Verordening loonkostensubsidie Participatiewet gemeente Landsmeer 2018

Geldend van 28-03-2018 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2018

Intitulé

Verordening loonkostensubsidie Participatiewet gemeente Landsmeer 2018

De raad van de gemeente Landsmeer

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 5 december 2017;

gelet op artikel 6, tweede lid, van de Participatiewet;

Besluit

vast te stellen de Verordening loonkostensubsidie Participatiewet gemeente Landsmeer 2018

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • a.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landsmeer;

  • b.

    UWV: Uitvoeringsinstituut werknemers verzekeringen.

Artikel 2. Vaststelling wie tot doelgroep loonkostensubsidie behoort

  • 1. Het college stelt vast of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie.

  • 2. Hierbij neemt het college de volgende criteria in acht:

    • a.

      een persoon behoort tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet en is niet in staat met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen en heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie; of

    • b.

      een persoon behoort tot de doelgroep zoals bedoeld in artikel 10d, tweede lid, van de Participatiewet;

  • 3. Het UWV adviseert het college met betrekking tot het oordeel of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie. Het UWV neemt daarbij de in het tweede lid neergelegde criteria in acht.

Artikel 3. Vaststelling loonwaarde

  • 1. Het college gebruikt de in de bijlage 1 omschreven wijze om de loonwaarde van een persoon vast te stellen.

  • 2. Het UWV adviseert het college met betrekking tot de vaststelling van de loonwaarde van een persoon. Het UWV neemt daarbij de in de bijlage 1 omschreven methode in acht.

Artikel 4. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2018.

  • 2. De verordening loonkostensubsidie Participatiewet gemeente Landsmeer 2015 wordt ingetrokken.

  • 3. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening loonkostensubsidie Participatiewet gemeente Landsmeer 2018.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Landsmeer op 25 januari 2018.

De griffier

De voorzitter

Bijlage 1 bij artikel 3 van de Verordening loonkostensubsidie Participatiewet gemeente Landsmeer 2018

De loonkostensubsidie wordt bepaald aan de hand van de ‘loonwaarde’ die een werknemer heeft (artikel 10d, vierde lid, van de Participatiewet).

Door de wetswijziging wordt de loonwaarde in euro’s niet meer vastgesteld aan de hand van het functieloon, maar aan de hand van het op de werknemer van toepassing zijnde wettelijk minimumloon (WML). Het loonwaardepercentage blijft nog wel vastgesteld aan de hand van de evenredige arbeidprestatie van degene met een arbeidsbeperking in de functie. Artikel 6 van de Participatiewet is hiervoor aangepast. In het eerste lid, onderdeel g, is het begrip ‘het rechtens geldende loon’ vervangen door ‘het WML’.

De gemeente hoeft niet meer te kijken naar allerlei toeslagen, zoals gratificaties, eindejaarsuitkeringen, etc. Deze hebben geen invloed meer op de hoogte van de loonkostensubsidie.

Voor de berekening van de loonkostensubsidie dient het evenredige percentage uit de gedane loonwaardebepaling vermenigvuldigd te worden met het wettelijk minimumloon (WML). Daarnaast is door een andere wijziging1 het voortaan verplicht om in januari het bedrag aan loonkostensubsidie te actualiseren aan de veranderingen in het WML in het voorgaande jaar.

Tot slot geldt dat bij een nieuwe loonwaardemeting het (nieuwe) bedrag aan loonkostensubsidie berekend wordt op basis van het nieuwe loonwaardebegrip.

Het inkomen boven het WML komt, net zoals dat vóór 1 januari 2017 het geval was, volledig voor rekening van de werkgever en voor dat deel kan nog steeds geen loonkostensubsidie worden verstrekt.

Het nieuwe loonwaardebegrip is van toepassing op loonkostensubsidies die worden verstrekt over perioden gelegen vanaf 1 januari 2017. Voor de bepaling van de hoogte van loonkostensubsidies die zijn verstrekt over perioden voor 1 januari 2017, blijft het loonwaardebegrip van toepassing zoals dat gold voor deze wijziging. Verstrekte loonkostensubsidie die betrekking heeft op de periode tot 1 januari 2017, blijft dus ongemoeid en hoeft niet te worden herzien.

Het overgangsartikel 78cc van de Participatiewet2 betekent dat – bij lopende arbeidsovereenkomsten – de werkgever vanaf 1 januari 2017 de loonkostensubsidie ontvangt op basis van het nieuwe loonwaardebegrip. Daarvoor is geen nieuwe loonwaardemeting nodig.

Algemene Toelichting

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan artikel 6, tweede lid, van de Participatiewet. Overeenkomstig deze bepaling dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te stellen over de doelgroep loonkostensubsidie en de loonwaarde. De regels dienen in ieder geval te bepalen:

  • -

    de wijze waarop wordt vastgesteld wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort, en

  • -

    de wijze waarop de loonwaarde wordt vastgesteld.

Op 1 januari 2017 is de ‘Wet stroomlijning loonkostensubsidie Participatiewet’ in werking getreden3. Dat heeft geleid tot wijziging van artikel 10d van de Participatiewet en daaraan verbonden inhoudelijke aanpassingen van de regeling met betrekking tot loonkostensubsidie.

