Regeling vervallen per 04-10-2017

Mandaatregeling gemeente Someren 2008

Geldend van 15-12-2008 t/m 03-10-2017

Intitulé

Mandaatregeling gemeente Someren 2008

Het college van burgemeester en wethouders, respectievelijk de burgemeester van de gemeente Someren, ieder voor zover het zijn bevoegdheden betreft:

gezien het voorstel d.d. 25 november 2008;

overwegende dat:

  • -

    het doelmatig is dat het college respectievelijk de burgemeester gebruik maken van mandaat bij de uitoefening van hun bevoegdheden;

  • -

    derhalve bij besluiten van 18 maart 2008 respectievelijk 24 juni 2008 een mandaatregeling is vastgesteld, gebaseerd op de nieuwe organisatiestructuur en de uitgangspunten uit het Eindrapport Organisatie Ontwikkelingstraject Gemeente Someren;

  • -

    er vanuit de praktijkervaring in de afgelopen maanden aanleiding is tot aanpassing van de bevoegheidsverdeling zoals die vanuit de Mandaatregeling geldt voor besluiten in het kader van rechtspositionele aangelegenheden, in het bijzonder de benoeming van ambtenaren;

  • -

    er bovendien aanleiding is om tot aanpassing van de Mandaatregeling over te gaan op het punt van het uitgezonderd ondermandaat in relatie tot werkzaamheden bij het team Publiekszaken;

gelet op:

besluiten:

voor het verlenen van bevoegdheden aan de ambtelijke organisatie in de vorm van mandaat, volmacht en machtiging, de hierna volgende, gewijzigde mandaatregeling met bijbehorende bijlagen vast te stellen:

Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    de organisatie:

  • de ambtelijke organisatie van de gemeente Someren, met uitzondering van de functie van griffier;

  • b.

    afdeling:

  • de organisatorische eenheid binnen de organisatie zoals die op grond van het Organisatiebesluit is vastgesteld;

  • c.

    team:

  • een groep medewerkers uit een afdeling die functioneel met elkaar samenhangende producten leveren en als zodanig geen afzonderlijke organisatorische eenheid zijn;

  • d.

    integraal manager:

  • de leidinggevende die, met inachtneming van de vastgestelde kaders, de zorg en de verantwoordelijkheid heeft voor consequenties op het gebied van personeel, informatie, organisatie, financiën, automatisering en huisvesting (PIOFAH-taken) van een afdeling;

  • e.

    bestuursorgaan:

  • het college (van burgemeester en wethouders) respectievelijk de burgemeester van de gemeente Someren;

  • f.

    besluit:

  • een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling;

  • g.

    mandaat:

  • de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen;

  • h.

    ondermandaat:

  • het verlenen van het mandaat door de gemandateerde aan een ander;

  • i.

    mandaatgever:

  • degene die het mandaat verleent;

  • j.

    gemandateerde:

  • degene die het mandaat ontvangt;

  • k.

    volmacht:

  • de bevoegdheid die een bestuursorgaan verleent om in zijn naam privaatrechtelijke handelingen te verrichten. In relatie tot mandaat tot het namens het college besluiten tot aangaan van overeenkomsten houdt volmacht mede in de opdracht van de burgemeester tot het ondertekenen van een overeenkomst;

  • l.

    machtiging:

  • de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan handelingen te verrichten die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn;

  • m.

    behandelend ambtenaar:

  • degene die op grond van het geldende functieboek en de hierbij behorende functiebeschrijving in de uitoefening van zijn functie ambtelijk (mede) belast is met de betreffende werkzaamheden;

  • n.

    plaatsvervanger:

  • degene die op basis van zijn/haar functie is aangewezen dan wel terstond en/of ad-hoc wordt aangewezen de gemandateerde bij diens afwezigheid te vervangen.

Paragraaf 2 Mandaat, volmacht en machtiging

Artikel 2 Mandaat

  • 1.

    Mandaatverlening vindt plaats op basis van het uitgangspunt ‘mandaat tenzij’.

  • 2.

    De directeur (gemeentesecretaris), de adjunct-directeur en de afdelingshoofden hebben binnen de bepalingen van deze regeling en door het bestuursorgaan eventueel te geven richtlijnen, mandaat ten aanzien van het nemen van besluiten en afdoen van stukken betreffende alle aangelegenheden die behoren tot hun taken, conform het Organisatiebesluit, en zijn uit dien hoofde bevoegd verplichtingen met (financiële) consequenties aan te gaan en uitgaven goed te keuren conform het bepaalde in de geldende budgetregeling, tenzij bij of krachtens wet of een nadrukkelijk besluit van een bestuursorgaan anders is bepaald of de aard van die bevoegdheid zich in een specifiek geval daartegen verzet.

  • 3.

    Mandaatverlening zoals bedoeld in het tweede lid geldt niet voor de in artikel 5 van dit besluit vermelde uitzonderingen.

Artikel 3 Volmacht en machtiging

Daar waar in dit besluit en de hierop berustende bepalingen gesproken wordt over mandaat wordt hiermee tevens bedoeld de verlening van volmacht en/of machtiging.

Artikel 4 Inhoud bevoegdheid

  • 1.

    Los van het bepaalde elders in deze regeling geldt als uitgangspunt dat bij de uitoefening van bevoegdheden in mandaat in acht wordt genomen hetgeen hieromtrent wordt gesteld in wetten, besluiten, verordeningen, circulaires, beleidsregels, regelingen, aanwijzingen en richtlijnen van wetgevers of bestuursorganen van rijk, provincie, regio, samenwerkingsverband en/of de gemeente Someren.

  • 2.

    De bij of krachtens deze regeling verleende mandaten gelden alleen voor het nemen van besluiten in positieve zin tenzij anders is bepaald. Naast het nemen van besluiten wordt, tenzij nadrukkelijk anders bepaald, onder het mandaat mede verstaan:

    • a.

      het nemen van alle voorbereidende besluiten c.q. ontwerpbesluiten;

    • b.

      het vaststellen van formulieren voor het indienen van aanvragen e.d.;

    • c.

      het uitreiken van een gespecificeerd bewijs van ontvangst e.d.;

    • d.

      verdagen en/of uitstellen;

    • e.

      verzoeken om aanvullende informatie en het in voorkomende gevallen met toepassing van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling laten van een aanvraag;

    • f.

      het voeren van correspondentie die direct te maken heeft met de opgedragen taken;

    • g.

      het stellen van nadere voorwaarden;

    • h.

      het toekennen van bedragen in termijnen;

    • i.

      het toekennen van voorschotten;

    • j.

      het afleggen van verantwoording aan het rijk of andere bestuurslaag;

    • k.

      het bekend maken van besluiten/beschikkingen, daar waar de verplichting daartoe in de wetgeving is opgenomen;

    • l.

      het toezenden van besluiten, daar waar de verplichting daartoe in de wetgeving is opgenomen;

    • m.

      alle andere besluiten die genomen moeten worden en alle andere handelingen die moeten worden verricht binnen het kader van de uitvoering van de verleende bevoegdheid;

    • n.

      het ondertekenen van besluiten die zijn genomen krachtens mandaat.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het vorige lid mogen via mandaat tevens besluiten met een negatief rechtsgevolg genomen worden indien hiertoe ten aanzien van een bepaalde bevoegdheid nadrukkelijk besloten is door het bevoegde bestuursorgaan. Voorwaarde is dat dit gelet op de efficiency van de bedrijfsvoering noodzakelijk is en er gelet op de aard van de werkzaamheden geen bezwaren bestaan.

  • 4.

