Regeling vervallen per 01-01-2015

Participatieverordening gemeente Goes 2009

Geldend van 01-08-2009 t/m 31-12-2014

Intitulé

Participatieverordening gemeente Goes 2009

Nieuw hoofdstuk

Besluitnummer

5

Vergadering d.d.

2 juli 2009

Verzonden

23 juni 2009

Onderwerp

Vaststellen Participatieverordening 2009

Registratienummer

09INT

De raad van de gemeente Goes;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 juni 2009,

gelet op:

  • -

    artikel 149, eerste lid van de Gemeentewet;

  • -

    de artikelen 7, 8 en 10, tweede lid van de Wet werk en bijstand;

  • -

    de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • -

    de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • -

    de artikelen 8, 19, vijfde lid, 23, derde lid, en 35 van de Wet Inburgering;

  • -

    de EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb EG 2002, L 337/3);

  • -

    de EG-verordening de minimissteun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30);

overwegende:

  • -

    dat de gemeente het streven van het Rijk naar een hoge mate van participatie van de ingezetenen in de maatschappij onderschrijft en dat dit streven gebaat is bij een gezamenlijke aanpak van arbeidsintegratie, maatschappelijke integratie en inburgering;

  • -

    dat de raad bij verordening regels dient te stellen over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening ten behoeve van inburgeringsplichtigen en de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is vastgesteld;

  • -

    dat de raad bij verordening het bedrag dient vast te stellen van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd;

b e s l u i t:

vast te stellen de Participatieverordening gemeente Goes.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder: uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand (WWB), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

    • a.

      inburgeringsplichtigen: personen zoals omschreven in artikel 3, lid 1 van de Wet Inburgering (WI);

    • b.

      inburgeringsbehoeftigen: personen zoals omschreven in artikel 1, onder h van de Regeling vrijwillige inburgering niet-G31 2007;

    • c.

      Nuggers: personen zonder uitkering die kunnen worden aangemerkt als werkloos werkzoekende;

    • d.

      Anw-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet;

    • e.

      doelgroep: personen, die hun woonplaats hebben in de gemeente Goes en aan wie op grond van artikel 7, eerste lid, onder a van de WWB door het college ondersteuning kan worden geboden;

    • f.

      re-integratievoorziening: de voorziening gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Wet werk en bijstand;

    • g.

      ondersteuning: ondersteuning bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de WWB;

    • h.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes;

    • i.

      de gemeenteraad: de gemeenteraad van de gemeente Goes;

    • j.

      Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

    • k.

      arbeidsinschakeling: het verwerven van algemeen geaccepteerde arbeid, niet zijnde gesubsidieerde arbeid.

    • l.

      subsidie: subsidie als bedoeld in artikel 4:21, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);

    • m.

      premie: financiële beloning ter bevordering van arbeidsinschakeling;

    • n.

      aflossingscapaciteit: het door het college vastgestelde percentage van de bijstandsuitkering dat voor verrekening met schulden kan worden aangewend.

  • 2. De begripsbepalingen van de WWB, IOAW, IOAZ en de WI zijn op deze verordening van toepassing, tenzij daarvan in deze verordening uitdrukkelijk wordt afgeweken.

Hoofdstuk 2. Wet Werk en Bijstand

Artikel 2 Kaderstelling gemeenteraad

  • 1. Uit de kaderstelling van de gemeenteraad d.d. 15 april 2004 komen de volgende uitgangspunten voor het re-integratiebeleid naar voren:

    • a.

      iedere persoon is primair zelf verantwoordelijk om weer aan het werk te komen en in zijn eigen levensonderhoud te voorzien;

    • b.

      iedere persoon moet zo snel mogelijk weer in een tot werk leidend traject worden geplaatst, waar mogelijk afgestemd op het individu (maatwerk);

    • c.

      begeleiding naar regulier werk heeft voorrang; als regulier werk geen optie is, dient een zinvolle dagbesteding te worden geboden;

    • d.

      de re-integratieinstrumenten staan primair in dienst van de doorstroom naar regulier werk;

    • e.

      bij het toeleiden naar arbeid geldt het criterium van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met de individuele omstandigheden;

    • f.

      bij oudere werkzoekenden (57,5 jaar en ouder) moet worden gekeken naar de reële kansen op de arbeidsmarkt; bij de werkzoekenden met jonge kinderen (onder 5 jaar) wordt rekening gehouden met de zorgtaken;

    • g.

      doelgroepen van het re-integratiebeleid voor wie de gemeente een specifieke wettelijke taak heeft, mogen niet worden uitgesloten van dienstverlening; de "eigen uitkeringsgerechtigden" hebben prioriteit boven andere groepen (NUG + Anw).

  • 2. Het uitvoeringsbeleid (beleidsregels) gerelateerd aan deze verordening gaat uit van deze kaderstelling of geeft hieraan een nadere uitwerking daarbij rekening houdend met sinds 15 april 2004 ingevoerde wetswijzigingen of wijzigingen in regelgeving.

Artikel 3 Wettelijke opdracht college

  • 1. Het college biedt aan personen als bedoeld in artikel 7, lid 1, onderdeel a van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling.

  • 2. Bij de besluitvorming over de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college in aanmerking genomen of de ondersteuning en/of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid. Het college stelt vast op welke ondersteuning en/of voorziening de cliënt recht heeft.

  • 3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 4 Uitvoeringsbeleid

  • 1.

    Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening, gegeven de kaderstelling van de gemeenteraad, jaarlijks een uitvoeringsbeleidvast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de hoogte en wijze van financiering.   

  • 2. Dit plan omvat in elk geval

    • -

      de doelstellingen van het re-integratiebeleid;

    • -

      een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen;

    • -

      een verdeling van de beschikbare middelen over de verschillende voorzieningen;

    • -

      een nadere omschrijving van alle voorzieningen welke het college in het kader van deze verordening kan aanbieden, alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 3. Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid.

  • 4. Het uitvoeringsbeleid als bedoeld in het eerste lid wordt tijdig ter advisering voorgelegd aan de cliëntenraad.

Artikel 5 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Personen als bedoeld in artikel 7, lid 1, onderdeel a van de wet, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en het in artikel 4 genoemde uitvoeringsbeleid en kan hieraan nadere voorwaarden verbinden.

  • 3. Ten aanzien van Nuggers en Anw-ers ouder dan 27 jaar geldt dat een voorziening als bedoeld in het eerste lid alleen volledig door de gemeente wordt gefinancierd als het totale gezinsinkomen van de Anw-er of de Nugger niet meer bedraagt dan 150% van het bruto wettelijk minimumloon.

    Voor de Nugger en Anw-er met een hoger gezinsinkomen dan 150% van het bruto wettelijk minimumloon worden bijkomende kosten (scholing, reiskosten en kinderopvang) niet vergoed.

Artikel 6 Budget- en subsidieplafonds

  • 1. Het college kan in het uitvoeringsbeleid als bedoeld in artikel 3 een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen.

  • 2. Het college kan in het uitvoeringsbeleid als bedoeld in artikel 3 een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

  • 3. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond voor de desbetreffende voorziening. In dat geval zal gezocht moeten worden naar een andere passende voorziening.

Artikel 7 Verplichtingen van de cliënt (re-integratie)

1.

Een persoon die door het college een re-integratievoorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

Artikel 8 Aanspraken en rechten van de cliënt (re-integratie)

  • 1. Een persoon die door het college een re-integratievoorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2. De cliënt heeft op basis van artikel 7, lid 1, onderdeel a van de WWB een aanspraak op re-integratie. De gemeente beoordeelt of de cliënt in aanmerking komt voor een WWB-voorziening zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, onderdeel a van de WWB en bepaalt welke voorziening wordt aangeboden.

  • 3. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een re-integratievoorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de afstemmingsverordening (WWB) dan wel het maatregel- en boetebesluit dat van toepassing is op de IOAW- en IOAZ-gerechtigden.

  • 4. Indien de persoon, die gebruik maakt van een re-integratievoorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 9 Algemene doelstelling en sluitende aanpak

  • 1. Algemene doelstelling van het re-integratiebeleid wat betreft uitkeringsgerechtigden is om zo veel mogelijk personen die tot deze groep behoren toe te leiden naar een bepaalde activiteit, variërend van regulier werk tot enkele dagdelen vrijwilligerswerk.

  • 2. Ten aanzien van elke uitkeringsgerechtigde wordt uiterlijk binnen 3 maanden na de ingangsdatum van de uitkering beoordeeld of het noodzakelijk is een voorziening aan te bieden. Voor de Nugger/Anw-er geldt deze periode van 3 maanden ná het moment van melding bij de gemeente.

  • 3. Aan elke uitkeringsgerechtigde of Nugger/Anw-er wordt deze voorziening binnen 3 maanden na de in lid 2 beschreven beoordeling ook feitelijk aangeboden.

  • 4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor deze persoon een ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.

  • 5. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het tweede en derde lid.

