Groenbeleidsplan 2014-2024 – module Inrichting

Geldend van 05-03-2021 t/m heden

Intitulé

Groenbeleidsplan 2014-2024 – module Inrichting

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

In februari 2014 is de module Kaders van het Groenbeleidsplan 2014-2024 door de raad vastgesteld. Hiermee is een begin gemaakt met een nieuw plan voor de hele gemeente. De module Kaders vormt de basis voor de overige modules van het Groenbeleidsplan.

1.2 Opbouw groenbeleidsplan

Het groenbeleidsplan is opgebouwd uit verschillende modules. Het is een leidraad voor het ontwerpen, aanleggen, beheren en onderhouden van de groene openbare ruimte. Elke module behandelt een specifiek onderwerp.

In de module Kaders zijn de doelen en uitgangspunten gesteld waarbinnen de inrichting en het beheer van het openbaar groen in de gemeente Geldrop-Mierlo verder ontwikkeld worden. In de voorliggende module Inrichting is beschreven hoe we het openbaar groen zo kunnen inrichten dat de doelen en uitgangspunten uit de module Kaders behaald worden. Bovendien moet het beheer zoals gesteld in de modules Groen- en Bomenbeheer met de beschikbare middelen uitgevoerd kunnen worden.

De modulaire opbouw van het groenbeleidsplan maakt het gemakkelijk om modules in de toekomst afzonderlijk aan te passen en vast te stellen. Daarnaast kan het groenbeleidsplan ook eenvoudig worden aangevuld met nieuwe modules.

1.3 Doelstelling

Met het groenbeleid willen we een aantrekkelijke en duurzame groene woon- en leefomgeving realiseren. Om dit te bereiken moet al bij de inrichting met allerlei zaken rekening worden gehouden zoals veiligheid (geen hoog groen langs het fietspad) en onderhoud (sluitende beplanting zodat onkruid minder kans krijgt). Naast de doelen - duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid, cultuurhistorie en recreatie - is ook een aantal uitgangspunten uit de module Kaders hierbij van toepassing.

Aantallen loslaten

Hiermee wordt bedoeld dat de kwaliteit van ons bomenbestand van belang is en niet de kwantiteit. Liever minder bomen met een geschikte groeiplaats in een straat, dan meer bomen met nauwelijks groeiruimte. Dit betekent niet dat er makkelijk wordt omgegaan met het kappen van bomen. Behoud van (gezonde) bomen blijft het uitgangspunt. Als toch gekapt moet worden, wordt altijd bekeken of herplant mogelijk is.

Goede groeiplaatsen inrichten

Met een goed ingerichte groeiplaats krijgen bomen en planten de kans om uit te groeien tot gezonde exemplaren. Dit draagt bij aan een duurzame, aantrekkelijke woonomgeving, vermindert overlast en verhoogt de leefbaarheid.

Juiste boomkeuze

De juiste boom op de juiste plaats betekent een boom planten die qua grootte past bij zijn standplaats, maar betekent ook dat rekening wordt gehouden met vruchtval en dergelijke. Door de juiste boom op de juiste plaats te planten, kunnen bomen uitgroeien tot gezonde volwassen exemplaren, waardoor ze minder overlast voor de bewoners veroorzaken.

Juiste beplantingskeuze

Bij de beplantingskeuze mag het beheeraspect niet uit het oog verloren worden. Zo veel mogelijk kiezen voor beplanting die een vak sluitend dichtgroeien. Onderhoudsintensieve beplanting kan, maar dan op plaatsen met een hoge publieksdruk.

Biodiversiteit

Groenvlakken en bomenstructuren vormen verbindingen voor allerlei dieren, groot en klein. Variatie in soorten binnen bomenrijen zorgt voor grotere biodiversiteit. Het voorkomt echter ook dat bomenlanen door monocultuur een snelweg vormen voor plaagdieren, ziektes en aantastingen. Het vergroten van de biodiversiteit is een belangrijk punt bij het aanbrengen van nieuw groen en bomen.