    Daarnaast mag in mandaat een besluit met een negatief rechtsgevolg genomen worden als het wettelijk kader dan wel het beleidskader waarbinnen de bevoegdheid uitgeoefend wordt, geen ruimte voor keuzes laat en met het besluit binnen die kaders gebleven wordt.

  • 5.

    Indien het college c.q. de burgemeester een bevoegdheid zelf uitoefent zijn algemene handelingen en correspondentie in het kader van de voorbereiding of uitvoering van te nemen en genomen besluiten opgedragen aan de behandelend ambtenaar. Hieronder wordt verstaan:

    • a.

      het schriftelijk verstrekken en toezenden van gegevens en informatie;

    • b.

      het opvragen van inlichtingen, bescheiden en kosteloze adviezen aan derden;

    • c.

      kennisgeving ter inzage legging besluit/aanvraag;

    • d.

      het uitreiken van een algemeen bewijs van ontvangst;

    • e.

      het toezenden/doorzenden van besluiten aan instanties, daar waar de verplichting daartoe in de wetgeving is opgenomen;

    • f.

      het bekend maken van besluiten in de vorm van een publicatie;

    • g.

      verzoeken om aanvullende informatie;

    • h.

      geven van algemene informatie, geen besluiten zijnde.

  • 6.

    Waar bij of krachtens deze mandaatregeling volmacht is verleend tot het verrichten van een privaatrechtelijke rechtshandeling wordt hiermee ook de bevoegdheid verleend tot bewaking van de uitvoering van die rechtshandeling, waartoe ook worden gerekend ingebrekestelling, ontbinding, vorderen van nakoming, opzegging van een overeenkomst en alle andere besluiten die hiermee verband (kunnen) houden.

Artikel 5 Uitgezonderde besluiten

In afwijking van het bepaalde in de artikelen 2, 3 en 4 blijven, onverminderd het bepaalde in artikel 10:3, lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht, de navolgende besluiten voorbehouden aan het bestuursorgaan:

  • a.

    het vaststellen, wijzigen of intrekken van algemeen verbindende voorschriften, alsmede het stellen van nadere regels ter uitvoering van algemeen verbindende voorschriften;

  • b.

    het vaststellen, wijzigen of intrekken van kaders, beleidsregels en besluiten van algemene strekking;

  • c.

    wijziging van de organisatiestructuur;

  • d.

    beslissingen op bezwaarschriften;

  • e.

    besluiten tot voeren rechtsgedingen zoals bedoeld in artikel 160, lid 1 onder f, Gemeentewet met dien verstande dat onder deze uitzondering niet valt het voeren van verweer of vergelijkbare activiteiten in reeds lopende, al dan niet buiten invloed van de gemeente opgestarte, rechtsgedingen;

  • f.

    besluiten met betrekking tot vaststellen formatiewijzigingen en functieprofielen, inclusief functieniveaus;

  • g.

    besluiten tot gedwongen ontslag, schorsing of disciplinaire straf;

  • h.

    besluiten tot op eigen verzoek verlenen van ontslag aan de directeur, adjunct-directeur, afdelingshoofd of concerncontroller alsmede de besluiten tot benoeming in de hiervoor genoemde functies;

  • i.

    alle besluiten op grond van het CAR/UWO of de geldende lokale regelingen die hieraan gekoppeld zijn, voorzover deze genomen worden ten aanzien van de directeur en/of de adjunct-directeur;

  • j.

    besluiten ten aanzien waarvan is bepaald dat deze met versterkte meerderheid moeten worden genomen;

  • k.

    besluiten op grond van de artikelen 151b, 154a, 172, 173, 174, lid 2, 174a, 175, 176 en 176a van de Gemeentewet (zgn. openbare orde bevoegdheden en noodbevoegdheden burgemeester);

  • l.

    besluiten op grond van de Zondagswet en de Wet openbare manifestaties, voorzover hierbij sprake is van een inperking van grondrechten;

  • m.

    besluiten tot inbewaringstelling op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen;

  • n.

    besluiten naar aanleiding van klachten met betrekking tot gedragingen zoals bedoeld in de Klachtenregeling van de gemeente Someren;

  • o.

    (voorgenomen) besluiten waarbij afgeweken zal worden van (beleids)kaders welke ten aanzien van het specifieke taakveld/onderwerp door het bevoegde bestuursorgaan zijn vastgesteld, ook als het (voorgenomen) besluit een positief rechtsgevolg heeft.

  • p.

    de voor een taakveld uitgesloten bevoegdheden, als zodanig opgenomen in een bij dit besluit behorende bijlage;

Paragraaf 3 Ondermandaat

Artikel 6 Ondermandaat

  • 1.

    Gemandateerden kunnen het aan hen verleende mandaat ondermandateren aan de behandelend ambtenaar, uitgezonderd het bepaalde in artikel 7 en met in achtneming van het hierna in lid 2 bepaalde.

  • 2.

    Voor het verlenen van ondermandaat door een afdelingshoofd is het bepaalde in artikel 2, lid 1, van deze regeling van overeenkomstige toepassing. Er geldt een algemeen ondermandaat aan de behandelend ambtenaar tenzij het afdelingshoofd besluit tot een uitzondering hierop.

  • 3.

    De door een afdelingshoofd te nemen besluiten als bedoeld in lid 2 behoeven de goedkeuring van de directeur respectievelijk de adjunct-directeur.

  • 4.

    Hetgeen verder in deze regeling is bepaald ten aanzien van mandaat, is onverkort van toepassing op ondermandaat, tenzij nadrukkelijk anders is/wordt bepaald door het bestuursorgaan.

Artikel 7 Uitzonderingen op ondermandaatmogelijkheid

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 6 is voor de navolgende taken van de directeur geen verder (onder)mandaat mogelijk:

    • -

      bevoegdheden op grond van de CAR/UWO in relatie tot de rechtspositie van de vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer;

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 6 is voor de navolgende taken van de (adjunct-)directeur geen verder (onder)mandaat mogelijk:

    • -

      besluiten tot het op eigen verzoek verlenen van ontslag aan een medewerker alsmede de besluiten tot benoeming in een functie van medewerker;

    • -

      alle besluiten op grond van het CAR/UWO of de geldende lokale regelingen die hieraan gekoppeld zijn, voorzover deze genomen worden ten aanzien van een onder zijn/haar aansturing vallend afdelingshoofd of de concerncontroller;

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 6 is geen verder (onder)mandaat mogelijk ten aanzien van besluiten met negatief rechtsgevolg als bedoeld in artikel 4, lid 3 en 4, tenzij het bestuursorgaan bij het besluit zoals bedoeld in artikel 4, lid 3, expliciet aangeeft dat ondermandaat verleend mag worden. In dit laatste geval is het bepaalde in artikel 6 onverkort van toepassing.

Paragraaf 4 Mandaat aan niet-ondergeschikten

Artikel 8 Mandaat aan niet-ondergeschikten

  • 1.

    Bestuursorganen kunnen mandaat verlenen aan niet-ondergeschikten.

  • 2.

    Een dergelijk mandaat houdt, in afwijking van het bepaalde in artikel 3, niet op voorhand een volmacht en/of machtiging in. In voorkomende gevallen dient hiertoe expliciet besloten te worden.

  • 3.

    De voor de betreffende mandaten geldende voorwaarden en/of beperkingen worden per mandaat bepaald.

  • 4.

    De mandaten aan niet-ondergeschikten worden vermeld op een als bijlage bij deze mandaatregeling gevoegd overzicht.

  • 5.

    Naast de in het derde lid bedoelde voorwaarden en/of beperkingen, wordt het bepaalde in artikel 10:4 van de Algemene wet bestuursrecht in acht genomen.