Paragraaf 3 Voorzieningen

Artikel 10 Algemene bepalingen over re-integratievoorzieningen

  • 1. In het uitvoeringsbeleid als bedoeld in artikel 4 wordt vastgelegd welke re-integratievoorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB, de IOAW, de IOAZ  en deze verordening, aan een re-integratievoorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3. Het college kan een voorziening beëindigen als de persoon die aan de re-integratievoorziening deelneemt:

    • a.

      zijn/haar verplichtingen niet nakomt;

    • b.

      niet meer behoort tot de doelgroep;

    • c.

      algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze re-integratievoorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de re-integratievoorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 4. Het college kan ten aanzien van de re-integratievoorzieningen, met inachtneming van hetgeen daarover in het uitvoeringsbeleid is bepaald, nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een re-integratievoorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van re-integratievoorzieningen;

    • c.

      de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of -vaststelling;

    • d.

      de aanvraag van en de besluitvorming over subsidies en premies;

    • e.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • f.

      het vragen van een eigen bijdrage;

    • g.

      overige criteria voor het aanbieden van re-integratievoorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Artikel 11 Werkstage met behoud van uitkering als voortraject

  • 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden een werkstage aanbieden, waarbij met behoud van uitkering werkervaring opgedaan kan worden.

  • 2. Het doel hiervan is het opdoen van werkervaring, gewenning aan werkritme, het trainen van een positieve werkhouding.

  • 3. Deze werkstage duurt in principe niet langer dan 6maanden, met in bijzondere omstandigheden een mogelijke verlenging met nogmaals 6 maanden.

  • 4. Het college biedt de uitkeringsgerechtigde alleen een werkstage aan indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien hierdoor geen verdringing van reguliere arbeid plaatsvindt.

  • 5. In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd het doel van de werkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 12 Proefplaatsing met behoud van uitkering

  • 1. Het college kan uitkeringsgerechtigden in staat stellen voorafgaande aan een regulier dienstverband werkervaring op te doen met behoud van uitkering in de vorm van een proefplaatsing.

  • 2. Het doel van de proefplaatsing is de uitkeringsgerechtigde werkervaring op te laten doen in zijn/haar toekomstige functie om daarmee uitval na aanvang van het dienstverband te voorkomen.

  • 3. Deze proefplaatsing duurt in principe niet langer dan 3 maanden, met in bijzondere omstandigheden een mogelijke verlenging met nogmaals 3 maanden.

  • 4. Het college biedt de uitkeringsgerechtigde alleen een proefplaatsing aan indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien hierdoor geen verdringing van reguliere arbeid plaatsvindt.

  • 5. In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd het doel van de proefplaatsing, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 13 Werkervaring met behoud van uitkering (additionele werkzaamheden)

  • 1.

    Het college kan uitkeringsgerechtigden werkervaring aanbieden met behoud van uitkering in de vorm van additionele arbeid, een en ander primair gericht op doorstroom naar regulier werk.

  • 2.

    Deze voorziening duurt in principe niet langer dan 1 jaar, met in bijzondere omstandigheden een mogelijke verlenging tot maximaal 2 jaar.

  • 3.

    Voor zover de uitkeringsgerechtigde niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen 6 maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 4.

    Het college betrekt bij deze beoordeling in ieder geval:

    • a.

      het oordeel van degene in wiens opdracht de uitkeringsgerechtigde de additionele werkzaamheden uitvoert;

    • b.

      de scholingswens van de uitkeringsgerechtigde.

Artikel 14 Sociale activering en vrijwilligerswerk met behoud van uitkering

  • 1.

    Het college kan als onderdeel van een re-integratietraject activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

  • 2.

    Onder sociale activering wordt verstaan hetgeen daarover is bepaald in artikel 6, lid 1, onder c van de WWB.

  • 3.

    Het college kan een uitkeringsgerechtigde in de gelegenheid stellen deel te nemen aan maatschappelijk nuttige activiteiten, in de vorm van vrijwilligerswerk.

  • 4.

    Het initiatief tot de verwerving van het vrijwilligerswerk kan zowel van het college als van betrokken uitkeringsgerechtigde zelf uitgaan.

  • 5.

    Het college stelt de uitkeringsgerechtigde alleen in staat te werken in vrijwilligerswerk met behoud van uitkering indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien hierdoor geen verdringing van reguliere arbeid plaatsvindt.

Artikel 15 Schuldhulpverlening als voortraject en in het kader van nazorg

  • 1.

    Het college kan in aanvulling op artikel 5, lid 1 producten in het kader van schuldhulpverlening ten behoeve van de doelgroep aanbieden, zoals bijvoorbeeld preventie, intake, cursussen, begeleiding, bemiddeling, beheer, nazorg, WSNP-verklaring.

  • 2.

    Deze producten kunnen worden aangeboden ter voorbereiding op een andere activiteit in het kader van re-integratie ofwel ten behoeve van het behouden van betaald werk of andere activiteiten die substantieel bijdragen aan werkaanvaarding of maatschappelijke participatie.

  • 3.

    Deze producten worden niet ingezet:

    • -

      als aan de persoon een ontheffing is verleend van de arbeidsverplichtingen en werkhervatting binnen afzienbare termijn niet aannemelijk is;

    • -

      als het product ten aanzien van de persoon al eerder werd toegepast;

    • -

      als onderdeel van een traject dat uitsluitend is gericht op sociale activering.

Artikel 16 Loonkostensubsidies gericht op arbeidsinschakeling

  • 1.

    Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die een arbeidsovereenkomst sluiten met een persoon die behoort tot de doelgroep.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels met daarin in ieder geval opgenomen:

    • a.

      De voorwaarden waaronder de subsidie wordt verstrekt.

    • b.

      De hoogte en de duur van de subsidie.

    • c.

      De verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3.

    De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing van reguliere arbeid plaatsvindt.

Artikel 17 Detacheringsbanen: werkgeverschap gesubsidieerde arbeid

  • 1.

    Het college kan detacheringsbanen inzetten ten behoeve van een persoon die behoort tot de doelgroep, voor zover dit noodzakelijk is in het kader van arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel werkgever en inlenende organisatie als tussen werknemer en inlenende organisatie.

  • 3.

    Het college kan een organisatie aanwijzen die in opdracht van, of namens de gemeente het werkgeversschap voor de banen, bedoeld in het eerste lid, uitvoert.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de noodzakelijkheid van deze voorziening, de duur, de maximale kosten en de voorwaarden waaronder de voorziening wordt ingezet.

  • 5.

    Deze voorziening wordt alleen ingezet, indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing van reguliere arbeid plaatsvindt.

Artikel 18 Scholing

  • 1.

    Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de noodzakelijkheid van de scholing, de duur en de maximale kosten.

Artikel 19 Trajectbegeleiding arbeidsinschakeling

  • 1.

    Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep van deze verordening begeleiding naar regulier werk aanbieden in de vorm van een traject. Dit traject bestaat in de regel uit de volgende stappen: - intake/diagnose, - opstellen plan, -uitvoeren van plan met kandidaat, -plaatsing, - nazorg.

  • 2.

    Het college kan de uitvoering van trajectbegeleiding naar regulier werk inkopen bij derden. Dit gebeurt via een transparante en toetsbare inkoopprocedure.

  • 3.

    Het college stelt het inkoopbeleid re-integratietrajecten vast op basis waarvan de gemeente re-integratiedienstverlening inkoopt.

Artikel 20 Stimuleringssubsidies, inkomstenvrijlating en premies werkgever

  • 1. Ten aanzien van de uitkeringsgerechtigde die reguliere arbeid aanvaardt, kan een uitstroomsubsidie worden verstrekt op grond van artikel 31 tweede lid onder j van de WWB.

  • 2. Ten aanzien van de uitkeringsgerechtigde die maatschappelijk nuttige activiteiten verricht in het kader van een traject sociale activering, kan een vergoeding worden verstrekt, zoals bedoeld in artikel 31 tweede lid onder k van de WWB (activiteitensubsidie).

  • 3. Ten aanzien van de uitkeringsgerechtigde die reguliere arbeid in deeltijd heeft of aanvaardt, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, kan vrijlating van inkomsten uit arbeid worden verleend zoals bedoeld in artikel 31 tweede lid onder o van de WWB.

  • 4. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels over de doelgroepen en de hoogte van de stimuleringssubsidies en vrijlating alsmede de voorwaarden waaronder deze worden verstrekt.

  • 5. Het college kan aan een werkgever een premie toekennen indien een werknemer reguliere arbeid aanvaardt bij die werkgever.

  • 6. De premie wordt alleen verstrekt indien

    • a.

      het reguliere dienstverband ingaat aansluitend op of binnen de periode waarin bij de werkgever een voorziening was ingezet op grond van deze verordening of;

    • b.

      het reguliere dienstverband ingaat aansluitend aan de periode waarin de werknemer bijstand ontving.

  • 7. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels over de hoogte van de werkgeverspremie alsmede de voorwaarden waaronder deze wordt verstrekt.

Artikel 21 Overige vergoedingen

Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling, voor zover er geen voorliggende voorzieningen van toepassing zijn. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om reiskosten en kosten van kinderopvang in verband met een noodzakelijk traject.

Artikel 22 Voorzieningen gericht op nazorg

Het college kan aan personen die behoren tot de doelgroep van deze verordening voorzieningen bieden nadat ze er in geslaagd zijn algemeen geaccepteerde arbeid te verwerven. Deze voorzieningen dienen erop gericht te zijn te voorkomen, dat deze personen opnieuw werkloos worden.

Artikel 23 Omgang met ontheffingen van de arbeidsplicht

  • 1.

    Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van het toepassen van artikel 9, lid 2 van de WWB (ontheffing van de arbeidsplicht).

  • 2.

    Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:

    • a.

      Aan zo veel mogelijk uitkeringsgerechtigden wordt de arbeidsplicht opgelegd.

    • b.

      Ontheffingen worden alleen gegeven op basis van een individuele beoordeling, op objectieve gronden en voor een beperkte periode (tijdelijk).

    • c.

      Een uitkeringsgerechtigde wordt in beginsel niet ontheven van de verplichting zoals bedoeld in artikel 7, lid 1 van deze verordening (meewerken aan zijn re-integratie).

Artikel 24 Overige voorzieningen

Het college kan in aanvulling op de in deze verordening genoemde voorzieningen in het uitvoeringsbeleid of anderszins een voorziening treffen die noodzakelijk wordt geacht voor de arbeidsinschakeling van de doelgroep.

Paragraaf 4 Overige bepalingen ten aanzien van de doelgroep

Artikel 25 Toepassing verordening op UWV-cliënten (artikel 7, lid 3 WWB)

  • 1.

    De bepalingen in deze verordening kunnen tevens van toepassing zijn op de personen aan wie het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) een uitkering verstrekt.

  • 2.

    Op grond van artikel 7, lid 3 WWB heeft het college een overeenkomst met het UWV gesloten om toepassing van dit artikel mogelijk te maken.

Artikel 26 Toepassing verordening op personen bedoeld in artikel 10, lid 2 WWB

De bepalingen in deze verordening zijn tevens van toepassing op de personen zoals bedoeld in artikel 10, lid 2 van de WWB.

Artikel 27 Toepassing verordening op doelgroep Wet participatiebudget

De bepalingen in deze verordening kunnen tevens van toepassing zijn op de personen die behoren tot de doelgroep zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet participatiebudget voor zover dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is voor hun re-integratie, dan wel maatschappelijke participatie.

Artikel 28 Bepalingen ten aanzien van onbeloonde additionele werkzaamheden

  • 1.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 20 verstrekt het college aan uitkeringsgerechtigden die onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten conform artikel 10a, zesde lid van de WWB en zoals bedoeld in artikel 13 van deze verordening een premie van telkens € 300,-.

  • 2.

    Het recht op een premie als bedoeld in het eerste lid wordt elke zes maanden beoordeeld.

  • 3.

    De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

  • 4.

    Onverminderd het eerste lid komen ook personen als bedoeld in artikel 7, derde lid van de WWB voor een premie in aanmerking indien zij aan alle voorwaarden voldoen.

  • 5.

    Indien de uitkeringsgerechtigde 18 maanden of meer additionele werkzaamheden heeft verricht wordt van degene in opdracht van wie hij deze werkzaamheden uitvoert een halfjaarlijkse bijdrage verlangt.

  • 6.

    De bijdrage bedraagt 50% van de in lid 1 bedoelde premie.

  • 7.

    De bijdrage wordt enkel verlangd voor zover aan de uitkeringsgerechtigde de premie bedoeld in lid 1 is uitgekeerd.

  • 8.

    Deze regeling treedt in werking op 1 april 2009.

Hoofdstuk 3. Wet Inburgering.

Paragraaf 1 Informatievoorziening

Artikel 29 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

  • 1.

    Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtigen op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de WI en over het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

  • 2.

    Het college maakt bij de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen in ieder geval gebruik van de volgende middelen:

    • a.

      schriftelijke voorlichting aan inburgeringsplichtigen en potentiële inburgeringsplichtigen, in ieder geval aan degenen met een gemeentelijke uitkering;

    • b.

      voorlichting via internet, bijvoorbeeld via de website van de gemeente Goes;

    • c.

      individuele gesprekken met de (potentieel) inburgeringsplichtigen door de daarvoor aangestelde klantmanager;

    • d.

      informatiemateriaal over gekeurmerkte instellingen die inburgeringsvoorzieningen aanbieden;

    • e.

      informatiemateriaal over het aanbod aan maatschappelijke begeleiding.

  • 3.

    Het college beoordeelt één keer per jaar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen en rapporteert daarover aan de raad.

  • 4.

    Het college kan nadere invulling geven aan de informatie- en adviesfunctie zoals bedoeld in lid 1.

Paragraaf 2 Doelgroepen en samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

Artikel 30 Aanwijzen van de doelgroepen

Het college wijst de groepen inburgeringsplichtigen aan waaraan hij bij voorrang een inburgeringsvoorziening kan aanbieden.

Er geldt de volgende prioritering van doelgroepen:

  • 1.

    de personen voor wie de gemeente verplicht is een aanbod te doen;

  • 2.

    inburgeringsplichtigen en inburgeringsbehoeftigen met een gemeentelijke uitkering;

  • 3.

    inburgeringsplichtigen zonder inkomsten uit werk of uitkering met een achtergrond als vluchteling of een opvoedingstaak; binnen deze groep hebben de zelfmelders voorrang;

  • 4.

    overige inburgeringsplichtigen;

  • 5.

    overige inburgeringsbehoeftigen.

Artikel 31 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

  • 1.

    Het college stemt de inburgeringsvoorziening, met uitzondering van de inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren, of de taalkennisvoorziening af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor de totstandkoming van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening en stelt het beleid vast ten aanzien van de inkoop en aanbesteding dat hiervoor noodzakelijk is.

  • 3.

    Indien de inburgeringsplichtige een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd.

  • 4.

    Een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening kan, naast datgene dat in de WI is geregeld, een of meer van de volgende onderdelen bevatten:

    • -

      trajectbegeleiding;

    • -

      voortgangsgesprekken/monitoring;

    • -

      het kosteloos afleggen van een herexamen;

    • -

      maatschappelijke begeleiding.

  • 5.

    Het kosteloos afleggen van een herexamen zal slechts worden aangeboden in het geval van het niet-verwijtbaar niet behalen van het examen.

Artikel 32 De inning van de eigen bijdrage

  • 1.

    De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet wordt in ten hoogste 18 maanden betaald.

  • 2.

    Het college legt in de beschikking tot toekenning van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening de wijze van betaling van de eigen bijdrage vast. Indien het college de eigen bijdrage verrekent met de algemene bijstand, wordt dat in de beschikking vastgelegd.

  • 3.

    Uitgangspunt is dat de eigen bijdrage in één keer wordt geïnd. Indien de inburgeraar zelf verzoekt om gespreide betaling, dan wordt in dat geval 18 maanden toegepast.

  • 4.

    De inning van de eigen bijdrage vindt achteraf plaats, dat wil zeggen op het moment van beëindiging van de door de gemeente aangeboden inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening.

  • 5.

    De gemeente zal ten aanzien van de doelgroep van het re-integratiebeleid de eigen bijdrage volledig compenseren via het werkdeel WWB voor zover er geen sprake is van het verwijtbaar voortijdig beëindigen van de door de gemeente aangeboden inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening.

Artikel 33 Opleggen van verplichtingen

Het college kan een inburgeringsplichtige bij beschikking een of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

  • a.

    het deelnemen aan de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening;

  • b.

    het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

  • c.

    het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

  • d.

    voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II op een tijdstip dat door het college wordt bepaald;

  • e.

    het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan;

  • f.

    het deelnemen aan een herexamen op een tijdstip dat door het college wordt bepaald;

  • g.

    meewerken aan specifieke onderzoeken die noodzakelijk zijn voor het kunnen handhaven van de inburgeringsplicht.

Paragraaf 3 Het aanbod van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

Artikel 34 De procedure van het doen van een aanbod

  • 1.

    Het college doet het aanbod, bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de wet schriftelijk. Het aanbod wordt gezonden naar het adres waar de inburgeringsplichtige in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven.

  • 2.

    In het aanbod wordt een omschrijving gegeven van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening die wordt aangeboden en worden de rechten en verplichtingen vermeld die aan de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening worden verbonden.

  • 3.

    De inburgeringsplichtige aan wie een aanbod wordt gedaan, deelt binnen uiterlijk 4 weken het college schriftelijk mee of hij het aanbod al dan niet aanvaardt. Indien de inburgeringsplichtige geen schriftelijk bericht doet aan het college binnen de gestelde termijn, dan wordt ervan uitgegaan dat hij akkoord gaat met het aanbod.

  • 4.

    Wanneer de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt, neemt het college binnen maximaal 4 weken na ontvangst van deze mededeling het besluit tot toekenning van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, overeenkomstig het gedane aanbod.

Artikel 35 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot vaststelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening bevat in ieder geval:

  • a.

    een beschrijving van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening;

  • b.

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeringsplichtige;

  • c.

    in geval van een inburgeringsvoorziening: de datum waarop het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II moet zijn behaald;

  • d.

    de termijnen en wijze van betaling van de eigen bijdrage;

  • e.

    ingeval van een oudkomer: de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 26 van de wet, aanvangt.

Paragraaf 4 De bestuurlijke boete

Artikel 36 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

  • 1.

    De bestuurlijke boete bedraagt € 0,- indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is voor de eerste keer niet op komt dagen voor een gesprek inzake het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet. Betrokkene wordt hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld (waarschuwing).

  • 2.

    De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 200,- indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is, anderszins dan voor de eerste keer niet verschijnen, onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de WI.

  • 3.

