Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein 2022

Geldend van 01-01-2023 t/m 11-04-2024

Intitulé

Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein 2022

De raad van de gemeente IJsselstein;

gelezen het voorstel van het college van 9 november 2021 (nummer 1037686);

gezien het advies van het Platform Samenleving IJsselstein (PSIJ);

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.3.6, vierde lid en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

besluit vast te stellen de volgende:

Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein 2022.

Hoofdstuk 1 – Leidende principes en begripsbepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • a.

    Aanvraag: een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.

  • b.

    Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die:

    • -

      niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking;

    • -

      daadwerkelijk beschikbaar is;

    • -

      een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en;

    • -

      financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

  • c.

    Algemene voorziening: dienst of product die gericht is op maatschappelijke ondersteuning of hulp vanuit de Jeugdwet. Algemene voorzieningen zijn toegankelijk zonder voorafgaand onderzoek naar de behoefte, persoonskenmerken en mogelijkheden van de inwoner. In de Wmo verwijst deze term naar algemene voorzieningen zoals in artikel 1.1.1 van de Wmo.

  • d.

    Andere voorziening: ondersteuning waar op grond van een andere (wettelijke) regeling dan bedoeld in de Wmo of de Jeugdwet aanspraak op kan worden gemaakt.

  • e.

    Budgethouder: de persoon die een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangt op grond van de Jeugdwet of de Wmo. De jeugdige onder de 18 jaar is budgethouder als hij of zij een pgb ontvangt, ook al beheren de ouders of een ander, één ouder of een familielid, het budget.

  • f.

    Cliëntondersteuning: gratis en onafhankelijke hulp aan een inwoner in de vorm van informatie, advies en algemene ondersteuning, op alle levensgebieden gedurende het gehele proces van een ondersteuningsvraag. De clientondersteuning Jeugd volgt uit artikel 2.2.4. van de Wmo.

  • g.

    Eigen bijdrage: een financiële bijdrage die de inwoner verplicht zelf aan een product of dienst vanuit de Wmo bijdraagt.

  • h.

    Eigen kracht: de mogelijkheden van de inwoner en zijn omgeving om zelf in een oplossing voor zijn ondersteuningsvraag te voorzien.

  • i.

    Gebruikelijke zorg: zorg die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders en/of huisgenoten.

  • j.

    Hulpvraag: de behoefte van een inwoner aan maatschappelijke ondersteuning zoals bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo en/of de behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet en/of de behoefte aan lichte opvoedondersteuning of kortdurende begeleiding.

  • k.

    Inwoner: inwoner van de gemeente of zijn of haar wettelijk vertegenwoordiger die ingeschreven staat in de Basisregistratie personen en die zich met een hulpvraag wendt tot het college.

  • l.

    Maatwerkvoorziening: een niet vrij toegankelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo en zoals bedoeld in artikel 2.9 van de Jeugdwet.

  • m.

    Melding: een kennisgeving van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, die vooraf gaat aan een aanvraag.

  • n.

    Ondersteuningsplan: een weergave van het onderzoek zoals omschreven in artikel 2.3.2 van de Wmo of het ‘gezinsplan’ of een ‘plan van aanpak’ (bij een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering) in het kader van Jeugdwet.

  • o.

    Onderzoek: analyse van relevante informatie van een inwoner met een hulpvraag op basis waarvan door het college een afweging wordt gemaakt voor datgene wat nodig is.

  • p.

    Ouder: gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder.

  • q.

    Persoonlijk plan: een plan dat door de inwoner zelf tijdens, of vlak na de melding, wordt ingediend, waarin hij beschrijft welke ondersteuning volgens hem het meest passend is (of best passend), waaronder een ‘familiegroepsplan’ als bedoeld in artikel 1.1. van de Jeugdwet of een ‘persoonlijk plan’ als bedoeld in artikel 2.3.2 tweede lid, onderdelen a tot en g van de Wmo.

  • r.

    Pgb: persoonsgebonden budget zoals bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo of artikel 8.1.1. van de Jeugdwet.

  • s.

    Pgb-plan: een door het college beschikbaar gesteld format waarin de inwoner beschrijft op welke manier het pgb-budget besteed wordt, welke ondersteuning wordt ingekocht en bij wie.

  • t.

    Respijtzorg: een maatwerkvoorziening, waarbij (delen van) de mantelzorg tijdelijk wordt overgedragen aan een beroepskracht of vrijwilliger, om er voor te zorgen dat de mantelzorger die taak vol kan houden.

  • u.

    Veilig Thuis: het regionale advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;.

  • v.

    Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

  • w.

    Zorgaanbieder: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die namens het college gehouden is een individuele voorziening te leveren.

Alle begrippen die in de verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, de Wmo en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2. Vormen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Het college treft op basis van de Wmo voorzieningen zodat iedereen zo veel mogelijk zelfstandig kan functioneren en kan meedoen in de maatschappij. Er zijn algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen beschikbaar op de volgende gebieden:

    • a.

      wonen in een geschikt huis (Wonen);

    • b.

      verplaatsen in en om de woning (Verplaatsen);

    • c.

      lokaal verplaatsen per vervoermiddel (Vervoer);

    • d.

      voeren van een huishouden (Huishouden);

    • e.

      regie en structuur in het dagelijks leven (Dagelijkse regie);

    • f.

      zingeving, sport en activeren (Activeren);

    • g.

      beschikken over mantelzorg die het vol kan houden (Mantelzorg).

  • 2. Het college treft op basis van de Jeugdwet voorzieningen zodat jeugdigen gezond en veilig kunnen opgroeien, kunnen groeien naar zelfstandigheid en zo veel mogelijk kunnen meedoen in de maatschappij.

    Er zijn algemene en maatwerkvoorzieningen beschikbaar op de volgende gebieden:

    • a.

      opgroeien in een veilige omgeving (Opgroeien in veiligheid);

    • b.

      versterken van ontwikkelkansen van de jeugdige binnen de eigen mogelijkheden (Ontwikkelkansen);

    • c.

      versterken van opvoeders in hun rol (Opvoedondersteuning).

