Beleidsregels individuele inkomenstoeslag 2017

Geldend van 16-02-2017 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2017

Intitulé

Beleidsregels individuele inkomenstoeslag 2017

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle;

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Gelet op de Verordening individuele inkomenstoeslag 2017;

BESLUIT:

Tot de vaststelling van de navolgende beleidsregel met betrekking tot de individuele inkomenstoeslag.

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • 1.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • 2.

    wet: Participatiewet;

  • 3.

    inkomen: totaal van het inkomen, als bedoeld in artikel 32 van de wet, en de algemene bijstand;

  • 4.

    peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op de individuele inkomenstoeslag ontstaat;

  • 5.

    van toepassing zijnde bijstandsnorm:

    • a.

      norm gehuwden: de norm zoals genoemd in artikel 21 sub b van de wet;

    • b.

      norm alleenstaande ouder: de norm zoals genoemd in artikel 21 sub a van de wet;

    • c.

      norm alleenstaande: de norm zoals genoemd in artikel 21 sub a van de wet;

  • 6.

    referteperiode: periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

Artikel 2. Voorwaarden

Het college kan een individuele inkomenstoeslag verlenen aan:

  • 1.

    Belanghebbenden die gezien hun omstandigheden geen zicht hebben op inkomensverbetering:

    • a.

      zijnde 100% arbeidsongeschikt;

    • b.

      zijnde belanghebbenden met een medische urenbeperking (artikel 6b van de wet);

    • c.

      zijnde alleenstaande ouders met ontheffing van de arbeidsverplichting (artikel 9, tweede lid, van de wet);

    • d.

      zijnde belanghebbenden die gedurende twaalf maanden voorafgaand aan de peildatum zijn vrijgesteld van de arbeids- of re-integratieverplichting op basis van psychosociale of medische gronden.

  • 2.

    Belanghebbenden die voldoende inspanning hebben verricht om tot inkomensverbetering te komen:

    • a.

      zijnde werkenden, m.u.v. zij die in de twaalf maanden voorafgaand aan de peildatum door eigen toedoen (gedeeltelijk) ontslag of vermindering van het aantal arbeidsuren heeft genomen of gekregen, of anderszins inkomensverbetering is misgelopen.

  • 3.

    Overige belanghebbenden die de twaalf maanden voorafgaand aan de peildatum voldoende inspanning hebben geleverd om te komen tot inkomensverbetering en geen zicht hebben op inkomensverbetering.

Het college kan géén individuele inkomenstoeslag verlenen aan:

  • 4.

    Belanghebbenden die zicht hebben op inkomensverbetering, zijnde personen die een studie als bedoelt in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten dan wel in de Wet studiefinanciering 2000 volgen op de peildatum of gevolgd hebben tijdens de referteperiode.

  • 5.

    Belanghebbenden die de twaalf maanden voorafgaand aan de peildatum onvoldoende inspanning hebben geleverd om te komen tot inkomensverbetering.

Artikel 3. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden de dag na de bekendmaking in werking en hebben terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2017.

Artikel 4. Citeertitel

Deze beleidsregels wordt aangehaald als 'Beleidsregels individuele inkomenstoeslag 2017'.

Ondertekening

Algemene toelichting

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag.

Vast te leggen regels in beleidsregels

Het college kan in beleidsregels aangeven welke groepen niet in aanmerking komen voor individuele inkomenstoeslag en in welke gevallen belanghebbenden uitzicht hebben op inkomensverbetering. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening. Bij de beoordeling van het criterium of de belanghebbende op de peildatum 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de belanghebbende. In artikel 36, tweede lid, van de wet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

  • de krachten en bekwaamheden van de belanghebbende; en

  • de inspanningen die de belanghebbende heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Overgangsrecht

Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Het is niet nodig om overgangsrecht op te nemen met betrekking tot eerder verstrekte langdurigheidstoeslagen, omdat artikel 78z van de Participatiewet voorziet in algemeen overgangsrecht met betrekking tot de wijzigingen in de Participatiewet als gevolg van de inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet en de Wet maatregelen WWB op 1 januari 2015.

Het toekennen van de individuele inkomenstoeslag met terugwerkende kracht is niet toegestaan.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. begripsbepaling

3 en 5: inkomen en van toepassing zijnde norm

In de Participatiewet krijgen alleenstaande ouders dezelfde norm als de alleenstaanden. Daarnaast ontvangen zij het kindgebonden budget, met als onderdeel de alleenstaande ouderkop (alo-kop), van de Belastingdienst. Deze alo-kop valt onder de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, deze regelingen tellen voor de vaststelling van het recht op bijstand niet als inkomen.

Artikel 2. Voorwaarden

  • 1.

    Aan belanghebbenden die langdurig een laag inkomen hebben, en daarbij , gelet op de omstandigheden van de belanghebbende, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de wet) kan een individuele inkomenstoeslag verleend worden. Belanghebbenden die 100% arbeidsongeschikt zijn (binnen de WAO, Wajong of dusdanig geïndiceerd n.a.v. medisch onderzoek door een door de gemeente Goirle goedgekeurde uitvoerder), of niet meer uren kunnen werken in verband met een medische urenbeperking, vallen hier per definitie onder. Omdat in het laatste geval ook de arbeidsmarkt een bepalende factor is, is ervoor gekozen niet te toetsen of de belanghebbende ook werkelijk het maximale aantal uren werkzaam is. Voor alleenstaande ouders die ontheven zijn van de arbeidsverplichting, geldt vanzelfsprekend dat er geen mogelijkheid is om te komen tot inkomensverbetering. Dit is ook het geval voor die klanten die gedurende twaalf maanden voorafgaand aan de peildatum een ontheffing van de arbeids- of re-integratieverplichting hebben.

