Regeling vervallen per 01-01-2021

Openstellingsbesluit 2017 paragraaf 1 Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP3) Limburg

Geldend van 15-06-2017 t/m 31-12-2020

Intitulé

Openstellingsbesluit 2017 paragraaf 1 Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP3) Limburg

Gedeputeerde Staten van Limburg stellen ter voldoening aan het bepaalde in artikel 4:27 juncto 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 1.3 van de Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP3) Limburg, op 2 mei 2017 het volgende besluit vast:

Openstellingsbesluit 2017 paragraaf 1 Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP3) Limburg.

Gelet op artikel 1.3 van de Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP3) Limburg, hierna te noemen ‘Verordening’, besluiten Gedeputeerde Staten Paragraaf 1 ‘Trainingen, Workshops, Ondernemerscoaching en Demonstraties’ van Hoofdstuk 2 (hierna te noemen ‘Paragraaf 1’) van deze Verordening onder volgende nadere regels open te stellen.

Artikel 1 Openstellingsperiode

Paragraaf 1 wordt opengesteld voor het indienen van subsidieaanvragen voor de periode vanaf 15 juni 2017 tot en met 14 juli 2017. Een subsidieaanvraag dient uiterlijk 14 juli 2017 te zijn ontvangen door Gedeputeerde Staten. De subsidieaanvraag wordt afgewezen indien deze buiten de openstellingsperiode wordt ingediend.

Artikel 2 Subsidieplafond

Het subsidieplafond wordt voor 2017 voor Paragraaf 1 vastgesteld op € 660.000,00 bestaande uit 50% ELFPO en 50% Provinciale middelen.

Artikel 3 Subsidiabele activiteiten

Conform artikel 2.1.1. van de Verordening zijn de volgende activiteiten subsidiabel:

  • 3.1

    Subsidie kan worden verstrekt voor (i) demonstraties en het verzorgen van (ii) trainingen, (iii) workshops en (iv) coaching aan een groep van landbouwondernemers.

  • 3.2

    De activiteiten hebben als doel het informeren over innovaties en modernisering, en de toepassing ervan te bevorderen rond één of meerdere van de volgende thema’s:

    • a.

      verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

    • b.

      beter beheer van productierisico’s, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen;

    • c.

      maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en/of een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en/of grond- en oppervlakte water en/of minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

    • d.

      klimaatmitigatie;

    • e.

      klimaatadaptatie;

    • f.

      verbetering van dierenwelzijn of diergezondheid en/of verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

    • g.

      behoud en versterking van de biodiversiteit en/of de omgevingskwaliteit.

  • Deze thema’s zijn sterk gerelateerd aan de speerpunten van de vier investeringslijnen van het Investeringsprogramma Limburgse Land- en Tuinbouw Loont 2 (LLTL2). Ook het Aanvalsplan Asbest en Energie biedt net als het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL-2014) aanknopingspunten. Een aanvraag zal duidelijk moeten beschrijven en beargumenteren hoe bij te dragen aan provinciaal beleid. Betreffende beleidsdocumenten zijn beschikbaar op www.limburg.nl.

  • 3.3

    In aanvulling op artikel 1.3, derde lid, onderdeel (l) van de Verordening bedraagt de looptijd van het project maximaal 2 jaar na verzenddatum subsidieverstrekking. De subsidieaanvraag wordt afgewezen indien het project een langere looptijd heeft dan 2 jaar na verzenddatum subsidieverstrekking.

Artikel 4 Doelgroep en aantal deelnemers

Aanvullend aan artikel 2.1.1, derde lid, van de Verordening zijn de volgende zaken van toepassing:

  • 4.1

    De doelgroep bestaat uit een groep van landbouwondernemers.

  • 4.2

    Aan de subsidiabele activiteiten (i tot en met iv) óf aan een combinatie hiervan (artikel 3.1) dienen minimaal 30 unieke deelnemers (als vermeld bij artikel 4.1) deel te nemen.

Artikel 5 Aanvrager

Subsidie wordt conform artikel 2.1.2 van de Verordening verstrekt aan degene die de opleiding of andere vorm van kennisoverdracht of voorlichting levert.

