Regeling vervallen per 01-11-2012

Uitvoeringsbesluit reïntegratie 2008, houdende regels ter uitvoering van de Verordening Reïntegratie 2008

Geldend van 01-01-2008 t/m 31-10-2012

Intitulé

Uitvoeringsbesluit reïntegratie 2008, houdende regels ter uitvoering van de Verordening Reïntegratie 2008

Het college van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

gezien het voorstel van het college van 13 november 2007;

gelet op de Verordening Reintegratie 2008;

besluit:

het volgende uitvoeringsbesluit reïntegratie 2008, houdende regels ter uitvoering van de Verordening Reïntegratie 2008 vast te stellen:

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      de verordening: de Verordening Reïntegratie 2008;

    • b.

      werknemer: degene die een dienstbetrekking heeft;

    • c.

      loonkosten: de volgende bestanddelen die daadwerkelijk door de begunstigde moeten worden betaald met betrekking tot de betrokken arbeidsplaatsen:

      • -

        het brutoloon, vóór belasting, en

      • -

        de verplichte sociale zekerheidsbijdrage

    • d.

      premie: subsidie zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, sub j van de Wet werk en bijstand.

    • e.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp

  • 2.

    De begripsbepalingen in de verordening zijn van overeenkomstige toepassing. De normale arbeidsduur bedraagt voor de toepassing van dit besluit het benodigde aantal uren waarmee de werknemer zelfstandig kan voorzien in zijn bestaan.

Artikel 2. Nadere regels niet uitkeringsgerechtigden en voortijdig schoolverlaters

  • 1.

    Bij het vaststellen van het recht op een reïntegratievoorziening t.b.v. de niet-uitkeringsgerechtigde genoemd in artikel 2 lid 1 onder d van de verordening wordt gebruik gemaakt van een reïntegratieadvies van het CWI of een door het college aangewezen reïntegratiebedrijf.

  • 2.

    In beginsel staat voor de niet-uitkeringsgerechtigde zoals benoemd in lid 1 van dit artikel alleen de voorziening open zoals genoemd in artikel 4 lid 1 van dit besluit.

  • 3.

    Bij het vaststellen van het recht op een reïntegratievoorziening t.b.v. de voortijdige schoolverlater, genoemd in artikel 2 lid 1 onder e van de verordening wordt gebruik gemaakt van een persoonlijkheidsonderzoek door een door het college aangewezen reïntegratiebedrijf.

  • 4.

    Een voorziening ten behoeve van voortijdig schoolverlaters zoals benoemd in lid 3 van dit artikel van de verordening bestaat bij voorkeur uit een leer-werk traject met een maximale loopduur van 12 maanden.

Artikel 3. Berekening en inzet van het budget voorzieningen

  • 1.

    Het college stelt jaarlijks een budget ter beschikking t.b.v. voorzieningen als bedoeld in artikel 6 en artikel 13 van de Verordening Reïntegratie 2008.

  • 2.

    Het beschikbare budget bestaat uit het werkdeel minus de verplichtingen voortvloeiende uit de gemeentelijke subsidiebanen.

  • 3.

    Budget ten behoeve van bijzondere groepen

    • a.

      De in artikel 3 lid 3 van de verordening genoemde bijzondere groepen zijn in ieder geval uitkeringsgerechtigden van 45 jaar of ouder met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.

    • b.

      Daarnaast kan het college jaarlijks andere groepen vaststellen waarbij de positie op de arbeidsmarkt leidend is.

    • c.

      Extra inspanningen voor de in lid 3 onder a en b van dit artikel genoemde groepen worden bij voorkeur gefinancierd uit overschotten van vorige kalenderjaren die op grond van de meeneemregel kunnen worden ingezet voor de reïntegratie.

    • d.

      De in lid 3 onder c van dit artikel genoemde inspanningen worden in projectvorm georganiseerd waarvoor een besluit van het college is vereist.

Artikel 4. Voorzieningen

  • 1.

    Reïntegratietraject

    • a.

      Indien gebleken is dat de toeleiding naar werk mogelijk is, wordt eerst een traject in het kader van workfirst aangeboden mits de doelstelling is te realiseren binnen een tijdsbestek van maximaal 8 maanden.

    • b.

      Indien work-first niet leidt tot het gewenste trajectresultaat zonder dat er sprake is van verwijtbaarheid van de uitkeringsgerechtigde, kan een regulier traject worden ingezet.