  • 3. De volgende soorten algemene voorzieningen als bedoeld in het eerste en tweede lid zijn voor inwoners in elk geval beschikbaar:

    • a.

      voorlichting;

    • b.

      advies en informatie;

    • c.

      signaleren van problemen;

    • d.

      toeleiding naar hulpaanbod;

    • e.

      coördinatie van zorg;

    • f.

      lichte hulp en ondersteuning;

    • g.

      groepsbegeleiding.

  • 4. De volgende maatwerkvoorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar vanuit de Wmo:

    • a.

      individuele begeleiding;

    • b.

      groepsbegeleiding, al dan niet met vervoer;

    • c.

      kortdurend verblijf;

    • d.

      huishoudelijke ondersteuning;

    • e.

      vervoer;

    • f.

      woningaanpassingen;

    • g.

      hulpmiddelen.

  • 5. De volgende maatwerkvoorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar vanuit de Jeugdwet:

    • a.

      ambulante begeleiding, waaronder:

      • I.

        individuele begeleiding

      • II.

        ambulante jeugd- en opvoedhulp;

    • b.

      groepsbegeleiding, waaronder:

      • I.

        dagbehandeling

      • II.

        extra begeleiding die wordt geboden binnen kinderopvang, ook wel BSO+ genoemd;

    • c.

      diagnostiek en/of behandeling, ook wel Jeugd-GGZ genoemd;

    • d.

      persoonlijke verzorging die géén verband houdt met een behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop;

    • e.

      essentiële functies, waaronder jeugdzorgplus;

    • f.

      jeugdbescherming en jeugdreclassering;

    • g.

      vervoer van en naar de jeugdhulplocatie.

Hoofdstuk 3. Toegang

Artikel 3. Toegang

  • 1. De toegang tot jeugdhulp zoals bedoeld in de Jeugdwet is zowel belegd bij de gemeente als bij de huisarts, medisch specialist, jeugdarts en gecertificeerde instelling (GI).

  • 2. Wanneer een andere partij dan de gemeente verwijst naar een niet-gecontracteerde jeugdhulpaanbieder, dan moet de inwoner hiervoor eerst een aanvraag indienen bij het college. Het college ziet dit dan als een aanvraag, zoals genoemd artikel 4 van deze verordening. Wanneer nodig doet het college aanvullend onderzoek naar de hulpvraag.

Artikel 4. Melding of aanvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een inwoner bij het college worden gemeld. Dit geldt als een aanvraag Jeugdhulp of als een melding van een hulpvraag Wmo.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst hiervan schriftelijk of digitaal.

  • 3. Het college wijst de inwoner in de ontvangstbevestiging voorafgaand aan het onderzoek op:

    • a.

      de vervolgprocedure en de rechten en plichten van de inwoner daarin;

    • b.

      de mogelijkheid om gebruik te maken van kosteloze cliëntondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheid om een persoonlijk plan of familiegroepsplan in te dienen binnen 7 dagen na de melding.

Artikel 5 Spoedeisende gevallen

  • 1. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de Wmo treft het college een tijdelijke voorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek als bedoeld in artikel 7 van deze verordening.

  • 2. In spoedeisende gevallen, zoals bedoeld in 6.1.8 van de Jeugdwet vraagt het college zo snel mogelijk een machtiging gesloten inrichting aan.

Artikel 6. Persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1. Bij het toekennen van een pgb neemt het college artikel 2.3.6 van de Wmo of 8.1.1 van de Jeugdwet in acht.

  • 2. Het college kan een pgb toekennen indien:

    • a.

      de inwoner naar het oordeel van het college op eigen kracht, met hulp uit zijn sociale netwerk of een vertegenwoordiger voldoende in staat is om de taken uit te voeren die horen bij het beheren van een pgb en een professionele afstand heeft tot de pgb hulpverlener;

    • b.

      het college van oordeel is dat de maatwerkvoorziening in pgb van goede kwaliteit, veilig, doeltreffend en passend bij de hulpvraag is, en

    • c.

      de inwoner kan motiveren dat hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen. Wanneer het om jeugdhulp gaat, moet de inwoner aanvullend motiveren waarom de voorziening in natura niet passend is.

  • 3. Als de inwoner een pgb wenst te ontvangen om hulp van derden te betrekken, dan dient de inwoner een pgb-plan volgens het format van het college aan te leveren. Hierin moet in elk geval zijn opgenomen:

    • a.

      het gewenste doel en resultaat waarvoor het pgb zal worden gebruikt;

    • b.

      de motivatie waarom de inwoner de zorg in pgb geleverd wenst te krijgen. Voor jeugdhulp geldt aanvullend: een motivatie waarom de zorg in natura, niet passend is als oplossing voor de hulpvraag. Uit deze motivatie moet in elk geval blijken dat de inwoner wel op de hoogte is van het aanbod dat door het college is ingekocht;

    • c.

      door wie of welke zorgaanbieder(s) de hulp geboden zal worden;

    • d.

      indien van toepassing: de duur en omvang van de hulp (in uren, dagdelen of etmalen);

    • e.

      indien van toepassing: welk tarief per tijdseenheid gehanteerd wordt, en

    • f.

      indien van toepassing: in het geval van professionele ondersteuning: of deze hulp voldoet aan de gevraagde kwaliteitscriteria.

  • 4. Als het college een pgb toekent, mag dit pgb alleen worden ingezet voor het doel en resultaat zoals beschreven in de beschikking en/of ondersteuningsplan.

  • 5. Een pgb mag niet worden ingezet voor het bekostigen van reis-, begeleidings- en administratiekosten in verband met het pgb en voor de bekostiging van tussenpersonen, belangenbehartigers, opleiding en training of kosten voor huisvesting van de hulpverlener.

  • 6. Als professionele ondersteuning noodzakelijk is, gezien de aard en ernst van de problematiek, kan deze niet geboden worden door een persoon uit het sociaal netwerk van de inwoner, tenzij de kwaliteit van de ondersteuning voldoende is en er voldoende professionele afstand is.