Paragraaf 5 Overige bepalingen

Artikel 9 Ondertekeningsmandaat leningen

  • 1.

    In afwijking van hetgeen voortvloeit uit het elders in deze regeling bepaalde wordt, nadat door de raad en college besloten is geld te lenen, de ondertekeningsbevoegdheid van die leningsovereenkomsten altijd opgedragen aan het hoofd Bedrijfsbureau.

  • 2.

    Voor de vervanging van het hoofd Bedrijfsbureau in de in artikel 1 bedoelde gevallen, wordt aangesloten bij de vervanging zoals die in het kader van het Treasurystatuut geldt.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid laat overigens onverlet hetgeen ten aanzien van bevoegdheden verder is bepaald bij of krachtens het Treasurystatuut.

Artikel 10 Besluiten met verderstrekkende financiële consequenties

  • 1.

    Voor de uitoefening in mandaat van bevoegdheden die financiële consequenties hebben, geldt dat hiervoor een toereikend bedrag moet zijn opgenomen in de begroting.

  • 2.

    Voor zover voorgenomen besluiten met financiële consequenties niet passen binnen de daartoe door het bestuursorgaan vastgestelde budgetten met daaraan gekoppelde prestaties en/of resultaten, is instemming van dat bestuursorgaan vereist.

Artikel 11 Uitoefening mandaat bij afwezigheid

  • 1.

    In geval van afwezigheid of ontstentenis van de gemandateerde, worden de aan deze persoon krachtens deze regeling opgedragen bevoegdheden, vervuld door diens plaatsvervanger dan wel een van diens plaatsvervangers.

  • 2.

    Bij afwezigheid van de plaatsvervanger/plaatsvervangers valt de bevoegdheid terug naar het eerst hoger gelegen niveau. Bij ondermandaat is dit degene die het ondermandaat verleend heeft. Bij mandaat is dit het oorspronkelijk bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 12 Verantwoording en terugkoppeling

  • 1.

    De directeur, de adjunct-directeur respectievelijk de afdelingshoofden, leggen in algemene zin verantwoording af in Managementrapportages en desgewenst specifiek in een nadere rapportage, over de uitvoering van de aan hen opgelegde taak en het gebruik van verleende bevoegdheden.

  • 2.

    Het bepaalde in het vorige lid laat onverlet de afspraken welke met betrekking tot tussentijdse informatieverstrekking gemaakt worden tussen een collegelid en afdelingshoofd ten aanzien van de uitvoering in mandaat van een bepaald taak-/beleidsveld.

  • 3.

    Voor de registratie en periodieke terugkoppeling van in mandaat genomen besluiten worden nadere afspraken gemaakt.

  • 4.

    Toezicht op de uitvoering van dit besluit vindt plaats via interne controle.

Artikel 13 Ondertekening

  • 1.

    Bij de uitoefening van (onder)mandaat worden stukken van het college respectievelijk de burgemeester als volgt ondertekend:

    • Burgemeester

      en wethouders van Someren,

    • namens

      dezen,

    • functie

      aanduiding van de (onder)gemandateerde,

    • handtekening

      functionaris,

    • naam

      functionaris,

    • De

      burgemeester van Someren,

    • namens

      deze,

    • functie

      aanduiding van de (onder)gemandateerde,

    • handtekening

      functionaris

    • naam

      functionaris,

  • 2.

    De ondertekening van besluiten die door een bestuursorgaan zijn genomen ondanks een hiervoor geldend mandaat, geschiedt door het bestuursorgaan zelf op de hiervoor gebruikelijke wijze.

Paragraaf 6 Slotbepalingen

Artikel 14 Slot- en overgangsbepalingen

  • 1.

    Daar waar het bestuursorgaan ten aanzien van een concreet onderwerp via een afzonderlijk besluit iets bepaald heeft ten aanzien van de uitoefening van bevoegdheden, gaat dit voor op het bepaalde in deze mandaatregeling voorzover wordt afgeweken en door het bestuursorgaan niet tot intrekking van het eerdere besluit besloten is. Voorzover in een dergelijk afzonderlijk besluit hetzelfde geregeld wordt als in deze mandaatregeling, komt het bepaalde in het afzonderlijke besluit te vervallen.

  • 2.

    Met het afwijken van deze regeling zoals in het vorige lid bedoeld wordt terughoudend omgegaan. Bovendien wordt daarbij het uitgangspunt van verantwoordelijkheid en bevoegdheid laag als uitgangspunt genomen.

  • 3.

    In afwijking van deze regeling geldt voor de uitoefening van brandweertaken en hierbij behorende bevoegdheden hetgeen is vastgesteld in en/of naar aanleiding van het besluit van 29 mei 2007 ‘Positie en taakverdeling brandweer in de nieuwe gemeentelijke organisatie.’ De bevoegdheden waarin voornoemd besluit niet voorziet, worden in mandaat uitgeoefend door de directeur, tenzij nadrukkelijk anders is bepaald.

  • 4.

    Dit besluit laat onverlet de bevoegdheden welke gelden voor bijzondere functies binnen de organisatie waarvoor de specifieke bevoegdheden bij afzonderlijk besluit zijn vastgelegd.

Artikel 15 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze regeling kan worden aangehaald als: Mandaatregeling gemeente Someren 2008.

  • 2.

    Deze gewijzigde regeling treedt in werking op 15 december 2008.

  • 3.

    Op hetzelfde moment komt de Mandaatregeling gemeente Someren 2008 zoals vastgesteld bij besluit van 24 juni 2008, te vervallen, met dien verstande dat:

    • -

      alle besluiten welke op basis hiervan genomen zijn ter nadere uitwerking en/of afbakening van bevoegdheden, onverkort van kracht blijven.

    • -

      de hierin in artikel 15, lid 4, opgenomen overgangsbepaling onverkort van kracht blijft voor de daarin bedoelde situaties.

Ondertekening

Burgemeester en wethouders van de gemeente Someren.
De secretaris, de burgemeester,
A.P.M. de Kok, A.P.M. Veltman

Toelichting bij Mandaatregeling gemeente Someren 2008.

Algemeen

Naar aanleiding van de nieuwe organisatiestructuur is de bevoegdheidsverdeling tegen het licht gehouden. In een aantal samenhangende besluiten is die bevoegdheidsverdeling vastgelegd en vervolgens gebundeld tot één bevoegdheidsdocument. Die besluiten betreffen het Organisatiebesluit, de vaststelling van de budgetregeling, de afzonderlijke delegatiebesluiten en de vaststelling van de mandaatregeling.

Met deze mandaatregeling wordt vastgelegd op welke wijze bestuurlijke bevoegdheden via mandatering bij de ambtelijke organisatie worden neergelegd. Mandaat is formeel-juridisch de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen. Onder besluit wordt dan verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Dagelijks worden er binnen een gemeente diverse besluiten genomen. Herkenbare voorbeelden van besluiten zijn vergunningen, ontheffingen, (subsidie)beschikkingen, uitkeringen en verkeersmaatregelen.

De bestuursorganen waarop de mandaatregeling betrekking heeft, zijn het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester. Door mandaat te verlenen oefent het bestuursorgaan zelf de bevoegdheid niet meer uit. Het ambtelijk apparaat oefent de bevoegdheid namens het bestuursorgaan uit. Namens wil zeggen dat het bestuursorgaan wel bevoegd blijft. Dit in tegenstelling tot delegatie waarbij een bevoegdheid overgedragen wordt en derhalve niet meer door het oorspronkelijk bevoegd orgaan uitgeoefend kan worden, tenzij het delegatiebesluit ingetrokken wordt.