    • c.

      Indien vooraf is vastgesteld dat work-first niet mogelijk is, maar toeleiding naar de reguliere arbeidsmarkt wel te realiseren is binnen een tijdsbestek van maximaal 18 maanden, wordt een regulier traject ingezet.

  • 2.

    Traject sociale activering

    • a

      Het college kan aan de uitvoeringsgerechtigde, ter uitvoering van artikel 6 lid 2 onder b van de verordening, een traject sociale activering aanbieden indien is komen vast te staan dat toeleiding naar werk middels een reïntegratietraject of een detacheringtraject niet of nog niet mogelijk is

    • b.

      De sociale activering is in de 1e fase gericht op het vergroten van de zelfredzaamheid of het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten al dan niet onder begeleiding van een door de gemeente aangewezen reïntegratiebedrijf.

    • c

      Indien de doelstelling bedoeld onder b is gehaald, start de 2e fase waarin het traject wordt voortgezet richting het verrichten van lokaal of regionaal vrijwilligerswerk, dan wel richting het volgen van een traject richting reguliere arbeid.

    • d.

      De totale loopduur van het traject is maximaal 18 maanden.

  • 3.

    Detacheringtrajecten

    • a.

      Het college kan aan de uitkeringsgerechtigde, ter uitvoering van artikel 6 lid 2 onder c van de verordening een arbeidsovereenkomst gericht op arbeidsinschakeling aanbieden, als bedoeld in artikel 610, eerste lid van Boek 7 van het Burgerlijke Wetboek.

    • b.

      De arbeidsovereenkomst, als bedoeld onder a. van dit lid kan uitsluitend worden aan geboden aan een uitkeringsgerechtigde behorende tot de doelgroep als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de verordening waarvan is vast komen te staan dat een reïntegratietraject slechts dan mogelijk is na gedurende een tijdelijke periode werkzaam te zijn geweest in een beschermde omgeving.

    • c.

      Doel van het detacheringtraject is de uitkeringsgerechtigde gereed maken voor een regulier reïntegratietraject.

    • d.

      De uitkeringsgerechtigde, bedoeld in lid 1 van dit artikel, wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een opdrachtgever.

    • e.

      Het college kan een reïntegratiebedrijf of organisatie aanwijzen die als werkgever optreedt, waarmee de uitkeringsgerechtigde de arbeidsovereenkomst aangaat als bedoeld onder a. van dit lid. In dat geval worden nadere uitvoeringsregels vastgelegd in een overeenkomt tussen de gemeente en de aangewezen werkgever.

    • f.

      Het maximale aantal deelnemers is gesteld op 4. De looptijd van een detacheringtraject is maximaal 12 maanden.

  • 4.

    Duale trajecten gericht op werk, opvoeding of sociale activering in combinatie met Nederlandse taal ter voorbereiding op de Wet Inburgering.

    • a.

      Het college kan aan de uitvoeringsgerechtigde, ter uitvoering van artikel 6 lid 2 sub d van de verordening een traject aanbieden aan de uitkeringsgerechtigde die verplicht is om in te burgeren op grond van de Wet Inburgering (WI).

    • b.

      Het duale traject bestaat uit een educatieve component (taal) en een reïntegratiecomponent.

    • c.

      De reïntegratiecomponent kan gericht zijn op werk, sociale activering of opvoeding en gezondheid.

    • d.

      De keuze van het soort duale traject hangt af van de situatie van de uitkeringsgerechtigde:

      • -

        met arbeidsverplichting: taal en werk;

      • -

        zonder arbeidsverplichting: taal en sociale activering;

      • -

        opvoeders zonder arbeidsverplichting: taal en opvoeding/gezondheid.

  • 5.

    Tot trajectinstrumenten behoren alle producten die door de gemeente noodzakelijk worden geacht om de trajectdoelstelling te bereiken.

  • 6.

    Bij inkoop van voorzieningen en traject instrumenten bij reïntegratiebedrijven of andere organisaties geldt dat deze dienen te worden aangevraagd middels een schriftelijk trajectvoorstel en nadat de gemeente toestemming heeft verleend. Uit het trajectvoorstel dient in ieder geval de noodzaak worden afgeleid van de voorgestelde middelen.

  • 7.

    Trajectinstrumenten worden zoveel mogelijk gelijktijdig ingezet.

