Regeling vervallen per 16-11-2018

Re-integratieverordening WWB, Ioaw en Ioaz gemeente Renkum 2012

Geldend van 03-10-2014 t/m 30-06-2015

Intitulé

Reïntegratieverordening WWB, Ioaw en Ioaz gemeente Renkum 2012

De raad van de gemeente Renkum;

  • ·

    gezien het advies van de Commissie Inwoners d. d. ,

  • ·

    gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. ,

  • ·

    gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7, 8, 9 en 10 van de Wet werk en bijstand, de artikelen 4a, 34, 35, 36 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 4, 34, 35, 36 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen,

  • ·

    gelet op de EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb EG 2002, L 337/3) en de EG-verordening de minimis-steun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30),

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Reïntegratieverordening WWB, Ioaw en Ioaz gemeente Renkum 2012

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

Artikel 1 - Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • 1.

      de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

    • 2.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers;

    • 3.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • 4.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • 5.

      UWV Werkbedrijf: De organisatie die per 01-01-2009 is ontstaan uit de samenvoeging van het Centrum voor werk en inkomen en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

    • 6.

      uitkeringsgerechtigden: personen die algemene bijstand ontvangen en personen die een uitkering krachtens de IOAW of IOAZ ontvangen;

    • 7.

      Anw-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet;

    • 8.

      Nuggers: personen als bedoeld in de WWB, artikel 6 lid eerste lid onder a;

    • 9.

      Voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet, deze verordening en het beleidsplan WWB als bedoeld in artikel 3 eerste lid;

    • 10.

      participatieplaats: onbeloonde additionele op de arbeidsinschakeling gerichte werkzaamheden die onder verantwoordelijkheid van het college in het kader van de wet worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid, en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

    • 11.

      arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de wet;

    • 12.

      sociale activering: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie;

    • 13.

      startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs

    • 14.

      Wet SUWI: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Hoofdstuk 2 - Beleid en financiën

Artikel 2 - Opdracht college

  • 1. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en Nuggers alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De in het eerste lid genoemde groep van belanghebbenden kan worden uitgebreid met personen die een door het UWV Werkbedrijf verstrekte uitkering ontvangen, indien daartoe een overeenkomst is gesloten met het UWV Werkbedrijf.

  • 3. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een uitkeringsgerechtigde, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 4. Het college biedt voorzieningen aan die passen binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en het in artikel 3 van deze verordening genoemde beleidsplan WWB.

  • 5. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3 - Beleidsplan WWB

  • 1. De gemeenteraad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening periodiek, maar tenminste een maal per twee jaar een beleidsplan WWB vast, waarin met betrekking tot de re-integratie beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de hoogte van de toe te kennen vergoedingen, premies en wijze van financiering.

  • 2. Dit plan omvat in elk geval

    • 1.

      een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen;

    • 2.

      een verdeling van de beschikbare middelen over de verschillende voorzieningen;

    • 3.

      de criteria voor het ontheffingenbeleid ten aanzien van de arbeidsverplichting, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de combinatie van arbeid en zorg;

    • 4.

      het flankerend beleid ten aanzien van zorg en hulpverlening.

  • 3. Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de uitvoering van het beleid. Dit verslag wordt vormgegeven conform het verslag als bedoeld in artikel 77 van de wet.

Artikel 4 - Aanspraak op ondersteuning en voorziening

  • 1. Uitkeringsgerechtigden, Anw-ers, Nuggers alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Belanghebbende die aanspraak wenst te maken op een voorziening dient ingeschreven te zijn bij het UWV Werkbedrijf.

Artikel 5 - Verplichtingen van de uitkeringsgerechtigde

  • 1. Een persoon aan wie door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2. Een persoon die deelneemt aan een voorziening moet voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB, de IOAW, de IOAZ en de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de geldende afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Renkum.

  • 4. Indien een persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde gebruik maakt van een voorziening en niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 6 - Budget- en subsidieplafonds

  • 1. Het college kan een subsidie- of budgetplafond vaststellen per voorziening. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening

Hoofdstuk 3 - Voorzieningen

Artikel 7 - Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. In het beleidsplan WWB als bedoeld in artikel 3 wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3. Het college kan een voorziening beëindigen:

    • 1.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, 13 en 37 van de Ioaw, 13 en 37 van de Ioaz of in het tweede lid niet nakomt;

    • 2.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • 3.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • 4.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 4. Het college kan ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 9 tot en met 14, met inachtneming van hetgeen daarover in het beleidsplan is bepaalde, nadere regels stellen. Deze regels hebben tenminste betrekking op:

    • 1.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden

    • 2.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen

    • 3.

      de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of – vaststelling

    • 4.

      de aanvraag, van en de besluitvorming over subsidies en premies

    • 5.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten

    • 6.

      het vragen van een eigen bijdrage

    • 7.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Artikel 8 - Participatieplaats

  • 1. Het college kan aan de persoon, bedoeld in artikel 2, lid 1 en 2, een participatieplaats met behoud van het recht op WWB, IOAW of IOAZ aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Voor het plaatsen van een (verlenging van een) participatieplaats gelden de in dit artikel genoemde voorwaarden.