Klimaat

Groen kan onderdeel zijn van oplossingen voor problemen die samenhangen met het klimaat en de veranderingen die hierin worden verwacht. Bij beslissingen die de hoeveelheid groen (binnen een gebied) raken, moet de invloed van groen op (de gevolgen van) het klimaat altijd als afweging worden meegenomen. Dit geldt voor nieuwe ontwikkelingen maar ook voor inrichting en beheer van groen en afhandeling van overlastmeldingen.

Bewoners

Bewoners zijn de gebruikers, zij beleven het groen. Door bewoners te betrekken bij de inrichting, wordt het gevoel van betrokkenheid vergroot.

Meeliften

Waar mogelijk wordt meegelift met civieltechnische reconstructies of onderhoudswerkzaamheden. Zowel vanuit financieel oogpunt als om overlast voor omwonenden zoveel mogelijk te beperken.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de inrichtingsstrategie. In hoofdstuk 3 is te lezen hoe die strategie vertaald wordt naar streefbeelden per gebruiksgebied. Aansluitend worden in hoofdstuk 4 technische eisen gesteld aan de inrichting. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op het te volgen proces bij inrichtingen en het borgen van het beheer bij ontwerp, voorbereiding en toezicht.

2. Inrichtingsstrategie

We streven er naar de openbare ruimte op een karaktervolle en beheerbare wijze in te richten. Hiervoor is het noodzakelijk bij de (her)inrichting bepaalde richtlijnen in acht te nemen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de richtlijnen ten aanzien van dimensionering en toepassing van diverse groentypen binnen de kern. Met name voor toekomstige uitbreidingen zijn deze richtlijnen een goed handvat om de openbare ruimte op een duurzame wijze in te richten.

2.1 Groen

De gemeente Geldrop-Mierlo is gelegen in de stadsregio Eindhoven-Helmond. Om te voorzien in de eigen woonbehoefte en de vraag naar woonruimte in de regio vindt ook in de gemeente Geldrop-Mierlo de komende jaren op diverse locaties woningbouw plaats. Bij deze in- en/of uitbreidingen speelt ook de inrichting van de openbare ruimte en de aansluiting op de omliggende bebouwing en het aangrenzende buitengebied een belangrijke rol. Geldrop-Mierlo moet hierbij haar karakteristieke groene karakter behouden. Dit kan door al bij de planvorming rekening te houden met een aantal doelstellingen:

Bewust omgaan met de overgangen tussen dorp en buitengebied

Het landschap is een belangrijk gegeven aan de rand van een dorp of wijk. Door de randen en overgangen bewust vorm te geven, worden deze als vanzelfsprekend ervaren.

Balans tussen rood, groen en blauw

Groen heeft in de bebouwde omgeving diverse functies. Door de gewenste hoeveelheid groen tijdig vast te leggen in bijvoorbeeld bestemmingsplannen kan in de planfase een aantrekkelijke groenstructuur worden gerealiseerd die voor balans tussen rood, groen en blauw zorgt. Groen en blauw vervullen ook een belangrijke functie in de maatregelen ten behoeve van klimaatadaptie.

Landschapskarakteristiek opnemen in wijk

De karakteristiek van het omliggende landschap biedt uitgangspunten voor de groenstructuur van een wijk. Door deze karakteristiek terug te brengen, vormt de nieuwe wijk een onderdeel van zijn omgeving. Deze aansluiting kan gezocht worden in water- en boomstructuren en het soortgebruik.

Historische structuur oppakken

Historische wegen en groenstructuren zorgen voor verweving van de nieuwe wijk met het bestaande dorp en het landschap. Door de historische structuren op te pakken en nieuwe structuren hierop aan te sluiten, wordt een gelaagdheid van jonge en oude (groen)structuren gecreëerd.

Herkenbare wijkstructuur realiseren

Een herkenbare wijkstructuur legt de basis voor een groene wijk. Dit kan door de hoofdontsluiting met een laanbeplanting te benadrukken en ontsluitingsstructuren voor wandelaars en fietsers groen aan te kleden.

Aantrekkelijke groenstructuur

Een aantrekkelijke en bruikbare groenstructuur wordt gerealiseerd door het groen met andere functies te koppelen en het groen te bundelen. Groenzones gekoppeld aan functies als spelen en waterberging leveren een aantrekkelijke openbare ruimte op. Door het groen te bundelen en de diverse groenzones met elkaar te verbinden wordt daarnaast de gebruikswaarde vergoot.