  • 8.

    Vergoeding van kosten is mogelijk als deze noodzakelijk zijn in het kader van de Arbeidsinschakeling.

  • 9.

    Een reïntegratievoorziening wordt, indien mogelijk, afgestemd op de individuele omstandigheden van de persoon die de voorziening ontvangt.

Artikel 5. Inkomensvrijlating en premies aan uitkeringsgerechtigden

  • 1.

    Inkomensvrijlating

    • a.

      Een inkomensvrijlating als bedoeld in artikel 10 lid 2 van de verordening wordt verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde die reguliere arbeid in deeltijd heeft of heeft aanvaard, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde bijstandsnorm.

    • b.

      De inkomensvrijlating wordt verstrekt indien dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de uitkeringsgerechtigde;

    • c.

      De vrijlating geldt voor ten hoogste zes aaneengesloten maanden tot 25 procent van deze inkomsten met een maximum van € 179,00 per maand.

  • 2.

    Uitstroompremie.

    • a.

      Een premie als bedoeld in artikel 10 lid 3 onder a van de verordening wordt verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde die een dienstbetrekking aanvaard voor de duur van tenminste 3 maanden waardoor het inkomen meer bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde geldende bijstandsnorm.

    • b.

      De premie is mede bedoeld om negatieve effecten van de armoedeval op te vangen.

    • c.

      De premie bedraagt € 1.600,00 éénmalig bij een dienstbetrekking van tenminste 12 maanden;

    • d.

      Bij een dienstverband korter dan 12 maanden, bedraagt de premie een evenredig deel daarvan.

    • e.

      De premie wordt achteraf uitgekeerd na afloop van de contractduur van de dienstbetrekking en nadat een kopie van de arbeidsovereenkomst is overgelegd.

  • 3.

    Premie sociale activering

    • a.

      Een premie sociale activering als bedoeld in artikel 10 lid 3 onder b van de verordening wordt verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde, die deelneemt of gaat deel nemen aan een traject sociale activering.

    • b.

      De premie wordt verstrekt indien de uitkeringsgerechtigde naar het oordeel van het college is aangewezen op sociale activering.

    • c.

      De premie bedraagt € 400,00 éénmalig na het behalen van de doelstelling genoemd in artikel 4 lid 2 sub b van dit besluit.

    • d.

      De premie bedraagt € 400,00 éénmalig na het behalen van de doelstelling genoemd in artikel 4 lid 2 sub c van dit besluit.

    • e.

      De premie wordt achteraf uitgekeerd na afloop van iedere trajectfase nadat een verslag van de trajectfase is overgelegd.

  • 4.

    Premie deelname aan detacheringtraject

    • a.

      Een premie als bedoeld in artikel 10 lid 3 onder c. wordt verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde, die deelneemt of gaat deel nemen aan een detacheringtraject.

    • b.

      De premie wordt verstrekt indien de uitkeringsgerechtigde naar het oordeel van het college is aangewezen op een detacheringtraject.

    • c.

      De premie bedraagt € 1.600,00 éénmalig bij een trajectduur van tenminste 12 maanden;

    • d.

      Bij een traject korter dan 12 maanden, bedraagt de premie een evenredig deel daarvan.

    • e.

      De premie wordt achteraf uitgekeerd na afloop van het traject en nadat een eindverslag van het traject is overgelegd.

  • 5.

    Premie in verband met start zelfstandige werkzaamheden

    • a.

      Een premie als bedoeld in artikel 10 lid 3 onder d van de verordening wordt verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde waarvan de uitkering wordt beëindigd in verband met de start van zelfstandige werkzaamheden, die geen gebruik heeft gemaakt van een voorziening op grond van het Bbz.

    • b.

      De premie is mede bedoeld om negatieve effecten van de armoedeval op te vangen.

    • c.

      De premie bedraagt € 1.600,00 éénmalig bij volledige uitstroom naar zelfstandige werkzaamheden.

    • d.

      De premie wordt achteraf uitgekeerd na overleggen van de 1e gecertificeerde jaarrekening dan wel de definitieve aanslag van de belastingdienst.

Artikel 6. Hoogte, duur en nadere voorwaarden loonkostensubsidie werkgever

  • 1.

    De subsidie die het college verstrekt op grond van artikel 11 van de verordening bedraagt bij een volledige dienstbetrekking van 12 maanden eenmalig € 9.000, -.

