Regeling vervallen per 31-12-2016

Beleidsregels opschorting, intrekking en terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2016

Geldend van 01-01-2016 t/m 30-12-2016

Intitulé

Beleidsregels opschorting, intrekking en terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2016

De concerndirecteur van het cluster Werk en Inkomen,

gelet op het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Rotterdam 2012 en

gelet op de artikelen:

besluit vast te stellen:

I Beleidsregels opschorting, intrekking en terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ Rotterdam 2016

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

Artikel 2 Opschorting, herziening of intrekking

  • 1. Het recht op uitkering kan door het college worden opgeschort, herzien of ingetrokken, indien en voor zover het daartoe bevoegd is.

  • 2. Op grond van dringende redenen kan besloten worden geheel of gedeeltelijk van opschorting, herziening of intrekking af te zien.

Artikel 3 Terugvordering

  • 1. De uitkering kan door het college worden teruggevorderd indien en voor zover het daartoe bevoegd is.

  • 2. Van de uitkering die na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekt is, kan maximaal de uitkering over de eerste zes maanden, gerekend vanaf de ontvangst van het signaal, worden teruggevorderd.

  • 3. Onder een signaal als genoemd in het tweede lid wordt verstaan relevante informatie van de belanghebbende waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

  • 4. De in het tweede lid genoemde beperking tot zes maanden geldt niet indien de belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht geschonden heeft.

Artikel 4 Afzien van terugvordering

Er kan binnen de grenzen van artikel 58 Participatiewet, artikel 25 IOAW en artikel 25 IOAZ, geheel of gedeeltelijk van terugvordering worden afgezien indien wordt vastgesteld dat:

  • a.

    de belanghebbende gedurende 10 jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat deze nog verricht gaan worden;

  • b.

    het terug te vorderen bedrag lager is dan € 200 netto, voor zover de vordering niet het gevolg is van het schenden van de inlichtingenplicht;

  • c.

    in afwijking van het bepaalde onder a. kan een termijn van 5 jaar worden gehanteerd voor vorderingen, die niet het gevolg zijn van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.

Artikel 5 Afzien van terugvordering – op verzoek van belanghebbende

Op verzoek van de belanghebbende kan binnen de grenzen van artikel 58 Participatiewet, artikel 25 IOAW en artikel 25 IOAZ, geheel of gedeeltelijk van terugvordering worden afgezien als:

  • a.

    de belanghebbende een verzoek om kwijtschelding doet, nadat belanghebbende gedurende 10 jaar volledig aan de aflossingsverplichtingen heeft voldaan;

  • b.

    de belanghebbende een verzoek om kwijtschelding doet, nadat belanghebbende gedurende 10 jaar weliswaar niet volledig aan de aflossingsverplichtingen heeft voldaan, maar een bedrag, overeenkomend met minimaal 80% van de restantvordering, in één keer heeft afgelost;

  • c.

    de belanghebbende voor vorderingen, die niet het gevolg zijn van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht een verzoek om kwijtschelding doet, nadat belanghebbende gedurende 5 jaar volledig aan de aflossingsverplichtingen heeft voldaan;

  • d.

    de belanghebbende voor vorderingen, die niet het gevolg zijn van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, een verzoek om kwijtschelding doet nadat belanghebbende gedurende 5 jaar weliswaar niet volledig aan de aflossingsverplichtingen heeft voldaan, maar een bedrag, overeenkomend met minimaal 80% van de restantvordering, in één keer heeft afgelost;

  • e.

    de belanghebbende een beroep doet op de aanwezigheid van dringende redenen, en dit beroep gehonoreerd wordt.

Artikel 6 Afzien van terugvordering niet mogelijk

Afzien van terugvordering is niet mogelijk:

  • a.

    ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of op goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden;

  • b.

    indien naast een bestaande vordering een nieuwe verwijtbare vordering blijkt of ontstaat;

  • c.

    voor de inning van vorderingen waarvoor dwangincasso heeft plaatsgevonden;

  • d.

    voor de vordering waarbij de verstrekking heeft plaatsgevonden als bedrijfskapitaal op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

  • e.

    voor vorderingen die het gevolg zijn van een boete wegens schending van de inlichtingenplicht.

Artikel 7 Bruteren

  • 1. Vorderingen van uitkeringen waarop loonbelasting en premies volksverzekeringen worden ingehouden, worden in beginsel gebruteerd teruggevorderd.

  • 2. Indien de vordering betrekking heeft op het lopende boekjaar én belanghebbende voldoet de vordering voor het einde van het boekjaar kan belanghebbende volstaan met netto betaling van de vordering.

  • 3. Indien de vordering buiten toedoen van belanghebbende is ontstaan en belanghebbende niet verweten kan worden dat de betaling van de schuld niet reeds in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft is voldaan, kan worden afgezien van brutering van de vordering.

  • 4. Indien sprake is van dringende redenen, vindt geen brutering van de vordering plaats.

Artikel 8 Terugbetalen

  • 1. Vorderingen worden voor zover mogelijk via verrekening met lopende uitkeringen geïncasseerd.

  • 2. Vorderingen worden voor zover mogelijk in één keer terugbetaald.

  • 3. Als verrekening en betaling ineens niet mogelijk zijn, wordt aan de belanghebbende een betalingstermijn gegund, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4:87 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 4. Op verzoek van de belanghebbende kan een betalingsregeling worden getroffen als terugbetaling binnen de gestelde termijn, gelet op de financiële omstandigheden van belanghebbende, redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 5. Het verzoek om een betalingsregeling wordt afgewezen voor zover de belanghebbende beschikt over vermogen dat, gelet op de omstandigheden van belanghebbende, redelijkerwijs te gelde gemaakt kan worden. Bij de bepaling van het vermogen kan artikel 34, tweede lid, Participatiewet buiten toepassing worden gelaten.

  • 6. Het uitgangspunt bij het treffen van een betalingsregeling is dat de gehele terugbetaling plaatsvindt binnen 2 jaar.

  • 7. Indien belanghebbende aangeeft en aannemelijk maakt dat terugbetaling binnen 2 jaar niet mogelijk is, dan wordt bij de betalingsregeling het aflossingsbedrag vastgesteld op 10% van de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm vermeerderd met 35% van het inkomen boven die bijstandsnorm, maar nooit hoger dan het verschil tussen de bijstandsnorm en de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 8. Bij het bepalen van het inkomen is artikel 31, tweede lid, Participatiewet van toepassing. In aanvulling daarop wordt ook de Individuele inkomenstoeslag niet tot het inkomen van de belanghebbende gerekend.

Artikel 9 Schuldregeling

  • 1.

    • 1.

      Op verzoek van de belanghebbende kan, als de vordering geen gevolg is van een schending van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 60c Participatiewet, 29a IOAW en 29a IOAZ waarvoor een boete is opgelegd, van verdere terugvordering worden afgezien als:

      • a.

        redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

      • b.

        het besluit noodzakelijk is om een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen tot stand te brengen;

      • c.

        de vordering minstens zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van schuldeisers van gelijke rang en naar een percentage dat twee maal zo hoog is als het percentage van de vorderingen van schuldeisers met een lagere rang.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op vorderingen die door pand of hypotheek zijn gedekt, voor zover zij op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 3. Een besluit op grond van het eerste lid treedt niet in werking voordat de schuldregeling tot stand is gekomen.

  • 4. Een besluit op grond van het eerste lid kan worden herzien of ingetrokken als:

    • a.

      de schuldregeling niet tot stand komt binnen twaalf maanden nadat het besluit is bekendgemaakt;

    • b.

      de belanghebbende de vordering van het college niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

    • c.

      de belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de juiste gegevens tot een ander besluit zouden hebben geleid.