Ecologisch en cultuurlijk groen (biodiversiteit)

Natuurlijke processen vormen een meerwaarde in de bebouwde omgeving. Het gebruik van natuurlijk en cultuurlijk groen levert een aantrekkelijke en afwisselende woonomgeving op. Daarnaast draagt dit bij aan biodiversiteit en aan het bereiken van de doelen rondom klimaatadaptatie.

Toepassen van eetbaar groen

Een relatief nieuwe ontwikkeling is het toepassen van eetbaar groen. Bijvoorbeeld fruitbomen in de openbare ruimte of het aanleggen van een buurtmoestuin. Eetbaar groen kan bovendien bijdragen aan de sociale cohesie in straat of buurt.

Volwaardige invulling groenstructuur bij inbreidingen

Bij inbreidingen is de ruimte voor groen vaak beperkt. Dit komt de kwaliteit van de openbare ruimte niet ten goede. Aansluiting op de aanwezige groenstructuur in de wijk en ruimte voor een volwaardige groene inrichting dragen bij aan een groene uitstraling en aansluiting op de aanwezige bebouwing. Hierdoor maakt de inbreiding volwaardig deel uit van de omgeving.

2.2 Bomen

Bomen zijn belangrijke structurerende onderdelen van de bebouwde omgeving. Zowel boven- als ondergronds hebben bomen voldoende groeiruimte nodig om zich goed te kunnen ontwikkelen. Vanuit deze gedachte zijn onderstaande doelstellingen van toepassing.

Geen bomen planten die er eigenlijk niet kunnen staan

Bomen hebben een bepaalde groeiruimte nodig. Deze technische en ruimtelijke criteria zijn vanuit vakkennis en ervaring ontstaan. Bij aanplant moet worden bepaald of gedurende de levensduur van de boom aan deze criteria kan worden voldaan. Wanneer dit niet het geval is, is aanplant niet wenselijk. Bomen die erg breed uitgroeien bijvoorbeeld staan mooi in een park maar passen niet in een smalle woonstraat.

Soms kan juist het níet planten van bomen de beleving versterken van de bomen die er wel staan.

Het beleven van een open landschap of plein kan een contrast oproepen met besloten of bosachtige delen en beplante wijken. Deze contrasten kunnen voor de beleving van een dorp of landschap zeer waardevol zijn.

Beter één grote, duurzame boom dan meerdere kleine

Bomen van de eerste grootte kunnen uitgroeien tot imposante en monumentale bomen en zijn daarom het meest waardevol. Bovendien zijn kleinere bomen over het algemeen eerder aan vervanging toe, wat tot extra kosten leidt. Aanplant van bomen van de eerste grootte heeft dan ook de voorkeur, mits de beschikbare ruimte dit toelaat natuurlijk.

Bomen bij voorkeur in beplanting of gras

Ongeacht de groeiplaats die bomen in verharding geboden wordt, gedijen bomen het best als ze in beplanting of gras staan. De betere vochthuishouding en beluchting van de wortels maar ook het ontbreken van grote druk zorgen voor betere groeiomstandigheden. Een standplaats in gras heeft wel als nadeel dat stamschade op kan treden als gevolg van maaiwerkzaamheden.

Bewuste toepassing vormbomen

Leibomen, knotbomen en gekandelaberde bomen vragen gedurende het gehele leven van de boom extra onderhoud. Dit onderhoud vormt een extra kostenpost. Het toepassen van vormbomen dient dan ook alleen te geschieden op locaties waar deze extra kosten verantwoord zijn, zoals in centrumgebieden, bij monumenten of daar waar deze een landschappelijke waarde vertegenwoordigen.

Vastleggen eindbeelden

Vanuit beheeroogpunt is het belangrijk te weten welk eindbeeld (hoe hoog opkronen, welke vorm) bedoeld is in het ontwerp. Dit is dus een erg belangrijk onderdeel van de overdracht, zodat ook ‘op eindbeeld’ beheerd kan worden.