  • 7. Een aanvraag voor een pgb kan geheel of gedeeltelijk geweigerd worden:

    • a.

      als de aanvraag betrekking heeft op kosten die al zijn gemaakt voorafgaand aan de aanvraag of gedurende het onderzoek en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening passend was;

    • b.

      als de inwoner onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • c.

      als de inwoner niet voldoet aan de regels van het pgb, zoals beschreven in deze verordening;

    • d.

      als de inwoner het pgb niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het bestemd is;

    • e.

      als het pgb bedoeld is voor hulp die kan worden aangemerkt als gebruikelijke hulp. Het college legt in nadere beleidsregels vast wat gebruikelijke hulp is;

    • f.

      als er boven gebruikelijke hulp wordt geboden door iemand uit het sociaal netwerk, wordt bij de afweging om al dan niet een maatwerkvoorziening in te zetten altijd de zelfredzaamheid van het sociaal netwerk onderzocht. Het vragen naar de financiële zelfredzaamheid is onderdeel van het onderzoek;

    • g.

      als het pgb bedoeld is voor jeugd-GGZ, geboden aan een jeugdige door een ouder of andere persoon uit het sociaal netwerk van deze jeugdige;

    • h.

      voor het deel dat de kosten van deze maatwerkvoorziening in pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening in natura;

    • i.

      als degene die het pgb van de inwoner beheert, ook de hulp aan de inwoner biedt, of op een andere manier betrokken is bij de organisatie die de hulp biedt;

    • j.

      als de inwoner naar het oordeel van het college de aanvraag niet kan motiveren en toelichten;

    • k.

      als het pgb bedoeld is voor besteding in het buitenland;

    • l.

      als de hulp of ondersteuning die door één persoon geleverd wordt, meer bedraagt dan 36 uur per week. Bij het vaststellen of deze 36 uur per week overschreden wordt, kunnen alle betaalde werkzaamheden worden meegewogen en ook de hoeveelheid ondersteuning die deze persoon, al dan niet via een pgb, levert aan andere personen of gezinsleden;

  • 8. Wanneer een andere partij dan de gemeente verwijst naar een niet-gecontracteerde jeugdhulpaanbieder, dan moet de inwoner hiervoor eerst een aanvraag indienen bij het college. Het college ziet dit dan als een aanvraag, zoals genoemd in artikel 4 van deze verordening. Wanneer nodig doet het college aanvullend onderzoek naar de hulpvraag.

Hoofdstuk 4. Procedure

Artikel 7. Onderzoek

  • 1. Het college start na de aanvraag Jeugdhulp of melding van de hulpvraag Wmo het onderzoek en maakt zo spoedig mogelijk na de ontvangst van de aanvraag jeugdhulp of melding Wmo met de inwoner een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Het college verzamelt alle gegevens over de situatie van de inwoner die nodig zijn voor het onderzoek. Als het gaat om gegevens die het college niet zelfstandig of zonder toestemming kan inzien of verkrijgen, dan vraagt het college aan de inwoner om die gegevens binnen een bepaalde termijn te leveren of vraagt het college om toestemming om deze op te vragen bij derden. Bij de uitnodiging voor het gesprek wordt duidelijk gemaakt welke gegevens dat zijn. De inwoner verstrekt in ieder geval inzicht in de woonsituatie, de hulpvraag en wanneer van toepassing de daarbij behorende hulpverleningsgeschiedenis en huidige hulpverlening, zodat op juiste wijze beoordeeld kan worden welke ondersteuning passend is.

  • 3. Als de inwoner een persoonlijk plan of familiegroepsplan heeft gemaakt, wordt deze bij het onderzoek betrokken.

  • 4. Het college kan afzien van een gesprek als:

    • a.

      de hulpvraag van de inwoner voldoende bekend is, en;

    • b.

      er sinds de aanmelding geen relevante wijzigingen zijn geweest in de situatie van de inwoner, en;

    • c.

      de inwoner daarmee instemt.

  • 5. Bij de start van het gesprek identificeert de inwoner zich met een geldig identiteitsbewijs, als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, tenzij de identiteit al bij het college bekend is.

  • 6. Het college onderzoekt indien nodig in een gesprek tussen de inwoner en eventuele andere betrokkenen:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de inwoner en in het geval van een jeugdige ook zijn ouders. Indien er een jeugdige betrokken is, ook de veiligheid en ontwikkeling van de jeugdige;

    • b.

      de hulpvraag, oftewel welke problemen; beperkingen worden ervaren, de beoogde oplossing en het gewenste resultaat;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of door gebruikmaking van één of meerdere algemene voorzieningen of algemeen gebruikelijke voorzieningen een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit het sociale netwerk een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de inwoner;

    • f.

      de mogelijkheden om door gebruikmaking van één of meerdere andere of algemene voorzieningen een oplossing voor zijn hulpvraag te vinden;

    • g.

      welke bijdrage in de kosten de inwoner verschuldigd is, indien een maatwerkvoorziening Wmo als mogelijke oplossing voor zijn/haar hulpvraag wordt overwogen.

    • h.

      de mogelijkheid om te kiezen voor een pgb wanneer een maatwerkvoorziening als mogelijke oplossing voor zijn/haar hulpvraag wordt overwogen. Hierbij wordt de inwoner in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de gevolgen van die keuze, de werkwijze bij het pgb en de daaraan verbonden rechten en plichten.

  • 7. Het college kan een onafhankelijk, specifiek deskundig oordeel en advies inwinnen als het onderzoek dit vereist.

  • 8. Bij de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning wordt bij de beoordeling van de eigen kracht en eigen mogelijkheden tevens de eigen financiële mogelijkheden (zelfredzaamheid) meegewogen. Een inkomensgrens wordt gehanteerd voor huishoudens met een inkomen boven de 185% van het sociaal minimum.

