Regeling vervallen per 01-01-2018

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 15-09-2015

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015

Raadsbesluit nummer 2014-073-4

De raad van de gemeente Nijkerk;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 23 september 2014;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4 eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

b e s l u i t :

vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015.

HOOFDSTUK 1. Begrippen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens de gemeente gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren;

  • -

    algemeen gebruikelijke vo orziening: een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de cliënt daarover, ook als hij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken;

  • -

    algemene voorziening: een aanbod van diensten en activiteiten dat zonder uitgebreid voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers toegankelijk is en buiten de landelijke eigenbijdrage regeling valt en dat is gericht op het versterken van de zelfredzaamheid en participatie of opvang en voorliggend op een maatwerkvoorziening, mits uit onderzoek is gebleken dat dit een passende oplossing biedt voor het probleem van de cliënt burger;

  • -

    beschermd wonen: wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving;

  • -

    bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

  • -

    cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, die een melding of aanvraag heeft gedaan als bedoeld in de artikelen 2 en 6 of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt;

  • -

    collectieve voorziening: een voorziening die individueel wordt verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt;

  • -

    college: het college van burgemeester en wethouders van Nijkerk;

  • -

    echtgenoot: persoon die gehuwd is of een geregistreerd partnerschap heeft als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek;

  • -

    gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • -

    gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • -

    hoofdverblijf: de plaats waar een persoon daadwerkelijk de meeste nachten per jaar doorbrengt;

  • -

    huiselijk geweld: lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld of bedreiging daarmee door iemand uit de huiselijke kring;

  • -

    hulpvraag: de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • -

    langdurig noodzakelijk: een situatie waarbij de behoefte aan ondersteuning naar het oordeel van het college noodzakelijk is een voorziening voor langer dan zes maanden toe te kennen;

  • -

    maatwerkvoorziening: een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen;

  • -

    mantelzorg: langdurige hulp en/of zorg ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie (aan een hulpbehoevende persoon uit diens directe omgeving) die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

  • -

    mantelzorger: een persoon die mantelzorg verleent;

  • -

    melding: de mededeling aan het college door of namens een persoon dat deze behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning;

  • -

    ondersteuningsplan: de schriftelijke weergave van het onderzoek en de gemaakte afspraken.

  • -

    opvang: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving;

  • -

    persoonlijk plan: plan waarin de omstandigheden van de cliënt (en zijn gezin), bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, worden beschreven, en de maatschappelijke ondersteuning die naar de mening van de cliënt noodzakelijk is;

  • -

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • -

    sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

  • -

    verslag: de schriftelijke weergave van het intakegesprek.

  • -

    voorliggende voorziening: een voorziening die normaal in de maatschappij aanwezig is en beschikbaar is en bedoeld voor iedereen die daar behoefte aan heeft;

  • -

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • -

    wettelijke voorliggende voorziening: een voorziening op grond van een wettelijke bepaling anders dan ingevolge de wet, waarmee het resultaat geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden.

HOOFDSTUK 2. Melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 2. Melding

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt schriftelijk of mondeling bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van de melding schriftelijk en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

Artikel 3. Informatie en identificatie

  • 1. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 2. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 6, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 4. Onderzoek

  • 1. Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt, dan wel zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig zijn familie.

  • 2. De factoren, genoemd in artikel 2.3.2, vierde lid, van de wet maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het college draagt, indien de cliënt dit vraagt, zorg voor de beschikbaarheid van kosteloze cliëntondersteuning.

  • 4. Tijdens het gesprek wordt aan de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een algemene voorziening en/ of een maatwerkvoorziening, waaronder een persoonsgebonden budget en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 5. Het college wijst de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger op de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 6 in te dienen.

  • 6. Als de cliënt in aanmerking wil komen voor een maatwerkvoorziening, wordt dit opgenomen in het verslag van het gesprek.

  • 7. Het college verstrekt de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een verslag met de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek.

Artikel 5. Advisering

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, degene door of namens wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke hulp diens relevante huisgenoten:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie of andere deskundige(n) om advies vragen indien:

    • a.

      het een melding of aanvraag betreft van een persoon aan wie niet eerder een voorziening op grond van de wet is toegekend dan wel met wie niet eerder een gesprek als bedoeld in artikel 4 is gevoerd;

    • b.

      het een melding of aanvraag betreft van een persoon aan wie eerder een voorziening op grond van de wet is toegekend of met wie een gesprek als bedoeld in artikel 4 is gevoerd, maar van wie de medische omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een voorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden;

    • c.

      het college dat overigens gewenst vindt.

  • 3. Het college kan in het geval de cliënt, zonder tijdig te berichten, niet op het afgesproken tijdstip aanwezig is, dan wel niet verschenen is, eventuele kosten voor no show doorberekenen aan de cliënt.

Artikel 6. Aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan door of namens een cliënt schriftelijk bij het college worden ingediend.