Keuzes maken

Halve oplossingen geven in de toekomst problemen. Als een boom die niet duurzaam te behouden is, in een project toch behouden wordt, ontstaan aansluitend vaak beheerproblemen. Beter is dan de boom te vervangen en een goede groeiplaats in te richten voor de nieuwe boom.

Omlooptijden

Bij aanplant van bomen wordt rekening gehouden met de gewenste omlooptijden zoals opgenomen in onderstaand schema.

Categorie

Streefbeeld

Omlooptijd (richtlijn)*

Monumentale bomen

Solitaire boom met een voldoende grote standplaats.

> 80 jaar

Toekomstbomen

Solitaire boom die de potentie en groeiruimte heeft een monumentale boom te worden.

> 80 jaar

Structuurbomen buiten de bebouwde kom

Vlakken of lijnen, buiten de kom.

> 60 jaar

Structuurbomen binnen de bebouwde kom

Vlakken of lijnen, binnen de kom.

> 40 jaar

Overige bomen

Bomen zonder bijzondere status die bijdragen aan de leefbaarheid van een (woon-) straat.

>40 jaar

*Na het behalen van de omlooptijd is kap een optie, geen automatisme

De inrichting van de (ondergrondse) groeiruimte van de boom en de soortkeuze dienen op basis van deze tabel ingevuld te worden.

3. Streefbeelden

De inrichting van het groen en het daarbij behorende beheer dienen afgestemd te zijn op het gebruik van dit groen. In de volgende paragrafen wordt dit verder uitgewerkt. Hierbij wordt gesproken over beheergroepen. Dit zijn soorten beplantingen die een zelfde soort beheer vragen. Bomen vormen bijvoorbeeld één beheergroep, want ondanks dat er honderden soorten bomen zijn in allerlei formaten , is in basis het beheer van elke boom vergelijkbaar.

3.1 Centrumgroen

Centrumgroen geeft een belangrijk (groen)accent aan de stenige omgeving, het gaat vaak om kleinere eenheden Belangrijk bij deze beplanting is de sterke uitstraling om de druk van andere gebruiksfuncties in het centrum te weerstaan. Dit houdt in dat het duidelijk afgebakende vakken moeten zijn, waar de sierwaarde van de gebruikte beplanting hoog is. Overlast van de beplanting voor de gebruikers van het centrum moet minimaal zijn, dit is een belangrijke factor in de beplantingskeuze. Ook de sociale veiligheid (geen donkere hoeken of overhangende takken) is een belangrijk criterium bij de beplantingskeuze. Voorbeelden van toe te passen beheergroepen zijn wisselperken, vaste planten, heesters met grote sierwaarde, gazon en hagen. Bij alle beplanting is een verzorgd uiterlijk zeer belangrijk. Het centrumgroen wordt alleen toegepast op plaatsen waar veel activiteit is bijvoorbeeld in de (winkel)centra.

Centrumgroen

Omschrijving

Beeld

Netjes, strak, opgeruimd

Beeldkwaliteit

A-niveau

Kenmerk beheer

Intensief

Biodiversiteit

Minder belangrijk

Voorbeelden toe te passen beheergroepen

Wisselperken, vaste planten, heesters met grote sierwaarde, gazons en hagen

3.2 Groenstructuur

In de groenstructuur gaat het om grote aaneengesloten groengebieden die door hun ligging (randzone om een wijk of juist als groene long in de wijk) van belang zijn voor de totale structuur in de wijk. Bijzondere bebouwingen als scholen en sportfaciliteiten zijn vaak in de gebieden gesitueerd. De inrichting van deze groengebieden is grootschalig. Vakken en beplantingssoorten zijn op deze maatvoering aangepast. Niet al het groen hoeft grote sierwaarde te hebben, belangrijk is vooral de groene uitstraling van deze gebieden. Daarnaast moet er voldoende ruimte zijn voor recreatie.

Hierbij gaat het in hoofdlijnen om wandelen, sporten en verblijven. Door de maatvoering van de groenstructuur is natuurontwikkeling goed mogelijk. De ruime opzet maakt het mogelijk om een goede natuurgetrouwe opbouw van de beplanting te realiseren waarmee de voorwaarden voor natuurontwikkeling zijn geschapen.

