Regeling vervallen per 01-01-2023

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Ermelo houdende regels omtrent financiën (Financiële verordening van de gemeente Ermelo)

Geldend van 28-02-2020 t/m 22-02-2023

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Ermelo houdende regels omtrent financiën (Financiële verordening van de gemeente Ermelo)

De raad van de gemeente Ermelo;

gelezen het voorstel van het college van 22 oktober 2019, nr. e190043460:

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

B e s l u i t

vast te stellen de Financiële verordening gemeente Ermelo 2020.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 0. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Taakvelden: taakvelden: eenheden waarin de programma’s, bedoeld in artikel 8, tweede lid, of de eenheden in overzichten en bedragen in het programmaplan, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdelen b tot en met e zijn onderverdeeld.

  • b.

    Speerpunten: speerpunten zijn te definiëren als een beleidsonderdeel (prioriteit) waar extra aandacht voor wordt gevraagd gedurende een bepaalde periode.

  • c.

    Budget/Krediet: hieronder worden verstaan de financiële middelen die door de raad aan het college van burgemeester en wethouders zijn toegekend voor het realiseren van doelstellingen, resultaat- en prestatieafspraken. Het betreffen financiële middelen voor zowel de jaarlijkse exploitatie(budget) als voor investeringen (krediet).

  • d.

    Opdrachten, projecten en processen: cluster van activiteiten die onder verantwoordelijkheid van daartoe gemandateerde medewerkers (resultaatverantwoordelijken) worden uitgevoerd;

  • e.

    Rechtmatigheid: het in overeenstemming zijn met de begroting, de wettelijke regelingen die van toepassing zijn, de gemeentelijke verordeningen en besluitvorming raad en college.

  • f.

    Doelmatigheid: het streven om binnen de gestelde kaders met een zo beperkt mogelijke inzet van beschikbare middelen de gewenste prestaties en/of maatschappelijke effecten en/of doelen te realiseren.

  • g.

    Doeltreffendheid: de mate waarin, uitgaande van de beschikbare middelen, de gewenste prestaties en daarmee beoogde maatschappelijke effecten van het beleid ook daadwerkelijk worden behaald.

  • h.

    Indicatoren: de waarde die bereikt moet worden binnen een bepaalde periode voor de realisatie van de beoogde beleidsdoelen, maatschappelijke effecten en te leveren prestaties.

  • i.

    Meerjarenperspectief: het meerjarenperspectief geeft inzicht in het begrotingsresultaat voor de komende vier jaren.

  • j.

    Meerinzicht: de uitvoeringsorganisatie waar de gemeente Ermelo een deel van de bedrijfsvoering (waaronder Financiën) heeft ondergebracht.

  • k.

    Administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de organisatie van de gemeente Ermelo en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

  • l.

    Administratieve organisatie: het stelsel van organisatorische maatregelen (checks and balances) gericht op het tot stand brengen en het in stand houden van de goede werking van de bestuurlijke en ambtelijke organisatie en transparante informatieverzorging.

  • m.

    Interne controle: de onder verantwoordelijkheid van het college uitgevoerde interne toets op de goede werking van de administratieve organisatie.

  • n.

    Overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt.

  • o.

    Autoriseren: het opnemen van gelden in de begroting, het vrijgeven door de raad van de gelden en het beschikbaar stellen van de gelden aan het college.

Artikel 1. Planning en controlcyclus

  • 1. Vóór aanvang van een kalenderjaar biedt het college aan de raad ter kennisname een overzicht aan met daarin in elk geval:

    • a.

      de data waarop het college de jaarstukken, de kadernota, de begroting en de bestuursrapportages aanbiedt;

    • b.

      de data waarop de raad de jaarstukken, de kadernota, bestuursrapportages en de begroting vaststelt.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode op voorstel van het college een programma-indeling voor die raadsperiode vast.

  • 2. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode op voorstel van het college de taakvelden per programma vast.

  • 3. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode op voorstel van het college de speerpunten per programma vast.

  • 4. De raad stelt op voorstel van het college per programma de beleidsindicatoren vast. Het voorstel van het college bevat ten minste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken worden onder elk van de programma’s, de speerpunten en de baten en lasten weergegeven. Per speerpunt is verwoord wat wij willen bereiken en wat wij daarvoor gaan doen. Daarnaast worden ook de bijbehorende risico's en het vastgestelde beleid vermeld.

  • 2. In de begroting wordt per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven.

  • 3. Bij de uiteenzetting van de financiële positie in begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitatie.

  • 4. In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven en inkomsten weergegeven.

Artikel 4. Kadernota

  • 1. Het college biedt jaarlijks uiterlijk in het 2e kwartaal een kadernota aan de raad aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. Deze kaders vormen voor het college de uitgangspunten voor het opstellen van begroting voor de eerstvolgende (meerjaren)begroting.

  • 2. De kadernota bevat voorstellen voor opname in de begroting van nieuw beleid dan wel beleidsombuigingen, met dekkingsvoorstellen dan wel dekkingsrichtingen.

  • 3. Als onderdeel van de kadernota kunnen nadere notities en onderzoeken worden opgenomen.

  • 4. De raad stelt de kadernota jaarlijks vóór 1 juli vast.

Artikel 5. Autorisatie Begroting

  • 1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per programma en op programmaniveau (inclusief het overzicht algemene dekkingsmiddelen en het overzicht onvoorzien). De raad kan dan eventueel aangeven van welke budgetten hij op een later tijdstip een apart voorstel voor vrijgeven van het budget wil ontvangen, in de begrotingsstukken wordt jaarlijks aangegeven om welke budgetten het gaat.

  • 2. De raad kan er voor kiezen om bepaalde taken als prioriteit aan te wijzen en daarvoor de baten en laten apart en op een lager niveau te autoriseren. In de begrotingsstukken wordt jaarlijks aangegeven om welke taken het gaat.

  • 3. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de investeringen. De raad kan dan eventueel aangeven van welke investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor vrijgeven van het investeringskrediet wil ontvangen, in de begrotingsstukken wordt jaarlijks aangegeven om welke kredieten het gaat.

  • 4. Het college informeert de raad als ze verwacht, dat de lasten de lasten van een programma of een prioriteit dreigen te overschrijden, de investeringsuitgaven van een investeringskrediet het investeringskrediet dreigen te overschrijden, of de baten van een programma of een prioriteit de baten dreigen te onderschrijden. De raad geeft aan of hij een voorstel wil, of het college stelt dit voor, voor het wijzigen van de lasten en/of baten van het programma of prioriteit, voor het wijzigen van het investeringskrediet, of voor het bijstellen van het beleid.