Bij mandaat gaat het met name om beslissingen die extern gericht zijn en rechtsgevolg creëren. Het creëren van rechtsgevolg is te verstaan als het veranderen van rechten en/of plichten van burgers/bedrijven (uitzonderingen op dit algemene uitgangspunt zijn op zich wel mogelijk, maar voeren voor de betekenis van deze algemene toelichting te ver).

In de mandaatregeling is er voor gekozen om met besluiten samenhangende extern gerichte stukken ook onder dit mandaat te vatten. Dan gaat het om correspondentie, niet zijnde een besluit, die daarmee wel samenhangt en voorafgaande dan wel na afloop van een besluit uitgaat (voorbeelden hiervan zijn: een ontvangstbevestiging, verzoek om meer informatie, aanbiedingsbrief, voortgangsbericht etc). Deze keuze is gemaakt om de dagelijkse werkpraktijk niet te veel te belasten met de –soms ingewikkelde- vraag of een bepaald document nu wel of niet een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en wel of niet een rechtsgevolg creëert.

Het gaat bij mandaat dus niét om werkafspraken, budgetverlening of andere sturingsinstrumenten. Dat soort zaken zijn vervat in andere, intern werkende instrumenten zoals de budgetregeling, het Organisatiebesluit, het Controlestatuut en het Treasurystatuut.

Het gaat bij mandaat ook niet om de (wettelijke) taken, verplichtingen en verantwoordelijkheden op zichzelf voorzover hieraan geen besluitvorming of handeling gekoppeld zit. Zo blijft de burgemeester de taak behouden om toe te zien op een tijdige voorbereiding, vaststelling en uitvoering van het gemeentelijk beleid en de daaruit voortvloeiende besluiten (art. 170, lid 1 onder a Gemeentewet).

Uitgangspunt van mandaat is, zoals al opgemerkt, dat degene die mandateert altijd bevoegd blijft de gemandateerde bevoegdheid zelf uit te oefenen, dan wel bij de uitoefening van die bevoegdheid aanwijzingen te geven. De uitgeoefende gemandateerde bevoegdheid blijft daarbij altijd onder verantwoordelijkheid vallen van het bestuursorgaan. In feite gaat het dus om een juridische constructie waarbij bestuursorganen aan ambtenaren de bevoegdheid opdragen om bepaalde beslissingen voor en namens hen te nemen.

Het ligt overigens voor de duidelijkheid van besluitvormingsprocedures voor de hand dat indien het bestuursorgaan een gemandateerde bevoegdheid bij nader inzien toch aan zich wil houden, dat daartoe dan ook expliciet door dat bestuursorgaan besloten wordt.

Vanuit de integrale managementfilosofie en hetgeen beschreven is in het Eindrapport Organisatie Ontwikkeling Gemeente Someren, wordt in het onderstaande mandaat wel een rechtstreekse verbinding gelegd met financiën/budgetten, organisatiebesluit en planning & control. Zo wordt duidelijk dat toebedeelde bevoegdheden binnen die kaders van kracht zijn. Een gemandateerde is dus formeel nooit verder bevoegd, dan wat hem bijvoorbeeld via budget/begroting werd toegekend. Geld dat je niet hebt, kun je ook niet uitgeven.

Nieuw in deze mandaat regeling is dat afgeweken wordt van het voorheen steeds gehanteerde uitgangspunt dat alleen gemandateerd is hetgeen in het hiertoe vastgestelde mandaatregister per afzonderlijke taak is vermeld. In deze nieuwe regeling is het uitgangspunt dat alles gemandateerd wordt tenzij anders is bepaald/besloten (artikel 2). In de regeling zelf zijn een aantal uitzonderingen opgenomen op dit algemene hoofdmandaat (artikelen 4 en 5).

Het ‘mandaat tenzij’ is gekoppeld aan de directeur, de adjunct-directeur respectievelijk de afdelingshoofden. Op grond van het Organisatiebesluit en de generieke functiebeschrijvingen kan afgeleid worden wat de taken van de hiervoor genoemde functionarissen zijn en welke taakvelden dit beslaat. Daarbinnen hebben de betreffende personen ‘mandaat tenzij.’ Bij de artikelsgewijze toelichting wordt hier nader op ingegaan.

De nieuwe systematiek heeft enkele belangrijke voordelen ten opzichte van de voorheen gehanteerde systematiek:

  • een compact (hoofd)mandaat doordat naast de hoofdregel alleen expliciet in beeld gebracht worden de bevoegdheden welke niet in mandaat bij een ambtenaar neergelegd worden. Het compacte (hoofd)mandaat is hiermee overzichtelijk en duidelijk;

  • het document mandaatregeling is tijd-/ en ontwikkelingsbestendig(er); dat wil zeggen zodanig vormgegeven dat nieuwe ontwikkelingen niet persé direct leiden tot aanpassing van het hoofdmandaat;

  • uitschrijven en bijhouden van specifieke/gedetailleerde bevoegdheden (per soort besluit) is veelal slechts korte tijd correct én blijvend bewerkelijk. Daarmee loop je bij een dergelijke mandaatregeling al gauw het risico niet actueel te zijn en derhalve een bevoegdheidsgebrek te hebben. Daar heb je niet meer mee te maken;

  • de nieuwe systematiek draagt het uitgangspunt van verantwoordelijkheid zo laag mogelijk neerleggen beter uit en bovendien past het goed bij het integraal management concept.

De beperking in het algemene mandaat “tenzij de aard van die bevoegdheid zich in een specifiek geval daartegen verzet” legt de verantwoordelijkheid bij de gemandateerde om op een juist moment bij het bestuursorgaan aan de bel te trekken. Uiteraard niet te vroeg, want dan verwordt het mandaat tot een lege dop, maar ook niet te laat zodat het bestuur de kans krijgt om zelf nog in positie te komen. Bij de afweging om van de bevoegdheid gebruik te maken en/of zelfs ondermandaat te geven, is ook de aard van de bevoegdheid van belang. Een voorbeeld is het beslissen op bezwaren, bepaalde handhavingsbesluiten, disciplinaire strafbesluiten of besluiten waarbij sprake is van inbreuk op grondrechten.

Tot slot nog een aantal algemene punten:

  • uitgangspunt is dat het mandaat beperkt blijft tot besluiten met een positief rechtsgevolg. De regeling laat op onderdelen echter ruimte voor het in mandaat nemen van besluiten met een negatief rechtsgevolg (artikel 4, lid 3 en 4);

  • bestuursdwang en ook andere handhavingsinstrumenten mogen wettelijk gemandateerd worden. Voor de bevoegdheidstoedeling via mandaat op dit punt wordt hier echter aangesloten bij hetgeen eerder is bepaald bij de vaststelling van het Stappenplan Handhaving (besluit 4 april 2006). Dat wil zeggen dat afdelingshoofden bevoegd zijn tot het doen van vooraankondigingen van bestuursrechtelijke handhaving, inclusief de toepassing van flankerend beleid. Daarmee is niet gezegd dat verdergaande mandaatverlening op het gebied van handhaving op termijn niet mogelijk zou zijn. De mandaatregeling moet op dit punt gezien worden als een groeimodel, maar op dit moment wordt niet verder gegaan dan hetgeen bij vaststelling van het stappenplan ten aanzien van de bevoegdheden is besloten;

