Verordening subsidiebeleid WIW en vrijlating van inkomsten Abw, IOAW en IOAZ 2002

Geldend van 01-01-2002 t/m heden

Intitulé

Verordening subsidiebeleid WIW en vrijlating van inkomsten Abw, IOAW en IOAZ 2002

De raad van de gemeente Someren: 28 februari 2008

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Someren van 19 februari 2002

Gelet op artikel 3 tweede lid van de Wet inschakeling werkzoekende (WIW), artikel 43 tweede lid onder n van de Algemene bijstandswet (Abw), artikel 3 tweede lid onder e van het Inkomensbesluit IOAW en artikel 4 eerste lid onder a van het Inkomensbesluit IOAZ;

Gezien het advies van de participatiecommissie Inkomen, Werk en Zorg en de commissie Welzijn en Sociale Zaken;

BESLUIT:

vast te stellen de navolgende VERORDENING SUBSIDIEBELEID WIW EN VRIJLATING VAN INKOMSTEN Abw, IOAW en IOAZ 2002

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    uitkering:

  • een periodieke uitkering voor levensonderhoud op grond van de Abw, de IOAW of de IOAZ;

  • b.

    uitkeringsgerechtigde:

  • degene die een uitkering ontvangt. In het geval sprake is van een gezamenlijke huishouding zoals genoemd in artikel 3 van de Abw, wordt onder uitkeringsgerechtigde tevens de partner verstaan waarmee de gezamenlijke huishouding wordt gevormd;

  • c.

    dienstbetrekking:

  • een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek dan wel een aanstelling als ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Ambtenarenwet; alsmede een dienstbetrekking in de zin van de WIW;

  • d.

    norm:

  • hoogte van de Abw-uitkering als aangegeven in de artikelen 29 tot en met 38 van de Abw dan wel de hoogte van de IOAW- en IOAZ-uitkering als aangegeven in de artikelen 5 en 8 tot en met 10 van de IOAW en IOAZ.

  • e.

    uitstroom:

  • de situatie waarin de uitkeringsgerechtigde door werkaanvaarding in dienstbetrekking of als zelfstandige geheel voorziet in de bestaanskosten;

  • f.

    activiteitensubsidie:

  • financiële stimulans voor een uitkeringsgerechtigde die onbeloonde maatschappelijke activiteiten verricht die uit een oogpunt van sociale activering nodig en zinvol zijn;

  • g.

    sociale activering:

  • het in georganiseerd verband verrichten van onbetaalde maatschappelijk nuttige activiteiten gericht op het voorkomen of verkleinen van sociaal isolement.

Hoofdstuk 2 Voorwaarden voor het recht op subsidie

Artikel 2 Subsidie bij uitstroom naar een gesubsidieerde dienstbetrekking (WIW-, WSW- of ID-baan)

  • 1.

    Door burgemeester en wethouders wordt een subsidie toegekend aan de uitkeringsgerechtigde die:

    • -

      aansluitend aan het ontvangen van een uitkering gedurende ten minste één jaar, een gesubsidieerde dienstbetrekking in het kader van de WIW, WSW of ID-regeling aanvaardt met een inkomen boven de voor hem geldende uitkering,

    • -

      ten minste 26 weken in een dienstbetrekking werkzaam blijft.

  • 2.

    De eenmalige subsidie is netto gelijk aan het netto-bedrag van de voor hem geldende algemene bijstandsnorm over de kalendermaand voorafgaande aan die waarin de gesubsidieerde dienstbetrekking wordt aanvaard.

Artikel 3 Activiteitensubsidie

  • 1.

    Aan de uitkeringsgerechtigde – ingedeeld in fase 4b, 4c of 0 - op wie artikel 43, tweede lid, sub p, onderdeel 2 van de Abw; artikel 7 lid 2 sub h van het Inkomensbesluit IOAW respectievelijk artikel 4 lid 1 van het Inkomensbesluit IOAZ van toepassing is en die in georganiseerd verband onbetaalde maatschappelijk nuttige activiteiten verricht, welke door burgemeester en wethouders voor de belanghebbende uit een oogpunt van sociale activering noodzakelijk worden geacht, wordt door burgemeester en wethouders een activiteitensubsidie toegekend.