  • 5. Bij de behandeling van de tussentijdse bestuursrapportages in de raad bedoeld in artikel 6, lid 1, doet het college voorstellen voor het wijzigen van de baten en lasten, het wijzigen van de investeringskredieten en het bijstellen van het beleid. In geval van investeringen met een meerjarig karakter doet het college indien nodig ook bij iedere begroting op grond van geactualiseerde ramingen voorstellen voor het wijzigen van de investeringskredieten.

  • 6. Voor een investering vanaf € 100.000,00 waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een raadsvoorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor dat begrotingstechnisch wordt verwerkt in de eerstvolgende bestuursrapportage aan de raad.

  • 7. Voor een investering kleiner dan € 100.000,00 waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, mag het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel via een bestuursrapportage aanbieden aan de raad.

  • 8. De raad autoriseert de reserves en de voorzieningen.

Artikel 6. Bestuursrapportages

  • 1. Het college informeert de raad door middel van tussentijdse bestuursrapportages over de realisatie van de begroting van de gemeente.

  • 2. De raad stelt jaarlijks op voorstel van het college het aantal uit te brengen bestuursrapportages vast, met een maximum van 8.

  • 3. De bestuursrapportage bevat de afwijkingen van de programma’s, prioriteiten en speerpunten (inhoud, planning, financiën en risico’s).

  • 4. In de bestuursrapportages worden de krediet- en budgetaanpassingen per programma toegelicht.

  • 5. Bij de behandeling van de bestuursrapportage stelt de raad de desbetreffende (meerjarige) begrotingswijzigingen vast.

Artikel 7. Informatieplicht

Het college besluit niet over:

  • a.

    de aan- en verkoop van goederen, werken en diensten groter dan € 200.000,00 met uitzondering van grondaankopen;

  • b.

    grondaankopen groter dan € 500.000,00;

  • c.

    het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties groter dan € 200.000,00 en

  • d.

    het verstrekken van kapitaal aan instellingen en ondernemingen,

    dan nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.

Artikel 8. EMU-saldo

  • 1. Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is.

  • 2. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting. De begrotingstechnische wijziging vindt dan plaats bij de eerstvolgende bestuursrapportage.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1. Het college biedt aan de raad tenminste eens in de vier jaar een (bijgestelde) nota “Activering-en afschrijvingsbeleid” aan. Deze nota bevat het beleid ten aanzien van het waarderen en afschrijven van de immateriële en materiële vaste activa.

  • 2. De raad stelt deze nota vast.

  • 3. Bij de kadernota wordt jaarlijks de actualiteit van de nota getoetst.

Artikel 10. Voorziening voor oninbare vorderingen

  • 1. Voor de vorderingen op verbonden partijen en derden wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een individuele beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen.

  • 2. Voor openstaande vorderingen betreffende:

    • a.

      onroerende-zaakbelastingen;

    • b.

      precariobelasting;

    • c.

      hondenbelasting;

    • d.

      rioolheffing;

    • e.

      afvalstoffenheffing;

    • f.

      bijstandsverstrekking en,

    • g.

      dwangsommen

  • wordt, met uitzondering van individuele vorderingen groter dan € 50.000,00 een voorziening wegens oninbaarheid gevormd ter grootte van het historische percentage van oninbaarheid.

Artikel 11. Rentebeleid

  • 1. Het college biedt aan de raad tenminste eens in de vier jaar een (bijgestelde) nota “Rentebeleid” aan. Hierin wordt ingegaan op het beleid ten aanzien van de te hanteren rente en rentemethodiek.

  • 2. De raad stelt deze nota vast.

  • 3. Bij de kadernota wordt jaarlijks de actualiteit van de nota getoetst.

Artikel 12. Reserves en voorzieningen

  • 1. Het college biedt aan de raad tenminste eens in de vier jaar een (bijgestelde) nota “Reserves en Voorzieningen” aan. De nota bepaalt daarnaast het doel, de vorming en de besteding van reserves en voorzieningen, een en ander in relatie tot het weerstandsvermogen.

  • 2. De raad stelt deze nota vast.

  • 3. Bij de kadernota wordt jaarlijks de actualiteit van de nota getoetst.

Artikel 13. Kostprijsberekening

  • 1. Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

  • 2. Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht (zoals rioolheffing, afvalstoffenheffing e.d.) worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

  • 3. Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken, diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt uitgegaan van een aandeel in de totale overheadkosten.

  • 4. Het rentepercentage voor de renteberekening over de activa wordt jaarlijks voorafgaand aan het begrotingsjaar bij de kadernota vastgesteld.

Artikel 14. Prijzen economische activiteiten

  • 1. Voor de levering van goederen, diensten of werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de levering van de desbetreffende goederen, diensten of werken wordt gemotiveerd.

  • 2. Bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden ten minste de geraamde integrale kosten in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of de garantie wordt gemotiveerd.

  • 3. Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van ten minste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.

  • 4. Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en sprake is van:

    • a.

      leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

Artikel 15. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1. Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen, de rioolheffingen en de afvalstoffenheffing.

  • 2. De raad stelt ten behoeve van het heffen van leges voor gemeentelijke diensten een legesverordening vast op basis van de uitgangspunten daarvoor uit de kadernota.

  • 3. De besluiten voor het vaststellen van privaatrechtelijke (nieuwe) prijzen en het wijzigen van prijzen worden ter kennisname aan de raad aangeboden.

Artikel 16. Financieringsfunctie

  • 1. Het college biedt aan de raad tenminste eens in de vier jaar een (bijgestelde) Financieringsstatuut aan. De nota bevat regels die zij hanteert voor het rentebeleid, het dagelijkse beheer van kredietrisico en relatiebeheer, liquiditeitsrisico en geldstromenbeheer, administratieve organisatie en interne controle van de treasury-functie.

  • 2. De raad stelt deze nota vast.

  • 3. Het college neemt bij het uitzetten en het aantrekken van middelen de kaders en richtlijnen van het laatst vastgestelde “Financieringsstatuut” in acht.

  • 4. Bij de kadernota wordt jaarlijks de actualiteit van de nota getoetst.

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Artikel 17. Paragrafen – indeling -

  • 1. De raad stelt bij aanvang van een nieuw raadsperiode eventuele aanvullende paragrafen voor de komende raadsperiode vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de –onderstaande- verplichte paragrafen van de begroting en de jaarstukken kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

Artikel 18. Lokale heffingen

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf lokale heffingen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    • a.

      de kostentoerekening van de geraamde rentekosten en de geraamde overheadkosten aan de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht.

  • 2. Met het vaststellen van de begroting wordt eveneens richting gegeven met betrekking tot de in de belastingverordening op te nemen tarieven.

  • 3. De definitieve vaststelling van de tarieven vindt jaarlijks uiterlijk plaats in de decemberraad bij de vaststelling van de belastingverordening door de raad.

