Beleidsregels Het kunnen volgen van onderwijs

Geldend van 01-07-2016 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Het kunnen volgen van onderwijs

Jongeren die uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen en in verband daarmee aanspraak hebben op studiefinanciering, komen niet (vanzelfsprekend) in aanmerking voor algemene bijstand. Van jongeren wordt verwacht dat ze de mogelijkheden binnen het reguliere onderwijs zoveel mogelijk benutten. Studiefinanciering is bovendien een passende en toereikende voorliggende voorziening. Als deze mogelijkheid nog open staat, ziet de wetgever geen reden algemene bijstand te verstrekken.

Het volgen van uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs is ook mogelijk zonder dat een jongere aanspraak heeft op studiefinanciering. Denk bijvoorbeeld aan het voortgezet onderwijs of de beroepsbegeleidende leerweg (BBL-opleiding). Kan een jongere nog zo’n door het Rijk gefinancierde opleiding volgen waarvoor geen recht op studiefinanciering bestaat, maar laat hij dat na, dan bestaat evenmin recht op algemene bijstand. Hieruit volgt dat wanneer een jongere wél een uit ’s Rijks kas bekostigde opleiding volgt waarvoor geen recht op studiefinanciering bestaat, hij in aanmerking kan komen voor algemene bijstand. Overigens heeft hij in dat geval geen aanspraak meer op ondersteuning bij arbeidsinschakeling.

Jongeren hebben een extra informatieplicht als het gaat om de vraag in hoeverre het reguliere onderwijs nog mogelijkheden voor hen biedt. Jongeren moeten bij hun aanvraag documenten verstrekken die het college helpen bij de beoordeling van de vraag of het volgen van een uit ’s Rijks bekostigde opleiding mogelijk is.

De wetgever heeft niet exact toegelicht wat precies wordt bedoeld met het “kunnen volgen” van door het Rijk bekostigd onderwijs.

Het uitgangspunt is dat de jongere naar school moet/kan, tenzij…

  • Niet bepalend is of een jongere een startkwalificatie heeft. Het gaat dan om een diploma op HAVO, VWO of MBO 2-niveau. Hoewel beiden een startkwalificatie zijn, zit er een wezenlijk verschil tussen een diploma van het VWO en een diploma van het MBO niveau 2. Zowel in niveau, mogelijkheden op een vervolgstudie, als kansen op de arbeidsmarkt. Het wordt daarom niet wenselijk geacht om een startkwalificatie als ijkpunt te nemen. De voorkeur gaat uit naar het behalen van een (zo hoog mogelijke) beroepskwalificatie, alsmede het afronden van WO, in een beroepsrichting die kansen op de arbeidsmarkt biedt. Nemen deze kansen door het volgen van een opleiding toe, dan kan het volgen van een studie redelijkerwijs van een jongere worden gevergd (mits hij daar ook de capaciteiten voor heeft). Verder zal een vervolgopleiding niet altijd een hogere opleiding behoeven te zijn. Ook een stapje zijwaarts, naar een andere opleiding kan tot de mogelijkheden behoren.

  • De capaciteiten om verder te leren kunnen worden onderzocht door de medewerkers van het jongerenloket en/of RMC. Iemand moet wel leerbaar zijn. Het niet hebben van motivatie is (in principe) geen reden om niet meer naar school te gaan.

  • Er wordt vanuit gegaan dat het “kunnen volgen” enerzijds moet worden geïnterpreteerd als een ‘technisch’ kunnen en anderzijds als een redelijkheidstoets. Dit betekent naar onze visie dat het niet uitsluitend van belang is of een belanghebbende zich daadwerkelijk kan inschrijven en aanspraak kan maken op studiefinanciering, maar ook of dit in redelijkheid van hem kan worden gevergd. Daarbij kunnen allerlei omstandigheden een rol spelen, zoals fysieke of geestelijke beperkingen, de capaciteiten van een jongere of de financiële situatie. Ook hierin kan het RMC een rol in het onderzoek en de advisering hebben.

  • Is duidelijk dat er nog reële (en redelijke) mogelijkheden liggen binnen het reguliere onderwijs die onvoldoende zijn benut, dan kan een uitkering zonder meer worden geweigerd.

  • Het is de verantwoordelijkheid van de jongere zelf om daadwerkelijk met de opleiding te starten. Dit sluit aan bij de gedachten achter het opleggen van de verplichte zoekperiode alvorens iemand aanspraak kan maken op een PW-uitkering. De jongeren moeten inzien dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor hun eigen toekomst.

  • De jongere is zelf verantwoordelijk voor het aantonen dat er sprake is van een niet leerbare situatie. Deze verklaring kan worden getoetst door de medewerkers van het jongerenloket/RMC.

  • De huidige ontwikkelingen binnen het MBO (het bindend studieadvies) moeten worden meegenomen in het besluit om de studie wel of niet als voorliggende voorziening te beschouwen. Uitvallers binnen de MBO entreeopleidingen worden geen schoolverlaters. Er mag niemand tussen het wal en schip terechtkomen door deze maatregel, hetzij qua opleidingen, hetzij qua uitkering. Het streven is om de eventuele schoolverlater binnen een schoolsetting op te vangen.

  • Waar mogelijk en realistisch wordt de kortste weg naar de arbeidsmarkt bewandeld. Hierbij is de insteek dat wordt gekozen voor de weg die het beste perspectief biedt op duurzame uitstroom. Dit is in beginsel scholing. Wanneer belanghebbende zo spoedig mogelijk een opleiding moet gaan volgen geldt de volledige sollicitatieplicht. Tot het moment van instroom vindt in principe geen inzet van re-integratie instrumenten plaats.

  • Het uitgangspunt voor de start van een opleiding is het eerstvolgende instroommoment.

  • In de praktijk komt het regelmatig voor dat jongeren die uit eigen overweging zijn gestopt met een opleiding zich melden bij het Jongerenloket. Veelal heeft dit te maken met motivatiegebrek als gevolg van een foutieve studiekeuze. In dit soort gevallen zal altijd naar de individuele omstandigheden moeten worden gekeken of er recht bestaat op een uitkering. Gaat het echter uitdrukkelijk om een eigen keuze van een jongere om te stoppen met de opleiding, dan mag aangenomen worden dat geen recht op bijstand bestaat.

  • Een aantal van de jongeren die zich melden wil overstappen naar een andere studie, waarbij vaak pas in een nieuw studiejaar kan worden begonnen. De situatie die zich dan kan voordoen is dat een jongere weliswaar aanspraak kan maken op studiefinanciering, maar deze pas enige tijd later aanvangt. In dat geval kan voor deze overbruggingsperiode recht op algemene bijstand bestaan. Hierbij moet wel duidelijk zijn dat er geen recht bestaat op een financiële overbrugging van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). In de tussenliggende periode zal de jongere zich volledig beschikbaar moeten stellen voor de arbeidsmarkt.