  • 2.

    De activiteitensubsidie bedraagt € 45,--per maand.

  • 3.

    Uitbetaling van de activiteitensubsidie vindt maandelijks achteraf plaats.

Artikel 4 Samenloop

In het geval een uitkeringsgerechtigde tegelijkertijd binnen het tijdvak van een jaar recht heeft op een subsidie zoals genoemd in artikel 2 en 3 van deze verordening dan kan de subsidie in haar geheel niet meer bedragen dan het maximum zoals genoemd in artikel 43, tweede lid, sub j Abw; artikel 7 lid 1 sub s Inkomensbesluit IOAW respectievelijk artikel 4 lid 1 sub b Inkomensbesluit IOAZ.

Hoofdstuk 3 Voorwaarden voor het recht op inkomstenvrijlating

Artikel 5 Inkomstenvrijlating

  • 1.

    De uitkeringsgerechtigde die behoort tot de volgende categorieën van personen:

    • a.

      alleenstaande ouders met een volledige zorgtaak voor één of meer kinderen in de leeftijd van 5 tot 12 jaar;

    • b.

      degenen die een zorgtaak uitvoeren voor bloed- en/of aanverwanten die zonder deze hulp aangewezen zouden zijn op professionele hulp en die voor het uitvoeren van deze taak slechts beschikbaar kunnen zijn voor het verrichten van arbeid in deeltijd;

    • c.

      degenen die door burgemeester en wethouders om redenen van medische of sociale aard geheel of gedeeltelijk zijn ontheven van de (arbeids)verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk VIII van de Abw of artikel 35 IOAW/IOAZ; én die arbeid in deeltijd hebben of aanvaarden, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, vindt vrijlating van inkomsten plaats overeenkomstig artikel 43, tweede lid, sub n Abw; artikel 3, tweede lid, sub e van het Inkomensbesluit IOAW dan wel artikel 4, eerste lid, sub a van het Inkomensbesluit IOAZ.

  • 2.

    Onder arbeid genoemd in lid 1 van dit artikel wordt verstaan het aanvaarden van arbeid in dienstbetrekking.

Hoofdstuk 4 Aanvraag, verplichtingen en referteperiode

Artikel 6 Aanvraag

  • 1.

    De toepassing van subsidie voor uitstroom van een uitkeringsgerechtigde naar een gesubsidieerde dienstbetrekking, alsmede de activiteitensubsidie, vindt ambtshalve plaats nadat door burgemeester en wethouders is vastgesteld dat aan de voorwaarden van subsidieverstrekking is voldaan.

  • 2.

    De toepassing van de inkomstenvrijlating zoals genoemd in artikel 5 vindt ambtshalve plaats nadat door burgemeester en wethouders is vastgesteld dat aan de voorwaarden van vrijlating is voldaan.

Artikel 7 Verplichtingen

De belanghebbende wordt schriftelijk geïnformeerd over de toekenning van een subsidie of de vrijlating van inkomsten. Hierbij wordt tevens medegedeeld dat de belanghebbende verplicht is burgemeester en wethouders onmiddellijk mededeling te doen van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de toegekende subsidie, dan wel inkomstenvrijlating, onder overlegging van bewijsstukken.

Artikel 8 Hardheidsclausule

Indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de bepalingen in deze verordening.

Artikel 9 Onvoorziene omstandigheden

In zaken, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.

Artikel 10 Terugvordering

De subsidie die is verstrekt op grond van onjuiste of onvolledig verstrekte inlichtingen wordt teruggevorderd.

Artikel 11 Verslaglegging

Burgemeester en wethouders brengen jaarlijks verslag uit aan de raad over de toepas¬sing van de verordening.

Artikel 12 Overgangsbepalingen

  • 1.

    Deze verordening vervangt de “Verordening subsidiebeleid WIW en vrijlating van inkomsten Abw, IOAW en IOAZ 2001”.

  • 2.

    Voor uitkeringsgerechtigden aan wie voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening op grond van de oude verordening een uitstroomsubsidie is toegekend, blijven de bepalingen van de oude verordening gedurende 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening van toepassing.