  • 2. Indien de aanvraag is voorafgegaan door een melding en een intakegesprek, kan een ondertekend verslag op verzoek van de cliënt worden aangemerkt als aanvraag.

  • 3. Als de cliënt een aanvraag indient voor een pgb, doet hij dat door middel van een persoonlijk plan.

  • 4. De cliënt die, zonder voorafgaande melding en gesprek, een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening, verstrekt het college desgevraagd terstond een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

HOOFDSTUK 3. Maatwerkvoorziening

Artikel 7. Criteria voor maatwerkvoorziening

  • 1. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen, als gevolg waarvan cliënt niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:

      • i.

        op eigen kracht;

      • ii.

        met gebruikelijke hulp;

      • iii.

        met mantelzorg;

      • iv.

        met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

      • v.

        met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen;

      • vi.

        met gebruikmaking van algemene voorzieningen; of

      • vii.

        met gebruikmaking van een wettelijke voorliggende voorziening.

        De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en/of

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:

      • i.

        op eigen kracht;

      • ii.

        met gebruikelijke hulp;

      • iii.

        met mantelzorg;

      • iv.

        met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; of

      • v.

        met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

        De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2. Recht op een maatwerkvoorziening bestaat slechts voor zover deze als de goedkoopst compenserende voorziening kan worden aangemerkt.

Artikel 8. Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke of privaatrechtelijke bepaling bestaat;

    • b.

      voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;

    • c.

      voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

    • d.

      indien de voorziening voor een cliënt in diens specifieke situatie of levensfase algemeen gebruikelijk is;

    • e.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • f.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke of privaatrechtelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • g.

      voor zover deze niet in overwegende mate op de cliënt is gericht;

    • h.

      indien de cliënt tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond.

  • 2. Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt:

    • a.

      als deze niet langdurig noodzakelijk is;

    • b.

      indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Nijkerk.

  • 3. Geen woonvoorziening wordt verstrek:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      ten behoeve van verblijf in hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • c.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • d.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • e.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

Artikel 9. Beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening, wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

    • c.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening en de verwachte levensduur van de (on-)roerende voorziening.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      aan welk resultaat het persoonsgebonden budget kan worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • c.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarop het persoonsgebonden budget ziet;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget, en

    • f.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

  • 4. Een door de cliënt ondertekend ondersteuningsplan kan worden aangemerkt als beschikking.

Artikel 10. Persoonsgebonden budget

  • 1. De hoogte van het pgb wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de situatie van de cliënt goedkoopst compenserende voorziening in natura en is toereikend.

  • 2. Voor zover dit geen onderdeel is van het pgb, kan het bedrag worden aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.

  • 3. De hoogte van het pgb voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten.

  • 4. Een cliënt ten behoeve van wie een pgb wordt verstrekt, kan geen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, tenzij volgens afwegingscriteria een duidelijke meerwaarde is aangetoond. In voorkomend geval:

    • a.

      krijgt deze persoon een lager tarief betaald voor zijn diensten dan het door het college in een nadere regeling vastgestelde tarief;.

    • b.

      mogen tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het pgb worden betaald.

  • 5. Een pgb wordt door de cliënt binnen zes maanden na toekenning aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt, tenzij hierover met het college andere afspraken zijn gemaakt.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen over de hoogte van het pgb.

  • 7. Het college kan jaarlijks per 1 januari het pgb verhogen of verlagen aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie.

Artikel 11. Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik maatwerkvoorziening of pgb

  • 1. Onverminderd artikel 2.3.7 van de wet doet een cliënt aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt of diens wettelijk vertegenwoordiger, aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.9 van de wet kan het college een besluit genomen op grond van deze verordening herzien dan wel intrekken indien het college vaststelt dat:

    • a.

      niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

    • c.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het daarmee samenhangende pgb is aangewezen;

    • d.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten, of

    • e.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 3. Indien een besluit tot verlening van een voorziening is ingetrokken, kan op grond van artikel 2.4.1 van de wet een reeds uitbetaald pgb worden teruggevorderd.

  • 4. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 5. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggehaald.

  • 6. De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen bestaande uit een aanbouw, is gehouden om bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, de resterende waarde aan de gemeente terug te betalen.

  • 7. De restitutie bedraagt:

    • ·

      gedurende het eerste jaar na gereedmelding 100% van de waarde van de voorziening;

    • ·

      gedurende het tweede jaar na gereedmelding 90% van de waarde van de voorziening;

    • ·

      gedurende het derde jaar na gereedmelding 80% van de waarde van de voorziening;

    • ·

      gedurende het vierde jaar na gereedmelding 70% van de waarde van de voorziening;

    • ·

      gedurende het vijfde jaar na gereedmelding 60% van de waarde van de voorziening;

    • ·

      gedurende het zesde jaar na gereedmelding 50% van de waarde van de voorziening;

    • ·

      gedurende het zevende jaar na gereedmelding 40% van de waarde van de voorziening;

    • ·

      gedurende het achtste jaar na gereedmelding 30% van de waarde van de voorziening;

    • ·

      gedurende het negende jaar na gereedmelding 20% van de waarde van de voorziening;

    • ·

      gedurende het tiende jaar na gereedmelding 10% van de waarde van de voorziening.