  • 4. Bij de begroting en jaarstukken doet het college in de paragraaf lokale heffingen verslag van: de opbrengsten per lokale heffing, het volume en bedrag aan kwijtscheldingen, de mate van kostendekking van de rioolheffing en de afvalstoffenheffing, de (ontwikkeling van de) lokale lastendruk voor eenpersoonshuishoudingen, meerpersoonshuishoudingen en bedrijven.

Artikel 19. Financiering

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken doet het college in de paragraaf financiering op grond van artikel 13 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten verslag van de kasgeldlimiet, de renterisiconorm, de omvang en samenstelling van het vreemd vermogen, de omvang en samenstelling van de uitzettingen, de huidige liquiditeitspositie, de liquiditeitsplanning en de financieringsbehoefte voor de komende meerjarenperiode, de rentevisie en de rentekosten en renteopbrengsten verbonden aan de financieringsfunctie.

Artikel 20. Weerstandsvermogen & risicobeheersing

  • 1. Het college biedt aan de raad tenminste eens in de vier jaar een (bijgestelde) nota “Weerstandsvermogen en risicobeheersing” aan. In deze nota wordt ingegaan op het risicomanagement, het opvangen van risico’s door verzekeringen, voorzieningen, incidentele weerstandscapaciteit (waaronder reserves) of andere wijze. In de nota wordt het gewenste weerstandsvermogen bepaald.

  • 2. In de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing bij de begroting en de jaarstukken neemt het college op grond van artikel 11 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op

    • a.

      een inventarisatie van de weerstandscapaciteit,

    • b.

      inventarisatie van de risico’s,

    • c.

      kengetallen voor de: netto schuldquote, netto schuldquote gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen, solvabiliteitsratio, grondexploitatie, structurele exploitatieruimte en belastingcapaciteit.

  • 3. De raad stelt deze nota vast.

  • 4. Bij de kadernota wordt jaarlijks de actualiteit van de nota getoetst.

Artikel 21. Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1. Het college biedt de raad tenminste eens in de vijf jaar een (bijgestelde) onderhoudsplan openbare ruimte aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair. De raad stelt het plan vast.

  • 2. Het college biedt de raad ten minste eens in de vijf jaar een (bijgestelde) rioleringsplan aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en de eventuele uitbreidingen. De raad stelt het plan vast.

  • 3. Het college biedt de raad ten minste eens in de drie jaar een (bijgestelde) onderhoudsplan gebouwen aan. Het plan bevat voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke gebouwen. De raad stelt het plan vast.

  • 4. Bij de begroting en de rekening doet het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen verslag over de voortgang van het geplande onderhoud en het eventuele achterstallige onderhoud aan openbaar groen, water, wegen, kunstwerken, straatmeubilair, riolering en gebouwen.

Artikel 22. Bedrijfsvoering

  • 1. In de paragraaf bedrijfsvoering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    • a.

      de omvang, opbouw en ontwikkeling van het personeelsbestand en de loonkosten;

    • b.

      de kosten van inhuur derden;

    • c.

      de huisvestingskosten;

    • d.

      de automatiseringskosten;

    • e.

      de budgetten voor de raad, de griffie, de rekenkamer en de accountant.

  • 2. In de bedrijfsvoeringsparagraaf in de begroting en in de jaarstukken wordt ingegaan op de tijdelijke en actuele onderwerpen die aandacht behoeven, evenals nieuwe ontwikkelingen.

  • 3. In de bedrijfsvoeringsparagraaf in de begroting en in het jaarverslag wordt ingegaan op de geplande en gerealiseerde activiteiten op het gebied van informatiebeveiliging

Artikel 23. Verbonden partijen

  • 1. Het college biedt aan de raad tenminste eens in de vier jaar een (bijgestelde) nota “Verbonden Partijen” aan. In deze nota wordt ingegaan op de overwegingen bij het aangaan en beëindigen van een relatie met een verbonden partij en de wijze waarop de gemeente sturing geeft aan de verbonden partij.

  • 2. In de begroting en jaarstukken wordt in de paragraaf verbonden partijen in elk geval ingegaan op:

    • a.

      Een lijst van alle verbonden partijen, die wordt onderverdeeld in:

      • -

        gemeenschappelijke regelingen;

      • -

        vennootschappen en coöperaties;

      • -

        stichtingen en verenigingen, en,

      • -

        overige verbonden partijen;

    • b.

      de wijze waarop de gemeente een belang heeft in de verbonden partij en het openbaar belang dat ermee gediend wordt;

    • c.

      het belang dat de gemeente in de verbonden partij heeft aan het begin en de verwachte omvang aan het einde van het begrotingsjaar;

    • d.

      relatie met de Programma’s alsmede de speerpunten van de gemeente

    • e.

      de ontwikkelingen met betrekking tot de verbonden partij;

    • f.

      de verwachte omvang van het eigen vermogen en het vreemd vermogen van de verbonden partij aan het begin en aan het einde van het begrotingsjaar;

    • g.

      de verwachte omvang van het financiële resultaat van de verbonden partij in het begrotingsjaar;

    • h.

      de eventuele risico’s, als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van de verbonden partij voor de financiële positie van de gemeente.

  • 3. De raad stelt deze nota vast.

  • 4. Bij de kadernota wordt jaarlijks de actualiteit van de nota getoetst.

  • 5. De raad wordt voorts middels een raadsbrief per kwartaal geïnformeerd over noemenswaardige ontwikkelingen bij de verbonden partijen.

Artikel 24. Grondbeleid

  • 1. Het college biedt de raad ten minste eens in de 4 jaar een (bijgestelde) nota grondbeleid aan. In de nota wordt aandacht besteed aan:

    • a.

      de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

    • b.

      te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

    • c.

      het verloop van de grondvoorraad;

    • d.

      de uitgangspunten voor de verkoopprijzen van gronden

  • 2. De raad stelt deze nota vast.

  • 3. Bij de kadernota wordt jaarlijks de actualiteit van de nota getoetst.

  • 4. In de paragraaf grondbeleid van de begroting en de jaarstukken wordt ingegaan op de uitvoering van de nota grondbeleid.

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 25. Administratie

Het college draagt er zorg voor dat:

  • 1.

    de begroting en jaarstukken en inrichting en werking van de financiële administratie voldoet aan het "Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten" en andere relevante wet- en regelgeving;

  • 2.

    de vereiste informatie verstrekt wordt aan het rijk, de provincie en de Europese Unie, evenals aan andere instellingen die specifieke verantwoordingsverplichtingen opleggen aan gemeenten.

  • 3.

    De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

    • a.

      het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de organisatieonderdelen;

    • b.

      het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden, contracten, enzovoorts;

    • c.

      het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

    • d.

      het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

    • e.

      het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

    • f.

      de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

  • 4.