  • het voeren van een rechtsgeding binnen het taakgebied van een afdeling behoort, vanuit het oogpunt van integraal management, in principe niet wezenlijk anders te worden behandeld dan zaken die wel rimpelloos verlopen (het voeren van een rechtsgeding wil zeggen alle (rechts-)handelingen die daarbij horen, en al dan niet op eigen initiatief). Desalniettemin is er in dit stadium voor gekozen om de bevoegdheid tot het voeren van een rechtsgeding niet, althans niet geheel te mandateren. Uitzondering geldt voor die situaties waarin de gemeente reeds verwikkeld is in een rechtsgeding, op initiatief van de gemeente dan wel op initiatief van buitenaf gestart, en in dat kader van de gemeente op enig moment een formele reactie/inbreng verwacht wordt. Een voorbeeld is het indienen van een verweerschrift bij de rechtbank. De huidige werkwijze, waarbij in dit soort situaties veelal volstaan wordt met een overleg tussen de afdeling en de verantwoordelijke portefeuillehouder, wordt in feite hiermee voortgezet;

  • vooralsnog wordt ervoor gekozen om de beslissing op bezwaarschriften bij het bestuursorgaan te laten liggen. Op dit punt is een groeimodel zeer denkbaar. Overigens zal hierbij dan wel de wettelijke beperking in acht genomen moeten worden. Artikel 10:3, eerste lid, Awb verzet zich er namelijk tegen dat een beslissing in bezwaar op een lager (of gelijk) niveau wordt genomen dan het in mandaat genomen primaire besluit, omdat de aard van de bevoegdheid tot het beslissen in bezwaar vergt dat een voldoende onbevangen en vrije heroverweging plaatsvindt. Dit betekent dat indien een afdelingshoofd zelf het primaire besluit neemt, het op z’n minst de directeur is die de beslissing op bezwaar kan nemen. Indien een afdelingshoofd bepaalde besluiten doormandateert aan een behandelend ambtenaar, kan het afdelingshoofd beslissen op het bezwaarschrift. Vooralsnog is dus echter niet voor mandatering op dit punt gekozen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In dit artikel worden de belangrijkste in de regeling gehanteerde begrippen omschreven.

Daar waar het gaat om begrippen welke ook in de Algemene wet bestuursrecht worden gehanteerd, is voor de begripsomschrijvingen hierbij aangesloten. Begrippen welke ook in het Organisatiebesluit gehanteerd worden, zijn hier op dezelfde wijze omschreven.

Artikel 2

Dit artikel vormt de basis van deze mandaatregeling en de gekozen systematiek. Bestuursorganen geven in dit artikel de leidinggevende functionarissen (uitgezonderd de functioneel leidinggevenden) mandaat, ieder voor dat deel van het werkterrein dat hem/haar aangaat.

In het Eindrapport Organisatie Ontwikkelingstraject Gemeente Someren is een tweetal uitgangspunten opgenomen welke in dit kader van belang zijn:

  • -

    integraal management;

  • -

    verantwoordelijkheden zo laag mogelijk.

Bij de uitwerking in deze regeling wordt recht gedaan aan het hoogste ambtelijk gezag en de eindverantwoordelijkheid van de directeur in zijn rol van gemeentesecretaris. Maar tevens wordt ook recht gedaan aan de taakverdeling binnen de directie en de verantwoordelijkheid welke de directeur respectievelijk de adjunct-directeur hebben in relatie tot de onder ieders respectievelijke aansturing vallende afdelingshoofden en de verantwoordelijkheid van de afdelingshoofden in relatie tot hun afdeling. Hetgeen hiertoe in het Eindrapport als uitgangspunten is gekozen, is vertaald in het Organisatiebesluit, welk besluit op z’n beurt weer ten grondslag ligt aan de bevoegdheidstoedeling in de mandaatregeling.

Mandaat wordt gegeven voor alle besluiten voorkomende in het gehele (beleids-)terrein waarvoor de desbetreffende gemandateerde op grond van het Organisatiebesluit verantwoordelijk is.

Bij de in dit artikel gekozen systematiek geldt dat algemeen mandaat wordt verleend “tenzij bij wet of bij besluit van een bestuursorgaan anders is bepaald of de aard van die bevoegdheid zich in een specifiek geval daartegen verzet”.

tenzij bij wet of bij besluit van een bestuursorgaan anders is bepaald

In een enkel geval bepaalt de wet dat het bestuursorgaan zelf moet beslissen (en dus niet kan mandateren). Een voorbeeld hiervan is artikel 177 Gemeentewet (noodbevelen, bevoegdheid burgemeester). Maar de hoofdregel is dat vrijwel alle bevoegdheden gemandateerd kunnen worden. Daarnaast kan het zijn dat een bestuursorgaan in het kader van een meer omvattend besluit tevens een beslissing neemt over de bevoegdheidsverdeling waarbij al dan niet afgeweken wordt van de hoofdgedachte van deze mandaatregeling of waarbij die hoofdgedachte reeds concreet uitgewerkt wordt ter voorkoming van onduidelijkheden.

Een voorbeeld is de aanwijzing van de Wkpb-beheerder waarbij een aantal bevoegdheden nadrukkelijk rechtstreeks bij de betreffende ambtenaar neergelegd zijn..

of de aard van die bevoegdheid zich in een specifiek geval daartegen verzet

Vaker komt het voor dat de aard van een bevoegdheid zich in een specifiek geval verzet tegen (uitoefening van dat) mandaat. Te denken valt dan aan zware en/of ingrijpende bevoegdheden. Een voorbeeld van een zware/ingrijpende bevoegdheid is bijvoorbeeld een disciplinaire straf (bijv. strafontslag), een bestuursdwangtoepassing tegen een belangwekkende activiteit of uitoefening van een bevoegdheid waardoor grondrechten worden beperkt.

Maar ook moet worden gedacht aan situaties waarin sprake is van een besluit met een erkend hoog politiek/bestuurlijk risicoprofiel of potentiële belangenverstrengeling bij de gemandateerde (voorbeeld: als de gemandateerde in een persoonlijke relatie staat tot de besluitvrager of waarbij gemandateerde zelf een persoonlijk belang heeft).

Een ander voorbeeld zijn besluiten in de representatieve sfeer, waarbij veelal gedacht moet worden aan de burgemeester als bestuursorgaan. Ook dit kan worden aangemerkt als “naar de aard” uitgezonderde zaken op het algemeen mandaat. Als immers het voor een besluit belangrijk is dat dit gebeurt door de burgemeester zèlf, kan zich in dat specifieke geval de aard van de bevoegdheid verzetten tegen uitoefening door een ambtenaar.

Degene die mandaat krijgt zal dus altijd moeten afwegen bij de uitoefening van een bevoegdheid. Telkens zal een gemandateerde zich moet afvragen of het voorgenomen besluit in zijn reguliere taakuitoefening valt of niet. Als die vraag ontkennend beantwoord wordt en deze gemandateerde daarmee in feite zegt dat hij in dat geval zijn verantwoordelijkheid niet wil/kan waarmaken, moet het voorgenomen besluit naar een hoger niveau getild worden. In de voorliggende mandaatregeling betekent dit dat bij het hoofdmandaat de beslissing aan het bestuursorgaan zelf gelaten wordt en bij ondermandaat de beslissing genomen wordt door degene die het ondermandaat verleend heeft (directeur, adjunct-directeur of afdelingshoofd).

Wel zal een gemandateerde natuurlijk door het eerst hogere gezag moeten worden aangesproken als hij ten onrechte een zaak opschaalt; immers, in dat geval helpt hij niet, maar wordt het bestuursorgaan – weer - belast met de bevoegdheid.