Artikel 8. Verslag/ondersteuningsplan

  • 1. Na afronding van het onderzoek zoals bedoeld in artikel 7, uiterlijk acht weken na ontvangst van de aanvraag jeugdhulp stuurt het college het schriftelijke verslag van het onderzoek, in de vorm van het ondersteuningsplan, aan de inwoner. Na afronding van het onderzoek zoals bedoeld in artikel 7, uiterlijk zes weken na ontvangst van de melding hulpvraag Wmo, stuurt het college het schriftelijke verslag van het onderzoek, in de vorm van het ondersteuningsplan, aan de inwoner. In de periode dat het college wacht op stukken van de inwoner, wordt de onderzoekstijd gepauzeerd.

  • 2. Opmerkingen of latere aanvullingen van de inwoner worden aan het ondersteuningsplan toegevoegd als bijlage.

  • 3. Het college wijst de inwoner in het ondersteuningsplan op de mogelijkheid een aanvraag voor een maatwerkvoorziening te doen.

  • 4. Indien van toepassing geeft het college aan welke andere mogelijkheden er zijn voor het inzetten van andere voorzieningen, algemene voorzieningen en algemeen gebruikelijke voorzieningen. Dit staat los van de maatwerkvoorzieningen die het college kan verstrekken.

Hoofdstuk 5 Aanvraag en toekenning maatwerkvoorziening

Artikel 9. Aanvraag maatwerkvoorziening

  • 1. Een inwoner kan schriftelijk of digitaal (webformulier) een aanvraag voor een maatwerkvoorziening indienen. Vervolgens ontvangt de inwoner altijd een ondersteuningsplan, waar hij wel of niet mee akkoord kan gaan. Een voor akkoord ondertekend ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 8, eerste lid kan worden aangemerkt als aanvraag als de inwoner dat op het verslag van het ondersteuningsplan heeft aangegeven.

  • 2. Indien een inwoner een aanvraag voor een maatwerkvoorziening Jeugdhulp indient zonder ondersteuningsplan, dan start het college met een onderzoek zoals genoemd in artikel 7 van deze verordening.

Artikel 10. Beschikking maatwerkvoorziening

  • 1. Het college beslist binnen twee weken op een aanvraag Wmo zoals bedoeld in artikel 4 Deze termijn gaat lopen na de ontvangst van de ondertekening van het ondersteuningsplan. Dit besluit wordt vastgelegd in een beschikking en naar de inwoner verstuurd.

  • 2. Het college beslist binnen acht weken op een aanvraag jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 4. Dit besluit wordt vastgelegd in een beschikking en naar de inwoner verstuurd.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening wordt toegekend, wat de omvang en het beoogde resultaat is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      of de maatwerkvoorziening in natura, in de vorm van een pgb of in specifieke gevallen als financiële tegemoetkoming wordt verstrekt;

    • d.

      indien het een maatwerkvoorziening in natura betreft: welke gecontracteerde aanbieder de maatwerkvoorziening levert;

    • e.

      hoe bezwaar en beroep tegen de beschikking kan worden gemaakt, hoe een voorlopige voorziening kan worden aangevraagd bij de rechtbank.

  • 4. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking aanvullend op artikel 10, derde lid, vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb uitsluitend kan worden aangewend;

    • b.

      welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

    • c.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • d.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 5. Als sprake is van een verschuldigde eigen bijdrage wordt de inwoner daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 11. Algemene toekenningscriteria maatwerkvoorziening

  • 1. Het verslag van het onderzoek wordt als uitgangspunt genomen voor beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2. Het college kent een maatwerkvoorziening toe, als uit het onderzoek blijkt dat een maatwerkvoorziening nodig is, gezien de aard en ernst van de hulpvraag. Het college past hier het afwegingskader toe. De hulpvraag van een inwoner is in die gevallen niet op te lossen of te verminderen door de inzet van:

    • a.

      eigen kracht;

    • b.

      gebruikelijke hulp;

    • c.

      mantelzorg;

    • d.

      andere personen uit het sociale netwerk;

    • e.

      hulp van vrijwilligers;

    • f.

      algemeen gebruikelijke voorzieningen;

    • g.

      algemene voorzieningen in het kader van de Jeugdwet of Wmo;

    • h.

      andere voorzieningen, waaronder in ieder geval, maar niet uitsluitend: de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen te komen tot zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of de opvang van de inwoner.

  • 3. De maatwerkvoorziening levert er een passende en doeltreffende bijdrage aan dat de inwoner zoveel mogelijk zelfredzaam is, kan deelnemen in de maatschappij en voor jeugdigen, dat zij gezond en veilig kunnen opgroeien.

  • 4. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, kiest het college de goedkoopst passende voorziening.

  • 5. Bij het inzetten van een maatwerkvoorziening gaat het college uit van gecontracteerde aanbieders.

  • 6. Als een gevraagde specifieke maatwerkvoorziening niet bewezen effectief is kan het college besluiten om deze voorziening niet toe te kennen en een bewezen effectieve alternatieve maatwerkvoorziening te verstrekken.

  • 7. Als een maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze alleen verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven:

    • a.

      tenzij die voorziening verloren is gegaan door omstandigheden die niet aan de inwoner zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de inwoner het college geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de kosten, of

    • c.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de hulpvraag.

Artikel 12. Aanvullende criteria maatwerkvoorziening

  • 1. Er wordt geen maatwerkvoorziening toegekend als het college van oordeel is dat:

    • a.

      de hulpvraag kan worden opgelost door het inzetten van een voorliggende voorziening;

    • b.

      een inwoner zijn hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en maatregelen had kunnen nemen om de hulpvraag te voorkomen;

    • c.

      er voor de inwoner geen aantoonbare meerkosten zijn ten aanzien van de situatie voordat de hulpvraag ontstond;

    • d.

      de aanvraag betrekking heeft op kosten die gemaakt zijn voorafgaand aan de melding van de hulpvraag bij het college;

    • e.

      de aangevraagde maatwerkvoorziening onveilig is of risico’s met zich meebrengt voor de inwoner of anderen;

    • f.

      het toekennen van een maatwerkvoorziening een anti-revaliderend effect zou hebben, of

    • g.

      een eerder verstrekte maatwerkvoorziening nog passend is als oplossing voor de hulpvraag.

