Regeling vervallen per 25-04-2017

Maatregelenverordening Participatiewet

Geldend van 01-01-2015 t/m 24-04-2017

Intitulé

Maatregelenverordening Participatiewet

Raadsbesluit nummer 2014-064-B

De raad van de gemeente Nijkerk;

gelezen het collegevoorstel van 2 september 2014;

gelet op artikel 8 lid 1 sub a en artikel 18 lid 2 en verder van de Participatiewet;

b e s l u i t :

vast te stellen de Maatregelenverordening Participatiewet

Artikel 1. Begripsomschrijving

Aan de in deze Verordening gehanteerde begrippen wordt de betekenis toegekend die in de Participatiewet is aangegeven.

Artikel 2. De hoogte van de maatregel voor zover deze niet rechtstreeks uit de Participatiewet voortvloeit

  • 1. Het college legt een maatregel op van 10% van de bijstandsnorm indien een belanghebbende zich niet tijdig als werkzoekende registreert bij het UWV of deze registratie niet tijdig verlengt.

  • 2. Het college legt een maatregel op van 20% van de bijstandsnorm indien een belanghebbende

    • -

      niet naar vermogen tracht om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • -

      in onvoldoende mate meewerkt aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot re-integratie;

    • -

      in onvoldoende mate meewerkt aan een plan tot re-integratie;

  • 3. Het college legt een maatregel op van 50% van de bijstandsnorm indien een belanghebbende

    • -

      de re-integratie belemmert;

    • -

      zich niet onderwerpt aan noodzakelijke behandeling van medische aard op medisch advies;

    • -

      onvoldoende meewerkt aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet;

    • -

      jonger dan 27 jaar is en de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 Participatiewet gedurende vier weken na de melding zoals bedoeld in artikel 43 lid 4 en 5 Participatiewet onvoldoende nakomt;

    • -

      niet voldoet aan de verplichtingen, die een alleenstaande ouder heeft, als hem op grond van artikel 9a Participatiewet een ontheffing van de arbeidsplicht is verleend;

  • 4. Het college legt een maatregel op van 100% van de bijstandsnorm indien een belanghebbende

    • -

      herhaaldelijk niet verschijnt op oproepen in het kader van re-integratie of re-integratievoorzieningen;

    • -

      tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan betoont;

    • -

      zich fysiek zeer ernstig misdraagt jegens de met de uitvoering van de Participatiewet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.

  • 5. Het college legt een maatregel op over bijzondere bijstand indien de gedraging van een belanghebbende, in relatie met zijn aanspraak op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft.

  • 6. Het college stelt de duur en het percentage waarmee de bijzondere bijstand wordt afgestemd vast.

Artikel 3. De duur van de maatregel voor zover deze niet rechtstreeks uit de Participatiewet voortvloeit

  • 1. Een maatregel zoals bedoeld in artikel 18 lid 5 Participatiewet wordt opgelegd voor de periode van twee maanden, waarbij in beide maanden de bijstandsnorm met 50% wordt verlaagd.

  • 2. Het college trekt de maatregel, zoals bedoeld in het eerste lid, over de tweede maand in, indien vóór de tenuitvoerlegging van de maatregel over die tweede maand uit de houding en gedragingen van de belanghebbende ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 18 lid 4 Participatiewet nakomt.

  • 3. De duur van de recidive-maatregel zoals bedoeld in artikel 18 lid 6 Participatiewet bedraagt twee maanden.

  • 4. Een maatregel zoals bedoeld in artikel 2 van deze Verordening wordt, indien er geen sprake is van recidive, opgelegd voor de periode van één maand.

  • 5. Voor de gedragingen van artikel 2 van deze Verordening zijn de in artikel 18 lid 6 tot en met 8 Participatiewet en artikel 2 van deze Verordening genoemde recidive-bepalingen van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4. De ingangsdatum van de maatregel

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerste van de kalendermaand volgend op de datum waarop het betreffende besluit aan de belanghebbende is bekendgemaakt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de maatregel met terugwerkende kracht opgelegd, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.