  • 2.

    Werkenden met een inkomen tot de geldende norm spannen zich afdoende in om in het eigen inkomen te voorzien en om het inkomen te verhogen. Daarmee komen zij in aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag. Een uitzondering hierop vormt de groep werkenden die door eigen toedoen in de twaalf maanden voorafgaand aan de peildatum (gedeeltelijk) ontslag of vermindering van uren hebben gekregen of genomen.

  • 3.

    In het geval van bijstandsgerechtigden is de aanname dat zij zich afdoende inspannen binnen de aan hen opgelegde re-integratie- en arbeidsverplichtingen, en daarmee dus ook voldoen aan de verplichting zich afdoende in te spannen om te komen tot inkomensverbetering, als hen twaalf maanden voorafgaand aan de peildatum geen maatregel is opgelegd die direct verband houdt met het niet voldoende inspannen om te komen tot inkomensverbetering. Overige belanghebbenden, zoals zij die volledig rondkomen van alimentatie of van inkomen uit vermogen, worden individueel getoetst op het criterium 'voldoende inspannen om te komen tot inkomensverbetering'.

  • 4.

    Door de zinsnede ‘geen uitzicht heeft op inkomensverbetering' in artikel 36, eerste lid, van de wet wordt gewaarborgd dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief niet in aanmerking komen voor de individuele inkomenstoeslag. Het uitgangspunt is dat enkel bij studenten uitzicht op inkomensverbetering bestaat. De wetgever heeft deze groep willen uitzonderen (zie TK 2008-2009, 31 441, nr. 12). Belanghebbenden die gedurende de referteperiode een opleiding volgen, worden geacht uitzicht te hebben op inkomensverbetering en komen daarom niet in aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag.

  • 5.

    Belanghebbenden (bijstandsgerechtigden of werkenden) die zich de twaalf maanden voorafgaand aan de peildatum onvoldoende hebben ingespannen om te komen tot inkomensverbetering komen niet in aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag. Hierbij kan men denken aan maatregelen opgelegd op basis van artikel Art 27, a.2; Art 27, b.1; Art 27, b.4; Art 28, a.1; Art 28 a.2; Art 28 b.1; Art 28, b.5; Art 30 en artikel 31 van de Verzamelverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2015. Hier gaat het om de bepalingen die direct verband houden met wel of geen inkomensverbetering.

Met de invoering van de individuele inkomenstoeslag beoogt de wetgever een bredere blik op de inspanningsverplichting. Ook maatregelen die zijn opgelegd op basis van het niet of onvoldoende meewerken aan de re-integratieverplichting dienen gewogen te worden in de beoordeling of de belanghebbende zich voldoende heeft ingespannen om te komen tot inkomensverbetering.

Jurisprudentie binnen de WWB zet uiteen dat individuele beoordeling vereist is. Een belanghebbende aan wie in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens een schending van een arbeids- of re-integratieverplichting heeft in beginsel geen zicht op inkomstenverbetering (zie ook CRvB 17-12-2013, nr. 12/83 WWB, ECLI:NL:CRVB:2013:2842). Het college beoordeelt in dergelijke gevallen niettemin telkens het uitzicht op inkomensverbetering van belanghebbende als hij zijn verplichtingen niet zou hebben geschonden (zie ook Rechtbank Rotterdam 20-06-2013, nr. ROT 12/520, ECLI:NL:RBROT:2013:CA3895). Het enkele feit dat een belanghebbende zijn arbeids- of re-integratieverplichting heeft geschonden, vooronderstelt niet dat hij, als hij zijn verplichtingen niet had geschonden, wel uitzicht op inkomensverbetering zou hebben gehad. Dit is mogelijk wel het geval indien belanghebbende een (goede) baan heeft laten lopen, maar als hij enkel onvoldoende heeft meegewerkt aan een re-integratieactiviteit, hoeft geen sprake te zijn van geen zicht op inkomensverbetering. Daarom moet het college dit telkens individueel beoordelen.

In de toekomst wordt de jurisprudentie binnen de Participatiewet hierover goed gevolgd.

Bovenstaand verhaal geldt ook voor personen die een maatregel wegens schending van de arbeids- en re-integratieplicht hebben gekregen van het UWV en daardoor direct inkomensverbetering zijn misgelopen. In Suwinet kan worden gekeken of er een maatregel is opgelegd door het UWV. Het college beoordeelt ook in deze gevallen het uitzicht op inkomensverbetering van belanghebbende als hij zijn verplichtingen niet zou hebben geschonden.

Het college kiest voor een periode van 12 maanden voorafgaand aan de peildatum. Belanghebbenden moeten geprikkeld worden om zoveel als mogelijk te participeren en te werken en daarmee zelf het inkomen te verhogen. Met een periode van 12 maanden wordt de positieve prikkel tot gedragsverbetering behouden.

Artikel 3. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.

Artikel 4. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.