Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 20 september 2022, nr. UTSP-852987353-14081, houdende nadere regels op grond van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht 2022 voor investeringen in een toekomstgerichte beroepsbevolking (Subsidieregeling Impulsplannen Utrecht Talent Alliantie)

Geldend van 15-11-2022 t/m heden

Intitulé

Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 20 september 2022, nr. UTSP-852987353-14081, houdende nadere regels op grond van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht 2022 voor investeringen in een toekomstgerichte beroepsbevolking (Subsidieregeling Impulsplannen Utrecht Talent Alliantie)

Gedeputeerde staten van Utrecht;

Gelet op artikel 1.3 en 1.4 van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht 2022

Overwegende dat:

  • -

    De provincie Utrecht de ambitie heeft om een regio te zijn waarin iedereen, nu en in de toekomst, fantastisch woont, werkt en leeft;

  • -

    De provincie Utrecht streeft naar een economisch veerkrachtige regio met een goed functionerende arbeidsmarkt waarin ieders talent optimaal wordt benut;

  • -

    Provinciale Staten van Utrecht op 2 juni 2021 het Statenvoorstel Human Capital Agenda (HCA) regio Utrecht (PS2021BEM10) heeft vastgesteld;

  • -

    De provincie Utrecht onderdeel uitmaakt van de regio-brede Utrecht Talent Alliantie (UTA), waarmee structurele versterking van de arbeidsmarkt in regio Utrecht wordt beoogd.

Besluiten de volgende subsidieregeling vast te stellen;

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    AsvpU: Algemene subsidieverordening provincie Utrecht 2022;

  • b.

    Algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV): Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 (PbEU2014, L 187).

  • c.

    De-minimis vrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun.

  • d.

    Impulsplan: uitwerking van de activiteiten die een substantiële bijdrage leveren aan de realisatie van de ambities en doelen van de agenda van de Utrecht Talent Alliantie. Een impulsplan komt alleen voor subsidie in aanmerking met een Letter of Support van de Stuurgroep Utrecht Talent Alliantie (UTA) van de Economic Board Utrecht (EBU).

  • e.

    Kwartiermakersbijdrage: subsidiemogelijkheid voor de bekostiging van activiteiten om een samenwerkingsverband inhoudelijk en organisatorisch te verenigingen ter voorbereiding op een impulsplan;

  • f.

    Koepelorganisatie: regionale vertegenwoordiging van werkgevers in de grootste tekortsectoren. Dit zijn Utrechtzorg, Utrecht Leert, Technologieraad Regio Utrecht, U-Tech Community en Media Perspectives. Een impulsplan komt alleen voor subsidie in aanmerking als er een positief advies is afgegeven door minstens één van deze koepelorganisaties;

  • g.

    Penvoerder: rechtspersoon die deelnemer is aan het samenwerkingsverband en door overige deelnemers is gemachtigd als aanvrager van de subsidie binnen de subsidieregeling Impulsplannen Utrecht Talent Alliantie;

  • h.

    Regio Utrecht: Provincie Utrecht en regio Gooi- en Vechtstreek;

  • i.

    Samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit de partijen bij het impulsplan, dat is opgericht ten behoeve van de realisatie van voorgestelde impulsplan. Het samenwerkingsverband bestaat uit een samenstelling van partners uit bedrijfsleven, onderwijs en overheidswezen (triple helix) waarvan ten minste één werkgever of werkgeversorganisatie. De samenwerking wordt vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst;

  • j.

    Stuurgroep Utrecht Talent Alliantie (UTA): bestuurlijke samenwerking tussen (in ieder geval) de provincie Utrecht, gemeenten Utrecht en Amersfoort, Regio U10, Regio Gooi en Vechtstreek, EBU, Beroepsonderwijs Utrecht, Universiteit Utrecht, Utrechtzorg, Utrecht Leert, Technologieraad Regio Utrecht, U-TECH community, Media Perspectives. NRTO, ROM Utrecht Region en UWV;

Artikel 2 Subsidiecriteria

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor de realisatie van Impulsplannen ter bevordering van opleiding en ontwikkeling, gericht op van-werk-naar-werk transities, leven lang ontwikkelen, of digitale vaardigheden, zoals bedoeld in het Statenvoorstel Human Capital Agenda regio Utrecht. In dit Impulsplan zijn tenminste de volgende onderdelen opgenomen:

    • a.