Artikel 12. Controle

Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

HOOFDSTUK 4. Bijdrage in de kosten

Artikel 13. Bijdrage in de kosten

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd:

    • a.

      voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning;

    • b.

      voor een maatwerkvoorziening in natura dan wel een pgb, overeenkomstig de landelijke inkomensafhankelijke eigen bijdrageregeling, en: i. zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt, en ii. afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

  • 2. De bijdrage in de kosten overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.

  • 3. De kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt bepaald:

    • a.

      door een aanbesteding;

    • b.

      na een consultatie in de markt, of

    • c.

      door de vorm van de ondersteuning en/of typen hulpverleners.

  • 4. De kostprijs van een pgb is gelijk aan het verstrekte bedrag.;

  • 5. De bedragen en percentages die gelden voor een bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening zijn gelijk aan de bedragen en percentages opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 6. De bijdragen in de kosten voor opvang worden via de desbetreffende centrumgemeenten vastgesteld en geïnd.

  • 7. Als een maatwerkvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 8. In afwijking van het vorige lid is in ieder geval geen bijdrage verschuldigd indien de ouders van het gezag over de cliënt zijn ontheven of uit de ouderlijke macht zijn ontzet.

  • 9. Degene aan wie een voorziening is toegekend en aanvankelijk geen eigen bijdrage voor deze voorziening betaalt, kan een eigen bijdrage voor deze voorziening opgelegd krijgen, als de wet dit toelaat en het college daartoe besluit.

HOOFDSTUK 5. Kwaliteit en veiligheid

Artikel 14. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, voldoende deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door: i. periodieke overleggen met de aanbieders, zijnde een rechtspersoon en ii. een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en iii. het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 3. Aanbieders die rechtspersoon zijn, voldoen in ieder geval aan de volgende eisen met betrekking tot de bestuursstructuur en de bedrijfsvoering: i. zij leggen schriftelijk vast hoe de zorgverlening is georganiseerd en welke bevoegdheden de verschillende onderdelen of medewerkers hebben; ii. zij stellen jaarlijks een beleidsplan op en maken dit openbaar; iii. zij maken eventuele relaties met andere organisatorische eenheden en de aard van deze relaties openbaar; iv. zij hebben een zakelijke bestuursstructuur, waarbij de leden onafhankelijk en kritisch ten opzichte van elkaar kunnen staan, en v. zij voeren een overzichtelijke en verantwoorde financiële administratie waarbij inkomsten en uitgaven en verplichtingen te herleiden zijn naar bron en bestemming.

  • 4. Het college kan bij nadere regeling verdere eisen vaststellen voor de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

Artikel 15. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke CAO- schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten van ten hoogste 10%;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg; en

    • e.

      kosten voor bijscholing van personeel.

  • 2. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals: i. aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening; ii. instructie over het gebruik van de voorziening; iii. onderhoud van de voorziening, en iv. verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

Artikel 16. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door zorgaanbieders en stelt een meldpunt in waar belanghebbende calamiteiten en geweldsincidenten die zich voordoen bij de verstrekking van een voorziening kunnen melden;

  • 2. Aanbieders melden aan het meldpunt onverwijld iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening.

  • 3. Het meldpunt, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4. Het college beslist binnen acht weken na de ontvangst van een advies als bedoeld in artikel 5.2, vierde lid, van de wet welke maatregelen worden genomen naar aanleiding van het advies.

  • 5. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

HOOFDSTUK 6. Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 17. Klachtenprocedure

  • 1. Het college stelt een procedure vast voor afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van gedragingen van de aanbieder jegens een cliënt.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 18. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 19. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

HOOFDSTUK 7. Onvoorziene gevallen, overgangsrecht en inwerkingtreding

Artikel 20. Onvoorziene gevallen en hardheidsclausule

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college met inachtneming van de doelstelling van de wet.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 21. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening individuele voorzieningenmaatschappelijke ondersteuning 2013 wordt ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de ingetrokken verordening, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3. Op aanvragen die zijn ingediend voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening wordt beslist met inachtneming van de ingetrokken verordening, tenzij de nieuwe verordening gunstiger is voor de cliënt.

  • 4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op bezwaarschriften tegen beschikkingen waarvoor de aanvraag is ingediend voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 22. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Dit besluit wordt bekendgemaakt in het elektronisch gemeenteblad en treedt in werking op 1  januari 2015.

  • 2. Deze regeling wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering

van de raad van de gemeente Nijkerk d.d.

30 oktober 2014

de griffier,

de voorzitter,

de heer O. van Kolck

de heer mr. drs. G.D. Renkema

Toelichting

i249379.pdf [Klik hier om het document te downloaden]