    Delen van de bedrijfsvoering die zijn ondergebracht bij Meerinzicht of andere samenwerkingsverbanden eveneens aan deze eisen voldoen.

Artikel 26. Financiële organisatie

  • 1. Het college draagt zorgt voor en legt in een besluit vast:

    • a.

      een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de organisatie (gemeentelijke opdrachten, projecten en processen);

    • b.

      een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

    • c.

      de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten (het mandaatbesluit);

    • d.

      de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

    • e.

      de te maken afspraken met de organisatie over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen (de regeling budgetbeheer);

    • f.

      de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van baten en lasten aan de taakvelden;

    • g.

      het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

    • h.

      het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen; en

    • i.

      het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

Artikel 27. Subsidieverstrekking

  • 1. Het college biedt tenminste eens in de vier jaar een (bijgestelde) nota Subsidiebeleidskader aan. De nota bevat het kader voor de verstrekking van gemeentelijke subsidies.

  • 2. De raad stelt deze nota vast.

  • 3. Het college stelt jaarlijks het subsidieplafond vast. Het overzicht wordt als bijlage bij de Programmabegroting ter kennisname aan de raad verstrekt.

  • 4. Het college waarborgt dat bij subsidieverlening wordt gehandeld in overeenstemming met de regels ter zake van de Europese Unie en de subsidieverordening van de gemeente Ermelo.

Artikel 28. Aanbesteding en inkoop

  • 1. Het college draagt zorg voor en legt (in een besluit) vast de interne regels (protocol) voor de inkoop en aanbesteding van werken, diensten en leveranties. De regels waarborgen, dat wordt gehandeld in overeenstemming met de regels terzake van de Europese Unie.

  • 2. Eens in de vier jaar worden deze regels, indien nodig, geactualiseerd.

  • 3. Deze interne regels worden ter kennisgeving aan de raad gezonden.

Artikel 29. Administratieve organisatie en interne controle

  • 1. Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a, van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b, van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2. Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen ten minste eenmaal in de 5 jaar. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

  • 3. Deze eisen worden door het college eveneens gesteld bij de uitvoering van gemeentelijke taken door Meerinzicht.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 30. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De financiele verordening van de gemeente Ermelo (nr. 15030064), door de raad vastgesteld op 17 december 2015 wordt ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van deze verordening, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt en op de begroting, jaarrekening en jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar dat samenvalt met het jaar waarin deze verordening in werking treedt.

  • 2. Op investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut die voor 1 januari 2017 zijn gedaan, blijft de verordening van de gemeente Ermelo (nr. 15030064), door de raad vastgesteld op 17 december 2015 van toepassing zoals deze gold op de dag voor de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 31. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt vanaf 1 januari 2020 in werking de dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening van de gemeente Ermelo, vastgesteld door de raad op 27 november 2019.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 27 november 2019,

mevrouw A.J. van Meerveld,

griffier,

A.A.J. Baars,

voorzitter,

Toelichting op de artikelen

Hoofdstuk 1. Algemene Bepalingen

Artikel 0. Begripsbepaling

Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de Wet Fido, het Besluit begroting en verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) en het Besluit accountantscontrole Provincies en Gemeenten. Overige begrippen uit de verordening worden in artikel 1 van de verordening gedefinieerd.

Artikel 1. Planning en controlcyclus

Dit artikel bepaalt dat het college ieder jaar aan de raad een overzicht aanbiedt met daarin de data waarop belangrijke financiële stukken in de raad worden geagendeerd. Het overzicht is bij wijze van spreken het spoorboekje voor de raad en het college voor de financiële jaarplanning.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s worden bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (hierna: BBV) bepaalt in aanvulling hierop, dat de taakvelden aan de programma’s moeten worden toegewezen.

Het tweede lid regelt, dat de taakvelden op voorstel van het college aan de programma’s worden toebedeeld.

Ermelo kent zgn. speerpunten. Dit zijn beleidsonderdelen waarvoor de raad extra aandacht vraagt gedurende een bepaalde periode. Het derde lid regelt, dat de speerpunten op voorstel van het college aan de programma’s worden toebedeeld. In Ermelo worden deze speerpunten door de auditcommissie benoemd.

Het vierde lid bepaalt, dat op voorstel van het college de raad beleidsindicatoren per programma vaststelt. Het is het zogenaamde SMART maken van de begroting. Wat de verplichte beleidsindicatoren zijn, volgt uit de (ministeriële) Regeling vaststelling beleidsindicatoren door gemeenten in programma’s en programmaverantwoording, welke zijn grondslag vindt in artikel 25, tweede lid, onder a, van het BBV.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

In dit artikel zijn aanvullend op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting. Het eerste lid schrijft voor, dat de baten en lasten onder de programma’s in de begroting op programmaniveau worden weergegeven. Per programma bevat zij een opgave van de speerpunten, inclusief de beantwoording van de w-vragen (wat willen wij bereiken en wat gaan wij daarvoor doen), de risico’s alsmede het reeds door de raad vastgestelde beleid.

In het tweede lid wordt de verplichting in het BBV (artikel 20) om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt door te bepalen, dat bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven. Dit is nodig om ook de autorisatie van investeringskredieten mogelijk te maken. Bij investeringen moet ook worden gedacht aan grondexploitaties.

Het derde lid bepaalt, dat in aanvulling op het bepaalde in het BBV de gevolgen van de begroting en meerjarenraming voor de gemeentelijke schuldpositie inzichtelijk worden gemaakt.

In het vierde lid wordt voor de jaarrekening het inzicht in de uitputting van investeringskredieten geregeld.

Artikel 4. Kadernota

De jaarlijkse begrotingscyclus heeft als startpunt de kadernota. De raad bepaalt met dit document de financiële kaders en belangrijkste beleidskeuzen voor de komende jaren. De door de raad vastgestelde kadernota dient vervolgens als leidraad voor het opstellen van de eerstvolgende (meerjaren)begroting. Artikel 4 biedt de kaders voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Hierin staan een aantal uitgangspunten die het college bij het opstellen van deze stukken in acht moet nemen. Dit in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 van de Gemeentewet en het BBV.

Het eerste lid van het artikel bepaalt, dat de gemeenteraad vooraf aan het opstellen van de begroting een kadernota vaststelt, waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan het college voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming.

Geregeld worden door het college nadere financiële onderzoeken (derde lid) verricht aangaande het financieel beleid en toegevoegd als onderdeel van de Kadernota. Deze stukken dienen de raad ter ondersteuning van de besluitvorming en het stellen van kaders.

Het vierde lid bepaalt de uiterste datum waarop de raad de kadernota vaststelt.