      Activiteitenplan

    • b.

      Meerjarenbegroting

    • c.

      Cofinancieringsverklaringen van de partijen in het samenwerkingsverband

    • d.

      Tijdsplanning

    • e.

      Positief advies van ten minste één koepelorganisatie

    • f.

      Letter of Support van de Stuurgroep UTA

    • g.

      Samenwerkingsovereenkomst waarin het samenwerkingsverband haar samenwerking heeft vastgelegd

    • h.

      Penvoerdersmachtiging

  • 2. Dit impulsplan, zoals genoemd in lid 1, draagt bij aan:

    • a.

      ten minste één van de navolgende doelstellingen van de agenda van de Utrecht Talent Alliantie:

      • i.

        Doelstelling 1: in de regio Utrecht vinden soepele en veilige transities plaats naar beroepen met tekorten en groeipotentie;

      • ii.

        Doelstelling 2: in de regio Utrecht is leven lang ontwikkelen voor iedereen vanzelfsprekend;

      • iii.

        Doelstelling 3: de beroepsbevolking in de regio Utrecht is digitaal vaardig, en

    • b.

      ten minste één van de navolgende maatschappelijke uitdagingen zoals beschreven in de Regionale Economische Agenda (REA),

      • i.

        Toekomstgerichte leefomgeving;

      • ii.

        Gezonde mensen;

      • iii.

        Waardevolle digitalisering.

Artikel 3 Doelgroep

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan de penvoerder van een samenwerkingsverband van rechtspersonen, zoals omschreven in art. 1 sub g.

Artikel 4 Aanvraag

  • 1. Aanvragen kunnen doorlopend worden ingediend totdat het subsidieplafond bereikt is;

  • 2. Verdeling vindt plaats op basis van volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 5 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 4.6 van de de AsvpU, gelden de volgende weigeringsgronden. Subsidie voor impulsplannen kan worden geweigerd indien:

  • 1.

    Niet aan de criteria uit artikel 2 wordt voldaan;

  • 2.

    Het te verlenen subsidiebedrag minder dan € 50.000 bedraagt;

  • 3.

    Er steun wordt gevraagd voor opleidingen die ondernemingen geven om te voldoen aan bindende nationale opleidingsnormen.

Artikel 6 Subsidiabele kosten

  • 1. Tot de subsidiabele kosten behoren, voor zover noodzakelijk en relatie tot het doel van de subsidie, met inachtneming van artikel 31 (‘Opleidingssteun’) en de algemene bepalingen van de AGVV:

    • a)

      de personeelskosten van de opleiders, voor de uren dat de opleiders aan de opleiding deelnemen;

    • b)

      rechtstreeks met het opleidingsproject verband houdende operationele kosten van opleiders en deelnemers aan de opleiding, zoals reiskosten, accommodatiekosten, materiaal en benodigdheden die rechtstreeks met het project verband houden, de afschrijving van werktuigen en uitrusting voor zover deze uitsluitend voor het opleidingsproject worden gebruikt;

    • c)

      kosten van adviesdiensten met betrekking tot het opleidingsproject;

    • d)

      de personeelskosten van de deelnemers aan de opleiding en algemene indirecte kosten (administratieve kosten, huur, algemene vaste kosten), voor de uren dat de deelnemers de opleiding bijwonen.

  • 2. Tevens behoren de subsidiabele kosten met inachtneming van de de-minimis vrijstellingsverordening, kosten voor zover noodzakelijk en relatie tot het doel van de subsidie en voor zover deze kosten niet vallen onder lid 1 van dit artikel:

    • a.

      kosten die de penvoerder maakt voor de coördinatie, projectleiding, ondersteuning en communicatie van impulsplan;

    • b.

      kosten voor instrument- en methode-ontwikkeling;

    • c.

      kosten voor de ontwikkeling van scholingsaanbod;

    • d.

      kosten voor de certificering van het ontwikkelde scholingsaanbod;

    • e.

      kosten voor de realisatie van soepele en veilige transities naar beroepen met tekorten en groeipotentie;

    • f.

      kosten voor het betrekken van kandidaten.