Artikel 6 Aanvraag

  • 6.1 Onverminderd het bepaalde in artikel 1.7 van de Verordening bevat de aanvraag om subsidie een omschrijving van de organisatie waaruit blijkt dat de organisatie beschikt over voldoende gekwalificeerd en getraind personeel om de activiteit uit te voeren (artikel 2.1.3, eerste lid). Bij de aanvraag dienen relevante curriculum vitae als bijlagen bijgevoegd te worden.

  • 6.2 Indien het voornemen is om voor deelname aan een kennisoverdrachtsactiviteit bij de deelnemers een bijdrage in rekening te brengen dient dit inzichtelijk gemaakt te worden bij de subsidieaanvraag (artikel 2.1.3, tweede lid).

  • 6.4 In aanvulling op artikel 6.3 dienen bij de aanvraag additioneel diverse van toepassing zijnde bijlagen bijgevoegd te worden (nadere uitleg in de toelichting).

Artikel 7 Subsidiabele kosten

Conform artikel 2.1.4, lid 1 en 2, en artikel 1.12, lid 2 en 3, van de Verordening wordt subsidie verstrekt voor de volgende kosten:

  • a.

    personeelskosten van bij de uitvoering van de activiteit betrokkenen, voor de uren die aantoonbaar ten behoeve van het project zijn gemaakt;

  • b.

    kosten en reiskosten van procesbegeleiders en adviseurs;

  • c.

    materiaalkosten;

  • d.

    huur van ruimten en gebruik bijbehorende faciliteiten;

  • e.

    kosten van drukwerk, mailings en de inrichting van websites gekoppeld aan de activiteit;

  • f.

    kosten van afschrijving, huur of lease voor fysieke investeringen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een demonstratieactiviteit;

  • g.

    bijdrage in natura conform het gestelde in artikel 1.11, lid 8 van de Verordening;

  • h.

    voorbereidingskosten inzien zij gemaakt zijn binnen één jaar voordat de aanvraag om subsidie is ingediend.

Artikel 8 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.13 van de Verordening zijn de navolgende kosten niet subsidiabel:

  • a.

    kosten voor de ontwikkeling van nieuwe kennis;

  • b.

    kosten voor cursussen of stages die deel uitmaken van normale programma's of leergangen van het reguliere onderwijs;

  • c.

    inbreng van eigen uren door landbouwers om aan de kennisoverdrachtsactiviteit deel te nemen.

Artikel 9 Hoogte subsidie

Conform artikel 1.3 en artikel 2.1.6 van de Verordening geldt het volgende:

  • 9.1

    De subsidie bedraagt 60% van de subsidiabele kosten voor de thema’s zoals benoemd onder artikel 3, tweede lid onder a, b en e.

  • 9.2

    De subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten voor de thema’s zoals benoemd onder artikel 3, tweede lid onder c, d, f en g.

  • 9.3

    Indien er bij een subsidieaanvraag sprake is van een combinatie van thema’s, als benoemd onder artikel 2, eerste lid, geldt het percentage van het thema met het laagste subsidiepercentage zoals bepaald in de leden 1 en 2 van dit artikel.

  • 9.4

    Het te verstrekken subsidiebedrag per aanvraag bedraagt maximaal € 120.000,00 en minimaal € 50.000,00. De subsidieaanvraag wordt afgewezen indien het te verstrekken subsidiebedrag minder dan € 50.000,00 bedraagt.

Artikel 10 Rangschikking

  • 10.1 Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking als bedoeld in artikel 1.15, derde lid, van de Verordening voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de volledig ingediende aanvragen op basis van de criteria zoals beschreven in artikel 2.1.7 van de Verordening en hieronder nader weergegeven.