Artikel 5. Autorisatie Begroting

Artikel 5 bevat regels voor de autorisatie van de baten en lasten in de begroting en van de investeringskredieten. Op grond van artikel 189 van de Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 van de Gemeentewet besluiten nemen voor het wijzigen van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (derde lid van artikel 189 van de Gemeentewet). De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. In afwijking van de modelverordening heeft de raad er in Ermelo voor gekozen de budgetten per programma te autoriseren.

Het eerste lid regelt dit en bepaalt dat de raad in principe autoriseert de raad de budgetten op programmaniveau.

Het tweed lid bepaalt dat het mogelijk is om dit op een lager niveau te autoriseren. Dit is bijvoorbeeld in Ermelo gebeurd voor de Grondexploitatie. Indien dit het geval is, wordt dit expliciet verwoord in de begroting.

Naast lopende uitgaven doet een gemeenten investeringen, waaronder investeringen in grondexploitaties. Ook uitgaven voor investeringen moeten door de raad worden geautoriseerd. Voor de autorisatie van deze investeringskredieten is er voor gekozen deze bij de begrotingsbehandeling mee te nemen (derde lid). Wel kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangegeven, welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan.

Het college dient dreigende overschrijdingen van geautoriseerde lasten en investeringskredieten en dreigende onderschrijdingen van geautoriseerde baten bij het bekend worden aan de raad te melden, zodat de raad kan besluiten of het budget moet worden gewijzigd of dat het beleid moet worden bijgesteld (vierde lid).

Voor het behandelen van de daadwerkelijke begrotingswijzigingen en bijstellingen van beleid is er voor gekozen deze mee te nemen bij de behandeling van de bestuursrapportages (vijfde lid). Bij investeringen met een meerjarig karakter waaronder ook grondexploitaties, bepaalt het vijfde lid ook, dat bij elke begroting een actualisatie van de ramingen plaatsvindt en het college aan de raad voorstellen doet voor het wijzigen van de investeringskredieten.

Gedurende het begrotingsjaar kunnen nieuwe investeringsvoornemens op tafel komen, die bij het opstellen van de begroting niet waren voorzien. Het zesde lid en zevende lid van het artikel regelt ook de autorisatie van deze investeringskredieten. Daarbij kunnen kleine investeringskredieten rechtstreeks door het college via een bestuursrapportage geregeld worden.

Het achtste lid regelt de autorisatie van de reserves en de voorzieningen.

Artikel 6. Bestuursrapportage

De bestuursrapportages zijn een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad. Op basis van deze rapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid (eerste lid).

De raad stelt jaarlijks vast hoeveel bestuursrapportages er door het college het komend begrotingsjaar worden uitgebracht (tweede lid). Maximaal zijn dit er acht.

Het derde lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van de rapportage, waarbij informatie over de grondexploitatie valt onder de investeringskredieten.

Het vierde lid bepaalt, welke afwijkingen ten opzichte van de begroting het college in de tussenrapportages moet toelichten.

Middels het vijfde lid wordt geregeld dat ook de meerjarenbegroting wordt bijgesteld.

Artikel 7. Informatieplicht

In artikel 7 van de financiële verordening is een nadere invulling van de informatieplicht van het college aan de raad opgenomen. Het betreft een uitwerking van het vierde lid van artikel 169 van de Gemeentewet. Dat artikel verplicht het college vooraf aan het aangaan van bepaalde verplichtingen de raad inlichtingen te verstrekken, indien de raad daar om verzoekt of indien de uitoefening van deze bevoegdheden van het college ingrijpende gevolgen heeft voor de gemeente.

In artikel 7 verzoekt de raad het college om informatie vooraf aan het aangaan van de opgesomde rechtshandelingen met een financieel gevolg, indien het aangaan van deze verplichtingen de in het artikel genoemde bedragen overschrijden.

De bepalingen uit het artikel ontslaan het college niet van de informatieplicht in andere gevallen.

Ook moeten besluiten van het college voor het doen van privaatrechtelijke rechtshandelingen passen binnen de kaders van het beleid dat door de raad is uiteengezet. Het artikel schept slechts duidelijkheid tussen het college en de raad over wanneer de raad in elk geval vóóraf wenst te worden geïnformeerd en in de gelegenheid wil worden gesteld zijn wensen en bedenkingen aan het college kenbaar te maken.

De genoemde bedragen in a, en c zijn hoger dan in de voorgaande Financiële verordening (€ 100.000,00). Het bedrag onder sub b is hetzelfde gebleven.

Artikel 8. EMU-saldo

Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd, dat ze een aandeel hebben in het plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU-tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden, dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt doorvertaald.

In het artikel is opgenomen, dat het college de raad informeert als de gemeente van het Rijk een bericht heeft ontvangen dat het toegestane EMU-tekort voor alle gemeenten dreigt te worden overschreden. Als daarop actie nodig is van de gemeente, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3. Financieel Beleid

Artikel 9. Waardering & afschrijving vaste activa

Het gemeentelijke activerings- en afschrijvingsbeleid van de activa van Ermelo wordt in nader uitgewerkt in een nota (eerste lid). Eens in de vier jaar stelt de raad een (gewijzigde) nota inzake vast (tweede lid). Deze nota bevat eveneens bepalingen over te hanteren afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen van de immateriële en materiële vaste activa. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt naar de verschillende categorieën immateriële vaste activa, materiële vaste activa met economisch nut en materiële vaste activa met maatschappelijk nut. Jaarlijks wordt bij de kadernota de actualiteit getoetst en waar nodig aanvullende regels opgenomen (derde lid).

Artikel 10. Voorziening voor oninbare vorderingen

Dit artikel bevat regels voor het vaststellen van de hoogte van deze voorziening. Vorderingen van de gemeente worden individueel beoordeeld op oninbaarheid.

Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen (eerste lid).

Voor de in het tweede lid genoemde gemeentelijke aanslagen, heffingen en bijstandsverstrekkingen alsmede dwangsommen wordt een voorziening getroffen op basis van het historisch percentage van oninbaarheid. Een individuele beoordeling per aanslag of heffing is bij dit soort vorderingen namelijk zeer bewerkelijk. Wel zal een accountant eisen, dat de grote bedragen onder deze vorderingen toch individueel worden beoordeeld. Hiervoor is een aanvullende bepaling opgenomen. Het genoemde uitzonderingsbedrag van € 50.000,00 is nieuw ten opzichte van de voorgaande financiële verordening.

Artikel 11. Rentebeleid

Het eerste lid bepaalt, dat het college eens in de vier jaar een nota over het rentebeleid aan de raad aanbiedt. Met het vaststellen van deze nota (tweede lid) stelt de raad de kaders vast voor het rentebeleid. Jaarlijks wordt bij de kadernota de actualiteit getoetst en waar nodig aanvullende regels opgenomen (derde lid).