Bij vakken die aan voetpaden grenzen, moet langs de randen een aangepaste beplantingskeuze worden gemaakt om overhangende takken te voorkomen. Belangrijk hierbij is de maat van de beplanting en het verband waarin ze worden geplant. Er kan bijvoorbeeld voor gekozen worden om bij renovatie van vakken langs de rand van het vak een strook gazon of een kruidenzone aan te leggen. Overlast door overhangende takken wordt dan meteen tegengegaan. De entrees van grote groeneenheden krijgen door middel van een andere beplantingskeuze een hogere sierwaarde dan de rest van de groenstructuur. Door beplantingen met een opvallende bloeiwijze of vruchtdracht worden accenten gelegd.

Groenstructuur

Omschrijving

Beeld

Netjes, opgeruimd

Beeldkwaliteit

B-niveau

Kenmerk beheer

Matig intensief

Biodiversiteit

Belangrijk

Voorbeelden toe te passen beheergroepen

Bosplantsoen, heesters met solitairen, hagen, gazons en vaste planten langs doorgaande wegen.

3.3 Overig groen (buurtgroen)

De maatvoering van het buurtgroen is kleinschaliger dan in de groenstructuur. Het groen is van belang voor de directe woonomgeving van één of meer straten. De beplanting zorgt voor de herkenbaarheid van de woonplek. Bij deze beplantingen is er een sterke relatie met de soortkeuze; herkenbare beplanting bepaalt mede de sfeer van de woonstraat.

De maatvoering van de vakken is ook bij het buurtgroen een belangrijk onderdeel. Met de inrichting wordt gestreefd naar vakken met een zo groot mogelijke maatvoering. Grotere vakken zijn over het algemeen goed te onderhouden en hier kan eventueel ook forse beplanting worden toegepast. Vooral bij het buurtgroen is het belangrijk dat het groen een duidelijke functie heeft. Kleinere vakjes zijn vaak gevoelig voor vandalisme; een goed ontwikkelde en herkenbare beplanting kan dit deels tegengaan. Hoge sierwaarde van de beplanting is voor het buurtgroen geen vereiste. Het is vooral belangrijk dat de stenige omgeving wordt onderbroken en dat de beplanting geen overlast veroorzaakt.

De sortimentskeuze voor de beplantingen wordt bepaald door het benodigde onderhoud. In het buurtgroen mogen geen soorten voorkomen die een intensief beheer nodig hebben (bijvoorbeeld rozenvakken of wisselperken).

Buurtgroen

Omschrijving

Beeld

Netjes, opgeruimd

Beeldkwaliteit

B-niveau

Kenmerk beheer

Matig intensief, overlast voorkomen

Biodiversiteit

Belangrijk

Voorbeelden toe te passen beheergroepen

Bosplantsoen, vaste planten, lage of bodembedekkende heesters met solitairen, gazons en hagen.

3.4 Buitengebied

Het groen langs de wegen in het buitengebied wordt functioneel aangelegd. Dit betekent veelal grasbermen voor de afwatering van wegen en, als er voldoende ruimte is, bosplantsoen ten behoeve van fauna. Geen intensieve beplantingstypen, behalve hagen indien nodig in het kader van verkeersbegeleiding of scheiding tussen weg en fietspad. Bij de inrichting en het bepalen van plantafstanden wordt rekening gehouden met een extensieve vorm van beheer.

Buitengebied

Omschrijving

Beeld

Natuurlijk

Beeldkwaliteit

C-niveau

Kenmerk beheer

Extensief

Biodiversiteit

Belangrijk

Voorbeelden toe te passen beheergroepen

Bosplantsoen, hagen langs wegen en lang gras

Naast het openbaar groen langs de wegen zijn in het buitengebied ook bos- en natuurterreinen aanwezig, maar ook landschappelijke elementen zoals houtwallen of knotwilgen. Daarnaast is een ontwikkeling zichtbaar waarin er bij nieuwbouwprojecten een minder duidelijke overgang ontstaat tussen het stedelijk en het buitengebied. Voor deze gebieden is de inrichting maatwerk dat buiten deze module Inrichting valt.

