Regeling vervallen per 13-06-2018

Erfgoedverordening gemeente Maasgouw 2010

Geldend van 11-11-2010 t/m 21-12-2016

Intitulé

Erfgoedverordening gemeente Maasgouw 2010

De raad van de gemeente Maasgouw,

Gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

 

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

 

B E S L U I T :

 

In te trekken de Monumentenverordening gemeente Maasgouw 2007; en

 

Vast te stellen de volgende Erfgoedverordening gemeente Maasgouw 2010.

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder: a. gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen:

1. zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis

voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

2. terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak

bedoeld onder 1;

b. gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen bedoeld in onderdeel a;

c. beschermd monument: beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

d. monumentencommissie: de op basis van art.15 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de verordening en het monumentenbeleid;

e. gemeentelijke archeologische waardenkaart: topografische kaart van het gemeentelijke grondgebied of delen van het grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven;

f. landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden: landelijke kaart met een schaal van 1:50.000, die op basis van geomorfologische gegevens, de kans weergeeft op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen, waarbij onderscheid wordt gemaakt in hoge, middelhoge, lage en zeer lage trefkans;

g. provinciale archeologische monumentenkaart: topografische kaart van (delen van) het provinciale grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische gebieden zijn aangegeven;

h. archeologisch verwachtingsgebied: gebied, aangegeven op de archeologische waardenkaart, waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen te verwachten zijn;

i. hoge verwachtingswaarde: grote kans op archeologische vondsten of informatie;

j. middelhoge verwachtingswaarde: gemiddelde kans op archeologische vondsten of informatie;

k. lage verwachtingswaarde: kleine kans op archeologische vondsten of informatie;

l. ongekarteerd: archeologische verwachtingswaarde of informatie is, gezien recentere of oude bebouwing of verstoring, onbekend;

m. plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen denkt te gaan beantwoorden;

n. programma van eisen: programma dat door het college wordt vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek.

o. gemeentelijke beleidsadvieskaart: kaart behorende bij de archeologische paragraaf van het bestemmingsplan.

p. bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

q. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasgouw.

r. vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

s. Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Hoofdstuk 2 Aanwijzing gemeentelijke monumenten

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de monumentencommissie.

3. Voordat het college een monument met een religieuze bestemming dat uitsluitend of in overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, als gemeentelijk monument aanwijst, voert hij overleg met de eigenaar.

4. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Limburg.

Artikel 4 Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 7 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 10 tot en met 14 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

1. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

2. Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie.

Artikel 6 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

Artikel 7 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

1. Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 8 Wijzigen van de aanwijzing

1. Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

2. Artikel 3, tweede en derde lid, alsmede artikel 4, 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 9 Intrekken van de aanwijzing

1. Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede lid, en artikel 5 van overeenkomstige toepassing.

2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

3. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

Hoofdstuk 3 Instandhouding van gemeentelijke monumentale zaken

Artikel 10 Instandhoudingbepaling

1. Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te beschadigen of te vernielen.

2. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

a. een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1,

af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

b. een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1,

te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze,

dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

3. Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

4. Het bevoegd gezag verleent, met betrekking tot een monument met een religieuze bestemming, geen vergunning als bedoeld in het tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 11 De schriftelijke aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2. Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 10 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in viervoud ingediend. Ten aanzien van de bescheiden en gegevens moet tenminste worden overlegd: * Een weergave van de bestaande en de nieuwe toestand (in de vorm van tekeningen en indien van toepassing details van raam- en deurkozijnen);

* Ondersteunend illustratiemateriaal (in de vorm van actuele en/of historische foto’s);

* In het geval van een ingrijpende restauratie, reconstructie en/of herbestemming van een groter monument (kerkgebouw, kasteel, buitenplaats, (hof)boerderij, dominant woonpand), een waardenstellend onderzoek en bouwhistorische analyse.

Artikel 12 Termijnen advies

1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de monumentencommissie voor advies.

2. Binnen vier weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het college.

Artikel 13 Weigeringsgronden

De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Artikel 14 Intrekken van de vergunning

De vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:

a. blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

b. de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.

Hoofdstuk 4 Beschermde monumenten

Artikel 15 Vergunning voor beschermd monument

1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd monument aan de monumentencommissie.

2. De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift aan het college.

 

Hoofdstuk 5 Instandhouding van archeologische terreinen

Artikel 16 Instandhoudingbepaling

1. Het is verboden om in een archeologisch monument, bedoeld in artikel 1, onder a, sub 2 of een archeologisch verwachtingsgebied, bedoeld in artikel 1, onder h, de bodem dieper dan 30 cm onder de oppervlakte te verstoren.