Artikel 12. Reserves en voorzieningen

Het eerste lid bepaalt, dat het college eens in de vier jaar een nota over de reserves en voorzieningen aan de raad aanbiedt. Met het vaststellen van deze nota (tweede lid) stelt de raad de kaders vast voor de vorming van reserves en voorzieningen. Jaarlijks wordt bij de kadernota de actualiteit getoetst en waar nodig aanvullende regels opgenomen (derde lid).

Artikel 13. Kostprijsberekening

Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, onder b, dat de verordening in ieder geval de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b en heffingen als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. De grondslagen voor de prijzen die de gemeente bij overheidsbedrijven en derden in rekening brengt, en voor de tarieven van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden gevormd door de opbouw van de kostprijs.

Met de herziening van het BBV met ingang van 2017 moeten de overheadkosten apart worden verantwoord. Ze worden bij de gemeente niet meer doorberekend aan de taakvelden. Daarmee vervalt de mogelijkheid om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten op taakvelden van de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening in beeld te brengen. De kostprijzen moeten daarom extracomptabel worden berekend en vastgelegd.

Het eerste lid van artikel 13 bepaalt, dat de kostprijsberekeningen extracomptabel worden vastgelegd en dat de kostprijzen bestaan uit de directe kosten en een opslag voor de overhead en voor de rente over de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van (vaste) activa die voor desbetreffende rechten en heffingen en voor de desbetreffende goederen, werken en diensten worden ingezet.

Het tweede lid bepaalt, dat ook bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa worden betrokken bij de kostprijsberekening. Voor de gemeentelijke rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht zoals de rioolheffing, worden in de kostprijsberekening ook de compensabele BTW en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid meegenomen.

Het derde lid geeft de definitie van de kostenverdeelsleutel voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijzen van rechten en heffingen waarmee de gemeente kosten in rekening brengt zoals de afvalstoffenheffing, en voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijzen van goederen, werken en diensten die door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden geleverd. Er wordt voor de toerekening van de overheadkosten bepaalt, dat deze plaatsvindt naar rato van het aandeel van de personeelslasten inclusief inhuur derden in de totale personeelslasten inclusief inhuur derden.

Het vierde lid geeft een bodem voor de rentecomponent in de omslagrente voor de kostprijsberekening.

Deze bodem is in elk geval nodig voor de levering van goederen, diensten of werken aan derden die economische activiteiten betreffen, en die niet door de gemeente zijn aangemerkt als publiek belang.

Artikel 14. Prijzen economische activiteiten

Als een gemeente goederen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven of derden dan mag zij deze activiteiten niet bevoordelen als het economische activiteiten betreffen. Economische activiteiten zijn hier activiteiten waarmee de gemeenten in concurrentie met andere ondernemingen treedt. Het bevoordelingsverbod houdt feitelijk in, dat ten minste een integrale kostprijs voor de levering van goederen (eerste lid), diensten en het verstrekken van leningen garanties (tweede lid) en kapitaal in rekening moet worden gebracht (derde lid).

Van deze verplichting kan worden afgeweken als de activiteiten worden ontplooid in het kader van het publiek belang. Daarvoor is wel nodig dat in een raadbesluit het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd. Het raadbesluit moet worden aangemerkt als een concretiserend besluit van algemene strekking. Het besluit moet worden bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en moet open staan voor bezwaar en beroep. Belanghebbenden kunnen dan binnen uiterlijk zes weken na bekendmaking van het besluit een bezwaarschrift indienen bij de gemeente (artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht). De gemeente moet binnen zes weken een besluit nemen over het bezwaarschrift of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Bij afwijzing van de bezwaren kan de belanghebbende beroep instellen bij de bestuursrechter.

Voor het verplicht in rekening brengen van minimaal een integrale kostprijs voor de levering van goederen, werken en diensten of voor het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal gelden een aantal uitzonderingen. Deze uitzonderingen worden in het vierde lid opgesomd.

Artikel 15. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten, leges en heffingen is een bevoegdheid van de raad. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd (artikel 156 van de Gemeentewet).

Het eerste lid van artikel 15 bepaalt, dat de raad de tarieven voor de belastingen, rioolheffingen en afvalstoffenheffing jaarlijks vaststelt.

De raad stelt ook voor andere rechten, leges de tarieven jaarlijks vast, dit is geregeld in het tweede lid. Het betekent, dat de bijbehorende verordeningen jaarlijks moeten worden herzien.

Het vaststellen van prijzen voor de levering van gemeentelijke goederen, diensten of werken die niet vallen onder artikel 229 van de Gemeentewet, is een privaatrechtelijke besluit. Deze besluiten zijn een bevoegdheid van het college (eerste lid, onder e, van artikel 160 van de Gemeentewet), maar hebben wel invloed op de hoogte van de inkomsten en raken daarom ook het budgetrecht van de raad.

Het derde lid bepaalt, dat het college aan de raad jaarlijks informeert met daarin de te hanteren privaatrechtelijke prijzen. Daarbij moet gedacht worden aan het zwembad, de gemeentelijke sportaccommodaties alsmede de verhuur van zalen bij de Dialoog.

Artikel 16. Financieringsfunctie

De raad stelt om de vier jaar een (gewijzigd) Financieringsstatuut vast (eerste lid). De raad stelt deze nota vast (tweede lid). Deze nota bevat conform artikel 212 van de Gemeentewet in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie. De nota bevat kaders voor het financieringsbeleid. Daarbij wordt aandacht besteedt aan het verstrekken van leningen en garanties en het aangaan van financiële participaties (derde lid).

Bij de kadernota wordt jaarlijks de actualiteit van de nota getoetst, en waar nodig aanvullende regels opgenomen. Jaarlijks wordt bij de kadernota de actualiteit getoetst en waar nodig aanvullende regels opgenomen (vierde lid).

De kaders voor de financiële organisatie van de financieringsfunctie staan in artikel 29 van deze verordening.

Hoofdstuk 4. Paragrafen

In de artikelen 17 tot en met 24 wordt aangegeven aan wat er in de paragrafen lokale heffingen, weerstandsvermogen en risicobeheersing, onderhoud kapitaalgoederen, financiering, bedrijfsvoering, verbonden partijen en grondbeleid ten minste moet staan. In de financiële verordening kan de raad bepalen, dat hij ook over aanvullende zaken in de paragrafen wil worden geïnformeerd. Hoofdstuk 4 van de financiële verordening geeft hier invulling aan.

In Ermelo heeft de raad ervoor gekozen om het te voeren beleid en de kaders niet afzonderlijk in de paragrafen vast te leggen, maar hiervoor aparte nota’s te laten vast stellen. Per paragraaf wordt aangegeven om welke nota’s dit gaat.