Artikel 5. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien de gedraging meer dan één jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden;

  • 2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Het doet daarvan dan schriftelijk mededeling aan belanghebbende.

Artikel 6. Waarschuwing in plaats van boete

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid zoals bedoeld in artikel 18a lid 4 Participatiewet.

Artikel 7. Geen uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening bij recidiveboete

Het college maakt bij het verrekenen van de recidiveboete zoals bedoeld in artikel 60b lid 1 Participatiewet gebruik van de bevoegdheid de beslagvrije voet te respecteren.

Artikel 8. Intrekking regeling en overgangsrecht

De Afstemmingsverordening WWB 2013 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2015, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op gedragingen die zich vóór die datum hebben voorgedaan.

Artikel 9. Inwerkingtreding

Dit besluit wordt bekend gemaakt in het elektronisch gemeenteblad en treedt in werking op 1 januari 2015.

Artikel 10. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelenverordening Participatiewet.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Nijkerk d.d. 30 oktober 2014,
de griffier,
de voorzitter,  
de heer O. van Kolck.
de heer mr. drs. G.D. Renkema.  

Toelichting

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Indien een begrip niet eenduidig is, stelt het College de invulling daarvan vast.

Artikel 2. De hoogte van de verlaging voor zover deze niet rechtstreeks uit de Participatiewet voortvloeit

Onder de term “tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan” wordt in ieder geval verstaan:

  • -

    Het te snel interen van vermogen;

  • -

    Het onvoldoende voldoen aan een in het kader van artikel 55 Participatiewet opgelegde verplichting;

  • -

    Het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de medewerkingsverplichting zoals bedoeld in artikel 17 lid 2 Participatiewet;

  • -

    Het geen beroep kunnen doen op een passende en toereikende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht.

Zie voor het te snel interen van vermogen ook de toelichting bij artikel 5.

Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ worden diverse vormen van agressie verstaan, die in alle gevallen in het normale menselijke verkeer als onacceptabel worden beschouwd. Er is in het kader van deze verordening slechts sprake van een zeer ernstige misdraging jegens het college of diens medewerkers indien belanghebbende fysiek geweld toepast, zoals omschreven in de nota Agressie en Veiligheid van de gemeente Nijkerk. Het betreft dan fysiek geweld uit de categorie III van die nota: lichamelijk geweld en/of beschadiging van goederen. Eén en ander laat uiteraard de mogelijkheid om ook in “lichtere” gevallen aangifte te doen etc.

De maatregel wordt toegepast op de bijstand; dit kan zowel algemene als bijzondere bijstand zijn.

Een maatregel op bijzondere bijstand zal zich met name voordoen op de bijzondere bijstand voor levensonderhoud zoals bedoeld in artikel 12 Participatiewet en in gevallen waarin een belanghebbende door eigen toedoen geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening voor de kosten waarvoor hij bijzondere bijstand aanvraagt of voor zaken die door eigen toedoen verloren zijn gegaan.

De verlaging met betrekking tot de algemene bijstand betreft een verlaging op de bijstandsnorm zoals bedoeld in artikel 5 sub c Participatiewet, dus de norm inclusief eventuele verlaging.

Bij het bepalen van de duur en de hoogte van een maatregel op de bijzondere bijstand ligt het in de rede om aansluiting te zoeken bij de systematiek van de maatregel voor algemene bijstand.

Deze Verordening is niet van toepassing op de individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag.

Artikel 3. De duur van de maatregel voor zover deze niet rechtstreeks uit de Participatiewet voortvloeit

De in het eerste lid genoemde systematiek is de lokale invulling van de bevoegdheid van artikel 18 lid 5 Participatiewet, bedoeld voor maatregelen op grond van artikel 18 lid 4 Participatiewet.

Wij hebben er voor gekozen om deze variant (“2 x 50%”) niet van overeenkomstige toepassing te verklaren op maatregelen opgelegd op grond van artikel 2 van deze Verordening.

