordt ook bepaald waar nog nieuwe natuur of agrarische natuur en landschapselementen aangelegd moeten worden of waar nog een kwaliteitsimpuls moet plaatsvinden.

De onderhavige subsidieregeling is op een IPO¿model gebaseerd en maakt onderdeel uit van de provinciale Subsidieverordening inrichting landelijk gebied 2007. Alle daarin opgenomen

bepalingen zijn op de subsidieverlening van toepassing, voor zover deze in de onderhavige subsidieregeling niet nader worden geregeld.

Deze subsidieregeling regelt twee subsidievormen: de investeringssubsidie en de subsidie

functieverandering.

Investeringssubsidie

Er kan subsidie worden verleend voor inrichtingsprojecten ten behoeve van: omzetting van landbouwgrond naar natuur, herstel en behoud van bestaande natuur en landschap, kwaliteitsverbetering van bestaande natuur en voor de aanleg van landschapselementen. Aanvragen kunnen worden ingediend door beheerders (TBO's, agrariër en particulier) die landbouwgrond, natuurgrond en/of landschapselementen in eigendom of erfpacht (>25 jaar) hebben. Dit geldt ook voor Staatsbosbeheer. De waterleidingmaatschappijen, waterschappen, Defensie, BBL, Domeinen inclusief Kroondomein, gemeenten en provincies zijn uitgesloten van deze subsidie. De subsidie bedraagt maximaal 95% van de subsidiabele kosten.

Subsidie voor functieverandering

Subsidie voor functieverandering wordt verleend voor percelen die worden omgezet van landbouwgrond tot grond met de in het natuurbeheerplan aangegeven natuurdoelen. Tevens is het mogelijk subsidie te verkrijgen voor landbouwgrond waarop een landschapsbeheertype wordt aangelegd. De ondergrond van het landschapsbeheertype kan na aanleg van het landschapsbeheertype niet meer landbouwkundig worden gebruikt en wordt dus definitief uit productie

genomen.

Provincies geven een vergoeding voor de waardevermindering die optreedt door deze functieverandering.

Aanvragen kunnen worden ingediend door eigenaren (agrariër en particulier) van landbouwgrond.

De waterleidingmaatschappijen, waterschappen, de rijksoverheid (Defensie, SBB, BBL,

Domeinen, inclusief Kroondomein), provincies en gemeenten zijn uitgesloten van deze subsidie.

De subsidie wordt, binnen de staatssteunregels, gegeven als vergoeding van de waarde-vermindering van de grond door de omvorming van landbouwgrond naar natuurgrond of de aanleg van een landschapsbeheertype op landbouwgrond. Om de waardevermindering te

bepalen wordt een taxatie uitgevoerd om te bepalen wat de huidige waarde van de landbouwgrond is. De restwaarde als natuurgrond is moeilijk te bepalen, zodat wordt aangenomen dat deze 15% is van de huidige waarde. Het verschil in waarde, zijnde 85% wordt als subsidie uitbetaald. Met de beheerder wordt binnen een jaar na toekenning van de subsidie een kwalitatieve verplichting afgesloten om te zorgen dat het gewenste natuurdoel op het perceel niet wordt geschaad en/of deze grond niet weer landbouwkundig in gebruik wordt genomen.

Gecertificeerde beheerders

Evenals bij de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer gelden soms lichtere verplichtingen voor gecertificeerde beheerders. Zij kunnen subsidie aanvragen op programmaniveau in plaats van op projectniveau. Dat betekent dat zij voor verschillende terreinen voor verschillende doelen een gecombineerde aanvraag kunnen indienen.

9.3               Artikelsgewijze toelichting

Artikel 3, lid 6

Met deze bepaling wordt het mogelijk gemaakt om voor gecertificeerde begunstigden te werken met programmafinanciering. Op basis van een projectenlijst waarop meerdere projecten staan, kunnen financiële meevallers bij een project worden gebruikt voor het uitvoeren van projecten die aangevraagd, beoordeeld en goedgekeurd zijn, maar waarvoor (nog) geen budgetruimte is. Zolang dit niet leidt tot budgetoverschrijding kan hierin worden geschoven. Dit zorgt voor een optimale uitputting van de beschikbare middelen.

Artikel 7

Hier wordt aangesloten bij het natuurbeheerplan dat Gedeputeerde Staten in het kader van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer vaststellen. In dit plan wordt een beheer-typekaart opgenomen die regelt waar men voor welke beheertypen beheervergoeding kan aan-vragen. Deze beheertypekaart gaat uit van de bestaande situatie.