Artikel 17. Paragrafen - indeling

Het BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen voor. In een paragraaf wordt de raad integraal over een bepaald thema dat dwars door de begroting loopt, geïnformeerd. Het eerste lid bepaalt, dat de raad bij aanvang van een nieuwe raadsperiode kan aangeven, welke paragrafen hij nog meer wenst. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een paragraaf subsidies of een paragraaf duurzaamheid. In Ermelo heeft de raad er tot op heden voor gekozen om de programmabegroting te beperken tot de verplicht voorgeschreven paragrafen.

Artikel 18. Lokale heffingen

In het BBV staat in artikel 10, welke informatie de paragraaf lokale heffingen in elk geval moet bevatten. In dit artikel van de Financiële verordening wordt de aanvullende informatievraag van de raad gedefinieerd.

Artikel 19. Financiering

In het BBV staat in artikel 13, welke informatie de paragraaf financiering in elk geval moet bevatten.

Artikel 20. Weerstandsvermogen & risicobeheersing

Een gemeente loopt risico’s. Deze risico’s zijn van uiteenlopende aard. Tegen een deel van deze risico’s kan een gemeente zich verzekeren, maar voor een groot deel zijn de risico’s onverzekerbaar of is verzekering (te) kostbaar. Daarnaast kiezen gemeenten er soms voor om voor bepaalde verzekerbare risico’s eigenrisicodrager te worden. De niet verzekerde risico’s kunnen, als ze zich voordoen, (grote) financiële consequenties hebben. Het is dus zaak voor een gemeente, dat ze zich bewust is van de risico’s die ze loopt, en ze beheerst. Het uitsluiten of voorkomen van alle risico’s is echter niet altijd mogelijk. Niet verzekerde risico’s die zich voordoen, moet de gemeente opvangen met het eigen vermogen of door belastingverhoging of beleidsmatige ombuigingen bij gebrek aan vrije begrotingsruimte.

Het eerste lid van regelt dat het college om de vier jaar een nota Weerstandsvermogen en risicobeheersing aan de raad aanbiedt, waarin het college uiteenzet hoe zij omgaat met de beheersing van risico’s.

Dit artikel hangt samen met artikel 12 van de Financiële Verordening. Daarin worden de reserves en voorzieningen geregeld als onderlegger voor de berekening van het benodigde en aanwezige weerstandsvermogen.

In het BBV staat in artikel 11, welke informatie de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing in elk geval moet bevatten (tweede lid). De raad dient voor het vormen van een oordeel van de weerstandsvermogen in deze paragraaf ook wordt geïnformeerd over de ontwikkeling van de netto schuld per inwoner, de ontwikkeling van het saldo van baten en lasten als aandeel van de inkomsten en over de onbenutte belastingcapaciteit als aandeel van de inkomsten. Met deze aanvulling op de wettelijk verplichte financiële kengetallen komt de set financiële kengetallen overeen met die van www.waarstaatjegemeente.nl.

De nota wordt door de raad vastgesteld (derde lid).

Het vierde lid geeft aan dat het college jaarlijks bij de begroting en jaarstukken actueel inzicht geeft in de ontwikkeling van risico’s en weerstandsvermogen. Tussentijds wordt hierover bij relevante afwijkingen gerapporteerd bij de Bestuursrapportages, zie artikel 6 derde lid.

Artikel 21. Onderhoud kapitaalgoederen

Met betrekking tot het onderhoud van de kapitaalgoederen wordt periodiek door de raad diverse onderhoudsplannen vastgesteld. Dit betreft de nota’s:

  • Onderhoudsplan Openbare Ruimte (eerste lid)

  • gemeentelijk Rioleringsplan (tweede lid)

  • Onderhoudsplan Gebouwen (derde lid)

Hiermee kan de raad de kaders voor het toekomstig onderhoudsniveau vaststellen. Bij de begroting en rekening doet het college verslag over de voortgang van het onderhoud (vierde lid).

Artikel 22. Bedrijfsvoering

Het domein van de ambtelijke organisatie is de verantwoordelijkheid van het college. Beleid op dit gebied

wordt in de eerste plaats vormgegeven door het college. In het BBV staat in artikel 14, welke informatie de paragraaf bedrijfsvoering in elk geval moet bevatten. In dit artikel is de aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd. Er is opgenomen, dat de raad in de paragraaf bedrijfsvoering ook wordt geïnformeerd over de kosten, de opbouw en het verloop van het personeelsbestand, de kosten inhuur derden, de huisvestingskosten, de automatiseringskosten en de budgetten voor de raad, de griffie, de rekenkamer en de accountant (eerste lid). De bedrijfsvoering onderdelen zijn grotendeels ondergebracht bij Meerinzicht. Het is wenselijk om hier eveneens aandacht aan te besteden.

Het college informeert de raad over de actualiteit van de bedrijfsvoering, voor zover dit de aandacht van de raad behoeft (tweede lid). De raad geeft in dit artikel invulling aan haar eigen informatiebehoefte over de bedrijfsvoering.

Het derde lid regelt de verantwoording van het college aan de raad op het gebied van informatiebeveiliging.

Artikel 23. Verbonden partijen

Tenminste een keer per vier jaar wordt door het college een nota “Verbonden Partijen” aan de raad aangeboden. In het BBV staat in artikel 15, welke informatie de paragraaf verbonden partijen in elk geval moet bevatten. In dit artikel is deze aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd.

Formeel gezien is het oprichten van of deelnemen aan een verbonden partij een bevoegdheid van het college. Voor het college een besluit hiertoe neemt wordt de raad in de gelegenheid gesteld zijn mening hierover kenbaar te maken. Het tweede lid regelt de door het college te verstrekken informatie zoals bepaald in het BBV. Hier kan de raad voorts invulling geven aan haar eigen informatiebehoefte over de verbonden partijen.

De raad stelt de nota Verbonden Partijen vast (derde lid).

Een aantal malen per jaar wordt de raad aangaande de verbonden partijen van informatie voorzien middels een raadsbrief met actualiteiten over de verbonden partijen. De raad heeft bepaald dat zij hierover elk kwartaal geinfomeerd wil worden (vierde lid).

Artikel 24. Grondbeleid

Een belangrijke taak van een gemeente is het in het kader van het algemeen belang invloed uitoefenen op de ruimtelijke ordening op haar grondgebied. De uitgangspunten van het grondbeleid horen bij de raad thuis. Het eerste lid bepaalt, dat het college eens de vier jaar aan de raad een nota grondbeleid aanbiedt.

De raad stelt deze nota vast (tweede lid). Met de nota kan de raad de kaders voor het toekomstig grondbeleid vaststellen.

Jaarlijks wordt bij de kadernota de actualiteit getoetst en waar nodig aanvullende regels opgenomen (derde lid).