Met het tweede lid maakt het College gebruik van de bevoegdheid van artikel 18 lid 11 Participatiewet, het “inkeer-artikel”. Het college besluit, indien een maatregel op grond van artikel 18 lid 5 Participatiewet (de eerste maatregel dus) is opgelegd en belanghebbende meteen daarop wèl volledig aan de verplichtingen voldoet, om de maatregel over de tweede maand in te trekken.

Er is bewust voor gekozen om in het geval van (al dan niet herhaalde) recidive geen gebruik te maken van de genoemde bevoegdheid.

Samengevat: de inkeerregeling betreft alleen

  • -

    de tweede (en dus niet ook de eerste) maand 

  • -

    van de eerste maatregel (en dus niet de, al dan niet herhaalde, recidive)

  • -

    die is opgelegd op grond van artikel 18 lid 5 Participatiewet (en dus niet op grond van artikel 2 van deze Verordening).

Voor de gedragingen van artikel 18 lid 4 Participatiewet zijn er in artikel 18 lid 6 tot en met 8 Participatiewet recidive-bepalingen opgenomen. Voor gedragingen van artikel 2 van deze verordening worden deze recidive-bepalingen naar analogie van toepassing verklaard.

Gezien de redactie van de recidive-bepalingen in de wet (artikel 18 lid 6 tot en met 8 Participatiewet), kan een gedraging die genoemd is in artikel 18 lid 4 Participatiewet (dat zijn de al in de wet zelf al voorgeschreven maatregelen) niet leiden tot recidive van een gedraging die niet in dat artikel (maar in artikel 2 van deze Verordening) staat, en omgekeerd!

De bijstand kan per maand met niet meer dan 100% worden verlaagd. Maar soms worden er diverse maatregelen opgelegd die tezamen de 100% overstijgen. De bijstand wordt dan over de eerste maand met 100% verlaagd, waarna het restant aan verlaging bij eerstvolgende gelegenheid wordt toegepast.

Artikel 4. De ingangsdatum van de maatregel

Hoewel een maatregel met terugwerkende kracht kan worden opgelegd, kan de ingangsdatum van de maatregel niet gelegen zijn vóór de datum van de maatregelwaardige gedraging.

Indien een maatregel niet kan worden geëffectueerd omdat de uitkering al is ingetrokken, kan deze (uiteraard artikel 5 lid 1 van deze Verordening respecterend) worden opgelegd bij eventuele terugkeer in de uitkering.

Artikel 5. Afzien van het opleggen van een maatregel

Er kan alleen een maatregel worden opgelegd als de verwijtbare gedraging heeft plaatsgevonden binnen een jaar voor constatering hiervan door het college. Als gevolg hiervan kan er bij interingszaken alleen een maatregel worden opgelegd indien de verwijtbare intering (al dan niet alléén) heeft plaatsgevonden binnen een jaar van constatering hiervan. Indien bijvoorbeeld twee jaar geleden een erfenis is ontvangen die vanuit de WWB bezien deels meteen onverantwoord is besteed, waarna er vervolgens wèl regulier is ingeteerd, kan er dus geen maatregel worden opgelegd.

Ondanks het afzien van het opleggen van een maatregel zoals bedoeld in het tweede lid, telt de bedoelde gedraging wel mee voor recidive zoals bedoeld in artikel 18 lid 6 tot en met 8 Participatiewet. Immers, de gedraging heeft onverkort plaatsgevonden. Het feit dat er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die leiden tot het afzien van het opleggen van een maatregel, doet daar niets aan af.

Bijzondere omstandigheden moeten niet worden verward met (al dan niet gedeeltelijk) verminderde verwijtbaarheid; verminderde verwijtbaarheid heeft te maken met de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden. De bijzondere omstandigheden betreffen disproportionele gevolgen achteraf, bij de tenuitvoerlegging van de maatregel.

Indien de verwijtbaarheid bij een gedraging volledig ontbreekt, kan er geen maatregel worden opgelegd. Deze gedraging kan dus (anders dan gevallen waar er weliswaar sprake is van verwijtbaarheid, maar waar er vanwege bijzondere omstandigheden voor gekozen is om de maatregel niet op te leggen) niet “meetellen” bij de bepaling van eventuele latere recidive.