  • 2.

    Indien een dienstbetrekking met een duur van tenminste 3 maanden doch korter dan 12 maanden wordt aangeboden is de subsidie een evenredig deel daarvan.

  • 3.

    Indien een dienstbetrekking in deeltijd wordt aangeboden, is de subsidie een evenredig deel daarvan.

  • 4.

    De maximale subsidie die een werkgever ontvangt voor een in dienst genomen persoon bedraagt € 9.000, - ter voorkoming cumulatie van premies in geval van opeenvolgende dienstbetrekkingen.

  • 5.

    Om in aanmerking te komen voor de loonkostensubsidie dient de in dienst genomen persoon te behoren tot de doelgroep zoals benoemd in artikel 2 lid 1 van de verordening.

  • 6.

    De loonkostensubsidie wordt op schriftelijke aanvraag betaalbaar gesteld en in 3 maandelijkse termijnen achteraf uitbetaald.

Artikel 7. Gemeentelijke subsidiebanen

  • 1.

    De doelgroep bestaat uit personen die voor 1 januari 2008 een dienstbetrekking hadden op grond van de in artikel 13 lid 1 en lid 2 van de verordening genoemde regelingen waarvoor naar mening van het college geen andere vorm van arbeidsparticipatie mogelijk is met in acht name van een ingesteld subsidieplafond.

  • 2.

    Het college kan bij het bepalen van de doelgroep worden geadviseerd door derden, hiertoe behoren in ieder geval: de instelling waar de medewerker is gedetacheerd en de uitvoeringsinstelling die de voormalige regeling uitvoerde, genoemd in artikel 13 lid 1 en 2 van de verordening. Daarnaast kan het college aan een onafhankelijke indicatiesteller verzoeken om een advies uit te brengen.

  • 3.

    Het college kan een reïntegratiebedrijf of een organisatie aanwijzen die optreedt als uitvoeringsinstelling en de medewerkers detacheert bij werkgevers. De gemeente sluit in dat geval jaarlijks een overeenkomst met het aangewezen reïntegratiebedrijf waarin de aard en wijze van de uitvoering nader is geregeld.

  • 4.

    De subsidie per medewerker wordt vastgesteld op de subsidie per werknemer zoals die in 2006 is verleend. De som hiervan dient als subsidieplafond.

  • 5.

    Het maximale aantal deelnemende medewerkers is vastgesteld op 4.

Artikel 8. Inwerkingtreding

  • 1.

    Dit besluit treedt gelijktijdig in werking met de Verordening Reïntegratie 2008.

  • 2.

    Met inwerkingtreding van dit besluit komt het uitvoeringsbesluit reïntegratie 2004 te vervallen.

Artikel 9. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit reïntegratie 2008.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van 13 november 2007
de secretaris, de burgemeester,
drs. J.P.R. Woudstra, drs. F.H. Buddenberg

Toelichting op het uitvoeringsbesluit reïntegratie 2008

1. Algemeen

Ter uitvoering van de in de verordening reïntegratie vastgelegde bepalingen, zijn nadere regels opgesteld. Het gaat hierbij vooral om concrete cijfers en voorwaarden:

  • -

    Hoe wordt het beschikbare budget vastgesteld?

  • -

    Op welke wijze worden de trajecten ingevuld?

  • -

    Hoeveel bedraagt de loonkostensubsidie en de uitstroompremie en onder welke voorwaarden wordt deze verstrekt?

  • -

    Onder welke voorwaarden kan een traject worden aangeboden?

  • -

    Onder welke voorwaarden kan een gemeentelijke subsidiebaan worden ingevuld?

2. Toelichting per artikel

Artikel 2. Nadere regels niet uitkeringsgerechtigden en Anw’ers

Bij deze groep is geen sprake van gebrek aan motivatie, men heeft immers zelf aangegeven op zoek te zijn naar betaalde arbeid. Deze groep staat ingeschreven bij het CWI, maar heeft door gebrek aan scholing en/of werkervaring een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Men doet vervolgens een beroep op ondersteuning door de gemeente. Ook hier gaat het om concrete toeleiding naar algemeen geaccepteerde arbeid met gebruik van aanwezige reïntegratieactiviteiten.