    De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 200,- indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de WI of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

  • 4.

    De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500,- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de WI bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de WI verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

Artikel 37 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

  • 1.

    De bestuurlijke boete voor de overtreding, bedoeld in artikel 9, eerste lid, bedraagt ten hoogste € 100,- indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

    Bij iedere volgende overtreding van dezelfde orde zal de boete ten hoogste € 250,- bedragen.

  • 2.

    De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 9, tweede lid, bedraagt ten hoogste € 250,- indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 3.

    De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 9, derde lid, bedraagt ten hoogste € 500,- indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 4.

    De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 1.000,- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 of 33 van de WI vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen.

Artikel 38 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 39 Situaties waarin deze verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 40 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Participatieverordening gemeente Goes 2009”

Artikel 41 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 augustus 2009. Met de inwerkingtreding van deze verordening, komen de “Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Goes” en de “Verordening Wet inburgering gemeente Goes” te vervallen.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Goes in zijn openbare

vergadering van 2 juli 2009.

 

de griffier,                                           de voorzitter,

 

 

 

 

drs. J.W. Scherpenzeel.        drs. D.J. van der Zaag.

TOELICHTING BIJ DE PARTICIPATIEVERORDENING VAN DE GEMEENTE GOES

Algemeen

De Wet Werk en Bijstand (WWB) regelt in artikel 7 dat het college verantwoordelijk is voor:

a.       het ondersteunen van personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW’ers) en niet-uitkeringsgerechtigden (NUG’ers) bij arbeidsinschakeling;

b.       het bepalen en aanbieden van voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, indien het college deze daarbij noodzakelijk acht.

 

In artikel 8 van de WWB wordt aan de gemeenteraad de opdracht gegeven om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

 

Daarbij moet er sprake zijn van een evenwichtige aandacht voor de hierboven genoemde groepen en voor verschillende doelgroepen daarbinnen. Vergelijkbare bepalingen zijn opgenomen in de artikelen 34 en 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz).

 

Daarnaast regelt de Wet Inburgering (WI) de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derdelanden van 16 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven. Ook in deze wet krijgen de gemeenten een aantal belangrijke taken op het vlak van integratie toebedeeld.

Zo hebben gemeenten de opdracht om de inburgeringsplichtigen in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet. Ze hebben de taak aan bepaalde groepen inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening aan te bieden en zijn daarnaast vrij ook aan andere groepen inburgeringsplichtigen een voorziening aan te bieden.  Een inburgeringsvoorziening leidt inburgeringsplichtigen toe naar het inburgeringexamen. Tenslotte moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven. Het college moet een bestuurlijke boete opleggen als een inburgeringsplichtige zich verwijtbaar niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden.

 

Deze Participatieverordening is een uitvloeisel van de hierboven genoemde opdracht aan de gemeenteraad. Daarbij is overwogen dat beide hoofdtaken (re-integratie en inburgering) dusdanig met elkaar vervlochten zijn dat het gezamenlijk oppakken van deze beide taken de effectiviteit enkel ten goede kan komen. Extra argument vormt het toekomstige samengaan van de middelen voor re-integratie en inburgering, waardoor een geïntegreerde aanpak op dit vlak ook meer dan wenselijk zal worden.

 

De Participatieverordening kent daarom regelingen voor de volgende groepen binnen de samenleving:

-         uitkeringsgerechtigden in de zin van de WWB, Ioaw en Ioaz;

-         ANW’ers;

-         NUG’ers;

-         inburgeringsplichtigen;

-         overige personen die tot de doelgroep behoren.

 

Uit oogpunt van overzichtelijkheid zullen de beide taakvelden afzonderlijk van elkaar in deze toelichting worden besproken.

 

Re-integratie

Er is voor gekozen om de hoofdlijnen van het re-integratiebeleid vast te leggen. Verder is in de verordening vastgelegd op welke wijze in de gemeente het beleid bepaald wordt en hoe de verhouding tussen raad en college moet zijn. Tenslotte zijn enkele artikelen opgenomen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de cliënt.

Al het overige wordt vastgelegd in het uitvoeringsbeleid, in uitvoeringsregels en/of in uitvoeringsbesluiten van het college. De kaderstelling van de gemeenteraad d.d. 15 april 2004 is hierbij leidraad.

 

De artikelen 11 tot en met 24 gaan over de re-integratievoorzieningen.

In artikel 10 zijn algemene bepalingen over voorzieningen opgenomen, die het raamwerk bieden dat geldt indien er niets ten aanzien van een specifieke voorziening is bepaald.

 

Staatssteun

Ondanks het feit dat gemeenten beleidsvrijheid hebben met betrekking tot de inrichting van het re-integratiebeleid, worden zij toch gebonden aan de regels die de Europese Unie stelt. Dit betreft onder meer het onderwerp staatssteun, wat is neergelegd in de Verordening Werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) en de Verordening de minimis-steun (Verordening (EG) Nr. 69/2001).

 

Aangezien in de gemeentelijke verordening sprake is van een generieke regeling, worden de subsidies niet aangemerkt als staatssteun. De bepalingen uit de EG-verordeningen zijn derhalve niet van toepassing. Generiek wil zeggen, dat niet op voorhand bepaalde bedrijven of groepen van bedrijven of sectoren expliciet in de verordening worden uitgesloten van subsidiëring.

 

Inburgering

Met ingang van 1 januari 2009 is de Wet inburgering (WI) gewijzigd.

Het gaat om de volgende wijzigingen:

a.       Het college van burgemeester en wethouders krijgt de bevoegdheid om aan iedere inburgeringsplichtige een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Deze wijziging heeft terugwerkende kracht tot en met 1 november 2007.

b.       Het college krijgt de mogelijkheid om een inburgeringsprogramma aan te bieden dat gericht is op het staatsexamen Nederlands als tweede taal. Deze wijziging heeft terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2008.

c.       Het college krijgt de bevoegdheid om in plaats van een inburgeringsvoorziening een taalkennisvoorziening aan te bieden aan een inburgeringsplichtige die een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 volgt of gaat volgen. Deze wijziging werkt terug tot en met 1 september 2008.

d.       De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat het college een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan vaststellen, zonder dat daar een procedure van aanbieden van een inburgeringsvoorziening door het college en aanvaarding daarvan door de inburgeringsplichtige aan vooraf hoeft te gaan. De inburgeringsplichtige is direct verplicht medewerking te verlenen aan de uitvoering van de vastgestelde voorziening.

 

Deze Participatieverordening is aangepast aan de gewijzigde wet. 

 

In deze verordening is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 19a van de WI biedt om het college de bevoegdheid te geven inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen vast te stellen, zonder dat eerst een aanbod aan de inburgeringsplichtigen wordt gedaan.

In deze verordening wordt het aanbodstelsel gehandhaafd. Dit stelsel houdt in dat het college de inburgeringsplichtige een aanbod doet en de voorziening vaststelt overeenkomstig het aanbod als de inburgeringsplichtige het aanbod heeft aanvaard.

Feitelijk gaat het om een handhaving van de bestaande situatie (van vóór inwerkingtredeing van deze verordening).

 

De WI regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derdelanden van 16 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven. Bij het invulling geven aan de inburgeringsverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid (ook in financiële zin) van de inburgeringsplichtige centraal. De inburgeringsplichtige kan naar eigen inzicht bepalen hoe hij zich wil voorbereiden op het inburgeringsexamen. Aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald (een resultaatsverplichting).

 

Gemeenten krijgen in de WI een aantal belangrijke taken toebedeeld. Zo hebben gemeenten de opdracht om de inburgeringsplichtigen in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet.

Daarnaast hebben gemeenten de taak aan inburgeringsplichtigen die daarvoor op grond van de wet of het gemeentelijk beleid in aanmerking komen een inburgeringsvoorziening aan te bieden.

Een inburgeringsvoorziening leidt inburgeringsplichtigen toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal. In plaats van een inburgeringsvoorziening mogen gemeenten aan inburgeringsplichtigen die een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 volgen of gaan volgen een taalkennisvoorziening aanbieden.

Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven. Het college moet een bestuurlijke boete opleggen als een inburgeringplichtige zich verwijtbaar niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden.

In verband met deze taken draagt de WI gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:

1.       Regels over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen (artikel 8 WI).

2.       Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen of taalkennisvoorziening en over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is vastgesteld (artikel 19, vijfde lid, en artikel 23, derde lid, WI).

3.       Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd (artikel 35 WI).

4.       Facultatief: bepalen dat het college een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan vaststellen, zonder dat eerst een aanbod wordt gedaan (artikel 19a, eerste lid, WI).

 

Regels over de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

Artikel 8 WI bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen. Het gaat dan om informatie over de rechten en plichten uit hoofde van de WI en informatie over het aanbod van inburgeringsvoorzieningen en de toegang tot die voorzieningen.

 

Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen

Het uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringsexamen.

Gemeenten kunnen inburgeringsplichtigen ondersteunen door het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening. Aanvankelijk konden gemeenten uitsluitend een aanbod doen aan bepaalde categorieën inburgeringsplichtigen. Met ingang van 1 november 2007 kunnen gemeenten aan alle inburgeringsplichtigen een aanbod doen. Gemeenten zijn wel verplicht een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan te bieden aan alle asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- en nieuwkomers) en een inburgeringsvoorziening aan te bieden aan nieuw- en oudkomers die werkzaam zijn als geestelijke bedienaar (artikel 19, tweede lid, WI).

Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en omvat het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen. De inburgeringsplichtige is verplicht een eigen bijdrage van € 270 te betalen voor de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening. Een taalkennisvoorziening is gericht op de verwerving van de kennis van de Nederlands taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 (artikel 19, derde lid, WI).

Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen bestaat een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening ook uit maatschappelijke begeleiding (artikel 19, zesde lid, WI).

 

De WI draagt de gemeenteraden op om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening. In de wet is ook vastgelegd over welke onderwerpen in ieder geval regels moeten worden gesteld:

-         De procedure die door het college wordt gevolgd voor het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI).

-         De criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI).

-         De vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en de samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI).

-         De rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is vastgesteld. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI).

Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete

Artikel 35 WI draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Artikel 34 van de wet bepaalt het bedrag dat ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1      Begripsomschrijvingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsomschrijvingen uit de WWB, Ioaw en Ioaz.

 

Artikel 2       Kaderstelling gemeenteraad

Een samenvatting van de uitgangspunten van de kaderstelling die de gemeenteraad van Goes op 15 april 2004 heeft gegeven aan het re-integratiebeleid is opgenomen in de verordening. Door het opnemen van de kaderstelling in de verordening ligt deze voor een lange periode vast; de kaderstelling is daarmee het uitgangspunt voor het uitvoeringsbeleid re-integratie.

 

Artikel 3      Wettelijke opdracht college

In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB.

 

Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het uitvoeringsbeleid, maar met name in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

 

Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.

 

Artikel 4      Uitvoeringsbeleid

Deze verordening regelt het uitvoeringsbeleid op hoofdlijnen en op grond van deze verordening is door het college van B&W nader uitvoeringsbeleid vastgesteld in de vorm van beleidsregels. Het beleid kan op deze manier gemakkelijker worden bijgesteld aan de hand van de actuele situatie.

De verordening op hoofdlijnen kan zo langere tijd van kracht blijven.

 

Het eerste lid geeft aan dat het college jaarlijks het uitvoeringsbeleid vaststelt.

 

In het tweede lid wordt omschreven wat in ieder geval in het uitvoeringsbeleid aan de orde dient te komen.

 

Het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. Dat gaat in de vorm van een jaarlijks beleidsverslag.

 

In het vierde lid is vastgelegd dat de cliëntenraad nadrukkelijk wordt betrokken bij de vaststelling van het beleid.

 

Artikel 5      Aanspraak op ondersteuning

Het eerste lid herhaalt de reeds in de wet vastliggende aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling.

 

In het derde lid is vastgelegd, dat nuggers en Anw-ers vanaf 27 jaar, voorzieningen gericht op arbeidsinpassing slechts volledig gefinancierd krijgen als hun inkomen minder is dan 150% van het wettelijk minimumloon. Voor degenen met een hoger inkomen worden alleen de kosten van trajectbegeleiding vergoed en de bijkomende kosten (reiskosten, eigen bijdrage kinderopvang) dus niet.

 

Met de leeftijdsgrens van 27 jaar wordt geanticipeerd op de inwerkingtreding van de Wet investeren in jongeren (Wet WIJ).

 

Volgens de WWB hebben nuggers en Anw-ers evenals uitkeringsgerechtigden recht  op ondersteuning bij arbeidsinschakeling.

De wet schrijft echter niet voor, dat voorzieningen in alle gevallen door de gemeente vergoed moeten worden. Van iemand met een inkomen van minimaal 150% van het wettelijk minimumloon mag verondersteld worden dat hij/zij in staat is een deel van de kosten van de re-integratievoorziening zelf te betalen. Gezien het beperkte budget is het redelijk een inkomensgrens te stellen.

Nadere voorwaarden t.a.v. het aanbieden van ondersteuning van voorzieningen aan nuggers en Anw-ers worden vastgelegd in specifieke beleidsregels.

 

Artikel 6      Budget- en subsidieplafonds

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het uitvoeringsbeleid gebeuren (zie het artikel over het uitvoeringsbeleid). Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om een voorziening te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen.

 

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor het niet aanbieden van een voorziening. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.

 

Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).

 

Artikel 7      Verplichtingen van de cliënt (re-integratie)

In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Voor de duidelijkheid zijn de voor re-integratie relevante verplichtingen in de verordening vermeld.

 

Het derde lid biedt de verbinding met de afstemmingsverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor Nuggers en ANW-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen.

 

Artikel 8      Aanspraken en rechten van de cliënt (re-integratie)

Tegenover de verplichtingen van de cliënt staan ook rechten en aanspraken.

In lid 1 wordt duidelijk gemaakt dat de gemeente uiteindelijk beslist over het aanbieden van een voorziening.

De leden 2 tot en met 5 maken duidelijk dat de gemeente zorgvuldig en effectief met de re-integratie van haar cliënten om wil gaan.

De leden 6 en 7 beschrijven de rechtsbescherming van de klant in het re-integratieproces.

Voorbeelden van voor bezwaar vatbare beschikkingen zijn de beschikkingen waarin de aan de bijstand verbonden verplichtingen kenbaar worden gemaakt en de beslissing over het opleggen van een maatregel in het kader van re-integratie.

 

Uitgangspunt is echter dat een goede re-integratie in het belang is van zowel de gemeente als de klant en dat eventuele klachten of bezwaren zo veel mogelijk in de praktijk worden opgelost en zo weinig mogelijk via formele procedures.

 

Artikel 9      Algemene doelstelling en sluitende aanpak

Het eerste lid formuleert het algemene uitgangspunt van het re-integratiebeleid.

Dit betekent dat aan zo veel mogelijk uitkeringsgerechtigden iets wordt aangeboden, tenzij de uitkeringsgerechtigde hiertoe aantoonbaar niet in staat is.

 

Het tweede en derde lid formuleert een sluitende aanpak.

De WWB kent geen bepaling over sluitende aanpak. De wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk een sluitende aanpak ontstaat.

Dit neemt niet weg dat het wenselijk is om in deze verordening die immers de rechten en plichten t.a.v. re-integratie regelt, het recht op een sluitende aanpak nadrukkelijk  te benoemen.

 

Het vierde lid geeft aan dat de sluitende aanpak niet van toepassing is op diegenen die een ontheffing van de arbeidsverplichting hebben gekregen.

Het vijfde lid geeft de mogelijkheid om van de algemene sluitende aanpak in specifieke, individuele gevallen af te wijken.

 

Artikel 10    Algemene bepalingen over re-integratievoorzieningen

In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

 

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

 

Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever. Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan re-integratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het re-integratiebedrijf wordt verklaard dat deze re-integratieverordening van toepassing is.

 

Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep Nuggers en ANW-ers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn.

Dit is ook met zoveel woorden terug te vinden in de Nota naar aanleiding van het verslag van de WWB.

 

Artikel 11    Werkstage met behoud van uitkering als voortraject

Werkstages zijn een instrument voor de gemeente om werklozen te ondersteunen bij het verwerven van regulier werk. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal.

 

Deelname aan een werkstage is niet vrijblijvend en kan een onderdeel vormen van een integraal re-integratietraject. Steeds vaker zal het “workfirst” principe worden toegepast. Dat betekent, dat iedereen die in staat is om te werken zo snel mogelijk aan de slag moet. Als dat niet lukt in een betaalde baan, dan in de vorm van een werkstage (of een andere vorm van werk met behoud van uitkering)

 

Het eerste lid van artikel 11 geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage.

Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, en bij de rechter loonbetaling afdwingt.

De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.

 

Het derde lid geeft de maximale duur van de werkstage aan.

 

Het vierde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaats vindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaan worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.

 

In het vijfde lid wordt bepaald dat er voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst (stageovereenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.

 

Artikel 12    Proefplaatsing met behoud van uitkering

De proefplaatsing heeft grote overeenkomsten met de werkstage. Het belangrijkste verschil is het feit dat bij de proefplaatsing de intentie nadrukkelijk is, de persoon na afloop van de proefplaatsing in dienst te nemen.

 

Artikel 13    Werkervaring met behoud van uitkering (additionele werkzaamheden)

Het gaat hier om het aanbieden van werkervaring met behoud van uitkering in de zin van tijdelijke, onbeloonde en additionele werkzaamheden. Deze werkzaamheden zijn van bepaalde duur. Uitgangspunt is een maximale duur van 1 jaar met, in uitzonderingsgevallen, een verlenging tot in totaal maximaal 2 jaar. Deze voorziening is nadrukkelijk gericht op doorstroom naar regulier werk. Mocht instroom in regulier werk binnen de maximale periode van 2 jaar niet gelukt zijn, dan is instroom in een gesubsidieerde baan ofwel in vrijwilligerswerk (met behoud van uitkering) aangewezen. Concreet voorbeeld van deze voorziening is het opdoen van werkervaring met behoud van uitkering in de infrastructuur van het SW-bedrijf.

 

Artikel 14    Sociale activering en vrijwilligerswerk met behoud van uitkering

Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter pas op zeer lange termijn een reëel doel. Voor deze personen is het voorkomen van sociaal isolement  de eerste doelstelling. Het verrichten van vrijwilligerswerk zal aan het bereiken van deze doelstelling bijdragen en, het perspectief op arbeidsinschakeling, hoe klein dat ook is, zal toenemen.