    De aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen worden gerangschikt op basis van de volgende selectiecriteria:

    • i.

      kosteneffectiviteit;

    • ii.

      haalbaarheid/kans op succes;

    • iii.

      mate van effectiviteit van de activiteit;

    • iv.

      mate van innovativiteit.

    i. Selectiecriterium: kosteneffectiviteit

    Kosteneffectiviteit wordt bepaald door de totaal aangevraagde subsidiabele kosten gerelateerd aan het effect op één of meerdere thema’s (artikel 3, tweede lid). Op dit criterium kan als volgt gescoord worden:

    4 punten indien de totale subsidiabele kosten zeer redelijk zijn ten opzichte van het effect;

    3 punten indien de totale subsidiabele kosten redelijk zijn ten opzichte van het effect;

    2 punten indien de totale subsidiabele kosten hoog zijn ten opzichte van het effect;

    1 punt indien de totale subsidiabele kosten zeer hoog zijn ten opzichte van het effect.

    ii. Selectiecriterium: haalbaarheid/Kans op succes

    De haalbaarheid/kans op succes wordt bij kennisoverdrachtsacties door verschillende aspecten beïnvloed.

    De volgende aspecten zullen in samenhang worden bezien:

    • Kwaliteit kennisaanbieder:

      • *

        aanbieder is aantoonbaar gekwalificeerd;

      • *

        kennis en ervaring aanbieder t.b.v. de specifieke kennisoverdrachtsactie.

    • Kwaliteit projectplan:

      • *

        realiteitsgehalte plan;

      • *

        betrokkenheid relevante partijen;

      • *

        realistische planning, opzet en begroting;

      • *

        identificatie en reductie risico’s.

    • Mate uitdaging deelnemers om geleerde kennis daadwerkelijk in praktijk toe te passen.

    Op dit criterium kan als volgt gescoord worden:

    4 punten indien haalbaarheid/de kans op succes gelet op genoemde aspecten zeer goed is;

    3 punten indien haalbaarheid/kans op succes gelet op genoemde aspecten goed is;

    2 punten indien haalbaarheid/kans op succes gelet op genoemde aspecten gemiddeld is;

    1 punt indien de haalbaarheid/kans op succes gelet op genoemde aspecten matig is.

    iii. Selectiecriterium: mate van effectiviteit van de activiteit

    De mate van effectiviteit van een kennisoverdrachtsactiviteit is gerelateerd aan bijdragen aan één of meerdere thema’s als vermeld in artikel 3, tweede lid. Hierbij wordt in samenhang gelet op de volgende aspecten:

    • bijdrage project aan het thema(s);

    • bereik van de activiteit.

      • *

        aantal bijeenkomsten;

      • *

        aantal vervolgbijeenkomsten per individuele deelnemer;

      • *

        aantal deelnemers;

      • *

        breedte doelgroep van de specifieke actie of acties;

      • *

        aantal contacturen per deelnemer.

    • wijze waarop en mate waarin (blijvende) toepassing van de aangeboden kennis wordt geborgd.

    Op dit criterium kan als volgt gescoord worden:

    4 punten: de effectiviteit is gelet op genoemde aspecten zeer goed;

    3 punten: de effectiviteit is gelet op genoemde aspecten goed;

    2 punten: de effectiviteit is gelet op genoemde aspecten voldoende;

    1 punt: de effectiviteit is gelet op genoemde aspecten matig.

    iv. Selectiecriterium: mate van innovativiteit.

    Bij de mate van innovativiteit wordt in samenhang gekeken naar:

    • aard van de innovatieve kennis;

    • vernieuwende karakter van de innovatieve kennis.

    Op dit criterium kan als volgt gescoord worden:

    4 punten: de mate van innovativiteit is gelet op genoemde aspecten zeer goed;

    3 punten: de mate van innovativiteit is gelet op genoemde aspecten goed;

    2 punten: de mate van innovativiteit is gelet op genoemde aspecten voldoende;

    1 punt: de mate van innovativiteit is gelet op genoemde aspecten matig.

  • 10.2 De selectiecriteria hebben de volgende wegingsfactoren:

    • criterium (i) kosteneffectiviteit heeft een wegingsfactor 2 (maximaal 8 punten);

    • criterium (ii) haalbaarheid/kans op succes heeft een wegingsfactor 2 (maximaal 8 punten);

    • criterium (iii) mate effectiviteit activiteit heeft een wegingsfactor 2 (maximaal 8 punten);

    • criterium (iv) innovativiteit heeft een wegingsfactor 1 (maximaal 4 punten).