In de paragraaf grondbeleid van zowel de begroting als de jaarstukken wordt aandacht besteedt aan de uitvoering van deze nota (vierde lid).

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 25. Administratie

Onder artikel 25 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging er van moeten voldoen.

Artikel 26. Financiële organisatie

Dit artikel geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie. Volgens het eerste lid letter a van artikel 160 Gemeentewet is het college bevoegd regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de gemeente. Het college opgedragen bepaalde van deze regels die de financiële organisatie betreffen, vast te leggen in besluiten.

Artikel 26 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie en draagt het college op hiervoor zorg te dragen. Het college is op grond van artikel 160 van de Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor de financiële organisatie, blijkt uit het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en het nader rapport uit 2003 over de wijziging van artikel 212 van de Gemeentewet.

Artikel 26 geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie het college beleid en interne regels moet stellen. Om hier invulling aan te geven ligt het voor de hand, dat het college een organisatiebesluit en een Financieringsstatuut vaststelt, dit is geregeld in artikel 15 van de verordening.

De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en het financieel beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden, waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen met een financieel gevolg en de getrouwheid van de jaarrekening.

In het eerste lid sub a is de organisatieverandering van de gemeente geregeld naar een afdelingsloze organisatie. Daarbij zijn de gemeentelijke taken via opdrachten, projecten en processen gemandateerd aan de medewerkers. Dit komt tot uitdrukking in het mandaatbesluit (eerste lid sub c, de en e).

Nadere regels inzake de subsidieverstrekking worden verder geregeld in artikel 27.

Nadere regels voor aanbesteding en inkoop worden verder geregeld in artikel 28.

Artikel 27. Subsidieverstrekking

Subsidies hebben een steeds belangrijkere rol in de uitvoering van de gemeentelijke taken in Ermelo. Mede om deze reden is hier een apart artikel aan gewijd.

Bij het beleid en de interne regels voor steunverlening en subsidieverstrekking gaat het om procedures die naleving van de Europese staatssteunregels en regels voor diensten van algemeen economisch belang, de Algemene wet bestuursrecht en de gemeentelijke subsidieverordening waarborgen. In geval van misbruik en oneigenlijk gebruik gaat het bijvoorbeeld om het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden (eerste lid).

Daartoe stelt de raad stelt om de vier jaar een (gewijzigd) nota Subsidiekader vast (tweede lid). Bovendien wordt jaarlijks door het college een subisidieplafond vastgesteld (derde lid).

In de subsidieverordening van de gemeente Ermelo worden nadere regels gesteld bij het verstrekken van subsidies en de voorwaarden die daaraan gesteld worden (vierde lid).

Artikel 28. Aanbesteding en inkoop

Het niet voldoen aan de wettelijke regels voor aanbesteding en inkoop raakt de rechtmatigheid van het gevoerde financiële beleid. Voorts bestaat het risico van het moeten betalen van schadevergoedingen bij het niet nakomen van de wettelijke vereisten. Gelet op dit belang is er voor gekozen om een apart artikel aan te wijden.

Bij het beleid en de interne regels voor de inkoop en aanbesteding (eerste lid) kan gedacht worden aan een inkoopreglement en ook aan gemeentelijke inkoopvoorwaarden. Ook bij aanbesteding en inkoop wordt de Europese regelgeving nageleefd. Dit beleid wordt periodiek geactualiseerd (tweede lid). Aangezien het hier een collegebevoegdheid betreft, wordt het inkoopbeleid slechts ter kennisgeving aan de raad gezonden (derde lid).

Artikel 29. Administratieve organisisatie en interne controle

De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen, rechtmatig zijn verlopen. Het eerste lid van artikel 28 draagt het college op maatregelen te treffen, zodat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen, rechtmatig (zijn) verlopen.

Het tweede lid bepaalt, dat het college maatregelen treft, zodat wordt gecontroleerd of de administratie van materiele bezittingen zoals gebouwen, voertuigen, computers, voorraden en de administratie van het financieel vermogen zoals aandelen en overeenkomsten van leningen, geldmiddelen, debiteurenvorderingen e.d. overeenkomen met hetgeen de gemeente daadwerkelijk bezit. Voor veel van deze bezittingen wordt een jaarlijkse controle gevraagd.

Eens in de vijf jaar moet worden gecontroleerd of de administratie van registergoederen en bedrijfsmiddelen overeenkomt met het daadwerkelijke bezit.

In dit artikel worden kwalitatieve eisen gesteld aan de beheersorganisatie. Gelet op dat veel taken daarvan zijn ondergebracht bij Meerinzicht dient het college deze eisen eveneens van toepassing te laten zijn voor Meerinzicht (derde lid).

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 30. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

Bij het inwerkingtreden van de nieuwe verordening moet de oude worden ingetrokken. Volgens de Gemeentewet is een begrotingsjaar gelijk aan een kalenderjaar. In begrotingsjaar 2020 (t) worden de jaarstukken uit het begrotingsjaar 2019 (t-1) vastgesteld, wordt uitvoering gegeven aan de begroting voor het jaar 2020 (t) en wordt tot slot de begroting voor het jaar 2021 (t+1) vastgesteld. De nieuwe verordening is van toepassing op alle stukken die betrekking hebben op het begrotingsjaar 2021 (t+1) en later.

De oude verordening is ondanks het intrekken nog wel van toepassing op de jaarstukken van het begrotingsjaar 2019( t-1) en de begroting en jaarstukken van het jaar 2020 (t). Hiervoor is in artikel 27 onder het eerste lid alsmede het tweede lid een overgangsbepaling opgenomen.

Met ingang van 1 januari 2017 gelden vanwege de wijzigingen van het BBV andere bepalingen voor het activeren en afschrijven van nieuwe investeringen met maatschappelijk nut. In het tweede lid van artikel 30 is een overgangsbepaling opgenomen. Voor investeringen met maatschappelijk nut voor 2017 zijn de bepalingen uit de oude financiële verordening nog van kracht.

Artikel 31. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel is worden uitgebreid met een bepaling die voorziet in terugwerkende kracht, zodat de bepalingen uit de nieuwe verordening gelden voor de begroting voor het jaar 2021.

Vaststelling

Uitgaande stukken van de raad moeten door de burgemeester worden ondertekend (eerste lid artikel 75 van de Gemeentewet). De griffier moet de uitgaande stukken van de raad medeondertekenen (artikel 107c van de Gemeentewet).

De financiële verordening moet worden gepubliceerd.

Binnen twee weken na vaststelling door de raad moet het college de verordening aan gedeputeerde staten zenden (artikel 214 van de Gemeentewet). Gedeputeerde staten kunnen te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie en de verordening ex artikel 212 van de Gemeentewet (artikel 215 van de Gemeentewet).