 

Artikel 15    Schuldhulpverlening als voortraject en in het kader van nazorg

Teneinde in staat te zijn om werk te aanvaarden, dan wel te behouden ofwel te kunnen participeren in een gericht traject op werk of participatie is het aanpakken van schulden een wezenlijk onderdeel. Zonder het aanpakken van schuldenproblematiek is de kans op succesvolle re-integratie zeer gering.

Schuldbemiddeling kan in het kader van deze verordening dan ook worden gezien als een re-integratievoorziening en zal ook als zodanig worden ingezet.

 

Artikel 16    Loonkostensubsidies gericht op arbeidsinschakeling

Het instrument loonkostensubsidies is onder de WWB geheel vormvrij in te vullen. Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie (eventueel gekoppeld aan de mate van productiviteit), de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (b.v. bieden van scholing en begeleiding).

Naast de reguliere loonkostensubsidie kan de gemeente ervoor kiezen de onderneming die de werknemer aansluitend in vaste dienst neemt een aanvullende subsidie of bonus toe te kennen.

 

Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangeven dat het primair gaat om een re-integratievoorziening. Eventueel kan hier de doelgroep beperkt worden door aan te geven voor welke personen de subsidie verstrekt kan worden.

 

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen over de hoogte van de subsidie, de termijn, en de praktische uitvoering (aanvraag, informatieverplichtingen, terugvordering, etc.).

 

Het derde lid geeft aan, dat de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord beïnvloed mogen worden. Feitelijk komt het er op neer, dat aantoonbaar moet zijn, dat  de werkgever geen onevenredig voordeel uit de subsidie haalt. Anders gezegd: het moet te motiveren zijn, dat de te reïntegreren medewerker loonkostensubsidie oplevert omdat de werkgever extra kosten maakt voor het inwerken en begeleiden van de medewerker en/of omdat de medewerker (tijdelijk) een lagere productie levert dan normaal gesproken verwacht wordt van iemand die zonder loonkostensubsidie wordt aangenomen.

 

Artikel 17    Detacheringsbanen: werkgeverschap gesubsidieerde arbeid

Dit artikel geeft de mogelijkheid aan om de gemeentelijke doelgroep een gesubsidieerd dienstverband aan te bieden, terwijl zij te werk gesteld worden bij een derde (detachering). Dit instrument kan worden ingezet bij kandidaten voor wie de organisatie die het werk aanbiedt nog niet bereid is om het risico van werkgeverschap op zich te nemen.

 

Verder kan dit instrument worden ingezet om een dienstverband te bieden aan mensen die naar verwachting langdurig niet in staat zijn regulier werk te verwerven.

Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan mensen die tot nu toe in WIW-dienstverband of ID-dienstverband werkzaam waren.

 

Artikel 18    Scholing

Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven.

Het tweede lid biedt het college de mogelijkheid nadere regels te stellen ten aanzien van de noodzaak van de scholing, de maximale duur en de maximale kosten.  

 

Artikel 19    Trajectbegeleiding arbeidsinschakeling

In dit artikel is één van de belangrijkste voorzieningen genoemd, te weten het begeleiden van de gemeentelijke doelgroep naar een reguliere baan.

Uitvoering zal deels plaatsvinden in eigen beheer (door de gemeente zelf) en deels door re-integratiebedrijven die door de gemeente middels een transparante en toetsbare inkoopprocedure worden geselecteerd. Het betreffende inkoopbeleid wordt vastgesteld door het college.

 

In geval van het bereiken van een budget- of subsidieplafond zoals bedoeld in artikel 5 van de verordening kan de gemeente in ieder geval nog trajectbegeleiding aanbieden die wordt uitgevoerd door de eigen medewerkers

 

Artikel 20    Stimuleringssubsidies, inkomstenvrijlating en premies werkgever

In de WWB is geregeld in art. 31 lid 2 sub j dat een stimuleringssubsidie kan worden verstrekt in het kader van arbeidsinschakeling tot een bepaald wettelijk maximum.

Deze premie is onbelast, en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen.

 

Artikel 31 lid 2 onder o luidt: niet tot de middelen van belanghebbende worden gerekend: inkomsten uit arbeid gedurende ten hoogste zes aaneengesloten maanden tot 25% van deze inkomsten, met een maximum van € 184,- per maand (bedrag van 1-1-2009), voor zover hij algemene bijstand ontvangt en dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling.

Vertaald betekent dit een tijdelijke vrijlating van 25% van de inkomsten uit deeltijdarbeid als het werk bijdraagt aan de arbeidsinpassing.

 

In lid 2 van dit artikel in de verordening is de activiteitensubsidie opgenomen. Mensen die in de regel een (zeer) grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben, worden zo gestimuleerd actief deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer.

De kans (hoe klein ook) om op termijn toch een reguliere baan te bemachtigen wordt door het verrichten van vrijwilligerswerk in ieder geval vergroot.

 

In deze verordening is vermeld dat het college stimuleringssubsidies en vrijlating kan verstrekken en welke vormen van subsidie worden verstrekt.

Het college stelt in afzonderlijke beleidsregels nadere regels ten aanzien van de hoogte en duur van de subsidie en de voorwaarden voor subsidieverlening.

 

In de leden 5 tot en met 7 van dit artikel in de verordening is geregeld dat het college aan werkgevers een premie kan toekennen. De bedoeling hiervan is om de werkgever te kunnen belonen voor zijn inspanningen ten behoeve van door- of instroom van uitkeringsgerechtigden in een reguliere baan.

 

Artikel 21    Overige vergoedingen

Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen.

In dit artikel zijn als voorbeelden genoemd reiskosten en kosten voor kinderopvang (eigen bijdrage), maar dat is geen uitputtende opsomming.

Artikel 22    Voorzieningen gericht op nazorg

Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering normaal gesproken al onderdeel uit van het traject.

 

Artikel 23    Omgang met ontheffingen van de arbeidsplicht

In dit artikel is aangegeven dat het college nadere regels stelt ten aanzien van de omgang met de ontheffingen van de arbeidsplicht.

De uitgangspunten die hierbij worden gehanteerd, zijn in dit artikel genoemd en zijn conform de WWB en de kaderstelling van de gemeenteraad d.d. 15 april 2004.

 

Artikel 24    Overige voorzieningen

Op basis van dit artikel heeft het college de mogelijkheid om een noodzakelijke voorziening treffen die niet in de verordening is opgenomen.

Het is immers onmogelijk en onwenselijk om in de verordening alle voorzieningen uitputtend te beschrijven.

Een dergelijke voorziening mag niet strijdig zijn met de wet en is in lijn met de kaderstelling van de gemeenteraad zoals verwoord in artikel 2.

 

Artikel 25    Toepassing verordening op UWV-cliënten (artikel 7, lid 3 WWB)

In dit artikel is geregeld dat ook UWV-cliënten gebruik kunnen maken van de gemeentelijke re-integratievoorzieningen.

De primaire verantwoordelijkheid voor deze groep blijft uiteraard bij het UWV.

Bij de toepassing van dit artikel moet vooral worden gedacht aan personen met een kortdurende uitkering WW c.q. personen met een WW-uitkering die waarschijnlijk aanspraak gaan maken op een WWB-uitkering. Ook het aanbieden van re-integratievoorzieningen aan personen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering is mogelijk; daarbij wordt vooral gedacht aan sociale activering.

 

Artikel 26    Toepassing verordening op personen bedoeld in artikel 10, lid 2 WWB

In dit artikel is geregeld dat personen die slechts gebruik maken van een WWB-voorziening (en geen uitkering hebben of Nugger zijn) ook gebruik kunnen maken van de re-integratievoorzieningen op grond van deze verordening.

Er kan bijvoorbeeld gedacht worden aan iemand met een loonkostensubsidie WWB die vervolgens nog een aanvullende scholing nodig heeft om te kunnen doorstromen naar regulier werk.

 

Artikel 27    Toepassing verordening op doelgroep Wet participatiebudget

Dit artikel regelt dat ook de brede doelgroep van het participatiebudget gebruik kan maken van de re-integratievoorzieningen op grond van deze verordening.

Met name de doelgroep “met ontslag bedreigde werknemers” is nieuw ten opzichte van de situatie van vóór 1 januari 2009.

 

Artikel 28    Bepalingen ten aanzien van onbeloonde additionele werkzaamheden

Artikel 8 van de WWB - zoals dit per 1 april 2009 komt te luiden - verlangt van de Raad dat zij regels stelt met betrekking tot de hoogte van de premie, alsmede de eventuele inzet van scholing of opleiding, zo sprake is van een persoon die algemene bijstand ontvangt en die in het kader van een door het college aangeboden voorziening onbeloonde additionele arbeid verricht.

Daarbij vraagt artikel 8, tweede lid van de WWB specifiek om regels te stellen met betrekking tot de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval. Daarnaast geeft de Memorie van Toelichting aan dat deze regels tevens kunnen zien op de hoogte van de premie in relatie tot de inspanningen van de betrokkene en de financiële bijdrage van de derde na het eerste jaar. In leden 5, 6 en 7 van dit artikel is voorzien in regelgeving met betrekking tot dit laatste. Een regeling waarbij een relatie wordt gelegd tussen de hoogte van de premie en de inspanningen van betrokkene is – mede gelet op de beperkte hoogte van de premie – achterwege gelaten.