  • 3. Het doel van de participatieplaats is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 4. De duur van de participatieplaats is gemaximeerd tot 2 jaren.

  • 5. De participatieplaats kan ten hoogste 2 keer voor de duur van één jaar worden verlengd, onder voorwaarde dat deze participatieplaats bij de eerste verlenging bij een andere werkgever wordt ingevuld.

  • 6. Een verlenging van de duur van een participatieplaats is slechts mogelijk indien een aanmerkelijke verbetering van de arbeidsmarktpositie van de persoon wordt gerealiseerd.

  • 7. Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing van bestaande werkgelegenheid plaatsvindt.

  • 8. Het college plaatst de in dit artikel bedoelde persoon/uitkeringsgerechtigde alleen dan in een (verlengde) participatieplaats indien deze persoon een schriftelijke overeenkomstvóór het ingaan van de (verlengde) participatieplaats mede heeft ondertekend.

  • 9. Deze overeenkomst wordt aangegaan tussen de gemeente, de werkgever bij wie de participatieplaats wordt vervuld en de uitkeringsgerechtigde.

Artikel 9 - Sociale activering

Het college kan aan uitkeringsgerechtigden als onderdeel van een re-integratietraject activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

Artikel 10 - Loonkostensubsidies gericht op re-integratie

  • 1. Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een persoon bedoeld in artikel 2 lid 1 en 2 een arbeidsovereenkomst dan wel een werkpraktijkovereenkomst sluiten.

  • 2. Het college stelt regels vast ten aanzien van de aanspraak op, de duur van de subsidie, de hoogte ervan en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3. Het college verstrekt een loonkostensubsidie alleen dan, indien voldaan is aan de voorwaarden genoemd in de beleidsaanbeveling van het Ministerie van Sociale Zaken: “Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van reïntegratie werkzoekenden”. Deze beleidsaanbeveling maakt integraal deel uit van deze verordening en is als bijlage toegevoegd..

Artikel 11 - Scholing

  • 1. Voor de persoon die een participatieplaats zoals beschreven in artikel 8 vervult en die niet beschikt over een beroepskwalificatie zoals omschreven in artikel 6 lid 1 onderdeel d WWB, voorziet het college na een periode van maximaal 6 maanden na aanvang van de participatiebaan in een scholingsaanbod, waarmee de kans op reguliere algemeen geaccepteerde arbeid wordt vergroot.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde scholing kan aangeboden worden in de vorm van een subsidie.

  • 3. Het college stelt regels ten aanzien van de noodzakelijkheid van de scholing, de duur en de maximale kosten vast.

Artikel 12 - Premies

  • 1. Het college kan aan personen als bedoeld in artikel 4 lid 1 een premie toekennen.

  • 2. Deze premie wordt verstrekt in de volgende gevallen:

    • 1.

      Het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, niet zijnde gesubsidieerde arbeid of;

    • 2.

      Het vervullen van een participatieplaats gedurende zes maanden of;

    • 3.

      Het met goed gevolg afronden van scholing, als bedoeld in artikel 11of;

    • 4.

      Het deelnemen aan sociale activering als bedoeld in artikel 9;

  • 3. Het college stelt nadere regels vast over de doelgroepen en de hoogte van de premies;

  • 4. De participatiepremie na 6 maanden deelname aan een participatiebaan bedraagt 25% van het in artikel 31 lid 2 sub j van de wet genoemde bedrag.

  • 5. De premie wordt niet toegekend indien het college van oordeel is dat de persoon onvoldoende medewerking verleent aan de door het college vastgestelde regels inzake premies en scholing.

  • 6. Dit artikel is niet van toepassing op de persoon die jonger is dan 27 jaar.

Artikel 13 - Premies voor werkgevers

  • 1. Het college kan aan een werkgever een premie toekennen indien een werknemer algemeen geaccepteerde arbeid, niet zijnde gesubsidieerde arbeid aanvaardt bij die werkgever.

  • 2. De premie wordt alleen verstrekt indien:

    • 1.

      het dienstverband ingaat aansluitend op of binnen de periode waarin de werkgever een loonkostensubsidie ontvangt op grond van deze verordening of;

    • 2.

      het dienstverband ingaat aansluitend aan de periode waarin de werknemer bijstand ontving.

  • 3. Het college stelt regels vast over de hoogte van de premie alsmede de voorwaarden waaronder deze wordt verstrekt.