In het natuurbeheerplan wordt ook een ambitiekaart opgenomen. Deze ambitiekaart gaat uit van de kwalitatief gewenste situatie. Zo wordt duidelijk gemaakt waar nog nieuwe natuur aangelegd moet worden of waar nog een kwaliteitsverbetering moet plaatsvinden. Deze ambitiekaart vormt de basis voor subsidieverlening op basis van de onderhavige regeling. Met deze bepaling wordt de rechtsbasis voor vaststelling van deze ambitiekaart geregeld.

In principe bestaat de investeringsopgave uit het kwaliteitsverschil tussen de aanduiding op de beheertypekaart en de aanduiding op de ambitiekaart.

Artikel 8, lid 1

Sub b wordt gedoeld op de situatie dat op een perceel reeds het gewenste beheertype overeenkomstig het Natuurbeheerplan aanwezig is, maar dat dit beheertype nog niet het gewenste kwaliteitsniveau heeft. Via een investeringssubsidie kan het kwaliteitsniveau worden verhoogd.

Sub c betreft de situatie dat er op het perceel al natuur aanwezig is, maar dat de aanwezige

natuur niet het gewenste natuurbeheertype is. Via een investeringssubsidie kan de bestaande natuur dan worden omgezet naar het gewenste natuurbeheertype.

Artikel 9

Dit artikel regelt aan wie een investeringssubsidie kan worden verstrekt. Als begunstigden

gelden diegenen die zeggenschap hebben over het perceel. Dat zijn in eerste instantie de

eigenaren, waarbij niet is bepaald hoe lang de eigenaar zeggenschap moet hebben. Wel moet hij van het moment van aanvraag tot het moment van de beschikking eigenaar zijn. Dit laat de mogelijkheid open dat de eigenaar het terrein daarna verkoopt of in erfpacht uitgeeft. Voor erfpachters geldt wel de eis dat zij gedurende 25 jaar een erfpachtsovereenkomst moeten hebben. Hiermee wordt veiliggesteld dat de erfpachter gedurende een voldoende lange periode zeggenschap heeft.

Artikel 10

In lid 4 is bepaald dat begunstigden op basis van de Landinrichtingswet een overeenkomst met de Landinrichtingscommissie dienen te overleggen. Zij beheren het perceel namelijk op grond van een plan van tijdelijk gebruik. Een dergelijk plan moet echter jaarlijks worden gemaakt.

Op het moment van aanvragen staat (juridisch) nog niet vast dat zij later ook daadwerkelijk het eigendom verkrijgen. Met het toevoegen van een overeenkomst met de Landinrichtingscommissie wordt dit voldoende afgedekt. Op zich geldt dit ook met betrekking tot de landinrichting die plaatsvindt op basis van de Wilg (subonderdeel iv). Op basis van de Wilg hebben GS echter de rol van de landinrichtingscommissie overgenomen. Op dat moment is het dus niet meer

nodig dat zo'n overeenkomst wordt overlegd, aangezien de subsidieverlener en diegene die zo'n overeenkomst afgeeft een en dezelfde partij zijn.

Artikel 11

De onderhavige subsidieregeling gaat niet langer uit van een openstellingsperiode waarbinnen subsidieaanvragen moeten worden ingediend. Gedurende het gehele jaar kunnen aanvragen worden ingediend. Om toch te zorgen voor een ijkpunt bij de beoordeling van de aanvraag, wordt uitgegaan van het natuurbeheerplan zoals dat 6 weken voor de datum van de aanvraag is vastgesteld.

Artikel 13

In lid 1 worden de kosten voor het opstellen van het investeringsplan aangemerkt als subsidiabele kosten. De kosten voor archeologisch en hydrologisch onderzoek zijn onderdeel van het investeringsplan.

In lid 2 sub b worden de kosten voor de bouw van opstallen aangemerkt als niet subsidiabele kosten, tenzij die opstallen direct verband houden met het beheer. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan de aanleg van een compostplaat.

Het plaatsen van draaihekjes, klappoortjes voor toegang, etc vallen niet onder lid 2 sub d

(recreatieve voorzieningen), maar maken deel uit van de inrichting van het terrein en zijn daarmee subsidiabel.  