  • 10.3 Totaal maximaal aantal te behalen punten is 28.

    Indien er met toepassing van de omschreven wegingsfactoren in totaal minder dan 16 punten worden behaald, wordt de aanvraag om subsidie afgewezen.

  • 10.4 Gedeputeerde Staten stellen conform artikel 1.14 van de Verordening een Adviescommissie POP3 Limburg in voor de beoordeling en selectie van de projecten. Deze adviescommissie stelt een prioriteitenlijst op middels rangschikking door het toekennen van punten op grond van bovenstaande criteria en wegingsfactoren.

  • 10.5 Indien het subsidieplafond wordt overschreden door meerdere aanvragen en de onderlinge rangschikking tussen de aanvragen gelijk is, dan zal een selectie tussen de betreffende projecten gemaakt worden door te kijken naar het selectiecriterium/de selectiecriteria waaraan de hoogste weging is toegekend. Scoren projecten dan nog altijd gelijk, dan wordt gekeken naar het selectiecriterium/de selectiecriteria waaraan de op één na hoogste weging is toegekend. Zijn er ook na toepassing van deze regels gelijkscorende projecten, dan zal overgegaan worden tot loting. De loting zal worden uitgevoerd door een beëdigd notaris.

Artikel 11 Voorschotten

In aanvulling op artikel 1.23 van de Verordening kan er maximaal één keer per jaar een verzoek om een voorschot (op basis van realisatie) worden ingediend.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 15 juni 2017 en heeft een looptijd tot einde POP3 periode.

Ondertekening

Gedeputeerde Staten voornoemd,

de voorzitter,

dhr. drs. Th.J.F.M. Bovens

de secretaris,

dhr. drs. G.H.E. Derks MPA

TOELICHTING

Algemeen

Het ‘Investeringsprogramma Limburgse Land- en Tuinbouw Loont 2 (LLTL2)’ is een doorontwikkeling van beleidskader Limburgse Land- en tuinbouw Loont (LLtL1) uit 2013. Het motto van LLTL is ‘In 2025 is ieder Limburgs land- en tuinbouwbedrijf een lust voor haar omgeving’. Middels het programma LLTL2 worden de komende jaren vier investeringen aangescherpt in lijn met de doelen van het Coalitieakkoord ‘In Limburg bereiken we meer’.

  • 1.

    ruim baan voor voorlopers en doorontwikkelaars;

  • 2.

    meerwaarde voor de omgeving;

  • 3.

    perspectief voor ondernemers;

  • 4.

    fundament voor ontwikkeling.

Adequate kennis is, nog meer dan in het verleden, de katalysator om te bereiken dat de land- en tuinbouw voor Limburg een factor van belang kan blijven. Voor de toekomst van de land- en tuinbouw is de blijvende afname van het aantal primaire bedrijven, de productie- en kennisinfrastructuur en toenemende diversificatie in markten (bijvoorbeeld biologisch e.d.), producten en diensten relevant. Vergrijzing, veranderde eisen en regels en marktdynamiek leggen bovendien een extra druk op de bedrijfsvoering.

Speerpunten van de vier investeringslijnen zijn van belang bij de beoordeling van de projecten in dit POP kader. Ieder project zal op z’n minst moeten bijdragen aan de realisatie hiervan. In ieder geval dient het te gaan om kennis met betrekking tot onderstaande thema’s uit de Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP3) Limburg:

a) verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaardestrategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen, meerwaardecreatie;

b) beter beheer van productierisico’s, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen, verminderen van marktfalen;

c) geringer grondstoffengebruik en/of een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en/of grond- en oppervlaktewater (zoals broeikasgassen, ammoniak, nutriënten en bestrijdingsmiddelen) en/of minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen (zoals water, fosfaat en bodemvruchtbaarheid);

d) klimaatmitigatie;

e) klimaat adaptatie;

f) verbetering van dierenwelzijn/diergezondheid en/of verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

g) behoud en versterking van de biodiversiteit en/of de omgevingskwaliteit.