Artikel 13 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als: “Verordening subsidiebeleid WIW en vrijlating van inkomsten Abw, IOAW en IOAZ 2002”.

  • 2.

    Deze verordening treedt met ingang van 1 januari 2002 in werking.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van de raad van de gemeente Someren,
De secretaris, de voorzitter,
J.J. de Vos A.P.M. Veltman

Toelichting

Verordening subsidiebeleid WIW en vrijlating van inkomsten Abw, IOAW en IOAZ 2002

Inleiding

Subsidie als instrument gericht op uitstroom en sociale activering

De wijze waarop de gemeente haar subsidiebeleid – het verstrekken van individuele subsidies bij werkaanvaarding en sociale activering - toepast moet in een verordening worden vastgelegd. Het doel van het verstrekken van een individuele subsidie bij werkaanvaarding of sociale activering is respectievelijk het bevorderen van de zelfstandige bestaansvoorziening (uitstroom uit de bijstand) en het voorkomen of opheffen van sociaal isolement.

Inkomstenvrijlating

Ook de wijze waarop de gemeente haar beleid op het terrein van inkomstenvrijlating toepast, moet in een verordening worden vastgelegd. Inkomensvrijlating wordt ingegeven vanuit de gedachte dat inkomensverbetering noodzakelijk is voor bepaalde groepen uitkeringsgerechtigden waarvoor vooralsnog geen perspectief op voltijdwerk bestaat. Inkomstenvrijlating dient dan ter voorkoming van armoede en sociale uitsluiting. Deeltijdwerk kan worden bestempeld als gedeeltelijke uitstroom uit de bijstand (Abw, IOAW of IOAZ).

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Op de subsidieverstrekking zijn de artikelen over besluiten, beschikkingen, beslistermijnen, subsidies en bezwaar en beroep van de Awb automatisch van toepassing.

Artikel 1 Begripsomschrijving

In dit artikel wordt een aantal in de verordening gehanteerde begrippen verklaard.

Artikel 2 Subsidie bij uitstroom naar een gesubsidieerde dienstbetrekking

Met ingang van 1 januari 2002 is de werkaanvaardingssubsidie vanuit een uitkeringssituatie of een gesubsidieerde dienstverband van rechtswege beëindigd.

De overheid heeft per 1 januari 2002 de “toetredingskorting”in het leven geroepen.

Als men een uitkering (zoals Abw, WAO, WAZ en Wajong) heeft of gesubsidieerd werk (op grond van WIW, WSW of ID) verricht en men niet-gesubsidieerd werk gaat verrichten, heeft men vanaf 2002 recht op een toetrederskorting van € 2.269,-- verdeeld over drie jaren ( € 1.361,-- in het eerste jaar en € 454,-- in het tweede en derde jaar). Men moet dan drie jaar achtereen voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • -

    men werkt minimaal een half jaar aaneengesloten tegen het wettelijk minimumloon (of een hoger loon);

  • -

    voordat men ging werken had men minimaal 12 van de laatste 18 maanden een bijstandsuitkering, een uitkering in verband met arbeidsongeschiktheid of gesubsidieerd werk;

  • -

    de uitkering is gestopt vanaf het moment dat men is gaan werken. Bij WAO, WAZ en Wajong geldt de eis dat de uitkering moet zijn gestopt, niet.

De toetredingskorting kan men ontvangen via de voorlopige teruggaaf. Dit kan vanaf april 2002.

Er is geen toetrederskorting of landelijke regeling voor het verlenen van subsidie voor het aanvaarden van een gesubsidieerde dienstbetrekking.

Deze verordening voorziet wel in een subsidie voor het aanvaarden van betaald werk in een gesubsidieerde dienstbetrekking. Een financiële stimulans in de vorm van een eenmalige uitstroomsubsidie is gerechtvaardigd bij personen die ten minste één jaar een bijstandsuitkering ontvangen. De afstand tot de arbeidsmarkt van personen die tot deze doelgroep behoren is dermate groot dat een extra inspanning vereist is om tot aanvaarding van arbeid in een gesubsidieerde dienstbetrekking te komen.