2. Het verbod in lid 1 is niet van toepassing indien;

a. het een verstoring betreft van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart, en waarbij die verstoring plaatsvindt:

• in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde, of;

• in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 2.500 m2 en de verstoring niet dieper gaat dan 50 cm, of;

• in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 1.000 m2 en de verstoring niet dieper gaat dan 50 cm, of;

• in een ongekarteerd gebied in de kernen Thorn, Heel, Panheel Linne en Maasbracht het te verstoren gebied kleiner is dan 250 m2 en de verstoring niet dieper gaat dan 30 cm, of;

• in een ongekarteerd gebied in de kernen Ohé en Laak, Stevensweert en Wessem het te verstoren gebied kleiner is dan 500 m2 en de verstoring niet dieper gaat dan 30 cm, of;

• in een AMK-gebied en een beschermd stads- en dorpsgezicht van Thorn, Wessem en Stevensweert en het te verstoren gebied kleiner is dan 100 m2 en de verstoring niet dieper gaat dan 30 cm.

b. in het geldend bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg.

c. in een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg.

d. in een vrijstellingsbesluit als bedoeld in artikel 15 of 19 van de Wet ruimtelijke ordening voorschriften zijn opgenomen omtrent de archeologische monumentenzorg.

e. sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste en tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hierin voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg.

f. het college nadere regels stelt met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op gemeentelijke archeologische waardenkaart en de gemeentelijke beleidskaart;

g. een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

• het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of

• de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

• in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 17 Opgravingen en begeleiding

1. Indien binnen het grondgebied van de gemeente Maasgouw onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988, dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

a. het college een programma van eisen vast te stellen als bedoeld in artikel 1 onder m, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek;

b. de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1 onder l van deze verordening ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te overleggen.

2. In de nadere regels neemt het college bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen.

3. Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere regels voldoet, vraagt het bevoegd gezag advies aan een deskundige, zoals omschreven in de Wet op de archeologische monumentenzorg.

Artikel 18 Procedure

De bepalingen uit artikel 11, 12, 13 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing op de bepalingen uit artikel 16, tweede lid, onder e, en artikel 17, eerste lid, onder b.

Hoofdstuk 6 Overige bepalingen

Artikel 19 Tegemoetkoming in schade

1. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie staat tot:

a. de weigering van het bevoegd gezag een vergunning als bedoeld in artikel 10 te verlenen;

b. de voorschriften door het bevoegd gezag verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 10;

c. de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 10, derde lid;

d. de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 16, tweede lid, onder d;

e. een aanwijzing als bedoeld in artikel 17, tweede lid, tweede volzin.

2. Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20 Strafbepaling

Degene, die handelt in strijd met het derde lid van artikel 10 en artikel 16 met uitzondering van het bepaalde in het tweede lid, onder e, van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 21 Toezichthouders

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

a. Met betrekking tot zakelijke monumenten als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1; diegenen die bij of krachtens wettelijk voorschrift zijn belast met het houden van toezicht (als bedoeld in artikel 5:11 van de Awb) op de naleving van het bij of krachtens enig wettelijk voorschrift bepaalde, ieder voorzover het de feiten betreft die in de aanwijzing door het college zijn vermeld;

b. Met betrekking tot monumentale terreinen als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 2; diegenen die bij of krachtens wettelijk voorschrift zijn belast met het houden van toezicht (als bedoeld in artikel 5:11 van de Awb) op de naleving van het bij of krachtens enig wettelijk voorschrift bepaalde, ieder voorzover het de feiten betreft die in de aanwijzing door het college zijn vermeld.

2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 22 Intrekken oude regeling

De Monumentenverordening gemeente Maasgouw 2007 wordt ingetrokken.

Artikel 23 Overgangsrecht

1. De op grond van de onder artikel 22 ingetrokken Monumentenverordening gemeente Maasgouw 2007 aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

2. Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 22 ingetrokken verordening.

Artikel 24 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de bekendmaking.

Artikel 25 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Erfgoedverordening gemeente Maasgouw 2010.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Maasgouw, d.d. 28 oktober 2010.

De raad voornoemd;

De griffier, De voorzitter, S.B.J. Backus S.H.M. Strous

Bijlage Bijlagen

i69113.pdf [Klik hier om het document te downloaden]