  • 3. Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval niet:

    • a.

      kosten die betrekking hebben op de feitelijke bij-, her- en omscholing van werkenden en werkzoekenden;

    • b.

      kosten die betrekking hebben op het opstellen, indienen en verantwoorden van het impulsplan en de daaraan gekoppelde subsidieaanvraag;

    • c.

      kosten voor reguliere activiteiten van de deelnemers aan het samenwerkingsverband.

Artikel 7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 25% van de totale kosten Impulsplan met een minimum van €50.000,- en een maximum van € 750.000.

  • 2. Ten aanzien van de in aanmerking komende subsidiabele kosten op grond van artikel 6 lid 1 geldt dat de steunintensiteit ten hoogste 50% is van de in aanmerking komende subsidiabele kosten, waarbij de steunintensiteit kan worden verhoogd tot een maximale steunintensiteit van 70% van de subsidiabele kosten:

    • i.

      met 10 procentpunten indien de opleiding aan werknemers met een handicap of aan kwetsbare werknemers wordt gegeven;

    • ii.

      met 10 procentpunten indien de steun aan middelgrote ondernemingen wordt toegekend of met 20 procentpunten indien de steun aan kleine ondernemingen wordt toegekend.

  • 3. Ten aanzien van de in aanmerking komende subsidiabele kosten op grond van artikel 6 lid 2 geldt een maximum van € 200.000,-

Artikel 8 Verplichtingen subsidieontvanger

De subsidieontvanger dient:

  • a.

    Binnen 36 maanden na verlening van de subsidie het impulsplan te hebben afgerond;

  • b.

    Actief te participeren in het programma Lerende Aanpak voor de UTA;

  • c.

    Op alle voorlichting- en communicatie-uitingen de samenwerking met UTA te vermelden door middel van het UTA-logo en de toevoeging Utrecht Talent Alliantie.

Artikel 9 Europese regelgeving

Subsidie wordt verstrekt met in achtneming van:

  • 1.

    De Algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV; Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 jun 2014 (PbEU2014, L 187));

  • 2.

    De de-minimis vrijstellingsverordening (Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun).

Paragraaf 2 Slotbepalingen

Artikel 10 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin het wordt geplaatst op 14 november 2022.

Artikel 11 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Subsidieregeling Impulsplannen Utrecht Talent Alliantie provincie Utrecht.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van Utrecht van 20 september.

Hoogachtend,

Gedeputeerde Staten van Utrecht,

Voorzitter,

mr. J.H. Oosters

Secretaris,

mr. drs. A.G. Knol-van Leeuwen

Toelichting

Algemeen

De regio Utrecht staat voor de opgave om een groene, gezonde en slimme economie te realiseren waaraan iedereen kan deelnemen en waar iedereen baat bij heeft. Een goed functionerende arbeidsmarkt waarin ieders talent optimaal wordt benut draagt bij aan de maatschappelijke en economische veerkracht van de regio.

Om knelpunten op de arbeidsmarkt op te lossen heeft de provincie Utrecht samen met gemeenten Utrecht en Amersfoort, Regio U10, Regio Gooi- en Vechtstreek, EBU, Beroepsonderwijs Utrecht en Universiteit Utrecht het initiatief genomen om de Utrecht Talent Alliantie op te richten. De alliantie is inmiddels uitgebreid met de Technologieraad Regio Utrecht, Utrechtzorg, Utrecht Leert, U-TECH community, Media Perspectives, NRTO, ROM Utrecht Region en UWV.

Deze alliantie kent stevige doelstellingen ten behoeve van de werkende beroepsbevolking. De daarin gemaakte keuzes zorgen ervoor dat de regio economisch én maatschappelijk sterker wordt. Zodat werkgevers nu en in de toekomst beschikken over voldoende gekwalificeerd personeel. Maar de agenda van de alliantie gaat vooral over mensen. Door publiek-privaat te investeringen in een toekomstgerichte beroepsbevolking wordt ieders talent optimaal benut.