Hoogte uitstroomsubsidie

Een bedrag ter hoogte van de toepasselijke normuitkering over een maand wordt een voldoende financiële stimulans geacht. Bij hantering van de normsystematiek wordt recht gedaan aan een redelijk geacht verschil in hoogte van een uitstroompremie voor een (eenouder)gezin en een alleenstaande. Voor (eenouder)gezinnen is het vooruitzicht van een premie eerder een stimulans dan voor alleenstaanden, omdat het verschil tussen uitkering en loon bij (eenouder)gezinnen geringer is dan bij alleenstaanden.

Voorwaarde betaling premie

Voorwaarde bij het verstrekken van een uitstroomsubsidie is dat de werkaanvaarding een duurzaam karakter dient te hebben. Voor de periode dat een belanghebbende minimaal werkzaam moet blijven, is aansluiting gezocht bij de wekeneis om voor een WW-uitkering in aanmerking te komen (26 weken).

Artikel 3 Activeringssubsidie

Deze verordening voorziet in verstrekking van een periodieke subsidie aan uitkeringsgerechtigden die onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten (gaan) verrichten (vrijwilligerswerk) die uit een oogpunt van sociale activering noodzakelijk worden geacht.

Doelgroep

Het gaat hierbij om personen waarvan we niet de illusie mogen hebben dat ze terugkeren of terechtkomen op de (reguliere of gesubsidieerde) arbeidsmarkt. Zij zijn ingedeeld in fase 4b / 4c en 0. Het perspectief op deelname aan betaalde arbeid ontbreekt. Aangezien ze langdurig op een bijstandsuitkering zijn aangewezen verkeren ze wellicht in een maatschappelijk isolement of lopen ze kans daarin te geraken. Dit dient te worden doorbroken of voorkomen door inzet van het instrument sociale activering.

Hoogte subsidie en uitbetaling

Gelet op de aspecten uitvoerbaarheid en controle is gekozen voor het verstrekken van een maandelijkse, voor iedereen gelijke, subsidie. De hoogte van de subsidie is afgestemd op de fiscaal onbelaste vrijstellingsgrens voor onkostenvergoeding van vrijwilligers.

Artikel 4 Samenloop

Op grond van deze verordening is het mogelijk dat een uitkeringsgerechtigde binnen een tijdvak van een jaar (12 maanden) in aanmerking komt voor een werkaanvaardingspremie bij uitstroom uit de bijstand naar een gesubsidieerde dienstbetrekking én een activeringssubsidie. Deze samenloopsituatie wordt niet wenselijk geacht. Daarom is in dit artikel geregeld dat bij samenloop het maximumbedrag op grond van artikel 43, tweede lid, sub j Abw – thans € 1.882,-- niet wordt overschreden.

Met de toetredingskorting bij uitstroom naar reguliere arbeid wordt geen rekening gehouden.

Artikel 5 Inkomstenvrijlating

Centraal c.q. landelijk vrijlatingbeleid

De wettelijke vrijlatingsregeling (artikel 43, tweede lid, onder m, Abw) houdt in dat uitkeringsgerechtigden, die voor vrijlating van inkomsten in aanmerking komen, een deel van hun (neven-) inkomsten uit arbeid mogen houden. Inkomsten tot € 86,-- per maand worden volledig vrijgelaten. Van het meerdere blijft de helft vrij tot een maximum van € 158,-- per maand.

De (centrale c.q. landelijke) vrijlatingsregeling geldt niet voor iedereen.

De wetgever heeft twee groepen uitkeringsgerechtigden zonder arbeidsplicht aangewezen op wie de centrale vrijlatingsregeling van toepassing is. Het betreft werklozen van 57,5 jaar of ouder en alleenstaande ouders met de zorg voor kinderen onder 5 jaar. De leidende gedachte achter de vrijlatingsregeling is dat degene die vanuit de regelgeving geen arbeidsverplichting heeft, maar uit eigen initiatief een deeltijdbaan aanvaardt, hieraan een inkomensvooruitgang mag ontlenen.