Ook het Aanvalsplan Asbest en Energie biedt net als het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL-2014) aanknopingspunten. Een aanvraag zal duidelijk moeten beschrijven en beargumenteren hoe bij te dragen aan provinciaal beleid. Betreffende beleidsdocumenten zijn beschikbaar op www.limburg.nl.

Subsidiabele activiteiten (artikel 3)

Deze paragraaf richt zich vooral op kennisuitrol aan groepen ondernemers in de land- en tuinbouw met als doel om kennis en innovaties in praktijk toe te passen. Hiermee positioneert deze openstelling zich vooral aan het einde van de innovatiecyclus waar bewezen innovaties op grotere schaal in praktijk kunnen worden toegepast. Het is van belang om middels voorlichting en kennisoverdracht reeds ontwikkelde (veelal technische) innovaties aan ondernemers bekend te maken en beschikbaar te stellen.

Via deze openstelling kan derhalve subsidie worden verleend voor inzet van deskundigheid, studiegroepen, voorlichtingsacties, workshops en gezamenlijke coaching van ondernemers en demonstraties in de land- en tuinbouw. Vaak worden deze activiteiten in samenhang c.q. gecombineerd uitgevoerd.

Demonstraties (í)

Het betreft steun voor demonstratieactiviteiten waarbij ondernemers kennis kunnen nemen van innovaties en toepassing hiervan. Demonstraties kunnen plaatsvinden op agrarische bedrijven, proefstations of elke andere locaties waar voor deelnemers de toepassing van relevante nieuwe kennis wordt gedemonstreerd, onder het motto van ‘eerst zien, dan geloven’. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om demonstratie en proefvelden alsook gebruik van nieuwe apparatuur en of nieuwe stalconcepten.

Trainingen (ii), workshops (iii) en ondernemerscoaching (iv)

Het betreft steun gericht op groepen landbouwondernemers. De activiteiten hebben een collectief karakter. Het gaat met name om activiteiten als trainingen, workshops en coaching. Daarbij vindt kennisuitwisseling plaats rond één of een aantal specifieke onderwerpen. Doel is om de ondernemers te informeren over voor hen relevante nieuwe kennis en innovaties die leiden tot (praktijk)toepassingen en verduurzaming van de sector. In aanmerking komen ook activiteiten die betrekking hebben op het aanjagen en opzetten van studiegroepen waarbij landbouwers onderling en/of met adviseurs en andere partijen kennis en ervaring uitwisselen rond een specifiek onderwerp of vakgebied. Tevens kan er coaching plaatsvinden om ondernemerschap te analyseren en bevorderen.

Doelgroep en aantal deelnemers (artikel 4)

Aan een subsidiabele activiteit (i tot en met iv) óf een combinatie hiervan dienen minimaal 30 unieke deelnemers (landbouwers) deel te nemen. Het gaat om deelnemers (landbouwers) die beroepsmatig participeren en niet om bezoekers van grootschalige open dagen of andere vormen van brede kennisverspreiding. Indien van toepassing moet van het te verwachten aantal bezoekers een separate inschatting gemaakt worden.

Aanvrager (artikel 5)

Subsidie wordt verstrekt aan degene die de opleiding of andere vorm van kennisoverdracht of voorlichting levert. In principe hoeft de aanvrager niet alle benodigde kennis zelf in huis te hebben, maar kan hij betreffende deskundigheid inhuren c.q. aantrekken. Het gaat om relevante kennis en ervaring. Het opleidingsniveau ‘sec’ is van minder belang. Met andere woorden een persoon met een MBO opleiding en jarenlange ervaring zou meer voor het project kunnen betekenen dan een persoon met een HBO opleiding en geen ervaring.