Artikel 14 - Verwervingskosten

Het college kan een tegemoetkoming verstrekken in de kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling, voor zover deze niet door de werkgever of een voorliggende voorziening worden betaald. Het gaat hierbij onder andere om:

  • o

    verhuiskosten

  • o

    reiskosten woon-werkverkeer

  • o

    kosten voor kinderopvang

Artikel 15 - Nazorg

  • 1. Het college kan aan de werkgever bij wie een belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid, niet zijnde een voorziening, heeft aanvaard gedurende maximaal 12 maanden nazorg bieden.

  • 2. De nazorg is gericht op het bestendig maken van de arbeidsrelatie van belanghebbende en betrokken onderneming.

Hoofdstuk 4 - Slotbepalingen

Artikel 16 - Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 17 - Uitvoering

  • 1. De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

  • 2. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 18 - Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als "Re-integratieverordening WWB gemeente Renkum 2012".

Artikel 19 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012, onder gelijktijdige intrekking van de “Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Renkum 2012”.

Bijlage

Publicatie van het Ministerie van Sociale Zaken en WerkgelegenheidLoonkostensubsidie en Europese regelgeving:

Beleidsaanbeveling: Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van

re-integratie werkzoekenden

Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke re-integratieverordeningen in het kader van de Wet Werk en Bijstand

Doelstelling van deze beleidsaanbeveling

Deze beleidsaanbeveling kan gemeenten ontlasten van de administratieve verplichting – welke voortvloeit uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap – om een samenvatting van de (loonkosten-) subsidieregeling (zoals vastgelegd in haar re-integratieverordening) op te sturen naar de Europese Commissie en jaarlijks de Europese Commissie een verslag te verstrekken. De gemeente dient daartoe in haar re-integratieverordening deze beleidsaanbeveling te incorporeren en een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling op te nemen.

Algemeen: de kwalificatie van gesubsidieerde arbeid als staatssteun

Van verboden staatssteun in de zin van artikel 87 lid 1 EG is sprake, indien is voldaan aan de volgende omschrijving: een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen waardoor de mededinging wordt vervalst en het interstatelijk handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Voorbeelden van steunmaatregelen zijn het verlenen van financiële voordelen door middel van bijvoorbeeld subsidies aan bepaalde sectoren (sectorale steunmaatregel) of aan ondernemingen in bepaalde regio’s (regionale steunmaatregel). Zodra aan bepaalde ondernemingen met staatsmiddelen een voordeel wordt verschaft, is het ter beoordeling van de Commissie of ten gevolge van de vervalsing van de mededinging, het handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Daartoe strekt de aanmelding van voorgenomen steunmaatregelen (artikel 88 lid 3 EG); alleen indien een vrijstellingsverordening toepasselijk is, is aanmelding niet noodzakelijk.

Gesubsidieerde arbeid (meer in het algemeen: loonkostensubsidie) kan, indien er sprake is van een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen, aangemerkt worden als een aanmeldingsplichtige steunmaatregel. Hiervan is echter in ieder geval geen sprake indien:

  • ·

    er sprake is van een generieke subsidieregeling die in zijn uitwerking non-discriminatoir is voor alle ondernemingen, in alle sectoren van de economie in heel Nederland; of

  • ·

    de subsidieontvanger geen economische activiteit uitvoert.

    De Europese regels inzake staatssteun i.r.t. de gemeentelijke re-integratieverordening

  • Gemeenten kunnen met tal van subsidieregelingen de re-integratie van werkzoekenden bevorderen. Voor de beoordeling in hoeverre er daarbij sprake kan zijn van staatssteun is het volgende onderscheid van belang:

A: subsidieregelingen die direct de werknemer subsidiëren

Te denken valt daarbij ondermeer aan stimuleringspremies aan werkzoekenden bij het aanvaarden van een betrekking. De premie dient direct te worden betaald aan de werknemer. In dat geval is er geen staatssteun volgens het Verdrag; gemeenten hoeven niet aan te melden en hoeven geen goedkeuring te vragen aan de Europese Commissie.

B: generieke regelingen (maatregelen die voor alle bedrijven gelden in alle sectoren).

Een lokale subsidieregeling kan een generieke regeling zijn wanneer ieder bedrijf of onderneming, ongeacht de vestigingsplaats van de onderneming of de plaats van tewerkstelling van de werknemer, een beroep kan doen op subsidie wanneer deze onderneming een uitkeringsgerechtigde van de betreffende gemeente in dienst neemt. Dit is ook geen staatssteun, want hier profiteren geen specifieke bedrijven of sectoren van.