Gemeentelijk vrijlatingsbeleid

Zoals hiervoor is vermeld, heeft de wetgever bepaald dat de centrale vrijlatingsregeling voor de twee hiervoor genoemde groepen van uitkeringsgerechtigden zonder meer van toepassing is. Daarnaast opent de wet de mogelijkheid voor gemeenten om de centrale vrijlatingsregeling eveneens van toepassing te verklaren op groepen van uitkeringsgerechtigden die naar het oordeel van burgemeester en wethouders om redenen van medische of sociale aard zijn aangewezen op het verrichten van arbeid in deeltijd. Indien van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, dient dit in een verordening te worden vastgelegd.

Wij zijn van oordeel dat deze mogelijkheid uit een oogpunt van maatschappelijke en economische participatie van uitkeringsgerechtigden, alsmede ter voorkoming van armoede, optimaal moet worden benut.

Invulling gemeentelijk vrijlatingsbeleid

Op basis van de bijstandspraktijk zijn wij van oordeel dat uitkeringsgerechtigden die tot de hierna te noemen categorieën van personen behoren (voorshands) zijn aangewezen op het verrichten van arbeid in deeltijd:

  • a.

    alleenstaande ouders met de zorg voor kinderen van 5 tot 12 jaar;

  • b.

    uitkeringsgerechtigden die een zorgtaak uitvoeren voor bloed-en/of aanverwanten, die zonder deze hulp aangewezen zouden zijn op professionele hulp en die door het uitvoeren van deze taak slechts beschikbaar kunnen zijn voor het verrichten van arbeid in deeltijd;

  • c.

    uitkeringsgerechtigden die om andere redenen van medische of sociale aard geheel of gedeeltelijk ontheven zijn van de arbeidsplicht

Ad a: alleenstaande ouders met kinderen van 5 tot 12 jaar

Voor vrouwen met kinderen in de leeftijd van 5 tot 12 jaar geldt de volledige arbeidsplicht. In de praktijk blijkt echter dat het voor alleenstaande ouders met de zorg voor kinderen in de leeftijd van 5 tot 12 jaar bijzonder moeilijk of niet mogelijk is direct de stap te zetten naar een voltijdbaan. Voor hen kan deeltijdwerk een noodzakelijke (op)stap zijn naar voltijdwerk. Veelal moeten persoonlijke en andere factoren, die een volledige arbeidsinschakeling belemmeren, worden opgeheven of verminderd. Dit vergt een extra inspanning van de betreffende uitkeringsgerechtigde. Daarom is het redelijk, gerechtvaardigd en verantwoord om het aanvaarden, behouden en uitbouwen van deeltijdwerk door inkomstenvrijlating te stimuleren.

Alleenstaande ouders met kinderen boven de 5 jaar moeten eerst ontheven worden van de arbeidsplicht om recht te kunnen hebben op vrijlating van inkomsten als zij gaan werken.

Ad b: uitkeringsgerechtigden met onbetaalde zorgtaak voor partners, ouders en schoonouders

Hierbij geldt als voorwaarde dat betreffende partner, ouder(s) of schoonouder(s) zonder hulp van de uitkeringsgerechtigde aangewezen is c.q. zijn op thuishulp of geïndiceerd voor een zorgcentrum voor ouderen of een verpleegtehuis.

Ad c: uitkeringsgerechtigden die om andere redenen van medische of sociale aard geheel of gedeeltelijk zijn ontheven van arbeidsverplichtingen

De Abw (art. 107), de IOAW en de IOAZ geven burgemeester en wethouders de mogelijkheid om uitkeringsgerechtigden geheel of gedeeltelijk ontheffing van de arbeidsplicht te verlenen om medische of sociale redenen. Het gaat hierbij om persoonlijke factoren, zoals ziekte of tijdelijke arbeidsongeschiktheid, gezinsomstandigheden, en noodzakelijke sociale hulpverlening.

Individuele beoordeling van het recht op vrijlating van inkomsten

Volgens de wet hebben een uitkeringsgerechtigde van 57,5 jaar en ouder en een uitkeringsgerechtigde alleenstaande ouder met kinderen onder de 5 jaar zonder meer recht op vrijlating van inkomsten. De reden hiervoor is dat zij volgens de wet geen arbeidsplicht hebben.