De doelstellingen zijn opgenomen in de Human Capital Agenda regio Utrecht. Deze agenda is op 19 maart 2021 door partijen in het voormalige clusterbestuur Human Capital Agenda onder de Economic Board Utrecht vastgesteld en vervolgens op 2 juni 2021 door Provinciale Staten van de provincie Utrecht omarmd. In de agenda worden vier structurele knelpunten benoemd die de werking van de arbeidsmarkt en daarmee de economie belemmeren. Naast deze structurele ontwikkelingen is de actuele Regionale Economische Agenda (REA) 2020-2027 een belangrijk richtinggevend kader voor de Utrecht Talent Alliantie. In de REA zijn de maatschappelijke opgaven vastgelegd waarop de regio haar economische structuurversterking richt: een toekomstgerichte leefomgeving, gezonde mensen en waardevolle digitalisering. Om de hiervoor noodzakelijke oplossingen te kunnen ontwikkelen, zijn nieuwe kennis en vaardigheden nodig.

De Utrecht Talent Alliantie heeft drie concrete doelen geformuleerd waarop private en publieke partijen de komende zeven jaren hun gezamenlijke inspanningen richten:

  • 1.

    De regio zet in op mobiliteit naar sectoren en beroepen met tekorten en groeipotentie. Overstappen naar deze beroepen verlopen soepel en veilig. Doel: 73.500 personen stappen over tot en met 2027.

  • 2.

    Een leven lang ontwikkelen is voor de regionale beroepsbevolking vanzelfsprekend. In de periode van zeven jaar heeft iedereen in de regionale beroepsbevolking deelgenomen aan een activiteit waarmee haar of zijn vaardigheden worden vergroot. Doel: 600.000 personen nemen deel aan LLO-activiteiten tot en met 2027.

  • 3.

    De beroepsbevolking van de regio Utrecht is digitaal vaardig. Daartoe wordt structureel gewerkt aan het vergroten van het basisniveau digitale vaardigheden. Doel: 112.000 personen bereiken basis niveau aan digitale vaardigheden.

Om deze ambities waar te maken, is een echte samenwerkingscultuur nodig van bedrijven, werkgevers, overheden en onderwijs. De Human Capital Agenda van de Utrecht Talent Alliantie geeft daarbij sturing en richting. De UTA fungeert als aanjager door bestaande, vaak succesvolle initiatieven en programma’s met elkaar te verbinden en te versnellen. Hierdoor ontstaat een groter bereik en krijgen initiatieven een duurzaam karakter. Innovatieve oplossingen en nieuwe vormen van samenwerking die nodig zijn voor de noodzakelijke schaalsprong worden gestimuleerd. Daarbij werkt de alliantie aan het bouwen van blijvende structuren die de arbeidsmarkt duurzaam versterken. Impulsplannen dragen substantieel bij aan het realiseren van deze doelstellingen. Het gaat daarbij om impulsplannen die massa kunnen maken en de potentie hebben om op te schalen naar andere sectoren en andere subregio’s binnen de regio Utrecht. We hanteren een participatie- en groeistrategie. We bedenken, experimenteren, testen en stellen bij. Binnen het programma Lerende Aanpak voor de UTA worden initiatieven aan elkaar verbonden, lessen gedeeld en methodes ontwikkelt om de effectiviteit te vergroten.

De provincie Utrecht ziet daar waar het de Utrecht Talent Alliantie betreft een aanjagende, stimulerende en coördinerende rol voor zich. Als gecommitteerd partner doet zij geen zaken over, ook neemt zij geen taken of bevoegdheden over, maar wil bestaande middelen en initiatieven richten op het behalen van de gezamenlijke ambities. Als één van de partijen in de alliantie vult de provincie deze rol onder andere in met het subsidiëren van impulsplannen.

Impulsplannen kunnen worden opgesteld door partijen uit en/of werkzaam voor een sector, een branche of een deelpopulatie. Deze partijen werken als samenwerkingsverband, maar de samenwerking is niet exclusief, tussentijds kunnen nieuwe partijen toetreden. De provincie Utrecht heeft zitting in de stuurgroep UTA, die het impulsplan ook bekrachtigd door het afgeven van een Letter of Support. De provincie Utrecht is zelf geen tekenende partij, maar is via de mogelijk toe te kennen subsidie betrokken. Het impulsplan moet ondersteunend zijn aan de drie maatschappelijke transities die benoemd zijn in de Regionale Economische Agenda. En inhoudelijk maken de impulsplannen duidelijk op welke wijze en in welke mate een bijdrage wordt geleverd aan de kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen uit de agenda van de Utrecht Talent Alliantie.