  • 5. Een minnelijke regeling in het kader van, of analoog aan, Titel III van de Faillissementswet is getroffen, dan wel een (voorlopige) schuldsaneringsregeling door de rechtbank van toepassing is verklaard zoals bedoeld in Titel III van de Faillissementswet. Bij deze minnelijke regeling wordt een fraudevordering op de belanghebbende niet meegenomen.

II Geen vrijlating bij fraude

De vrijlatingen van een gedeelte van de inkomsten uit arbeid, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen n en r Participatiewet, artikel 8, tweede en vijfde lid IOAW en artikel 8, derde en negende lid IOAZ, worden niet toegepast op inkomsten die de werkzoekende niet of niet tijdig heeft opgegeven.

III Intrekking oude beleidsregels

De Beleidsregels maatregelen, terug- en invordering WWB, IOAW, IOAZ 2013 worden per 31 december 2015 ingetrokken.

IV Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2016.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 8 december 2015.

Namens het college van burgemeester en wethouders,
drs. ing. V.J.M. Roozen
Concerndirecteur Werk en Inkomen.

Toelichting op de Beleidsregels opschorting, intrekking en terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2016BIJLAGE

Artikel 2. Opschorting, herziening of intrekking.

In het tweede lid wordt beschreven dat bij dringende redenen geheel of gedeeltelijk kan worden afgezien van opschorting, herziening of intrekking. Bij dringende redenen gaat het om bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Er moet iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand zijn om te rechtvaardigen dat van de regel wordt afgeweken. Gedacht moet worden aan incidentele gevallen waarbij vastgestelde behoeftige omstandigheden van minderjarige gezinsleden van de belanghebbende op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn.

Artikel 3. Terugvordering.

Het tweede, derde en vierde lid van dit artikel komen voort uit de zogenaamde 6-maanden-jurisprudentie. De essentie daarvan is dat een gemeente adequaat moet reageren op signalen dat er teveel of onterecht uitkering onverschuldigd betaald is. Na een dergelijk signaal heeft de gemeente nog 6 maanden de tijd om het teveel betaalde terug te vorderen. Deze beperking geldt niet indien er sprake is geweest van een schending van de inlichtingenplicht.

Artikel 4. Afzien van terugvordering.

In dit artikel zijn enkele situaties beschreven die aanleiding kunnen zijn om van verdere invordering af te zien zonder dat de belanghebbende daar een verzoek voor hoeft te doen. In de beschreven situaties spelen doelmatigheidsoverwegingen een rol om van verdere invordering af te kunnen zien.

Onderdeel a. beschrijft de situatie van de vordering die het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht, waarbij gedurende minimaal 10 jaar geen aflossing heeft plaatsgevonden, zonder dat er enig zicht bestaat op verdere aflossing van het teruggevorderde bedrag.

Onderdeel b. gaat in op relatief lage vorderingen, die ook wel kruimelbedragen genoemd worden. Het gaat daarbij om een terug te vorderen bedrag dat lager moet zijn dan netto € 200,-. Vorderingen die na aflossen op een restantvordering uitkomen dat lager is dan € 200,- vallen ook binnen de reikwijdte van dit onderdeel.

Onderdeel c. beschrijft dezelfde situatie als in onderdeel a, maar heeft betrekking op vorderingen die niet het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht. Indien er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht, dan kan afgezien worden van terugvordering indien gedurende 5 jaar niet is afgelost en er geen zicht bestaat op verdere aflossing van het teruggevorderde bedrag.

Artikel 5. Afzien van terugvordering – op verzoek van belanghebbende.

In onderdeel a. wordt gesproken over het gedurende minimaal 10 jaar volledig voldoen aan de aflossingsverplichting bij vorderingen die het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht. Indien gedurende één of meerdere maanden de afloscapaciteit € 0 bedraagt, dan worden deze maanden zonder afloscapaciteit voor de vaststelling of aan de aflossingsverplichtingen is voldaan, meegeteld als termijnen die zijn voldaan.