Lid 2 geeft onder g aan dat aanschaf van materialen niet subsidiabel is, tenzij de aanschaf noodzakelijk is voor het treffen van maatregelen bedoeld in het eerste lid. Daarmee gaat het dus om maatregelen die nodig zijn om de inrichting uit te voeren. Het kan daarbij gaan om

materialen die nodig zijn voor het aanbrengen van een raster, afvoer van grond en dergelijke. 

Artikel 18

Sub c is aangegeven dat de functieverandering niet mag dienen tot uitvoering van wettelijke verplichtingen of bestaande convenanten, regelingen of afspraken. Daarmee wordt aangeduid dat geen subsidie wordt verleend indien de functieverandering bijvoorbeeld het gevolg is van een bestaande compensatieverplichting voor de EHS of Boswet.

Artikel 20

De waarde die de landbouwgrond op dit moment heeft is eenduidig en onafhankelijk te bepalen door middel van taxatie. Omdat er geen markt is voor natuurgrond is de restwaarde echter niet eenduidig vast te stellen. Daarom is bepaald de uitvoeringspraktijk dat van de getaxeerde waarde een percentage wordt afgehaald om uiteindelijk de restwaarde vast te stellen. Het verschil tussen de waarde van de landbouwgrond en de restwaarde die op die manier ontstaat, is het bedrag. Dat percentage wordt volledig vergoed. Op basis van Europese regelgeving is het maximum 85%. GS kunnen het percentage vaststellen op basis van de marktomstandigheden in de provincie.

Afkortingenwijzer

AO            administratieve organisatie

BBL          Bureau Beheer Landbouwgronden

BIO           Beheers-, inrichtings- en ontwikkelingsplan

BIP            Beheers- en Inrichtingsplan

DLG          Dienst Landelijk Gebied

EG            Europese Gemeenschap

EHS          ecologische hoofdstructuur

EU            Europese Unie

EVZ          ecologische verbindingszone

GGOR      gewenst grond- en oppervlaktewaterregiem

GS            gedeputeerde staten

ICT           informatie- en communicatietechnologie

ILG           Investeringsbudget Landelijk Gebied

IPO           Interprovinciaal Overleg

KRB          Kaderrichtlijn bodem

KRW         Kaderrichtlijn water

LNV          Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Ministerie van

MJP          Meerjarenprogramma

MKB          midden- en kleinbedrijf

NBW         Nationaal Bestuursakkoord Water

PBC          Projectbeoordelingscommissie

pMJP        provinciaal Meerjarenprogramma

POP II       Provinciaal omgevingsplan II

POP2        Plattelands Ontwikkelingsprogramma 2

PS            provinciale staten

PUP          Provinciaal Uitvoeringsprogramma Verkeer en Vervoer

SAN          Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer

SN            Subsidieregeling natuurbeheer

SNN          Samenwerkingsverband Noord-Nederland

VIEP         Versnelde Inrichting Eelder- en Peizermaden

VNG          Vereniging van Nederlandse Gemeenten

VROM       Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Ministerie van

VW           Verkeer en Waterstaat, Ministerie van

WILG        Wet Inrichting Landelijk Gebied

Wm           Wet milieubeheer

[P1]Lid 3 is aangepast, zodat nu én voor max. 95% kan worden gekozen én voor een max. per ha.

[P2]Toegevoegd omdat landelijk is afgesproken geen hardheidsclausule op te nemen.  Bij vaststelling van de KIP als verordening door PS is dit artikel niet nodig. Bij vaststelling als subsidieregeling door GS wel, als de bovenliggende verordening een hardheidsclausule kent.

Bijlage, Doel-middelentabel 2007 2013

BIJLAGE BIJ HET PROVINCIAAL MEERJARENPROGRAMMA LANDELIJK GEBIED (pMJP), DEEL 3, SUBSIDIEGIDS 2007

1, Doel-middelentabel 2007 2013

De rijksoverheid heeft haar doelen voor de periode 2007 2013 in het MJP 2 per

thema benoemd. Achtereenvolgens zijn dat natuur, landbouw, recreatie, landschap, bodem, waterbeheer, reconstructie zandgebieden en sociaal-economische vitalisering. De Europese, provinciale en regionale overheid hebben veelal vergelijkbare doelen, maar werken vaak met andere indelingen. Het Drentse pMJP volgt steeds zoveel mogelijk de thematische indeling van het MJP 2. Dat geldt ook voor de volgende provinciale doel-middelentabel, die een overzicht geeft van alle doelen (uitgezonderd de reconstructie van zandgebieden, die in Drenthe niet aan de orde is) en het budget per thema en per deelonderwerp. Het budget zoals dat in de rechterkolom staat vermeld is steeds de optelling van rijksmiddelen, provinciaal en

Europees geld en bijdragen van de gebiedspartners.