Om tot een succesvolle beoordeling te komen dient de coördinator van de UTA vroegtijdig geïnformeerd te worden over de wens tot het verkrijgen van een subsidie. De coördinator zal gedurende het gehele traject contactpersoon blijven voor de initiatiefnemer en het initiatief door het proces begeleiden. Er vindt een eerste toets plaats of het initiatief past bij de doelstellingen van de UTA. Initiatieven worden uitgedaagd om een waardepropositie/business case te ontwikkelen. Belangrijke bouwstenen hierbij zijn vraagsturing, partners, uitvoerbaarheid en impact. Het plan moet bovendien na de subsidieperiode verduurzaamd worden. In deze fase moet ook duidelijk worden wie penvoerder is. Er wordt gezamenlijk verkend of er andere financiële bronnen zijn die kunnen worden gekoppeld, bijvoorbeeld vanuit het Rijk, Europa of opleidingsfondsen. Indien mogelijk wordt de aanvrager geïnformeerd over de planning van het besluitvormingsproces. De coördinator wordt bijgestaan door een kernteam dat enkel toeziet of de procedurele stappen juist worden gevolgd.

Een impulsplan moet daarnaast ook worden afgestemd met minimaal één van de koepelorganisaties die onderdeel uitmaken van de UTA. In de UTA hebben verschillende groepen werkgevers zich verenigd in koepelorganisaties. Voor de werkgevers in de techniek is dit de Technologieraad Regio Utrecht; voor de zorg Utrechtzorg; voor het onderwijs Utrecht Leert; voor de ICT U-TECH community en voor ondernemers in de mediasector Media Perspectives. De partijen die betrokken zijn bij het impulsplan leggen hun plan voor aan de koepel die inhoudelijk het meest gerelateerd is aan het plan. De koepelorganisatie geeft een advies af, dat wordt toegevoegd aan het impulsplan. Dit advies kan bestaan uit instemming of afkeuring van de koepelorganisatie dan wel samenwerking van de koepelorganisatie met de aanvragende partijen van het impulsplan. Behandeling van dit advies vindt plaats in voorbereidend overleg van de stuurgroep UTA. In dit voorbereidend overleg (supportteam) zit een operationele afspiegeling van de stuurgroep. De beslissing of een voorstel wordt behandeld in het supportteam is voorbehouden aan de coördinator. In de stuurgroep komt dit recht de voorzitter toe.

Als alle lichten op groen staan, kan het impulsplan formeel ingediend worden voor een subsidieaanvraag door de penvoerder. De penvoerder is aanspreekbaar en verantwoordelijk voor de aangevraagde subsidie zoals bedoeld in artikel 4.1 lid 2 van de AsvpU. Indiening vindt plaats binnen twee weken na het afgeven van een Letter of Support.

Voor de kwartiermakersbijdrage geldt een lichter regime. In overleg met coördinator wordt een passend traject uitgewerkt waarbij per artikel de toepasbaarheid wordt bekeken. Een kwartiermakersbijdrage bedraagt ten hoogste €20.000 en kent een maximale duur van 3 maanden. De hoogte van deze subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de totale kosten.

Europese regelgeving

De provincie toetst subsidieaanvragen aan de Europese staatssteunregelgeving. Staatssteun omvat, kort gezegd, niet-marktconforme voordelen van de overheid aan ondernemingen, waarmee de mededinging wordt vervalst en het handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Als een aangevraagde subsidie leidt tot het verstrekken van onverenigbare staatssteun dan kan de provincie deze weigeren. Provinciale subsidies aan ondernemingen die voldoen aan de staatssteuncriteria moeten in beginsel ter goedkeuring worden aangemeld bij de Europese Commissie. De aanmeldingsplicht kent echter een aantal uitzonderingen. Zo biedt de zogenaamde Algemene Groepsvrijstellingsverordening voor bepaalde categorieën steun de mogelijkheid deze onder voorwaarden direct te verlenen.

Daarnaast levert subsidie die onder de zogenaamde de-minimisverordening valt geen staatssteun op. Deze verordening is van toepassing op subsidies waarvan het bruto steunbedrag, ongeacht vorm en doel, voor een onderneming over een periode van drie belastingjaren het plafond van € 200.000,- niet overschrijdt. In voorkomend geval dient de subsidieontvanger een de-minimisverklaring te ondertekenen, waarmee wordt aangetoond dat het plafond niet wordt overschreden.