In onderdeel b. wordt met betrekking tot vorderingen die het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht, beschreven dat de belanghebbende die enige tijd aan de aflossingsverplichtingen heeft voldaan en een deel heeft afgelost, in één keer een deel van de restantvordering aflost. Van verdere terugvordering kan dan worden afgezien indien de belanghebbende in één keer minimaal 80% van de restantvordering voldoet. Niet van belang zijn de duur van de periode dat aan de aflossingsverplichtingen is voldaan en de grootte van het deel dat was afgelost.

De in de onderdelen c. en d. beschreven situaties zijn gelijk aan die in de onderdelen a. respectievelijk b, met dien verstande dat ze betrekking hebben op vorderingen die niet het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht.

Onderdeel e. heeft betrekking op de situatie dat de belanghebbende een beroep doet op dringende redenen. In de toelichting op artikel 2 wordt beschreven wanneer er van dringende redenen sprake kan zijn.

Artikel 6. Afzien van terugvordering niet mogelijk.

In dit artikel worden de situaties genoemd waarin het niet mogelijk is van terugvordering af te zien.

In onderdeel a. wordt aangegeven dat vorderingen welke door pand of hypotheek zijn gedekt, een bijzondere positie innemen. De gemeente zal als pand- of hypotheekhouder niet tot kwijtschelding kunnen overgaan, voor zover van de gemeente zou worden gevraagd een deel van de bijstand niet terug te vorderen. Het betreft hier immers situaties waarin zonder pand of hypotheek geen bijstand zou zijn verleend (bijvoorbeeld krediethypotheek of bijstandsverlening aan een zelfstandige). Als de schuld niet geheel kan worden voldaan uit de opbrengst van het goed waarop pand of hypotheek is gevestigd, kan voor het restant van verdere terugvordering worden afgezien.

Artikel 7. Bruteren

In dit artikel wordt invulling gegeven aan de in het vijfde lid van artikel 58 van de Participatiewet toegekende bevoegdheid om bij terugvordering van de bijstand, ook de daarover verschuldigde loonbelasting en premies ingevolge de socialezekerheidswetten terug te vorderen.

Het vierde lid geeft aan dat wegens dringende redenen van brutering kan worden afgezien. In de toelichting op artikel 2 wordt beschreven wanneer er van dringende redenen sprake kan zijn.

Artikel 8. Terugbetalen

In dit artikel wordt beschreven op welke wijze belanghebbenden geacht worden de vorderingen op hen terug te betalen.

In het eerste lid staat het uitgangspunt dat de vordering voor zover mogelijk gebeurt via verrekening.

Het tweede lid beschrijft het uitgangspunt dat de vordering voor zover mogelijk in één keer wordt terugbetaald.

In het derde lid wordt gesteld dat artikel 4:87 van de Algemene wet bestuursrecht in acht wordt genomen bij de vaststelling van de betalingstermijn. Het eerste lid van artikel 4:87 van de Algemene wet bestuursrecht stelt dat betaling moet plaatsvinden binnen 6 weken na de beschikking maar ook dat bij beschikking een langere termijn kan worden vastgesteld.

Het vijfde lid beschrijft dat, indien de belanghebbende vermogen heeft dat te gelde gemaakt kan worden, dat een reden is om geen betalingsregeling te treffen. Verder wordt in dit lid beschreven dat voor de uitvoering van dit lid de vermogensbestanddelen die zijn opgesomd in het tweede lid van artikel 34 Participatiewet, ook in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van het vermogen, steeds voor zover is vastgesteld dat de vermogensbestanddelen redelijkerwijs te gelde te maken zijn.

In het achtste lid wordt het inkomensbegrip beschreven dat in het zevende lid wordt gehanteerd bij de vaststelling van het aflossingsbedrag indien een betalingsregeling wordt getroffen.