Artikel 3. Berekening en inzet van het budget voorzieningen

Het rijk stelt jaarlijks een budget t.b.v. alle reïntegratieactiviteiten beschikbaar, het zogenaamde werkdeel WWB. In beginsel dient het werkdeel volledig benut te worden en dienen overschotten te worden terugbetaald aan het rijk. Wel is er een zogenaamde meeneemregeling. Dit houdt in dat indien het budget in een kalenderjaar niet volledig is verbruikt de gemeente 75% van het niet benutte deel mag overhevelen naar het volgende kalenderjaar. Dit dient dan wel volledig te worden benut t.b.v. te reïntegratie-inspanningen voor de gemeentelijke doelgroep.

3. Budget ten behoeve van bijzondere groepen

Middelen afkomstig uit de meeneemregeling kunnen worden aangewend om extra reïntegratie inspanningen te financieren. De groep uitkeringsgerechtigden ouder dan 45 jaar met een grote afstand tot de arbeidsmarkt zijn bij voorkeur gebaat bij extra maatregelen, zoals individuele begeleiding, jobcoaching en jobhunting. Een succesvolle reïntegratie van deze groep dient bovendien het maatschappelijke belang (in verband met betaalbaarheid van de sociale zekerheid en de krapte op de arbeidsmarkt). Daarnaast kunnen jaarlijks groepen worden aangewezen die in aanmerking komen voor extra maatregelen. Hierbij moet worden gedacht aan ex-asielzoekers, personen met lichamelijke beperkingen, alleenstaande ouders alsmede deelnemers aan regionale projecten. Gekozen is om dit in projectvorm te doen met een nauwkeurig omschreven doelstelling, doelgroep en inzet van middelen. Dit komt de doelmatigheidstoetsing achteraf ten goede.

Artikel 4. Voorzieningen

Dit artikel geeft de volgorde van de inzet van trajecten. Conform het collegeakkoord wordt voor personen die tot de gemeentelijke doelgroep behoren (voornamelijk inwoners met een WWB-uitkering) bij voorkeur een work-first traject uitgezet. Work-first betekent voor de gemeente Pijnacker-Nootdorp: plaatsing in een reguliere functie bij een regulier bedrijf. In de regel wordt tijdens een proefperiode van 3 tot 6 maanden maanden gewerkt met behoud van uitkering. Daarnaast is er in het traject ruimte voor aanbod versterkende trajectinstrumenten zoals scholing e.d. Het uiteindelijke doel is dat de persoon na gebleken geschiktheid in dienst wordt genomen door de werkgever. Dit wordt dan ook bij voorkeur opgenomen in het trajectplan.

Indien de persoon niet meteen aan het werk kan in verband met geconstateerde belemmeringen wordt een toeleidingstraject gestart. Indien regulier werk niet meer tot de mogelijkheden behoort dan kan een sociaal activeringstraject worden ingezet. In eerste instantie richt dit traject zich op het bevorderen van de zelfredzaamheid van de persoon. Indien uit het traject blijkt dat er meer mogelijk is kan het traject worden verlegd richting vrijwilligerswerk of betaalde arbeid.

Detacheringtrajecten kunnen worden ingezet ten behoeve van personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt die onder begeleiding werkzaamheden verrichten bij een externe werkgever, bij voorkeur voor de duur van 12 maanden. De werkgever sluit hiertoe een arbeidsovereenkomst met de aangemelde persoon. De inkomsten zijn ten minste ter hoogte van de uitkering waardoor deze beëindigd wordt indien het een fulltime dienstbetrekking betreft. Doel is om de aangemelde persoon voldoende werkervaring te laten opdoen in een veilige werkomgeving waardoor deze op termijn geschikt is voor werk op de reguliere arbeidsmarkt.

Er wordt hierbij rekening gehouden met de beperkingen van de aangemelde persoon.

De uitvoering en begeleiding wordt door een reïntegratiebedrijf verzorgd. Voor de uitvoering worden kosten in rekening gebracht. Deze kosten als ook de loonkosten gaan ten laste van het werkdeel. Slechts de kosten verbonden aan de uitvoering (dus niet de loonkosten) vallen onder de aanbestedingsregels. Op grond van de beperkingen m.b.t. deelname en looptijd liggen de uitvoeringskosten (naar verwachting € 15.000 per jaar) onder het bedrag van de (Europese) aanbesteding.