Natuur

Beleidsopgave (voortzetting POP II)

Een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke levensgemeenschappen. Belangrijke elementen daarin zijn onder andere het in stand houden van de biodiversiteit en het realiseren of handhaven van een passende milieukwaliteit.

Tabel - bijlage

Doel

Hoeveelheid

Totale investering

(x miljoen in €)

Realisatie natuur binnen de EHS*

-      Verwerving EHS (bestaande en nieuwe

natuur, EVZ's en robuuste verbindingen,

inclusief bedrijfsverplaatsingen (agrarische of recreatiebedrijven)

-      Inrichting EHS, robuuste verbindingen en EVZ

-      Ontsnippering van robuuste verbindingen bij rijksinfrastructuur

1.582 ha

2.948 ha

3 x

32,87

31,61

9,07

Soortenbescherming

-      Maatregelen die bijdragen aan het aantal

levensvatbare populaties

1 x

1,34

Nationale parken

-      Behoud en beheer

3 x

4,84

Milieukwaliteit EHS/VHR/NBW

Oppervlakte waar gewenste milieucondities zijn gerealiseerd door middel van:

-      verbeteren van de waterkwaliteit in watergangen

-      en/of herstel en behoud van bodemkwaliteit met betrekking tot verzuring en vermesting

-      hersteld verdroogd gebied

3.130 ha

10.186  ha

23,56

34,66

*    Conform het rijksbeleid wordt gestreefd naar de realisatie van de EHS in 2018. De planning voor de grondverwerving is gericht op 2015, zodat er tijd over blijft voor de inrichting. Voor de periode 2007- 2013 geldt een doelstelling van ten minste 875 ha grondverwerving ten behoeve van EHS en EVZ. Eventuele bedrijfsverplaatsingen moeten uit hetzelfde budget bekostigd worden. Om de achterstand op het gebied van de inrichting in te lopen, moet per 2013 2.068 ha EHS zijn ingericht. Daarnaast moet in de komende ILG-periode 707 ha grond verworven worden voor robuuste verbindingen en 880 ha ingericht.

Landbouw

Beleidsopgave (voortzetting POP II)

Een duurzaam, veilig en concurrerend producerende land¿ en tuinbouw met een goed economisch perspectief.

Tabel 2

Doel

Hoeveelheid

Totale investering

(x miljoen in €)

Grondgebonden landbouw (POP II)

-       Task force inrichten ruimtelijke structuur

(klassieke landinrichting)

-       Landinrichtingsafspraken LNV

1

13.004

29,13

14,52

Glastuinbouw

-       Inrichting vestigingsgebied

-       Herstructurering gebied

ca. 300 ha

ca. 50 ha

10,89

1,00

Duurzaam ondernemen

-       Projecten agrobiodiversiteit

-       Kennis- en samenwerkingsprojecten met

betrekking tot versterking, vernieuwing en

verbreding

1

ca. 55

1,66

15,39

Recreatie

Beleidsopgave (voortzetting POP II)

Het kwalitatief en kwantitatief op peil houden - en waar mogelijk verbeteren - van de recreatiemogelijkheden en het zodanig versterken van de positie van Drenthe op de Nederlandse vakantiemarkt dat het aantal overnachtingen toeneemt en het bestedingsniveau stijgt.

Tabel 3

Doel

Hoeveelheid

Totale investering

(x miljoen in €)

Landelijke routenetwerken

-       Landelijke wandelroutes

-       Landelijke fietsroutes

-       Landelijke vaarroutes (inclusief kwaliteits-verbetering en bewegwijzering)

-       Opheffen van knelpunten in vaarroutes

(Erica-Ter Apel)

204 km

207 km

15 km

23 km

0,17

0,94

2,48

32,00

Provinciale routenetwerken

-       Aangelegde wandel-, fiets-, ruiter- en

vaarroutes

-       Verbeterde wandel-, fiets-, ruiter- en

vaarroutes

-       Bewegwijzering routes

-       Startpunten

125 km

200 km

100 km

30

4,40

6,00

0,30

0,30

Versterken toeristische voorzieningen

-       Nieuwe toeristische voorzieningen

-       Promotie-uitingen

4

3

0,69

1,50

Landschap, cultuurhistorie en archeologie

Beleidsopgave (voortzetting POP II)

Het landschap van Drenthe draagt in hoge mate bij aan een aantrekkelijk milieu om te wonen, te werken en te recreëren. Daarnaast is het van grote culturele betekenis. Het is rijk aan herinneringen aan vroegere bewoning en grondgebruik en het vertoont karakteristieke bebouwingspatronen, vormgeving en architectuur. Eveneens is het landschap de weerspiegeling van het landschapsecologische systeem. Centraal in het beleid voor het landschap staat de zogenaamde ontwikkelingsgerichte benadering.