In de Participatiewet is middels artikel 10d, tweede lid, een nieuwe doelgroep opgenomen voor loonkostensubsidie. Deze doelgroep is opgenomen in de verordening en betreft jongeren:

  • van het praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 10f van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • het voortgezet speciaal onderwijs, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de expertisecentra, of

  • de entreeopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2., onderdeel a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

die binnen 6 maanden na het verlaten van school zijn gaan werken. Het college hoeft voor deze doelgroep niet meer vast te stellen of iemand tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. De werkgever van deze jongeren kan – ook als de dienstbetrekking al tot stand is gekomen – de gemeente verzoeken de loonwaarde vast te stellen.

Daarnaast kan het college nog steeds op verzoek of ambtshalve vaststellen wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort (artikel 10c van de Participatiewet). Personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet die mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben en van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, alsmede personen als bedoeld in artikel 10d, tweede lid, van de Participatiewet, behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie (artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet).

Heeft het college vastgesteld dat een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie en is een werkgever voornemens met die persoon een dienstbetrekking aan te gaan, dan stelt het college in beginsel de loonwaarde van die persoon vast (artikel 10d, eerste lid, van de Participatiewet). Hiervoor is geen aanvraag vereist. De vastgestelde loonwaarde legt het college vast in een beschikking waartegen zowel de betrokken persoon als diens (potentiële) werkgever bezwaar en beroep kunnen instellen.

De loonwaarde is een vastgesteld percentage van het wettelijk minimum loon voor de door een persoon - die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie - verrichte arbeid in een functie naar evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort (artikel 6, eerste lid, onderdeel g, van de Participatiewet).

De loonkostensubsidie zoals beschreven in deze verordening kan uitsluitend worden ingezet als de persoon in kwestie behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet: mensen met een arbeidsbeperking. Deze nieuwe vorm van loonkostensubsidie is niet per definitie tijdelijk, maar kan indien nodig voor een langere periode worden ingezet. Met dit instrument compenseert de gemeente werkgevers voor de verminderde productiviteit van de werknemer (zie Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 107, blz. 60).

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet zijn vanzelfsprekend ook van toepassing op deze verordening. Hiervan zijn in deze verordening daarom geen begripsomschrijvingen opgenomen. Voor de duidelijkheid zijn een aantal belangrijke wettelijke definities hieronder weergegeven.

  • -

    doelgroep loonkostensubsidie (artikel 6, eerste lid, onderdeel e, Participatiewet): personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, alsmede personen als bedoeld in artikel 10d, tweede lid Partiicpatiewet;

  • -

    loonwaarde (artikel 6, eerste lid, onderdeel g, Participatiewet): vastgesteld percentage van het wettelijk minimum loon voor de door een persoon, die tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort, verrichte arbeid in een functie naar evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort;

  • -

    dienstbetrekking (artikel 6, eerste lid, onderdeel f Participatiewet): een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking.

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

Artikel 2. Vaststelling wie tot doelgroep loonkostensubsidie behoort

In artikel 10c van de Participatiewet is geregeld wanneer wordt vastgesteld of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort: op schriftelijke aanvraag of ambtshalve.

Ambtshalve vaststelling is alleen mogelijk bij:

  • -

    personen die algemene bijstand ontvangen;

  • -

    personen als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), artikel 35, vierde lid onderdelen b en c, van de WIA en artikel 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend;

  • -

    personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet;

  • -

    personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • -

    personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, en

  • -

    personen die werken op een beschutte werkplek (artikel 10b, negende lid, van de Participatiewet).

In artikel 10c van de Participatiewet is ook bepaald dat het aan college is om vast te stellen of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Binnen de kaders van de wet is het aan de gemeente om vast te stellen op welke wijze zij bepalen of mensen tot de doelgroep loonkostensubsidie behoren en of loonkostensubsidie voor hen wordt ingezet (zie Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 107, p. 62). In artikel 2, tweede lid, is vastgelegd welke criteria daarbij in acht genomen worden. Deze cumulatieve criteria zijn ontleend aan artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet. Daarin is immers wettelijk de doelgroep loonkostensubsidie vastgelegd.

Bij de vaststelling op iemand behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie laat het college zich adviseren door het UWV. Het college draagt personen voor die zouden kunnen behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie, het UWV adviseert en neemt daarbij eveneens de in het tweede lid neergelegde criteria in acht. Op basis van het advies beslist het college of iemand tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Alleen als sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het advies, kan besloten worden het advies niet te volgen.

Artikel 3. Vaststelling loonwaarde

In artikel 10d, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat als een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie en een werkgever voornemens is een dienstbetrekking aan te gaan met die persoon, het college de loonwaarde van die persoon vaststelt. Hiervoor is geen aanvraag vereist. Het UWV adviseert het college met betrekking tot de vaststelling van de loonwaarde van een persoon (artikel 2, tweede lid, van deze verordening). De vastgestelde loonwaarde legt het college vast in een beschikking waartegen zowel de betrokken persoon als diens (potentiële) werkgever bezwaar en beroep kunnen instellen.

In de bijlage bij artikel 3 wordt de methode die het college gebruikt om de loonwaarde van die persoon te bepalen omschreven.

Als een dienstbetrekking tot stand komt, verleent het college loonkostensubsidie aan de werkgever met inachtneming van artikel 10d van de Participatiewet.


Noot
1

Artikel 10d, zevende lid, van de Participatiewet.

Noot
2

Zie ook Kamerstukken II 2016/17, 34 514, nr. 7.

Noot
3

‘Wet van 17 november 2016 tot wijziging van de Participatiewet, de Wet tegemoetkomingen loondomein, de Wet financiering sociale verzekeringen en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met stroomlijning van de loonkostensubsidie op grond van de Participatiewet en enkele andere wijzigingen' (Stb. 2016-444).