 

Er is verder specifiek voor gekozen om geen daadwerkelijke regels met betrekking tot de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval op te nemen. Wel is bij vaststelling van de hoogte overwogen dat een premie van dien aard geen risico vormt met betrekking tot de armoedeval. Daartoe wordt ook steun gevonden in de parlementaire behandeling, waarin de staatssecretaris overwoog dat:

 

“de Nederlandse gemeenten op dit moment in het kader van de Wet werk en bijstand – want daar kennen wij dit instrument al – een praktijk kennen van een gemiddelde premie van zo’n € 600 per persoon die een baan vindt. Dat is geen bedrag waarover je je heel veel zorgen moet maken ten aanzien van armoedevaleffecten. Ten tweede geeft deze aanpak op zichzelf geen aanleiding om andere redenen te denken dat armoedevaleffecten zullen optreden, omdat op deze manier iemand de mogelijkheid krijgt om zowel horizontaal als verticaal uit te stromen. Het horizontaal uitstromen is uitstromen naar een inkomenspositie die vergelijkbaar is met wat iemand heeft met bijstand plus een premie. Hij moet die kans grijpen, want als hij dat niet doet, is er alleen nog een uitstroom naar beneden mogelijk, namelijk naar de bijstand. Dan is hij ver van huis. Het loont dus niet om die stap te zetten. Een andere mogelijkheid om uit te stromen is dat iemand vervolgens in een hoger cao-loon terechtkomt. Dat loont echt de moeite. Dan hebben wij bereikt wat wij willen bereiken. Ook de gemeenten hebben er belang bij om rustig aan te doen met de premies, want naarmate de premies een armoedevaleffect in de hand werken, wordt er geen uitstroom uit de bijstand bereikt en schiet de gemeente dus in eigen voet, want dan moet zij de kosten opbrengen.”

(Tweede Kamer, Handelingen 2008 – 2009, 31577, nr 21, p. 1700)

 

Er is voor gekozen om in de verordening een concreet bedrag op te nemen (lid 1) van € 300,- per halfjaar, hetgeen aansluit bij de hoogte van de uitstroomsubsidie.

 

Nadere toelichting

Besluit/beschikking?

Het (niet) aanbieden van scholing door het college is géén besluit in de zin van de Awb. In de wet wordt namelijk gesproken over het aanbieden van scholing, en niet van vaststellen. Een aanbod sec is niet gericht op een rechtsgevolg.

Verstrekking van de premie en verlenging van de participatieplaats vloeien rechtstreeks voort uit artikel 10a WWB en hebben daarmee wel een zelfstandig rechtsgevolg, en zijn dus wel een besluit in de zin van de Awb.

 

Huidige trajecten werken met behoud van uitkering

De Wet Stap kent geen overgangsrecht en heeft dus in beginsel onmiddellijke werking. Dit houdt in dat indien iemand op dit moment reeds langer dan 6 maanden additionele arbeid heeft verricht deze op grond van artikel 10a WWB een recht kan doen gelden op een premie en aanspraak kan maken op een scholingsaanbod.

 

Maximale termijn participatieplaatsen

De Wet Stap is een kaderwet die regels stelt ingeval een participatieplaats langer duurt dan zes maanden. De maximale termijn is – na de twee mogelijke verlengingen – 4 jaar. Het staat de gemeente dus vrij om te kiezen voor een kortere termijn, bijvoorbeeld van 2 jaar. In dat geval zijn de bepalingen van de Wet Stap alleen van toepassing voor zover deze betrekking hebben op die periode van 2 jaar.

In artikel 13, lid 2 is bepaald dat deze voorziening in principe maximaal 1 jaar duurt met mogelijkheid tot verlenging tot in totaal maximaal 2 jaar.

 

Artikel 29    De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen wordt georganiseerd. Wel bepaalt artikel 8 WI dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

 

Dit artikel in de verordening vormt de uitwerking van deze verplichting.

Overeenkomstig de rolverdeling tussen raad en college, stelt de raad in dit artikel de kaders vast voor een adequate informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen.

Het college is belast met de organisatie van de informatieverstrekking en legt daarover (periodiek) verantwoording af aan de raad.

 

In het tweede lid geeft de raad het college de opdracht om (in ieder geval) een aantal middelen te gebruiken om de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen vorm te geven.

 

Het derde lid verplicht het college de raad periodiek te rapporteren over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen.

Concrete invulling hiervan is dat via het jaarlijkse beleidsverslag sociale zaken aan de gemeenteraad wordt gerapporteerd.

 

Het vierde lid geeft het college de mogelijkheid om nadere invulling te geven aan de informatie- en adviesfunctie.

Artikel 30    Aanwijzen van de doelgroepen

Er is voor gekozen om in dit artikel een duidelijke volgorde van doelgroepen te regelen.

Wat betreft de eerste groep geldt dat de gemeente wettelijk verplicht is om deze personen een aanbod te doen; dat is derhalve geen beleidskeuze.

Wat betreft de tweede groep is het belang voor de gemeente dat deze personen uiteindelijk uitstromen uit de uitkering. Als er geen inburgeringsvoorziening wordt geboden, dan blijft er een taalachterstand en onvoldoende integratie hetgeen een duidelijke belemmering vormt om te komen tot een zelfstandige bestaansvoorziening via betaald werk dan wel om een zinvolle bijdrage te leveren aan de samenleving.

De inburgeringsvoorziening zal dus zeker bijdragen aan het bereiken van de re-integratiedoelstellingen.

Binnen de derde groep zijn er twee groepen te onderscheiden. Wat betreft de inburgeringsplichtigen met een opvoedingstaak is er een dubbel belang, namelijk de participatie van de ouder en het effect op de schoolloopbaan en toekomst van de kinderen. Wat betreft de inburgeringsplichtigen met een achtergrond als vluchteling heeft de gemeente in de praktijk ervaren dat deze groep extra aandacht en ondersteuning behoeft en een moeilijkere positie heeft wat betreft zelfredzaamheid.

De groep overige inburgeringsplichtigen bestaat onder meer uit nieuwkomers zonder uitkering die op grond van gezinsvorming of gezinshereniging een verblijfsvergunning hebben gekregen en inburgeringsplichtigen met een UWV-uitkering.

De groep overige vrijwillige inburgeraars bestaat onder meer uit inburgeringsbehoeftigen met de Nederlandse nationaliteit, inburgeringsbehoeftigen uit de EU en inburgeringsbehoeftigen met een betaalde baan.

 

Dit artikel regelt dat voor de groepen die het college aanwijst bij voorrang een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden. Dit betekent dat het college de ruimte heeft om in bepaalde gevallen ook een inburgeringsvoorziening aan te bieden aan inburgeringsplichtigen die niet behoren tot de groep of groepen die hij heeft aangewezen. Om te voorkomen dat inburgeringsplichtigen die behoren tot de groep of groepen die het college heeft aangewezen aan deze aanwijzing een recht gaan ontlenen op het krijgen van een voorziening, bepaalt dit artikel dat het college voor de groepen die hij aanwijst een inburgeringsvoorziening kan aanbieden.

 

Artikel 31    De samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI).

 

In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeringsplichtige die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden inburgeringsvoorziening samen te stellen.

In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening moet samenstellen. Bij het bepalen van de passendheid van een voorziening kunnen de volgende factoren een rol spelen:

De kennis van de inburgeringsplichtige van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving en zijn of haar leercapaciteit.

De maatschappelijke rol die de inburgeringsplichtige vervult of gaat vervullen in de Nederlandse samenleving. Daarbij kan worden gedacht aan het verrichten van betaalde arbeid of het opvoeden van kinderen.

De persoonlijke situatie van de inburgeringsplichtige. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eventuele zorgtaken die de inburgeringsplichtige moet vervullen.

 

De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.

In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de inburgeringsvoorziening daarmee te combineren. Uitgangspunt is wel, zo blijkt uit artikel 19, vierde lid, van de wet, dat een inburgeringsvoorziening ten behoeve van een uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige niet wordt vastgesteld, indien dat diens arbeidsinschakeling belemmert.

De Wet inburgering bepaalt dat de inburgeringsvoorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (reïntegratievoorziening) als een inburgeringsvoorziening wordt vastgesteld voor een inburgeringsplichtige die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling én die verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid, WI).

Het college is verantwoordelijk voor het vaststellen van de gecombineerde inburgeringsvoorziening (artikel 20, tweede lid, WI).

 

Het tweede lid bepaalt dat het college het beleid vaststelt ten aanzien van de inkoop en aanbesteding van inburgeringsvoorzieningen.

Het college draagt zorg voor een adequate inkoop/aanbesteding waarbij wordt uitgegaan van de door het ministerie vastgestelde trajectvergoedingen.

 

Het derde lid van artikel 4 van deze verordening draagt het college op om er voor te zorgen dat de inburgeringsvoorziening wordt afgestemd op de re-integratievoorziening. Aangezien deze voorzieningen in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van socialezekerheidswetten of –regelingen ook door andere partijen dan het college (kunnen) worden verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de socialezekerheidswet of –regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of  overheidswerkgevers (artikel 21 WI).