Artikel 13. Aanvullende criteria maatwerkvoorziening Wmo

  • 1. Aanvullend op het voorgaande artikel, geldt dat het college geen maatwerkvoorziening Wmo wonen toekent, als:

    • a.

      de maatwerkvoorziening wordt aangevraagd voor een verblijf dat niet bedoeld is voor permanente bewoning, zoals bijvoorbeeld een hotel/pension; trekkerswoonwagen; gehuurde kamer; tweede woning; vakantie- of recreatiewoning;

    • b.

      de maatwerkvoorziening wordt aangevraagd voor een gemeenschappelijke ruimte, zoals trapliften, automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte, tenzij het gaat om een door het college aangemerkte Wmo doelgroepenwoning of een Fokuswoning;

    • c.

      de aangevraagde maatwerkvoorziening het uitrustingsniveau van sociale woningbouw overstijgt;

    • d.

      als de noodzaak tot het treffen van een maatwerkvoorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud dan wel slechts strekt ter renovatie van de woning of om deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan de woning mogen worden gesteld;

    • e.

      de noodzaak van de maatwerkvoorziening het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie. Of wanneer er naar oordeel van het college geen andere belangrijke reden voor de verhuizing bestond, of

    • f.

      de inwoner niet is verhuisd naar een woning die op dat moment het meest geschikt was ten aanzien van de beperkingen van de inwoner, tenzij hiervoor schriftelijke toestemming is gegeven door het college;

    • g.

      voor zover het voorzieningen in woongebouwen betreft die specifiek zijn gericht op ouderen of mensen met beperkingen en die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

  • 2. Bij het beoordelen van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening Wmo ‘Wonen’ kan het primaat van verhuizen worden toegepast. Het primaat van verhuizen betekent dat het verstrekken van een voorziening voor verhuizing en inrichting voorrang heeft op andere maatwerkvoorzieningen Wmo ‘Wonen’.

  • 3. Bij het toekennen van een maatwerkvoorziening Wmo ‘Huishoudelijke ondersteuning’ wordt een normenkader gehanteerd.

  • 4. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening Wmo ‘Vervoer’ geldt het primaat van de collectieve voorziening, namelijk het collectief vervoer. Er wordt rekening gehouden met verplaatsingen op basis van ondersteuningsbehoefte, tot maximaal 1500 kilometer per jaar, in de directe woon- en leefomgeving van de inwoner.

Artikel 14. Bijdrage kosten voorzieningen Wmo

  • 1. De inwoner is, met inachtneming van artikel 2.1.4a en artikel 2.1.5 van de Wmo en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 een eigen bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening Wmo, zolang de inwoner van de voorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor een pgb wordt verstrekt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, is geen eigen bijdrage verschuldigd voor een maatwerkvoorziening Wmo vervoer, betreffende collectief vervoer. Wel betaalt de inwoner een bijdrage voor elke rit.

  • 3. De eigen bijdrage of het totaal van de bijdragen, is gelijk aan de kostprijs van de maatwerkvoorziening, tot aan een maximum zoals genoemd in artikel 2.1.4a, lid 3 van de Wmo. Deze eigen bijdrage is van toepassing per bijdrageperiode voor de inwoner en diens partner tezamen.

  • 4. De hoogte en duur van de in het eerste lid bedoelde eigen bijdrage, wordt berekend en geïnd door het Centraal Administratiekantoor (CAK).

  • 5. De kostprijs van een:

    • a.

      maatwerkvoorziening in zorg in natura (ZIN) wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      maatwerkvoorziening in pgb is maximaal gelijk aan de hoogte van het pgb, welke door het college wordt doorgegeven aan het CAK;

    • c.

      ritprijs vanuit het collectief vervoer, is ten minste gelijk aan het tarief voor openbaar vervoer in de regio en wordt rechtstreeks aan de vervoerder betaald. De hoogte van de ritbijdrage wordt door het college vastgesteld in nadere regels.

  • 6. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige inwoner wordt opgelegd aan de ouders en/of verzorgers van deze inwoner.

  • 7. Voor een maatwerkvoorziening Wmo of een algemene voorziening Wmo kan sprake zijn van algemeen gebruikelijke kosten voor de inwoner.

Hoofdstuk 6. Persoonsgebonden budget (pgb) als maatwerkvoorziening

Artikel 15. Aanvullende regels voor pgb

  • 1. Als een inwoner het pgb wenst te gebruiken voor hulp die wordt geboden door een professionele organisatie of zelfstandig ondernemer, dan moet deze hulp voldoen aan de geldende kwaliteitscriteria. Het college stelt deze kwaliteitscriteria in de beleidsregels vast.

  • 2. Als een inwoner het pgb wenst in te zetten voor hulp die wordt geboden door een persoon uit het sociale netwerk, dan gelden hiervoor de volgende voorwaarden:

    • a.

      deze hulp leidt gemotiveerd tot een vergelijkbaar of beter resultaat dan de inzet van een professionele hulpverlener;

    • b.

      de hulp leidt niet tot (dreigende) overbelasting van degene die de hulp biedt, zoals aangegeven door deze persoon zelf ofwel naar het oordeel van een deskundige. Het college kan een deskundige derde hierover om advies vragen.

Artikel 16. Hoogte en tarief van het pgb

De hoogte van het pgb:

  • a.

    is toereikend om de benodigde hulp van derden te betrekken; en

  • b.

    wordt vastgesteld aan de hand van een pgb plan dat door de inwoner is ingevuld in het format dat het college hiervoor hanteert; en

  • c.

    kan door het college worden vastgesteld op basis van een offerte van de zorgaanbieder.

  • d.

    is nooit hoger dan de kosten voor dezelfde of gelijkwaardige beschikbare voorziening in natura. Als een inwoner een duurdere voorziening wil inkopen, dan zijn de meerkosten voor eigen rekening van de inwoner.