NB: wanneer bijvoorbeeld andere dan lokale ondernemers van de subsidiëring zijn uitgesloten, of wanneer de subsidiemogelijkheid is voorbehouden aan een bepaalde onderneming of sector dan geldt de subsidieregeling per definitie als specifieke steunmaatregel en is er dus sprake van staatssteun.

C: subsidieregelingen die organisaties subsidiëren die geen economische activiteiten verrichten

Voorzover gemeenten (loonkosten-) subsidies verstrekken aan organisaties die geen economische activiteiten verrichten, worden deze niet aangemerkt als staatssteun.

D: overige werkgelegenheidsmaatregelen:

Gemeenten doen er verstandig aan er op te letten dat (loonkosten-) subsidies die wel als staatssteun zouden kunnen worden aangemerkt voldoen aan de bepalingen van de (EG) vrijstellingsverordeningen – in het bijzonder de Verordening werkgelegenheidssteun. Het is bovendien van belang dat de gemeente in haar re-integratieverordening een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opneemt. Dit voorkomt dat de gemeente een samenvatting van de subsidieregeling (zoals vastgelegd in haar re-integratieverordening) dient op te sturen naar de Europese Commissie en de Commissie jaarlijks dient te informeren over de toepassing van de Verordening werkgelegenheidssteun. Indien de gemeentelijke re-integratieverordening niet voldoet aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun, kan worden nagegaan of de Verordening de minimissteun van toepassing is. Als deze evenmin van toepassing is, dient – afhankelijk van de situatie – de subsidieregeling danwel de individuele (loonkosten-) subsidie door de gemeente te worden aangemeld bij de Europese Commissie.

De belangrijkste voorwaarden waar de gemeentelijke subsidieregeling vanuit de Verordening werkgelegenheidssteun aan dient te voldoen zijn:

a.doelgroepen en steunintensiteit

Voor zover de subsidieverlening betrekking heeft op loonkosten in verband met de indienstneming van benadeelde of gehandicapte werknemers gelden de volgende plafonds (bruto steunintensiteiten): 50 procent (voor benadeelde werknemers) en 60 procent van de loonkosten (voor gehandicapte werknemers).

Voor beide genoemde groepen (benadeelde en gehandicapte werknemers) is het overigens eveneens toegestaan om niet een forfaitair percentage van de loonkosten te hanteren maar de optelsom van de kosten van compensatie van de eventueel lagere productiviteit en de kosten van begeleiding, werkplekaanpassingen en apparatuur (dit laatste geldt specifiek alleen voor gehandicapte werknemers). Voorwaarde is daarbij wel dat er een individueel dossier wordt bijgehouden waarin alle informatie wordt opgenomen die het voor de Europese Commissie desgewenst mogelijk maakt om te beoordelen of aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun is voldaan..

b.duur van het arbeidscontract:

Behalve in het geval van gewettigd ontslag, moet(en) de werknemer(s) aanspraak kunnen maken op een ononderbroken tewerkstelling van tenminste 12 maanden.

c.geen verdringing van bestaande werkgelegenheid:

Wanneer de indienstneming niet leidt tot een netto-toename van het aantal werknemers in de betrokken vestiging, moeten de vacatures zijn ontstaan ten gevolge van ontslag of vermindering van werktijd, beide op initiatief van de werknemer, ouderdomspensionering of gewettigd ontslag, en niet door afvloeiingen.

Als de overheidsbijdrage als staatssteun moet worden aangemerkt en de gemeente in de reïntegratieverordening een verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opneemt en bij de vaststelling van de subsidie de bepalingen van de (EG) Verordening werkgelegenheidssteun in acht neemt, dan hoeft zij geen samenvatting van de lokale subsidieregeling toe te zenden aan de Europese Commissie.

De gemeente kan dan zonder verdere actie richting Europese Commissie de loonkostensubsidieregeling uitvoeren en heeft uitsluitend te maken met de verplichting tot levering van enkele gegevens aan het ministerie van SZW.

Het verslag over de Uitvoering (artikel 77 WWB) en de bestaande statistieken voorzien in informatie over aantallen plaatsingen en het totaalbedrag van de verleende subsidie.

In geval van een bij de Commissie ingediende klacht tegen een door de gemeente verstrekte subsidie kan de gemeente overigens wel gehouden zijn de voor de beoordeling van die klacht relevante gegevens ter beschikking te stellen van de Europese Commissie.

Wanneer de gemeente anders dan op grond van de lokale subsidieregeling die als zodanig voldoet aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun en anders dan op grond van de Verordening de minimis-steun, subsidie wil verlenen aan een individuele onderneming dan dient zij deze maatregel ter goedkeuring voor te leggen aan de EC. Zolang de Commissie de vereiste goedkeuring niet heeft verleend mag geen subsidie worden verleend.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering 25 januari 2012.

De griffier,          De voorzitter,

Mr. J.I.M. le Comte     J.P. Gebben