De steunmaatregelen die op basis van deze verordening verstrekt kunnen worden aangemerkt als staatsteun. Elke steunmaatregel die op basis van deze verordening verstrekt wordt zal derhalve individueel beoordeeld worden op de vraag of verlening van de steun staatsteun oplevert. Voor zover sprake is van staatsteun wordt de subsidie geweigerd tenzij de steun verleend kan worden op basis van de Algemene groepsvrijstellingsverordening of de De-minimis verordening.

Artikel 2 Subsidiecriteria

Eerste lid.

Subsidie wordt verstrekt voor de realisatie van Impulsplannen. Hiermee wordt bedoeld het uitvoeren van het impulsplan. In de Human Capital Agenda zijn voor elke ambitie kwantitatieve doelen opgenomen. Subsidie kan worden verstrekt voor de realisatie van een of meer van de in de agenda opgenomen kwantitatieve doelen. Dit moet uit de beschrijving van de visie, missie en strategie van het plan duidelijk blijken.

Samenwerkende partijen leggen hun samenwerking met uitgewerkte taakverdeling en onderlinge afspraken vast in een overeenkomst die door alle partijen wordt ondertekend en wordt toegevoegd aan het impulsplan. In het impulsplan is een uitgewerkte begroting opgenomen van de totale programmakosten. Het is dus van belang aan te tonen hoe de meerjarige dekking van de gerealiseerde cofinanciering eruitziet voor zowel subsidiabele als niet subsidiabele kosten. Partijen dienen in het impulsprogramma aan te geven op welke wijze de activiteiten binnen de subsidieperiode schaalbaar zijn naar andere sectoren en/of andere subregio’s binnen de Regio Utrecht zodat het bereik en effectiviteit van de activiteiten binnen en na de projectperiode kunnen worden vergroot. De UTA streeft naar een blijvende en structurele versterking van de regionale arbeidsmarkt. De activiteit moet in staat zijn om na de maximale subsidietermijn de activiteiten blijvend zelf te bekostigen, zonder aanvullende subsidie vanuit de provincie Utrecht.

Tweede lid.

In het impulsplan moet zijn opgenomen aan welke doelstellingen van de Human Capital Agenda een bijdrage wordt geleverd. De minimale omvang van het aantal personen dat een overstap maakt, deelneemt aan een LLO-activiteit of het basis niveau van digitale vaardigheden bereikt is in totaal 100 personen per impulsplan. Deze ondergrens wordt gesteld om te zorgen dat de impulsplannen in hun bereik en effectiviteit een substantiële bijdrage leveren aan het bereiken van de kwantitatieve doelstellingen. Aangetoond moet worden waaruit de additionaliteit is op te maken. Veel partijen houden zich, vanuit hun reguliere taak of opgave al bezig met doelstellingen uit de Human Capital Agenda. Zo zijn bijvoorbeeld uitzendbureaus dagelijks bezig met transities van werknemers van de ene sector naar de andere of van de ene regio naar de andere. Evenzo werken opleidingspartijen continu aan een actueel onderwijscurriculum om te voldoen aan bindende nationale opleidingsnormen. Subsidiering van dergelijke onderdelen via deze regeling is niet mogelijk. Het is aan partijen om de additionaliteit duidelijk te maken en hoe hierover vervolgens naar doelgroep wordt gecommuniceerd. Zij kunnen daarbij gebruik maken van een door hen uit te voeren nulmeting en de voortgang te monitoren.

In het impulsplan dient beschreven te worden aan welk maatschappelijk vraagstuk een bijdrage wordt geleverd. In de Regionaal Economische Agenda (REA, 2019) van de Regio Utrecht (provincie Utrecht en Gooi- en Vechtstreek) staat het oplossen van drie maatschappelijke vraagstukken centraal. Deze vraagstukken zijn direct van invloed op het welzijn en de welvaart van de inwoners van de regio. Dit zijn:

  • 1.

    toekomstbestendige leefomgeving (Energietransitie, circulaire economie, duurzame mobiliteit en klimaatadaptie)

  • 2.

    gezonde mensen (Preventie, sociale innovatie, voeding, gezondheid en life sciences)

  • 3.

    waardevolle digitalisering (Data gedreven innovatie, digitale inclusie, creatief en media- en datawijsheid)