4. Technische eisen

4.1 Beplantingen

Soortkeuze

Behalve de eisen en richtlijnen die genoemd zijn in hoofdstuk 2 en 3 lijkt het steeds meer van belang dat beplanting goed tegen droogte kan. Afhankelijk van de locatie moet hier rekening mee worden gehouden.

Maatvoering

Naast het gebruik van de omgeving en de bijbehorende beeldkwaliteit is het ook belangrijk dat een plantvak voldoende maat heeft. Enerzijds om aan het beeld te gaan voldoen, anderzijds om (machinaal) onderhoud op reguliere wijze uit te kunnen voeren. Een gazonstrook van een halve meter breed kan bijvoorbeeld passen in een bepaald ontwerp, maar is niet machinaal te maaien. In onderstaande tabel is de minimale maatvoering opgenomen, bovendien is opgenomen hoe ver de planten van een bepaalde grens/object geplant moeten worden om (ernstige) overlast zoveel mogelijk te beperken.

Bereikbaarheid en obstakels

Het onderhoud van groenvoorzieningen wordt veelal machinaal uitgevoerd. Machines inzetten is alleen mogelijk als:

  • groenvakken bereikbaar zijn. Dit wil zeggen dat bijvoorbeeld een gazon dat meer dan 20 keer per jaar gemaaid wordt niet alleen bereikbaar mag zijn als er toevallig geen auto’s geparkeerd staan. Met name voor hoogfrequente onderhoudsmaatregelen is dit van belang.

  • er zo weinig mogelijk obstakels zijn. Een vak met gazon van twee meter breed kan met een twee meter brede gazonmaaier in één keer worden gemaaid. Maar als ergens op 30 cm van de rand een lichtmast staat, dan wordt dit anders. Bij voldoende ruimte kan de maaier een ronde rondom het obstakel rijden. Maar het laatste randje, of zelfs een groter gedeelte indien niet rondgereden kan worden, moet door middel van een bosmaaier worden bijgewerkt. Hoewel het plaatsen van obstakels (lichtmasten, borden, bomen enzovoorts) nodig of zelfs noodzakelijk is, moet met de plaatsing daarvan rekening gehouden worden met het beheer. Als de ruimte er is, kunnen obstakels het beste op de overgangen van inrichtingen geplaatst worden. Dus op de rand tussen verharding en gazon bijvoorbeeld. Bij het onderhoud van beide is er dan geen of minder last van de obstakels.

  • dit niet leidt tot verkeershinder. Het uitvoeren van hoogfrequent onderhoud moet niet leiden tot (gedeeltelijke) wegafzettingen.

Grondbewerking

Het is van belang dat de grondbewerking in plantvakken op de juiste manier uitgevoerd is. Dat wil zeggen dat er goede teelgrond (ter plaatse gemengd of geleverd conform eisen RAW Systematiek) wordt toegepast en dat deze tot voldoende diepte losgemaakt wordt. Dit betekent tot minimaal 60 cm diepte spitten. Indien er storende lagen aanwezig zijn op grotere diepte, dan dienen deze doorbroken te worden. Dit is met name voor de vochthuishouding van groot belang. De grond moet schoon opgeleverd worden: alle puin en andere stukken afval moeten worden verwijderd. Na de grondbewerking mag de bodem niet meer verdicht worden.

Toepassing voorzieningen

Bij juist ingerichte groeiplaatsen is het plaatsen van extra voorzieningen niet nodig. Eventueel kan een tijdelijke afrastering van palen en gladdraad worden geplaatst om betreding te voorkomen. Deze tijdelijke afrastering kan weer worden verwijderd als het plantvak zodanig is dichtgegroeid dat betreding niet meer mogelijk is.

Nazorg

Water geven

Met name in het eerste jaar na aanplant kan watergift aan beplantingen nodig zijn. Zodra en zolang er blad aan de plant zit, zal deze vocht verdampen en dus opnemen uit de bodem. Afhankelijk van de soort, de temperatuur en de windkracht zal deze verdamping meer of minder zijn. Het is van belang om te voorkomen dat de grond in de wortelkluit uitdroogt, simpelweg omdat het heel moeilijk is deze weer vochtig te maken. Vooral in het vroege voorjaar is het belangrijk om tijdig met water geven te beginnen, omdat beplanting dan al veel verdampt.