Artikel 3

In dit artikel wordt met mandaat gelijkgesteld de verlening van volmacht (dit is het privaatrechtelijke equivalent van mandaat voor privaatrechtelijke rechtshandelingen) en machtiging tot het verrichten van feitelijke handelingen. Dit betekent dat via dit mandaatbesluit (en ondermandaat) gemandateerden ook bevoegd zijn, op hun desbetreffende (beleids-)terrein, andere dan (publiekrechtelijke) besluiten te nemen, namelijk privaatrechtelijke en feitelijke handelingen (dat wil zeggen handelingen die noch bestuursrechtelijk noch privaatrechtelijk zijn).

Ter toelichting wordt het volgende voorbeeld gegeven:

het college is (publiekrechtelijk) bevoegd (op grond van artikel 160, lid 1 onder e, van de Gemeentewet) om te besluiten een voertuig te kopen voor de buitendienst. Deze bevoegdheid is op grond van het bepaalde in de mandaatregeling gemandateerd naar het hoofd van de afdeling Realisatie, Beheer en Onderhoud (RBO). Het voor akkoord ondertekenen van de offerte/aankoopovereenkomst is een (privaatrechtelijke) rechtshandeling die op grond van artikel 171 van de Gemeentewet een bevoegdheid van de burgemeester is. Via de met mandaat gelijkgestelde volmacht (‘vertegenwoordiging’) komt ook deze bevoegdheid bij het hoofd van de afdeling RBO. Het in ontvangst nemen van de sleutels van het gekochte voertuig (dat is een feitelijke handeling) kan via dit mandaatbesluit (waaronder dus ook machtiging begrepen wordt), ook door het hoofd van de afdeling RBO geschieden.

Alle fases van een dergelijke transactie (publiekrechtelijk, privaatrechtelijk, alsmede feitelijk) zijn aldus voor de beide bestuursorganen door dit mandaat ‘gedekt’.

Uiteraard geldt dit voorbeeld analoog niet voor die gevallen waarvoor de bevoegdheid uitdrukkelijk aan het college voorbehouden is op grond van het bepaalde bij of krachtens deze mandaatregeling.

Artikel 4

Artikel 2 van de regeling geeft de hoofdregel voor het in mandaat uitoefenen van bevoegdheid binnen de ambtelijke organisatie. Artikel 4 kleedt het kader voor deze bevoegdheidsuitoefening nader in door te bepalen hoe ver de bevoegdheid reikt.

Op de eerste plaats kan bij de uitoefening van de bevoegdheid nooit buiten het kader van wetten, besluiten, verordeningen enzovoorts getreden worden. Voor een deel betreft dit kaders die binnen de gemeente Someren zelf gesteld zijn, maar voor een belangrijk deel zijn dit ook kaders welke landelijk en/of regionaal gelden en waar de bestuursorganen van de gemeente ook geen directe invloed (meer) op hebben.

Zoals in de algemene toelichting reeds is opgemerkt, reikt het mandaat verder dan alleen het nemen van de besluiten op zich zelf. Ook voorbereidende en uitvoerende besluiten, handelingen en dergelijke vallen onder het mandaat, zulks conform de opsomming zoals in het tweede lid vermeld. In vergelijking met de oude mandaatregeling geeft dit meer duidelijkheid voor de uitvoerende praktijk waarin toch regelmatig de vraag gesteld werd en beantwoord moest worden of iets nou een besluit was en zo ja, of dit besluit in mandaat genomen mocht worden.

In principe geldt het mandaat alleen voor besluiten met een positief rechtsgevolg. Besluiten met een negatief rechtsgevolg blijven hiermee voorbehouden aan het bevoegde bestuursorgaan. Dit geldt overigens alleen voor het uiteindelijke primaire besluit en niet voor de in het tweede lid genoemde voorbereidende besluiten, zoals bijvoorbeeld het buiten behandeling laten van een aanvraag vanwege het feit dat de aanvraag onvolledig is en niet daarmee niet voldoet aan de wettelijk geldende eisen.

Op de hoofdregel dat negatieve besluiten uitgezonderd zijn, wordt in lid 3 en lid 4 een tweetal uitzonderingen geformuleerd. Hiermee wordt in de eerste plaats voorkomen dat in de nieuwe mandaatregeling een strenger regime geldt dan voorheen. Daar waar het voor de efficiency van de bedrijfsvoering noodzakelijk is dat ook besluiten met een negatief rechtsgevolg in mandaat afgedaan kunnen worden, blijft dit mogelijk. Voorwaarde is wel dat hiertoe expliciet besloten wordt door het bestuursorgaan. Een voorbeeld is de dagelijkse handelingen en daaraan gekoppelde besluitvorming aan de balie van het taakveld Publiekszaken, zoals het afdoen van verzoeken om inlichtingen, afschriften en verklaringen uit de basisadministratie.

Een ander voorbeeld is hetgeen bij besluit van 4 april 2006 door het college aan bevoegdheden is vastgelegd bij de vaststelling van het stappenplan handhaving. Een besluit om tot handhaving over te gaan heeft op zich altijd een negatief rechtsgevolg in zich voor degene ten aanzien van wie handhavend opgetreden wordt. Dit zou volgens het uitgangspunt van de mandaatregeling betekenen dat een dergelijk besluit enkel door het bestuursorgaan genomen mag worden. Binnen het kader van het stappenplan is echter een knip gemaakt tussen enerzijds het uiteindelijke handhavingsbesluit en anderzijds de daaraan voorafgaande besluiten/correspondentie en procedurele stukken. Zoals reeds bij de algemene toelichting is opgemerkt, zijn afdelingshoofden via mandaat bevoegdh om te besluiten tot vooraankondigingen van bestuursrechtelijke handhaving. In combinatie met het bepaalde in artikel 2, lid 1, en de overgangsbepaling in artikel 14, lid 1, is een besluit genomen door het bestuursorgaan waarmee dit nadrukkelijk wordt vastgelegd.

Verder dient de bevoegdheidstoedeling op dit punt ook als een groeimodel gezien te worden.

In de tweede plaats (lid 4) kan van het uitgangspunt afgeweken worden als bij het nemen van het besluit geen ruimte voor afweging of andere keuze is binnen het geldende wettelijk kader dan wel het beleidskader, althans niet zonder dit kader te gaan aanpassen. Dit laatste is op voorhand al van mandaat uitgezonderd. Als voorbeeld kan genoemd worden de jaarlijkse van meerdere instellingen te ontvangen aanvragen om vergunning voor een kledinginzameling te houden. Voor inzameling van kleding (textiel) is een beleidskader vastgesteld waarbinnen een aantal instellingen/bedrijven vergunning heeft verkregen voor de inzameling. Daarmee dient voldaan te kunnen worden aan de op het gebied van de inzameling van textiel te halen lokale doelstelling. Er wordt geen aanleiding gezien om nog meer vergunningen te verlenen, zo is ook in het verleden meerdere malen uitgesproken. Er staat dan ook niets in de weg aan het in mandaat laten afwijzen van aanvragen welke niet binnen dit beleidskader passen.

Ook wanneer het bestuursorgaan besluit bepaalde bevoegdheden aan zichzelf te houden, is het vanuit de efficiency van de bedrijfsvoering wenselijker om de voorbereiding alsmede de afdoening van die besluitvorming bij de ambtelijke organisatie te leggen. In het vijfde lid wordt bepaald wat hieronder verstaan moet worden. De wijze van ondertekening in het geval een bestuursorgaan toch zelf beslisit, is geregeld in artikel 13, lid 2.