Aanvraag (artikel 6)

De volgende bijlagen dienen additioneel toegevoegd te worden bij de aanvraag. Voor uitleg wordt verwezen naar het Handboek subsidies POP3: zie de website www.limburg.nl/subsidies, Actuele subsidieregelingen, Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 3 2014–2020 (POP3);

  • Curriculum Vitae (verplicht);

  • onderbouwing/specificatie van de begroting (verplicht);

  • bewijsstukken begroting/offertes. Indien niet aanwezig aangeven waar de bedragen op gebaseerd zijn (verplicht);

  • toezegging overige financiers of aangeven dat financiering is aangevraagd en daar de stand van zaken van (indien van toepassing);

  • ten aanzien van de ‘verklaring géén financiële moeilijkheden’ (door ondertekening van het aanvraagformulier) moet de jaarrekening worden bijgevoegd (indien van toepassing);

  • bewijsstukken machtiging (indien van toepassing);

  • documenten ten aanzien van de aanbesteding (indien van toepassing);

  • samenwerkingsovereenkomst, voorbeeld op website (indien van toepassing);

  • bewijsstukken MKB-bedrijf/agrarische onderneming (indien van toepassing).

  • verklaring belastingdienst inzake niet verrekenbare danwel niet compensabele btw (indien van toepassing).

Subsidiabele kosten (artikel 7)

De bijdrage in natura omvat de waarde van onbetaalde arbeid van vrijwilligers en wordt gewaardeerd op € 22,00 per uur. Te denken valt bijvoorbeeld aan het verzorgen van demonstratie(s).

Rangschikking (artikel 10)

De selectiecriteria zijn een belangrijk sturingsinstrument waarmee de nodige accenten kunnen worden aangebracht om in te spelen op de regionale en lokale context. De selectiecriteria zijn ingesteld om een gelijke en transparante behandeling van de aanvragen mogelijk te maken. De criteria dragen bij aan een zo goed mogelijk gebruik en doelbereik van de financiële middelen.

De aanvragen vinden plaats middels een tender met een sluitingsdatum. Alle aanvragen die tijdig binnen zijn worden eerst getoetst op ontvankelijk- en compleetheid. Vervolgens worden de aanvragen op basis van hun scores op de selectiecriteria gerangschikt door een door Gedeputeerde Staten ingestelde Adviescommissie van hoog naar laag. Wanneer het totaal van goedgekeurde aanvragen een groter beslag legt op de beschikbare middelen (subsidieplafond) krijgen aanvragen met de meeste punten voorrang (ranking). Aanvragen die niet gehonoreerd kunnen worden vanwege gebrek aan middelen, kunnen in de opvolgende tender opnieuw worden ingediend, mits deze aan de dan geldende nadere regels voldoen.

Selectiecriterium

Weging

Te behalen punten

Maximaal te behalen punten

Te behalen minimumscore

i

Kosteneffectiviteit1

2

1 – 4

8

Minimaal 55% van het maximaal te behalen punten

ii

Kans op succes/haalbaarheid

2

1 – 4

8

iii

Mate van effectiviteit van de activiteit

2

1 – 4

8

iv

Mate van innovativiteit2

1

1 – 4

4

28

16


Noot
1

Kosteneffectiviteit

Bij kosteneffectiviteit worden de totaal aangevraagde subsidiabele kosten gerelateerd aan het effect op één of meerdere thema(s). Omdat het meerdere thema’s kan omvatten alsook een samenhang cq combinatie van activiteiten kan zijn wordt gekeken naar het geheel (i.p.v. kostprijs per deelnemer).

Noot
2

Mate van innovativiteit

Het begrip ‘innovativiteit’ wordt relatief breed geïnterpreteerd. Iets kan landelijk of wereldwijd gezien niet innovatief zijn, maar wel innovatief zijn binnen de provincie, sector of zelfs het bedrijf waar de nieuwe kennis toegepast gaat worden. Iets dat binnen een bepaalde provincie of sector al heel breed toegepast wordt hoeft niet specifiek gestimuleerd meer te worden. Innovatie of vernieuwing kan neerslaan in producten, processen, diensten en/of organisatievormen en kan onder andere betrekking hebben op technologie, samenwerking, management, logistiek en marketing. Aanvragers dienen in de aanvraag onderbouwd de mate aan te tonen van de beoogde vernieuwing ten opzichte van wat reeds gangbaar is en toegepast wordt.