Voor de categorieën van personen waarop het gemeentelijk vrijlatingsbeleid van toepassing is, dient het recht op vrijlating van inkomsten individueel te worden vastgesteld. Het recht op inkomstenvrijlating is immers afhankelijk van de individuele situatie. Op basis van de individuele situatie dient te worden beoordeeld waarom van een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden gevergd zich volledig beschikbaar te stellen voor betaalde arbeid. Door de behandelend consulent Sociale zaken dient hiervoor maatwerk te worden verricht. De GGD zal hierbij veelal een ondersteunende rol vervullen (sociaal-medische advisering).

Aangezien de individuele situatie van een cliënt niet statisch is, dient periodiek een herbeoordeling van de arbeidsplicht en het recht op voortzetting van de inkomstenvrijlating plaats te vinden.

Duur van de vrijlating

Aan inkomstenvrijlating kan geen maximumduur worden gesteld. De duur van de inkomstenvrijlating hangt samen met het behoren tot de doelgroep voor de vrijlating van inkomsten.

Hoogte van de vrijlating en het niet vermelden van vrijlatingbedragen in de verordening

Aangezien de vrijlatingsbedragen (per 1 januari 2002 € 86,-- + de helft van het meerdere tot in totaal € 158,-- per maand) door de minister worden herzien aan de hand van wijzigingen van het minimumloon, zijn in de verordening geen bedragen opgenomen, maar wordt verwezen naar de wetsartikelen waarin deze bedragen zijn vermeld. Op deze wijze hoeft aanpassing van de vrijlatingsbedragen niet bij separaat gemeentelijk besluit plaats te vinden.

Artikel 6 Aanvraag

Ambtshalve aanvraag voor subsidie bij aanvaarding van gesubsidieerde arbeid in het kader van de WIW, WSW of ID-baan en bij het verrichten van sociale activeringsactiviteiten

Een ambtshalve behandeling is toegestaan voor subsidies in verband met aanvaarding van een gesubsidieerde dienstbetrekking en bij het verrichten van noodzakelijk geachte sociale activeringsactiviteiten. Deze handelwijze past bij een actief stimuleringsbeleid. De gemeente gaat zelf na of de uitkeringsgerechtigde die arbeid in dienstbetrekking heeft of aanvaardt voor een subsidie in aanmerking komt. Er is sprake van betaalbaarstelling van de premie zonder dat hiertoe een aanvraag behoeft te worden ingediend. De uitkeringsgerechtigde die recht op een premie heeft wordt hiervan schriftelijk op de hoogte gebracht.

Ambtshalve toepassing inkomstenvrijlating

Aangezien de toepassing van de inkomstenvrijlating in de regel ambtshalve geschiedt, ligt het in de lijn om dit eveneens te doen voor die categorieën waarvoor op grond van gemeentelijk beleid geen of gedeeltelijke arbeidsverplichtingen van toepassing zijn.

Artikel 7 Verplichtingen

In het geval de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde c.q de subsidieontvanger wijzigen en deze betrekking hebben op het recht op de toegekende subsidie dan wel inkomstenvrijlating mag van de uitkeringsgerechtigde worden verwacht dat hij hiervan onmiddellijk mededeling doet om zodoende onterechte betaling te voorkomen.

Artikel 8 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de uitkeringsgerechtigde afwijken van de bepalingen van deze verordening. Het gebruikmaken van de hardheidsclausule moet worden beschouwd als een uitzondering en niet als een regel. In verband met precedentwerking moet (in de rapportage) duidelijk worden aangegeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 9 Onvoorziene omstandigheden

Deze clausule biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid in alle niet-voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Op deze wijze kan een praktische invulling worden gegeven aan het systeem van individuele subsidieverstrekkingen.

Artikel 10 Terugvordering

De subsidie die is verstrekt op grond van onjuiste of onvolledig verstrekte inlichtingen wordt teruggevorderd. Terugvordering dient langs civielrechtelijke weg te geschieden.

Artikel 11 Verslaglegging

Burgemeester en wethouders brengen jaarlijks verslag uit aan de gemeenteraad van de werking en de uitvoering van de verordening. Indien het verslag daartoe aanleiding geeft, dient dit te leiden tot aanpassing van de verordening.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Dit artikel geeft de citeertitel van deze verordening en geeft aan wanneer de verordening in werking treedt.