Duale trajecten gericht op werk, opvoeding of sociale activering in combinatie met Nederlandse taal ter voorbereiding op de Wet Inburgering kunnen worden ingezet voor personen binnen de gemeentelijke doelgroep die inburgeringbehoeftig zijn maar nog niet toe zijn aan een inburgeringtraject op grond van de WI. Het gaat vooral om personen die niet behoren tot doelgroepen die met voorrang ingeburgerd moeten worden. Daarbij moet worden gedacht aan partners van uitkeringsgerechtigde vreemdelingen. Daarnaast kan het gaan om uitkeringsgerechtigden die ontheven zijn van de inburgeringplicht zoals personen die ouder zijn dan 65 jaar. Een dergelijk traject op grond van de WWB kan voorzien in de behoefte van taalonderwijs in combinatie met het bemiddelen naar werk, bevorderen van sociale activering of adviseren bij opvoedingstaken.

Vergoeding van bijkomende kosten is mogelijk als deze noodzakelijk zijn in het kader van de arbeidsinschakeling. Tot de te vergoeden kosten worden o.a. gerekend; reiskosten, boekengeld en alle andere kosten die naar beoordeling van het college noodzakelijk zijn voor de arbeidsinschakeling.

Artikel 5. Inkomensvrijlating en premies aan uitkeringsgerechtigden

Algemeen:

De gemeente verstrekt in een aantal gevallen een inkomensvrijlating of een premie. Een inkomensvrijlating wordt alleen verstrekt aan uitkeringsgerechtigden met inkomsten uit deeltijd arbeid. En wordt gelijktijdig verrekend met de uitkering.

In principe is de premie onbelast, maar wanneer in hetzelfde kalenderjaar tevens een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk (verstrekt door de instantie waarvoor de werkzaamheden worden verricht) wordt ontvangen als bedoeld in artikel 31 lid 2 sub k WWB, dan is de premie wel belast. Die kostenvergoeding voor vrijwilligers hoeft overigens niet door de gemeente te worden verstrekt, maar kan iemand bijvoorbeeld ontvangen van een bepaalde organisatie. In artikel 31 lid 2 sub k WWB staat dat deze niet op de uitkering wordt gekort. Dat de premie belast wordt wanneer iemand zowel de kostenvergoeding als de premie ontvangt, komt doordat in artikel 11b van de Wet op de loonbelasting 1964 het volgende staat:

Artikel 11b

Tot het loon behoren voorts mede niet:

  • a.

    Een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de Wet Werk en Bijstand, mits in het jaar waarin de premie is verstrekt geen vergoeding is verstrekt als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, van de Wet Werk en Bijstand;

  • b.

    een vergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, van de Wet Werk en Bijstand.

Oftewel: in principe is zowel de uitstroompremie als de kostenvergoeding onbelast, maar als iemand beide ontvangt in een kalenderjaar, dan wordt de (uitstroom)premie wel belast. In dat laatste geval zal de gemeente loonheffing over de premie dienen af te dragen aan de Belastingsdienst waardoor het belastbare inkomen van de belanghebbende, wat gevolgen kan hebben voor inkomensafhankelijke regelingen, zoals huurtoeslag. Ter voorkoming hiervan kan in overleg met de klant het betaalmoment van de premie worden vastgesteld.

1. Inkomensvrijlating

Dit artikel is slechts van toepassing op inkomsten uit arbeid die lager zijn dan de van toepassing zijnde bijstandsuitkering. Voor een uitkeringsgerechtigde die werkt in deeltijd, wordt gedurende maximaal zes maanden aaneengesloten, een deel van de inkomsten uit arbeid vrijgelaten. De vrijlating is gebonden aan een maximaal percentage van 25 en een maximaal bedrag wordt jaarlijks vastgesteld in de WWB. Voorwaarde is dat het werk in deeltijd naar het oordeel van het college bijdraagt aan arbeidsinschakeling. In beginsel draagt een deeltijdbaan bij aan de arbeidsinschakeling. Dit betekent dat de vrijlating van inkomsten kan worden toegepast. Individueel wordt beoordeeld of uitbreiding van uren mogelijk is om uitkeringsonafhankelijkheid te bereiken. Bij geconstateerde inlichtingenfraude past de gemeente bij de fraudeberekening de vrijlating achteraf niet toe.