Artikel 6 Subsidiabele kosten

Tweede lid

Onderdeel a: Voor subsidie in aanmerking komen kosten voor coördinatie, projectleiding, ondersteuning en communicatie van het impulsplan. Hierbij gaat het om personeelskosten voor zogenaamd ‘loopvermogen’. Werkzaamheden die zonder subsidie niet of niet in die grote en snelheid zouden zijn opgepakt, maar die noodzakelijk zijn voor de realisatie van het impulsplan. Voorstelbaar is dat voor de uitvoering van het impulsplan, waar meerdere partijen zich aan verbinden, een nieuwe projectstructuur moet worden opgezet. Er moet iemand verantwoordelijk zijn en het overzicht hebben en bewaren, zodat de in het impulsplan gemaakte afspraken daadwerkelijk worden uitgevoerd, dat een overlegstructuur wordt georganiseerd, dat vergaderingen worden gepland en dat aan de resultaten communicatief aandacht wordt besteed. Het is niet reëel om te verwachten dat deze kosten uit de reguliere activiteiten worden bekostigd.

Onderdeel b: Bij kosten voor instrumentontwikkeling gaat het bijvoorbeeld om de ontwikkeling van apps of andere tools die noodzakelijk dan wel ondersteunend zijn voor de realisatie van de doelstellingen. Ook kan het hierbij gaan om de ontwikkeling van een methodische benadering voor het succesvol begeleiden van deelnemers bij een overstap naar een andere baan of naar het deelnemen aan scholing.

Onderdeel c: Bij kosten voor de ontwikkeling van een scholingsaanbod gaat het om scholingsaanbod dat (nog) niet bestaat, maar dat nodig is om een groep werknemers bij-, om- of her te scholen in een richting die aansluit bij de beroepen met tekorten of groeipotentie en de maatschappelijke transities van de REA. Hierbij kan gedacht worden aan het ontwikkelen van lesmateriaal, lesstof en/ of het aanschaffen van lesbenodigdheden. Het kan daarbij ook gaan om het op maat maken van al bestaand materiaal.

Onderdeel d: Ook kosten voor de certificering van het ontwikkelde scholingsaanbod komen voor subsidie in aanmerking. Het kan voorkomen dat het civiel effect van een opleiding (nog) niet te bepalen is, omdat er geen certificering is. Dit is voor een goede borging van de scholingsinspanningen wel van belang. Kosten die hiermee gemoeid zijn, kunnen voor subsidiering worden opgenomen.

Onderdeel e: Kosten voor de realisatie van overstappen naar beroepen met tekorten en groeipotentie kunnen, voor zover ze niet onder de reguliere werkzaamheden van de betrokken organisaties vallen, opgevoerd worden ter subsidiering. Het kan daarbij gaan om voorbereidende werkzaamheden zoals het bij elkaar brengen van partijen of het matchen van groepen. Van belang is dat dit onderdeel is van het totaalpakket en niet een op zichzelf staande activiteit is. Alleen het bij elkaar brengen van partijen of het matchen van groepen is immers onvoldoende om soepele en veilige transities te realiseren. Daar zal ook een aanvullende scholingscomponent voor nodig zijn en begeleiding van de deelnemer tijdens het maken van de overstap. Alleen binnen dat totaalpakket zijn de kosten opvoerbaar.

Onderdeel f: Om voldoende bereik en effect te sorteren is het van belang om de deelnemers zo goed en gericht mogelijk te bereiken. De kosten voor directe communicatie met en het gericht betrekken van deelnemers zijn subsidiabel.

Derde lid

Onderdeel a: Kosten die niet voor subsidie in aanmerking komen zijn kosten die betrekking hebben op de eigenlijke her- en omscholing van werknemers. Hiervoor zijn reguliere sectorale middelen uit bijvoorbeeld O&O-fondsen beschikbaar of meer algemeen geoormerkte middelen vanuit het rijk (departementen SZW, EZK en OCW) of vanuit Europa. Eventuele verletkosten (gemiste inkomsten door deelname aan scholing of begeleiding) komen ook niet voor subsidie in aanmerking.

Onderdeel b: Kosten die betrekking hebben op het opstellen en de verantwoording van het impulsplan en daaraan gekoppelde subsidieaanvraag komen niet voor subsidie in aanmerking, omdat deze kosten voor rekening van partijen zelf dienen te blijven.