Tabel 4

Doel

Hoeveelheid

Totale investering

(x miljoen in €)

Bos, landschap en ruimtelijke structuren algemeen

-       Lopende verplichtingen

PM

3,70

Stichting Landschapsbeheer Drenthe

1

6,56

Nationaal Landschap

-       Realisatie uitvoeringsprogramma

Drentsche Aa

1

2,40

Behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische elementen, archeologische objecten en specifieke aardkundige waarden buiten het kader van het Uitvoeringsprogramma Nationaal Landschap

-       Belvedèreprojecten

-       Onderhoud landschap (SOL-beschikkingen)

-       Landschapsontwikkeling

-       Bosaanleg

-       Plannen van aanpak voor terugdringen van verstoring in het landelijk gebied door stank, geluid en licht

-       Landgoederen

-       Actualiseren, digitaliseren en vaststellen

cultuurhistorische waardekaart

-       Interdisciplinaire projecten met betrekking tot beeldkwaliteit

-       Pilots kennisoverdracht aardkundige waarden

20

484

700 ha

525 ha

3

20

1

10

2

2,00

1,91

1,00

2,10

0,08

0,20

0,20

1,00

0,20

Bodem

Beleidsopgave (voortzetting POP II)

Aantasting voorkomen en behouden en (waar mogelijk) herstellen van de aardkundige en gebruikswaarde van de bodem.

Tabel 5

Doel

Hoeveelheid

Totale investering

(x miljoen in €)

Duurzaam bodemgebruik

-        Opstellen bodemvisie

-        Projecten Duurzaam bodemgebruik

1

4

0,10

0,80

Bodemsanering*

-        2007 tot en met 2009

-        2010 tot en met 2013

569.382 BPE

511.000 BPE

10,22

Waterbodemsanering

-        2007 tot en met 2009

-        2010 tot en met 2013

127.500 BPE

129.000 BPE

2,58

*    Het budget voor de periode 2010-2013 is indicatief. Op basis van een actualisatie van de zogeheten "werkvoorraad bodemsanering" in 2009 kan dit bedrag nog veranderen.

Water

Beleidsopgave (voortzetting POP II)

Watersystemen moeten gezond en duurzaam zijn; oppervlaktewater vormt geen bedreiging voor de volksgezondheid en draagt bij aan de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu. De wateroverlast wordt beperkt tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau.

Tabel 6

Doel

Hoeveelheidheid

Totale investering

(x miljoen in €)

Regionale waterberging

-       Realisatie bergingsgebied

-       Gebied met inrichting volgens waternood (zonder landinrichting)

30.000.000

5.300 ha

46,02

13,25

Ecologische kwaliteit (KRW)

-       Afkoppeling stedelijk gebied

-       Watergangen met maatregelen voor verbetering van de waterkwaliteit en/of ingerichte

natuurvriendelijke oevers

322 ha

1.270 km

32,20

3,00

Grondwater

-       Projecten behoud grondwaterkwaliteit

7

8,40

Sociaal-economische vitalisering

Beleidsopgave (uitvoering Strategische Agenda SNN)

Het versterken van de vitaliteit van het platteland door het stimuleren en verbreden van passende economische (MKB-)activiteiten en het verbeteren van de voorzieningen in plattelandsgebieden.

Tabel 7

Doel

Hoeveelheid

Totale investering

(x miljoen in €)

Stimulering en verbreding van de plattelandseconomie

-        MKB-bedrijven

1

11,20

Verbetering van de leefbaarheid in plattelandsgebieden

-        Dorpsprogramma's

-        Gemeenten waar MFD/D&C-programma is ingevoerd

-        Digitale ontsluiting van Drentse dorpen

Te ontwikkelen lokale plannen voor landschap en cultuurhistorie

5

12

-

12

3,5

2,3

1,75

5,25