  • 3.

    Het tarief van een pgb voor een maatwerkvoorziening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen, vakantietoeslag en reiskosten.

  • 4.

    Indien het pgb is gebaseerd op een bedrag per uur, dagdeel of etmaal, wordt onderscheid gemaakt tussen ondersteuning geleverd door professionele organisaties, zelfstandig ondernemers en het informele netwerk:

    • a.

      Het tarief voor een professionele organisatie bedraagt maximaal de kostprijs van de goedkoopste passende voorziening in zorg in natura.

    • b.

      Het tarief voor een zelfstandig ondernemer bedraagt maximaal 75 % van de kostprijs van de goedkoopst passende voorziening in zorg in natura, tenzij aannemelijk is dat dit percentage niet toereikend is om de zorg in te kopen; dan kan maximaal de kostprijs van de goedkoopst passende voorziening worden vergoed;

    • c.

      Voor ondersteuning uit het informele netwerk bedraagt de prijs maximaal 100 % van het minimumloon. De actuele bedragen worden opgenomen in nadere regels, het Besluit.

  • 5.

    De normbedragen voor de verstrekking van de maatwerkvoorzieningen worden door het college vastgelegd in nadere regels.

  • 6.

    Het tarief voor het pgb blijft gelijk tijdens de hele periode waarover de beschikking wordt afgegeven.

Artikel 17. Besteding en verantwoording

  • 1. Het pgb dient te worden besteed aan het doel waarvoor het is toegekend en binnen de termijn zoals genoemd in de beschikking.

  • 2. De maatwerkvoorziening dient van goede kwaliteit te zijn. Het college kan dit al dan niet steekproefsgewijs onderzoeken.

  • 3. Een beslissing tot verstrekking van het pgb kan ingetrokken worden als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na toekenning niet is gebruikt waarvoor het bedoeld is.

Hoofdstuk 7. Financiële tegemoetkomingen

Artikel 18. Financiële tegemoetkoming als maatwerkvoorziening

  • 1. Het college kan een financiële tegemoetkoming verstrekken, als bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie voor:

    • a.

      verhuizen en inrichten van de woning, indien het primaat van verhuizen wordt toegepast zoals bedoeld in artikel 13, tweede lid van deze verordening;

    • b.

      een materiële voorziening voor sportbeoefening wanneer de inwoner naar het oordeel van het college afhankelijk is van een voorziening om te kunnen sporten in structureel verband en zodoende maatschappelijk te participeren;

    • c.

      individueel vervoer, indien dit naar het oordeel van het college als de goedkoopst passende maatwerkvoorziening Wmo ‘Vervoer’ wordt aangemerkt;

    • d.

      vervoer van en naar een jeugdhulplocatie zoals bedoeld in artikel 2, vijfde lid, sub g van deze verordening, indien dit naar oordeel van het college noodzakelijk is.

  • 2. De in het eerste lid onder a. tot en met c. beschreven financiële tegemoetkomingen zijn maatwerkvoorzieningen Wmo wat betekent dat er een eigen bijdrage van toepassing is.

  • 3. Het college stelt in nadere regels de in het eerste lid bedoelde financiële tegemoetkomingen en de hoogte hiervan vast.

Artikel 19. Criteria financiële tegemoetkoming meerkosten Wmo

  • 1. Het college kan op grond van artikel 2.1.7 van de Wmo op aanvraag aan een inwoner een financiële tegemoetkoming meerkosten toekennen als bijdrage in de kosten van de inwoner ten behoeve van zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

  • 2. De financiële tegemoetkoming meerkosten als bedoeld in het eerste lid, wordt enkel verstrekt wanneer:

    • a.

      de inwoner aannemelijke meerkosten heeft als gevolg van zijn beperking of chronische psychische of psychosociale problemen;

    • b.

      geen aanspraak op vergoeding van de meerkosten als genoemd onder a. bestaat op grond van een andere voorziening.

  • 3. Het college kan bij de beoordeling van hetgeen vereist wordt in het tweede lid onder a. rekening houden met de hoogte van het inkomen van de inwoner en dat van zijn eventuele partner en de mate waarin zich in een kalenderjaar meerkosten zullen voordoen.

Hoofdstuk 8. Kwaliteit

Artikel 20. Kwaliteit voorzieningen

  • 1. De zorgaanbieders zorgen dat zij voldoen aan eisen met betrekking tot deskundigheid van beroepskrachten. De zorgaanbieders zorgen ervoor dat de voorzieningen die zij aanbieden van goede kwaliteit zijn. Dit doen de zorgaanbieders door:

    • a.

      de voorziening veilig, doeltreffend en inwonergericht te verstrekken;

    • b.

      de voorziening af te stemmen op de persoonlijke situatie van de inwoner en andere vormen van zorg die de inwoner ontvangt;

    • c.

      er op toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorziening handelen in overeenstemming met de professionele standaard en beschikken over relevante ervaring en diploma´s;

    • d.

      er op toe te zien dat de kwaliteit van de voorziening en de deskundigheid van beroepskrachten, voor zover van toepassing, tenminste voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de betreffende sector erkende keurmerken;

    • e.

      een regeling vast te stellen voor de afhandeling van klachten van inwoners over de kwaliteit van de maatwerkvoorzieningen en de bijbehorende dienstverlening die door hen worden aangeboden.

  • 2. In aanvulling op lid 1 stelt het college bij de inkoop nadere kwaliteitseisen aan de door aanbieders aangeboden voorzieningen.

  • 3. Als een aanbieder als hoofdaannemer gebruik maakt van een onderaannemer, is hij ervoor verantwoordelijk dat de onderaannemer voldoet aan de kwaliteitseisen die het college aan de ondersteuning stelt.