Als de droogtes van de laatste jaren blijven aanhouden, moet gekeken worden of andere maatregelen nodig zijn zoals vaker water geven of bij aanleg een andere beplantingskeuze.

Inboet

Indien beplanting is aangebracht in goed voorbereide plantvakken en er wordt op tijd water gegeven, dan zal maximaal 5% van de beplanting verloren gaan (los van eventuele externe oorzaken zoals aanrijdingen, beschadigingen enzovoorts). Inboeten bestaat uit niets meer dan het vervangen van de dode beplanting door nieuwe beplanting.

Ziekte en plagen

Na de aanplant van nieuwe beplanting is er altijd sprake van een (tijdelijke) vermindering van conditie. Hiermee is er een verhoogde kans op de komst van ziekten en plagen. Goed voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld de taxuskever die grote schade kan aanrichten bij net aangeplante taxus. Preventieve maatregelen zijn meestal niet nodig. Het is wel zaak om nieuwe beplanting regelmatig te controleren op de aanwezigheid van ziekten en plagen. Wanneer een aantasting wordt geconstateerd, dient een soortspecifiek behandelplan te worden gemaakt.

4.2 Bomen

Bomen vormen een aparte categorie beplantingen. Door de veel langere omlooptijden en grote maat hebben ze meer invloed op hun omgeving en stellen ze bovendien meer eisen aan deze omgeving. Voor de specifieke eisen die bomen aan hun groeiplaats en andere onderdelen van de aanplant stellen, wordt verwezen naar het Handboek Bomen en de daarbij behorende tools zoals de Bomenmonitor. Hiermee is te berekenen hoeveel doorwortelbare ruimte een specifieke boomsoort vraagt in een bepaalde ondergrond.

5. Proces

De aanleg van nieuw groen kent meerdere aanleidingen, bijvoorbeeld:

  • het vervangen van beplantingen bij einde levensduur,

  • de herinrichting van een straat,

  • de nieuwe inrichting van een in-of uitbreidingslocatie.

Elk traject kent zijn eigen ontwikkeling voordat er daadwerkelijk groen ingericht wordt. De voorgaande hoofdstukken in deze module Inrichting zijn voor elk traject van toepassing. Deze bieden de ruimte om eigenheid te creëren voor een straat of een gebied, maar geven een minimale standaardkwaliteit mee. Ongeacht het traject dient een groendeskundige (zoals de groenbeheerder) in een vroegtijdig stadium meegenomen te worden in het traject. Enkele voorbeelden van de toegevoegde waarde hiervan:

  • Toetsen van de beheerbaarheid van het ontwerp. Daarbij hoeft het ontwerp niet per definitie te passen in het standaardbeheer, maar als een inrichting meer budget vraagt (qua areaal of onderhoud), dan kan die vraag naar middelen meteen meegenomen worden zodat het ontwerp na realisatie ook zoals gewenst beheerd kan worden.

  • Inbrengen van lokale kennis. Niet elke soort groeit even goed op elke ondergrond.

  • Aansluiting op de omgeving. Een ontwerp kent altijd een werkgrens, maar in werkelijkheid stopt daar de openbare ruimte niet. Belangrijk is dat structuren en beplantingen op logische wijze in elkaar over gaan.

  • Inpassing van bestaande elementen. Vaak blijven bomen behouden in een project. Duurzaam behouden is alleen mogelijk wanneer hier vanaf het begin voldoende aandacht voor is.

Naast het vroegtijdig meenemen van een groendeskundige in het ontwerp en in de voorbereiding is het ook belangrijk dat er tijdens de uitvoering door een groendeskundige toezicht wordt gehouden. Dit om te borgen dat de afspraken zoals vastgelegd in het bestek of de werkomschrijving ook nagekomen worden. Dit geldt in het bijzonder voor het instellen van een Bomenwacht wanneer er gewerkt wordt rondom bomen die behouden moeten worden.

Ondertekening