In artikel 3 is reeds bepaald dat met mandaat tevens bedoeld wordt volmacht en machtiging. In aansluiting hierop wordt in het zese lid nader bepaald wat in het kader van volmacht onder de reikwijdte van het mandaat valt. In een organisatie waarin een goede bewaking van verplichtingen plaatsvindt, zijn de hier genoemde handelingen een logisch gevolg van de verantwoordelijkheid van de gemandateerde. Aan de uitvoering hiervan zitten derhalve in de praktijk meestal geen afwegingsmomenten dan wel zijn die afwegingen niet van dien aard dat het bestuursorgaan hierin betrokken dient te worden. Uiteraard geldt ook hier het uitgangspunt dat steeds afgewogen moet worden in hoeverre de aard van de bevoegdheid zich in het concrete geval verzet tegen gebruikmaking van het mandaat.

Artikel 5

De gekozen systematiek vereist dat op voorhand goed nagedacht wordt over welke bevoegdheden aan het bestuursorgaan gehouden (dienen te) worden.

In dit artikel worden uitzonderingen op het algemene mandaat geëxpliciteerd. In de genoemde situaties is geen mandaat verleend en oefent het bestuursorgaan dus zelf de genoemde bevoegdheden uit. Voor een deel sluiten de genoemde bevoegdheden aan bij de inhoud van artikel 10:3, tweede lid, Awb. Voor een ander deel betreft het invulling van de uitzonderingen “..tenzij bij wet anders is bepaald of de aard van die bevoegdheid zich in een specifiek geval daartegen verzet…”. Voor het overige betreft het bevoegdheden waarvan hier expliciet besloten wordt dit niet te mandateren.

De onder k. genoemde bevoegdheden zijn bevoegdheden inzake openbare orde. Op grond van artikel 177, lid 1, Gemeentewet, kan de burgemeester een in de gemeente dienstdoende ambtenaar van politie machtigen in zijn naam besluiten te nemen of andere handelingen te verrichten. Het tweede lid van hetzelfde artikel sluit een aantal van de bevoegdheden van de burgemeester echter uit van een dergelijke machtiging. Het betreft hier dezelfde uitsluitingen als in artikel 5 onder k van de mandaatregeling opgenomen uitzondering voor mandaatverlening.

Er is verder voor gekozen de mandaatmogelijkheid in relatie tot rechtsgedingen uit te zonderen. In het belang van de dagelijkse werkpraktijk is echter wel een nuancering aangebracht.

Voor een verdere toelichting op dit punt, wordt verwezen naar de algemene toelichting.

De opsomming in artikel 5 is geen statisch gegeven en kan, lopende de ontwikkelingen van de organisatie, bijgesteld worden. Uiteraard geldt hierbij als ondergrens hetgeen wettelijk van mandaat is uitgezonderd.

Artikel 6

Het in artikel 2 verleende mandaat kan door de verkrijger worden ondergemandateerd indien dat voor de uitoefening van die bevoegdheden doeltreffend en doelmatig is. Ondermandaat zal net als het basismandaat voor de buitenwereld kenbaar moeten zijn. Dit vereist dat schriftelijk vastgelegd is aan wie waarvoor ondermandaat verleend is. Met andere woorden: ook het ondermandaat moet voldoende duidelijk en bepaald zijn.

Hier wordt gekozen voor dezelfde systematiek als bij het basismandaat, namelijk ondermandaat tenzij, voorzover het gaat om mandaten van een afdelingshoofd. Concreet betekent dit dat de via mandaat aan een afdelingshoofd verleende bevoegdheden op voorhand via ondermandaat bij de behandelend ambtenaar komen te liggen, tenzij het afdelingshoofd expliciet besloten heeft van ondermandatering af te zien dan wel het ondermandaat niet bij de behandelend ambtenaar maar de senior te leggen.

In de mandaatregeling is een aantal voorwaarden/beperkingen opgenomen. Een voorwaarde is dat een besluit welk een afdelingshoofd neemt ten aanzien van ondermandaat de goedkeuring vereist van de directeur, respectievelijk de adjunct-directeur. Gelet op het uitgangspunt van ondermandaat tenzij betekent dit concreet dat een afdelingshoofd aan de

(adjunct-)directeur voorlegt zijn voornemen om bepaalde bevoegdheden uit te zonderen van ondermandaat en impliciet de rest dus in ondermandaat bij een behandelend ambtenaar te laten liggen.

Voor de directie geldt voor ondermandaat het uitgangspunt van mandaat tenzij niet. De bij de directie via mandaat te leggen bevoegdheden zijn van dien aard dat het niet wenselijk is deze op voorhand via ondermandaat op een lager niveau te leggen. De directie moet expliciet besluiten tot het verlenen van ondermandaat. Een dergelijk besluit moet uiteraard schriftelijk vastgelegd worden.

Artikel 7

Naast de algemene voorwaarde voor ondermandaat uit artikel 6 is in artikel 7 op voorhand een aantal bevoegdheden uitgezonderd van de mogelijkheid tot verlenen van ondermandaat.

Hierbij is de afweging of de aard van de bevoegdheid zich tegen het in ondermandaat nemen van een besluit verzet, niet aan de gemandateerde overgelaten maar op voorhand via dit besluit van het bestuursorgaan bepaald.

Dit geldt met name voor een aantal bevoegdheden in relatie tot de rechtspositie van (een deel van) het personeel. Die bevoegdheden liggen in mandaat bij de directeur dan wel de adjunct-directeur. Ten aanzien van deze bevoegdheden is het bestuursorgaan dus van mening dat deze zich niet lenen voor verdere ondermandatering tot op het niveau van afdelingshoofd of behandelend ambtenaar. Ditzelfde geldt voor besluiten met een negatief rechtsgevolg. Voorzover via een van de uitzonderingen (zie artikel 4, lid 3 en 4) sprake is van mandatering van besluiten met een negatief rechtsgevolg, geldt vervolgens op grond van artikel 7, lid 3 als uitgangspunt dat er geen sprake kan zijn van verdere doormantering. Echter hierop is vervolgens weer een uitzondering mogelijk. Het bestuursorgaan kan bij een besluit om voor een bepaalde bevoegdheid het nemen van negatieve besluiten in mandaat toe te staan tevens besluiten dat de bevoegdheid hiertoe ondergemandateerd mag worden. Als het bestuursorgaan dit echter niet expliciet besluit, geldt de hoofdregel dat besluiten met een negatief rechtsgevolg niet doorgemandateerd mogen worden. Dan kan een dergelijk besluit nooit lager genomen worden dan op het niveau van afdelingshoofd.

Als er wel sprake is van een uitzondering zoals bedoeld in het derde lid van artikel 7, betekent dit dat het bepaalde in artikel 6 ten aanzien van ondermandaat onverkot van toepassing is. In geval van mandaat aan het afdelingshoofd betekent dit dus ook dat het ondermandaat automatisch bij de behandelend ambtenaar komt te liggen. Als het afdelingshoofd dit niet wenselijk vindt, heeft hij/zij de mogelijkheid dit ondermandaat uit te zonderen. Echter, de aanleiding om in geval van negatieve besluiten tot op het niveau van een behandelend ambtenaar door te kunnen mandateren is vaak gelegen in de gewenste efficiency in relatie tot het veelvuldig herhalend karakter en daarmee het beperktere risico van de handeling/besluitvorming. Het ligt in zo’n geval dan ook niet zo voor de hand dat een afdelingshoofd het ondermandaat weer gaat uitsluiten als het bestuursorgaan te kennen heeft gegeven geen bezwaar te hebben tegen ondermandaat.

Artikel 8

Mandaat aan niet-ondergeschikten is een bijzondere categorie van mandaat en mag in deze mandaatregeling niet ontbreken. In het verleden is op een aantal taakvelden mandaat aan niet-ondergeschikten verleend. Een voorbeeld is de aanwijziging van verkeersbrigadiers. Deze bevoegdheid is in mandaat neergelegd bij de afdelingschef van de politie Deurne-Asten-Someren.