  • 4. Onverminderd andere toezichtbevoegdheden ziet het college ten aanzien van maatwerkvoorzieningen in natura toe op de naleving van het gestelde in het eerste, tweede en derde lid door periodieke overleggen met aanbieders, het laten uitvoeren van een standaard kwaliteitsonderzoek, eventueel een signaal gestuurd kwaliteitsonderzoek, een jaarlijks inwoner-ervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de inwoner ter plaatse controleren van de (kwaliteit van de) geleverde maatwerkvoorziening in natura.

Artikel 21. Verhouding prijs-kwaliteit ondersteuning door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede prijs-kwaliteitverhouding van een door een derde te leveren dienst hanteert het college:

    • a.

      een vast tarief dat geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met een derde, of;

    • b.

      een reëel tarief dat geldt als ondergrens voor:

      • -

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met een derde, en;

      • -

        een vast tarief, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Onder de diensten in lid 1 wordt verstaan:

    • a.

      diensten als bedoel in artikel 2.6.4 van de Wmo;

    • b.

      jeugdhulp als bedoeld in artikel 2.12 van de Jeugdwet; en,

    • c.

      kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering zoals bedoeld in artikel 2.1.1 van de Jeugdwet.

  • 3. Het college stelt de tarieven als bedoeld in het eerste lid vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van de dienst of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht;

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 4. Het college baseert het vaste tarief of het reële tarief als bedoeld in het eerste lid op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht, waaronder de voor de sector voor de toepasselijke cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, werkoverleg en (bij)scholing waaronder:

      • -

        het werken conform de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling;

      • -

        verplichte deelname aan samenwerkingsverbanden;

      • -

        gecertificeerd zijn.

    • d.

      de reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van het reële tarief voor het leveren van een dienst en het uitvoeren van de kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door het college gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder bijvoorbeeld rapportageverplichtingen en andere administratieve verplichtingen.

  • 5. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van prijzen die het hanteert voor door derden te leveren maatwerkvoorzieningen Wmo, niet zijnde diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de maatwerkvoorziening;

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de maatwerkvoorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals;

      • -

        het aanmeten, leveren en plaatsen van de maatwerkvoorziening;

      • -

        instructie over het gebruik van de maatwerkvoorziening;

      • -

        onderhoud van de maatwerkvoorziening en verzekering.

Hoofdstuk 9. Klachten en inspraak

Artikel 22. Klachten

  • 1. Als een inwoner een klacht heeft over een gedraging door het bestuursorgaan als bedoeld in artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht wordt deze klacht behandeld volgens de geldende interne klachtprocedure..

  • 2. Als een inwoner klachten heeft over jeugdhulp, wijst het college op de mogelijkheden om gebruik te maken van onafhankelijke ondersteuning.

  • 3. Als de jeugdige of zijn ouders een klacht willen indienen tegen gedragingen van de gemeente als jeugdhulpaanbieder, dan geldt de klachtenbehandeling op grond van hoofdstuk 4 van de Jeugdwet.

  • 4. Als een inwoner klachten heeft over de kwaliteit van de maatwerkvoorzieningen en de bijbehorende dienstverlening van de zorgaanbieder, is de klachtenregeling van deze aanbieder van toepassing.

  • 5. Het college ziet erop toe dat aanbieders voldoen aan het naleven van de klachtenregeling. Dit gebeurt door middel van periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 23. Betrekken van inwoners bij het beleid

  • 1. Het college zorgt ervoor dat vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid zijn om voorstellen voor het beleid jeugd en Wmo te doen en advies te geven bij besluitvorming over regelgeving en beleid betreffende jeugd en Wmo. Het college zorgt voor de ondersteuning die nodig is om hun rol effectief in te kunnen vullen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat inwoners kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden. Inwoners worden door het college voorzien van de informatie en ondersteuning die nodig is voor adequate deelname aan dit overleg.

Artikel 24. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

Het college ziet toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Hoofdstuk 10. Toezicht en handhaving maatwerkvoorzieningen

Artikel 25. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking en terugvordering maatwerkvoorziening Wmo

  • 1. De inwoner die een maatwerkvoorziening ontvangt, geeft tijdig bij het college aan als er sprake is van feiten of omstandigheden die aanleiding kunnen zijn tot een heroverweging ten aanzien van een maatwerkvoorziening. Dit kan uit eigen beweging of op verzoek van het college gedaan worden.

  • 2. Het college kan (in overeenstemming met artikel 2.3.10 van de Wmo) een beslissing over een maatwerkvoorziening herzien of intrekken, als het college vaststelt dat:

    • a.

      de inwoner onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en daardoor mogelijk een andere beslissing is genomen;

    • b.

      de inwoner de maatwerkvoorziening niet langer nodig heeft;

    • c.

      de maatwerkvoorziening niet meer toereikend is;

    • d.

      de inwoner langer dan twee maanden verblijft in een instelling die valt onder vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) of de Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de inwoner niet meer voldoet aan de voorwaarden voor de maatwerkvoorziening, zorg in natura of pgb;

    • f.

      de inwoner de maatwerkvoorziening in natura of het pgb voor een ander doeleinde gebruikt dan waarvoor het bestemd is;

    • g.

      de inwoner zich niet houdt aan de gestelde voorwaarden zoals opgenomen in de bruikleenovereenkomst.

  • 3. Als het college een beslissing heeft ingetrokken op basis van het tweede lid, onder a, en er sprake is van het opzettelijk onjuist of onvolledig gegevens verstrekken, kan het college van deze inwoner geheel of gedeeltelijk de geldswaarde terugvorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening in natura of pgb.

  • 4. Een beslissing tot het verstrekken van een pgb, kan ingetrokken worden als dit pgb binnen zes maanden na de startdatum van de toegekende periode niet is ingezet waarvoor het bedoeld was.

  • 5. Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

Artikel 26. Intrekking beslissing pgb (Jeugdwet)

Het college kan een beslissing aangaande een persoonsgebonden budget herzien dan wel intrekken, indien het college vaststelt dat:

  • a.

    de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b.

    de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende persoonsgebonden budget zijn aangewezen;

  • c.

    de individuele voorziening of het daarmee samenhangende persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten;

  • d.

    de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van het persoonsgebonden budget, of

  • e.

    de jeugdige of zijn ouders het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het bestemd is.