 

Het vierde lid regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening aan inburgeringsplichtigen kan aanbieden. In de wet is geregeld waaruit een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toe leidt naar het inburgeringsexamen en het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen (artikel 19, derde lid, WI). Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- én nieuwkomers) maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de inburgeringsvoorziening (artikel 19,  zesde lid, WI).

 

Ten overvloede wordt gewezen op het feit dat het inburgeringsexamen ook een praktijkgericht deel omvat, waarin de praktische (taal)vaardigheden worden getoetst. Het is vanzelfsprekend dat bij de samenstelling van de inburgeringsvoorziening ook rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van deze vaardigheden. Daarbij zal de inzet van duale trajecten een belangrijke rol vervullen.

 

Artikel 32    De inning van de eigen bijdrage

In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI).

De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, WI).

 

In lid 3 van dit artikel van deze verordening wordt geregeld dat de inburgeringsplichtige het recht heeft de eigen bijdrage in een aantal termijnen te betalen. Artikel 24, eerste lid, WI maakt het bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Als het college wil overgaan tot verrekening, moet dat worden vastgelegd in de beschikking tot toekenning van de inburgeringsvoorziening.

 

Als de inburgeringsplichtige een uitkering van het UWV ontvangt, kan het college het UWV verzoeken de eigen bijdrage te verrekenen met of in te houden op de uitkering van het UWV (artikel 24, tweede lid, WI). In dit geval int het UWV de eigen bijdrage ten behoeve van de gemeente.

Deze wijze van verrekening geschiedt door het UWV en niet door de gemeente, en wordt dus niet in deze verordening geregeld.

 

Er is voor gekozen om standaard de eigen bijdrage in één keer te innen. De reden hiervoor is dat de grootste groep inburgeringsplichtigen de eigen bijdrage gecompenseerd kan krijgen en dat de eigen bijdrage pas achteraf wordt geïnd. Op verzoek kan gespreide betaling worden toegepast van 18 maanden (18 x € 15,-). Dat zal vooral gelden voor de personen die niet in aanmerking komen voor compensatie.

 

De eigen bijdrage zal achteraf worden geïnd, dat wil zeggen ná afloop van de inburgeringsvoorziening. Als er geen sprake is van voortijdige uitval is dat ná het moment van het afleggen van het inburgeringsexamen. Het eenmaal afleggen van het inburgeringsexamen maakt immers onderdeel uit van de inburgeringsvoorziening.

 

Wat betreft de personen die tot de doelgroep van het re-integratiebeleid behoren zal de gemeente deze eigen bijdrage vergoeden vanuit het werkdeel Wet werk en bijstand.

Het gaat hier om personen met een gemeentelijke uitkering en inburgeringsplichtigen zonder inkomsten uit werk of uitkering voor zover zij kunnen worden aangemerkt als werkzoekende zonder uitkering (nuggers).

De vergoeding van de eigen bijdrage geldt niet voor degenen die verwijtbaar de inburgeringsvoorziening voortijdig hebben beëindigd. Redenen voor voortijdige beëindiging als ziekte, arbeidsongeschiktheid en overlijden gelden uiteraard als niet-verwijtbaar.

Bij verhuizing van betrokkene naar een andere gemeente vóór het moment van afronden van de inburgeringsvoorziening worden in overleg met de ontvangende gemeente afspraken gemaakt over de inning van de eigen bijdrage (maatwerk).

 

Artikel 33    Opleggen van verplichtingen

Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, WI dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de vaststelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening deze verplichtingen vast.

 

Artikel 34    De procedure van het doen van een aanbod

Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening.

In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan de inburgeringsplichtige op schriftelijke wijze doet en dat het aanbod wordt toegestuurd naar het adres waar de inburgeringsplichtige staat ingeschreven in de GBA. Op deze wijze kan er geen onduidelijk ontstaan over het feit dat het college de inburgeringsplichtige een aanbod heeft gedaan.

 

Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking (het tweede lid).

Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot het vaststellen van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod (het vierde lid).

 

Het schriftelijke aanbod is overigens geen besluit dat vatbaar is voor bezwaar.

 

De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt of weigert, hij of zij dit schriftelijk aan de gemeente meedeelt (het derde lid). Het meest praktisch is dat deze schriftelijke mededeling geschiedt in de vorm van het laten ondertekenen door de inburgeringsplichtige van een verklaring die door de gemeente is opgesteld.

 

Het kan natuurlijk voorkomen dat een inburgeringsplichtige aan de gemeente meldt dat hij wel een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van de gemeente. Als de gemeente hierop positief reageert, zal ze het gedane aanbod moeten aanpassen.

Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen. Gaat het om een oudkomer, dan is er geen vaste wettelijke termijn vastgesteld waarbinnen de betreffende persoon het inburgeringsexamen moet hebben behaald. Het college zal in een dergelijke situatie een handhavingsbeschikking nemen: een besluit op grond van artikel 26 WI waarmee de termijn van start gaat waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moeten hebben behaald (vijf jaar na aanvang van deze termijn).

 

Artikel 35    De inhoud van de beschikking

Het besluit tot het vaststellen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is een  beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.

 

In de beschikking zullen de toegekende inburgeringsvoorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de inburgeringsvoorziening of de taalkennisvoorziening (artikel 23, eerste lid, WI). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.

 

De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet (artikel 7, eerste lid, WI). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel c), in de zin dat de datum wordt genoemd waarop het inburgeringsexamen moet zijn behaald.

Onderdeel d bepaalt dat in beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 5 van de verordening.

 

Onderdeel e heeft betrekking op beschikkingen voor oudkomers. Indien het college een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet het college in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26 WI). Binnen vijf jaar ná deze datum moet de betreffende oudkomer het inburgeringexamen hebben behaald. Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan (en bijvoorbeeld niet te koppelen aan de datum waarop de inburgeringsvoorziening van start gaat). De precieze datum waarop de inburgeringsvoorziening van start gaat, zal niet altijd bekend zijn op het moment dat deze wordt toegekend. Bovendien past het vaststellen van een datum van aanvang van handhaving van de inburgeringsplicht, onafhankelijk van het moment waarop met de inburgeringsvoorziening kan worden begonnen bij het uitgangspunt van de wet dat de betreffende persoon als oudkomer inburgeringsplichtig is en in beginsel zelf verantwoordelijk is voor voldoen aan de inburgeringsplicht.

 

Artikel 36    De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

Artikel 35 WI draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 WI zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd.

De gemeente kan deze boetebedragen in haar verordening overnemen, maar ze kan ook lagere bedragen vaststellen.

 

De boetebedragen die in de verordening worden opgenomen zijn maximumbedragen en géén gefixeerde bedragen. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 38, tweede lid, WI). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.

In het kader van een de uitvoering van een gecombineerde re-integratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere socialezekerheidswet of – regeling. Artikel 37 WI bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen.

 

Artikel 37    Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel 36 van deze verordening mogelijk is. 

Artikel 34, onderdeel d, WI biedt de mogelijkheid voor gemeenten om de bestuurlijke boete te verhogen van maximaal € 500 naar maximaal € 1000 in het geval dat de inburgeringsplichtige bij herhaling niet voldoet aan de verplichting binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen te behalen. Dit is geregeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10.

 

Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. De maximumboete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 9, vierde lid, van de verordening.

Op grond van artikel 32 WI moet het college in de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het vierde lid van artikel 10 het mogelijk dat het college een hogere boete vaststelt. Het wettelijk maximum bedraagt € 1.000,- (artikel 34, onderdeel d, WI). Ook in dat geval zal in de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen.

In alle volgende gevallen dat niet aan de verplichting wordt voldaan om het inburgeringsexamen te behalen, blijft het maximum van € 1.000,- gelden.

 

Wat betreft de hoogte van de boetes in de artikelen 9 en 10 is aansluiting gezocht bij de hoogte van de maatregelen op grond van de Wet werk en bijstand (afstemmingsverordening).

Als het gaat om het niet verschijnen op gesprek (artikel 9, lid 1 en artikel 10, lid 1), dan wordt de eerste keer een boete van € 0,- gegeven en volgt een waarschuwingsbrief. Bij de tweede keer zal een boete van maximaal € 100,- gelden en bij volgende keren het wettelijk maximum.

Wat betreft het anderszins niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek inzake het vaststellen van de inburgeringsplicht en het niet of onvoldoende meewerken aan de uitvoering van de inburgeringsvoorziening zal de eerste keer een boete van maximaal € 200,- gelden en bij herhaling hiervan het wettelijk maximum (respectievelijk € 250,- en € 500,-).

Wat betreft het verwijtbaar (herhaaldelijk) niet behalen van het examen wordt het wettelijk maximum gehanteerd. De reden hiervoor is dat het behalen van het inburgeringsexamen wezenlijk is voor de (arbeids)participatie en integratie van betrokkene en de gemeente voldoende mogelijkheden heeft om rekening te houden met de omstandigheden van betrokkene (zoals het verlengen van de termijn, het verlenen van een ontheffing etc.). Er moet immers sprake zijn van verwijtbaarheid alvorens de gemeente een boete kan opleggen.

 

Artikel 38    Hardheidsclausule

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 39    Situaties waarin deze verordening niet voorziet

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 40 en 41 Citeertitel en inwerkingtreding

Deze artikelen spreken voor zich.