Voor mandaat aan niet-ondergeschikten geldt dus niet de hoofdregel van mandaat tenzij, maar wordt per geval beslist over het wel of niet verlenen van mandaat. Daarnaast is een dergelijk mandaat in eerste instantie ook beperkt tot de te nemen publiekrechtelijke beslissing. Handelingen waarvoor volmacht of machtiging vereist zijn, vallen hier niet onder.

De mandaten aan niet-ondergeschikten worden net als voorheen in een register vermeld (lid 3).

Artikel 9

Uitgangspunt van de Gemeentewet is dat het college zelf ondertekent (dat wil zeggen: burgemeester en secretaris) als zij zelf een besluit genomen heeft (artikel 59a Gemeentewet).

Dit uitgangspunt is niet van toepassing indien het college besloten heeft gebruik te maken van de mogelijkheid van ondertekeningsmandaat op grond van artikel 59a, tweede lid, Gemeentewet. In artikel 9 wordt bepaald dat de ondertekening van een leningsovereenkomst, dat wil zeggen wanneer de gemeente geld leent, altijd geschiedt door het hoofd Bedrijfsbureau. Voor de vervanging van het hoofd Bedrijfsbureau op dit punt wordt aangesloten bij de vervanging zoals die in het kader van het Treasurystatuut geldt (lid 2).

Artikel 10

Dit artikel maakt – nogmaals - duidelijk dat indien er geen financiële dekking is, degene die in beginsel bevoegd gemaakt werd door dit mandaatbesluit, van dat mandaat geen gebruik kan maken, dan nadat het bestuursorgaan daarmee expliciet ingestemd heeft.

Artikel 10 is hiermee in feite een expliciete onderstreping van de in het mandaat gemaakte koppeling met de budgetregeling.

Artikel 11

Het bepaalde in de Awb laat geen twijfel bestaan over het wettelijk uitgangspunt dat bij afwezigheid van een gemandateerde diens plaatsvervanger in de gemandateerde bevoegdheden treedt. Onduidelijk kan echter zijn wie als plaatsvervanger gezien dient te worden, zeker daar waar het een behandeld ambtenaar betreft. Het bepaalde in artikel 11 in combinatie met de begripsomschrijving van plaatsvervanger in artikel 1 onder n. laat er geen twijfel over bestaan dat met plaatsvervanger bedoeld is degene die hiertoe op grond van zijn/haar functie is aangewezen. Basis hiervoor is het Organisatiebesluit in combinatie met het geldende functieboek en de bijbehorende generieke functieprofielen.

Voor de directie en de afdelingshoofden wordt hiervoor aangesloten bij de afspraken zoals die als uitwerking van het Organisatiebesluit gemaakt zijn of worden over vervanging. Voor behandelend ambtenaar wordt aangesloten bij hetgeen uit het functieboek voortvloeit wat betreft de vervanging/taakuitoefening. Zo kan het zijn dat er op grond van het functieboek meerdere medewerkers belast zijn met dezelfde taak (ongeacht de verdeling welke men daar vervolgens in de praktijk voor afspreekt). Beide medewerkers worden dan gezien als behandelend ambtenaar en mogen elkaar ook vervangen in de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid.

Indien er geen vervanger aanwezig is, valt de bevoegdheid terug naar het eerst hoger gelegen niveau (lid 2). Dit betekent concreet dat wanneer er voor een gemandateerde (hoofdmandaat) geen vervanger aanwezig is, de bevoegdheid op dat moment uitgeoefend wordt door het oorspronkelijke bevoegde orgaan, dus college of burgemeester. Bij ondermandaat treedt het afdelingshoofd of, in voorkomende gevallen het directielid, in de bevoegdheid.

Artikel 12

Met de inhoud van dit artikel wordt recht gedaan aan het completaire deel van de mandaatsfiguur. Namelijk dat uitoefening van het geschonken vertrouwen zichtbaar wordt gemaakt aan het bestuursorgaan. Een gemandateerde legt daarom verantwoording af aan het bestuursorgaan over de uitvoering van de aan hem/haar opgelegde taken en het gebruik van verleende bevoegdheden. Dit gebeurt in algemene zin bij gelegenheid van de Managementrapportages en desgewenst specifiek in een nadere rapportage.

Vorenstaande laat onverlet dat het bestuursorgaan nadere aanwijzingen kan geven hoe, hoe vaak en in welke vorm geïnformeerd te willen worden over het gebruik van verleende bevoegdheden en optredende bijzonderheden daarbij (vergelijk artikel 10:6 Awb: algemene instructies). In de praktijk vindt dit z’n vertaling door afspraken tussen een portefeuillehouder en een afdelingshoofd.

Bovenstaande staat los van de registratie en periodieke terugkoppeling van in mandaat genomen besluiten. Net als voor besluiten van een bestuursorgaan geldt dat het feit dat een besluit genomen is op een of andere manier vastgelegd moet worden. Vanwege flexibiliteit en mogelijke differentiatie laat de regeling dit over aan het maken van nadere afspraken ter uitvoering hiervan. De ontwikkelingen op het gebied van de automatisering zullen hierbij op termijn zeker een belangrijke rol gaan spelen en het proces van registratie en terugkoppeling vereenvoudigen.

Belangrijk is dat ergens binnen de organisatie toegezien wordt op een correcte toepassing van deze mandaatregeling. Dit onderwerp hoort een plaats te krijgen binnen het instrument van controle.

Artikel 13

Dit artikel (lid 1) schrijft aan de gemandateerden de verplichte wijze van ondertekening van in mandaat genomen besluiten voor. Niet alleen is uniformiteit in wijze van ondertekeningen wenselijk, maar ook moet uit de wijze van ondertekenen blijken dat het besluit in mandaat is genomen (zie artikel 10:10 Awb) en door wie.

In het geval een plaatsvervanger een besluit (moet) ondertekent(en), is de (redactie van de) ondertekeningclausule op zich hetzelfde als in de tekst van artikel 13 en hierboven vermeld, met dien verstande dat met de pen aan de functiebenaming wordt toegevoegd: ”plv.” én dat deze plaatsvervanger natuurlijk met eigen handtekening ondertekent.

Indien een bestuursorgaan zelf besluit in een bepaalde zaak en dus géén gebruik gemaakt wordt van een op zich hiervoor verleend mandaat, wordt conform het bepaalde in het tweede lid het besluit en een eventuele uitgaande brief behorende bij dat besluit ondertekend door het bestuursorgaan zelf (lid 2).

Artikel 14

Dit artikel regelt de slot- en overgangsbepalingen rondom de vaststelling van deze mandaatregeling. Concreet gaat het dan om de juridische verhouding van deze regeling met andere besluiten (lid 1), hoe om te gaan met de bevoegdheid om van deze regeling af te wijken (lid 2), de positie van de brandweerorganisatie in dit verhaal (lid 3) en de positie van bijzondere functies binnen de organisatie, zoals opsporingsambtenaar en toezichthouders (lid 4).

Artikel 15

Dit artikel spreekt voor zich. Met de toevoeging van een jaartal aan de citeertitel wordt voorkomen dat verwarring ontstaat met eerdere versies van de mandaatregeling.

Het derde lid bepaalt dat alle eerder genomen besluiten waarbij hetzelfde geregeld werd als in deze mandaatregeling, met de vaststelling van deze regeling komen te vervallen als niet anders besloten is/wordt.

In het vierde lid is een overgangsrecht opgenomen in relatie tot de datum van inwerkingtreding van de Mandaatregeling.