  • 2.

    Het college bepaalt in de beslissing als bedoeld in het eerste lid het tijdstip waarop de beslissing in werking treedt.

  • 3.

    Indien het college een beslissing aangaande een persoonsgebonden budget met toepassing van het eerste lid, onderdeel a, heeft herzien dan wel ingetrokken, kan het college geheel of gedeeltelijk het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget terugvorderen.

Artikel 27. Fraudepreventie en controle

  • 1. Het college wijst personen aan die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet en deze verordening.

  • 2. De toezichthoudende ambtenaren zijn, voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is, bevoegd tot inzage van dossiers.

  • 3. Voor zover de toezichthoudende ambtenaar door inzage in bescheiden bij de vervulling van zijn taak dan wel door verstrekking van gegevens in het kader van een melding gegevens, daaronder begrepen bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in de Algemene verordening gegevensbescherming, heeft verkregen, ter zake waarvan de beroepskracht uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding verplicht is, geldt gelijke verplichting voor de toezichthoudende ambtenaar.

  • 4. Het college voert een actief fraudepreventiebeleid. Onderdeel van dit beleid is dat het college cliënten en betrokken derden informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik daarvan. Ter controle van het beroep op algemene en maatwerkvoorzieningen wordt onder meer gebruik gemaakt van bestandsvergelijkingen met actuele gegevens en van de samenloopsignalen die daaruit voortkomen.

  • 5. Het college doet onderzoek naar de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening en kan daarbij onder meer gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen. Het college kan daarnaast overige signalen en tips die relevant zijn voor de aanspraak op een maatwerkvoorziening onderzoeken.

  • 6. De aanvrager en ontvanger van de maatwerkvoorziening en eventueel betrokken derden verstrekken aan het college alle medewerking en informatie die benodigd is voor het onderzoek als bedoeld in het vorige lid.

  • 7. Het college kan onderzoek doen naar de reden van de beëindiging van de aanspraak op een voorziening en op basis daarvan besluiten nemen met betrekking tot de rechtmatigheid van de voorziening en de wederzijds tussen het college en de jeugdige of zijn ouder resterende verplichtingen en de afhandeling daarvan.

  • 8. Het college kan een materiële controle en fraudeonderzoek doen bij aanbieders die werken onder een contract van het college of met een contract welke is aangegaan door een inwoner voor de uitvoering van een pgb om te bepalen of de door de aanbieder in rekening gebrachte prestatie is geleverd.

Artikel 28. Melding calamiteiten en geweldsincidenten

  • 1. Aanbieders en gecertificeerde instellingen melden – op basis van de wettelijke verplichting - calamiteiten en geweldsincidenten die zijn voorgevallen bij het bieden van een maatwerkvoorziening, kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Deze melding wordt gedaan bij de hiervoor aangewezen toezichthoudende instanties.

    De toezichthoudende instanties zijn:

    • a.

      voor de Wmo de Gemeentelijke Gezondheidsdienst regio Utrecht (GGDrU);

    • b.

      voor jeugdhulp de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ);

    • c.

      voor kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering de Inspectie Veiligheid en Justitie.

  • 2. Aanvullend op het gestelde in het eerste lid dienen calamiteiten en geweldsincidenten waarbij signalen zijn van vermoede kindermishandeling of huiselijk geweld door de aanbieders en gecertificeerde instellingen ook gemeld te worden bij Veilig Thuis op grond van de verplichte meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling.

  • 4. De in het eerste lid genoemde toezichthoudende instanties zien toe op het onderzoek van de melding door de aanbieder, onderzoeken de melding zo nodig zelf en adviseren het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Hoofdstuk 11. Overige bepalingen en slotbepalingen

Artikel 29. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1. Het college kan jaarlijks aan mantelzorgers van cliënten in de gemeente een mantelzorgwaardering verstrekken.

  • 2. De jaarlijkse blijk van waardering kan bestaan uit een uitnodiging voor een feestelijke bijeenkomst en het verstrekken van een waardebon.

  • 3. Het college stemt nadere invulling en uitvoering van de blijk van waardering af met het actuele steunpunt mantelzorg.

Artikel 29a. Overgangsbepaling voor artikel 7 lid 8

Inwoners die op 1 januari 2023 beschikken over een Wmo-voorziening voor huishoudelijke ondersteuning en die bij een verlenging daarvan in 2023 op basis van het nieuwe artikel 7 lid 8 van deze verordening daarop geen recht meer hebben kunnen - als ze daarom verzoeken - eenmalig (tot uiterlijk 31 december 2023) in aanmerking komen voor een bijdrage op grond van de pilot Stimulering Zelfredzaamheid.

Artikel 30. Hardheidsclausule

Het college kan afwijken van een bepaling uit deze verordening als toepassing van die bepaling een onredelijke uitkomst heeft voor een individuele belanghebbende.

Artikel 31. Evaluatie

Het door het college gevoerde beleid wordt tenminste eenmaal per vier jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, wordt de verordening aangepast. Het college zendt hiertoe telkens na vier jaar na inwerkingtreding van de verordening aan de raad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 32. Intrekking oude regeling en overgangsregeling

  • 1. De Jeugdhulpverordening Gemeente IJsselstein 2018 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein 2018 worden ingetrokken.

  • 2. Voorzieningen die zijn toegekend op grond van de in lid 1 genoemde verordeningen blijven gelden tot dat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend op grond van de in lid 1 genoemde verordeningen en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4. Op bezwaarschriften gericht tegen besluiten op grond van de in lid 1 genoemde verordeningen wordt beslist met toepassing van die verordeningen.

Artikel 33. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking daarvan en werkt terug tot 1 januari 2022.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein 2022.

Ondertekening

Besloten in de openbare vergadering van de raad op 3 februari 2022.

De raad van de gemeente IJsselstein,

de griffier,

A.J.O. van Kooij

de voorzitter,

mr. P.J.M. van Domburg