Onderdeel c: Kosten voor reguliere activiteiten van de deelnemers aan het samenwerkingsverband komen niet voor subsidie in aanmerking. De subsidieregeling is opgezet om de veelal aanwezige (scholings- en transitie-) middelen beter en gerichter te kunnen benutten en daarmee een schaalsprong te maken. Daarvoor wordt aangesloten bij al bestaande (scholings- en transitie-) structuren en gebruik gemaakt van reeds belegde taken en verantwoordelijkheden van organisaties die zich op dit speelveld begeven. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling om activiteiten die al via een andere weg kunnen of worden gefinancierd nu middels deze regeling aanvullend te financieren.

Artikel 7 Hoogte van de subsidie

Eerste lid.

Voor de berekening van de subsidiabele loonkosten wordt gebruik gemaakt van een ‘vast tarief per uur-systematiek’ en betreft uitsluitend het aantal interne uren dat direct op de subsidiabele activiteiten betrekking heeft en wat blijkt uit een interne adequate urenregistratie. De subsidieontvanger is verplicht om kosten en bestede uren ordelijk op functiegroep en projectniveau vast te leggen. Ten aanzien van inhuur derden geldt ook een maximale subsidiabele bijdrage in het uurtarief. In de beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht van 2 november 2021 (823308FC) houdende regels inzake de subsidiabele kosten bij projectsubsidies staat specifiek aangegeven wat de kosten per uur bedragen.

De verhoging van de steunintensiteit is aan de orde wanneer er sprake is van steun ten behoeve is van een ‘uiterst kwetsbare werknemer’, een persoon die

  • 1.

    gedurende ten minste 24 maanden geen reguliere betaalde betrekking heeft gehad, of

  • 2.

    gedurende ten minste twaalf maanden geen reguliere betaalde betrekking heeft gehad en behoort tot één van de categorieën b) tot en met g) vermeld onder de definitie van „kwetsbare werknemer”; zoals bedoeld in Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 ("AGVV")

De verhoging van de steunintensiteit is aan de orde wanneer er sprake is een van een ‘sociale werkvoorziening’, werkgelegenheid in een onderneming waarvan het personeelsbestand voor ten minste 30 % uit werknemers met een handicap bestaat.

De verhoging van de steunintensiteit is aan de orde op het moment kleine en middelgrote ondernemingen of kmo’s aan de volgende definitie voldoet:

Als onderneming wordt beschouwd iedere entiteit, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent. Met name worden als zodanig beschouwd entiteiten die individueel of in familieverband ambachtelijke of andere activiteiten uitoefenen, personenvennootschappen en verenigingen die regelmatig een economische activiteit uitoefenen.

Het aantal werkzame personen en financiële drempels ter bepaling van een kleine en middelgrote onderneming of kmo:

  • 1.

    Tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen („kmo's”) behoren ondernemingen waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR en/of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR niet overschrijdt.

  • 2.

    Binnen de categorie kmo's is een „kleine onderneming” een onderneming waar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 10 miljoen EUR niet overschrijdt.

  • 3.

    Binnen de categorie kmo's is een „micro-onderneming” een onderneming waar minder dan 10 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 2 miljoen EUR niet overschrijdt.

Artikel 8 Verplichtingen subsidieontvanger

Onderdeel b: Voor de activiteiten die rechtstreeks vallen onder de UTA is het programma Lerende aanpak voor de UTA ontwikkeld, zodat activiteiten kunnen leren van elkaar en effectieve aanpakken kunnen worden opgeschaald naar andere sectoren of andere plekken in de regio. Met het indienen van een impulsplan en het ontvangen van de subsidie is de activiteit verplicht om actief deel te nemen aan de community en kennis uit de activiteit te delen. In sommige gevallen participeren ook initiatieven die niet rechtstreeks vallen onder de UTA maar wel in lijn zijn met vereisten zoals bedoeld in artikel 2 lid 2.

Onderdeel c: De activiteit maakt onderdeel uit van de alliantie. Om de zichtbaarheid en het effect van de alliantie bij deelnemers te vergroten worden alle activiteiten gevraagd het UTA-logo en een verwijzing naar UTA op te nemen in alle communicatiemiddelen zoals op de website en in publicaties.