De vrijlatingperiode bedraagt 6 kalendermaanden aaneengesloten en kan niet onderbroken worden. Een periode van bijstandsonderbreking heeft niet tot gevolg dat er sprake is van een onderbreking van de vrijlating. De periode van zes aaneengesloten maanden loopt dus tijdens de uitkeringsopschorting gewoon door. In de wet is niet geregeld of na een bijstandsonderbreking opnieuw een periode van zes maanden aaneengesloten een vrijlating kan worden verstrekt. Met andere woorden is dit ter beoordeling van de gemeente. De gemeente staat op het standpunt dat ook in dergelijke gevallen een individuele beoordeling dient plaats te vinden. Indien het college van mening is dat de deeltijdwerkzaamheden bijdragen aan de arbeidsinschakeling, is een nieuwe periode van inkomensvrijlating mogelijk.

2. Uitstroompremie

De uitstroompremie is gerelateerd aan uitstroom naar werk. De mogelijkheid tot het verkrijgen van een uitstroompremie is verruimd. Vaak kunnen uitkeringsgerechtigden aan de slag op basis van kortdurende arbeidscontracten (korter dan 12 maanden). Door de voorwaarden te versoepelen worden uitkeringsgerechtigden gestimuleerd om een dergelijke baan te nemen en een gedeeltelijke premie te ontvangen. Voorbeeld: stel iemand gaat werken op basis van een contract van 3 maanden (en is hierdoor uitkeringsvrij) dan bedraagt de premie € 400, -. Daarnaast is de voorwaarde komen te vervallen dat de inkomsten uit arbeid hoger dienen te zijn dan de relevante bijstandsnorm. Dit is vervangen door de voorwaarde dat het inkomen hoger moet zijn dan de relevante bijstandsnorm. Door deze aanpassing kunnen ook uitkeringsgerechtigden met een aanvullende bijstanduitkering gebruikt maken van de uitstroompremie. Immers indien zij werk aanvaarden waardoor het totale inkomen hoger is dan de bijstand, is er sprake van uitstroom. Het in aanmerking komen voor een premie is een grote stimulans voor personen uit deze groep om te gaan werken.

3. Premie sociale activering

Voor een deel van de uitkeringsgerechtigden zal uitstroom niet mogelijk zijn of slechts mogelijk zijn na een intensief voortraject. Voor deze categorie is het traject sociale activering bedoeld. De premie bedraagt in totaal € 800, -. Betaalbaarstelling gebeurt in 2 termijnen en is gekoppeld aan het behalen van de doelstellingen.

4. Premie deelname aan detacheringtraject

Indien een persoon een detacheringtraject volledig heeft doorlopen kan deze aanspraak maken op een premie. De reden hiervoor is dat de deelnemer gedurende een dergelijk traject werkzaamheden verricht in dienstverband.

5. Premie in verband met start zelfstandige werkzaamheden

Van belang is dat de persoon die start met zelfstandige werkzaamheden geen gebruik (heeft) gemaakt van krediet c.q. uitkering op grond van het Bbz.

Artikel 6. Hoogte, duur en nadere voorwaarden loonkostensubsidie werkgever

De mogelijkheden voor werkgevers om in aanmerking te komen voor een loonkostensubsidie zijn uitgebreid. De ervaring heeft uitgewezen dat werkgevers in de regel niet direct overgaan tot het aanbieden van een contract van 12 maanden maar eerst een contract voor kortere duur aanbieden. De verruiming van de subsidiemogelijkheden is daarom bedoeld om werkgevers nog meer dan voorheen te stimuleren om personen behorende tot de doelgroep in dienst te nemen. In alle gevallen bedraagt de maximale premie die een werkgever kan ontvangen € 9.000, -.

Artikel 7. Gemeentelijke subsidiebanen

De gemeente sluit een uitvoeringsovereenkomst met een reïntegratiebedrijf betreffende de subsidiering van een aantal medewerkers die tot 1 januari 2007 werkzaam waren op grond van een WIW dan wel een ID-overeenkomst. Het reïntegratiebedrijf voert de gemeentelijke subsidiebanen uit. De werknemers blijven in dienst van de werkgever (bijv. Stichting Ipse). Het vastgestelde subsidieplafond bestaat uit de som van de subsidie per medewerker (= loon) zoals deze in 2006 is verstrekt. Loonkosten vallen buiten eventuele aanbestedingen. Slechts uitvoeringskosten vallen hieronder. Gezien de omvang van de kosten wordt niet verwacht dat voor de gemeentelijke subsidiebanen aanbesteed dienen te worden.