Regeling vervallen per 23-09-2016

Besluit van Provinciale Staten van Utrecht van 7 februari 2011 tot vaststelling van de landschapsverordening provincie Utrecht, met het oog op het stellen van regels ter bescherming van de kwaliteit van het landschap en de natuurwetenschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden.

Geldend van 26-03-2011 t/m 12-02-2013

Provinciale Staten van Utrecht; Op het voorstel van Gedeputeerde Staten van 14 december 2010, afdeling Vergunningverlening, nummer 80887DFE; Gelezen de door Provinciale Staten op 28 juni 2010 vastgestelde startnotitie ’Op weg naar een provinciale landschapsverordening’ en hetgeen daarbij overwogen is; Gelezen de Nota van beantwoording bij dit besluit; Overwegende dat het wenselijk is regels te stellen ter bescherming van de kwaliteit van het landschap, de natuurwetenschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden in de provincie Utrecht; Gelet op artikel 145 van de Provinciewet; Besluiten vast te stellen de volgende regeling: Landschapsverordening provincie Utrecht 2011

Hoofdstuk I Reikwijdte

Artikel 1. Toepassingsgebied

  • 1 De verordening is van toepassing op het gebied dat zich bevindt buiten de grenzen  van de bebouwde kom, zoals deze op grond van artikel 27 van de Wegenwet door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld.

  • 2 Woonschepen en vaartuigen die buiten de kom als bedoeld in het vorige lid zijn afgemeerd, worden geacht binnen deze kom te liggen, als ze zijn afgemeerd aan een aanlegplaats binnen deze kom. Dat geldt ook voor hun afmeervoorzieningen.

  • 3 Hoofdstuk IV wateren is, naast het bepaalde in het eerste lid, niet van toepassing in de gebieden zoals aangegeven op de kaarten in bijlage I namelijk het gebied van het Recreatieschap Vinkeveense plassen en het gebied van het Plassenschap Loosdrecht en omstreken.

Hoofdstuk II Borden, vlaggen, spandoeken en objecten

Artikel 2 Verklaring begrippen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: - borden: opschriften, aankondigingen of afbeeldingen met hun al dan niet verplaatsbare constructies; - vlaggen: opschriften, aankondigingen, afbeeldingen of kleuren, die aan één of twee zijden zijn aangebracht op doek, plastic of vergelijkbaar als vlag te gebruiken materiaal, met hun al dan niet verplaatsbare constructies; - spandoeken: opschriften, aankondigingen, afbeeldingen of kleuren aangebracht op een uitgespannen doek, plastic of vergelijkbaar als spandoek te gebruiken materiaal, met hun al dan niet verplaatsbare constructies; - informatiezuil: opschriften, aankondigingen of afbeeldingen of kleuren gedragen door een zuilvormige constructie; - objecten: landschapsontsierende elementen die gebruikt worden voor reclamedoeleinden, niet zijnde borden, informatiezuilen, vlaggen of spandoeken, met hun al dan niet verplaatsbare constructies; - vinex-locatie: locaties aan de rand van grote steden voor massale nieuwbouw voortkomend uit de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra.

Artikel 3 Verbod

  • 1 Het is verboden om borden, vlaggen, spandoeken, informatiezuilen en objecten in welke vorm ook, te plaatsen, te doen plaatsen, aan te brengen, dan wel als eigenaar of andere zakelijk gerechtigde of gebruiker van enige onroerende zaak plaatsing op, aan of tegen die onroerende zaak toe te staan of te gedogen.

  • 2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de borden, vlaggen, spandoeken, informatiezuilen en objecten niet zichtbaar zijn vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats.

     

Artikel 4 Vrijstellingen

1. Het in artikel 3 bedoelde verbod geldt niet voor:

a. borden en spandoeken die uitsluitend betrekking hebben op een beroep, bedrijf of dienst, uitgeoefend of verleend in een daarvoor als zodanig bestemd gebouw, mits deze:

1. plat zijn bevestigd tegen de gevel van het gebouw; 2. niet boven de goot- of dakrand uitsteken; en 3. in totaal een oppervlakte van maximaal 9 m2 hebben; of één bord en maximaal vier vlaggen die uitsluitend betrekking hebben op een beroep, een bedrijf of dienst, uitgeoefend of verleend in een daarvoor als zodanig bestemd gebouw, mits het bord:

1. direct voor het gebouw is geplaatst; en 2. een oppervlakte heeft van maximaal 2 m2  en mits de vlaggen:

1. zijn aangebracht voor of tegen het gebouw; 2. een oppervlakte hebben van maximaal 6 m2; en 3. een maximale hoogte boven het maaiveld hebben van 6 meter, maar niet boven de nokhoogte van het gebouw uitsteken.

b. twee borden die uitsluitend betrekking hebben op een beroep, enig bedrijf of enige dienst, uitgeoefend of verleend in een daarvoor als zodanig bestemd gebouw en alleen als reguliere bewegwijzering als bedoeld in het eerste lid, onder e, aantoonbaar is uitgesloten door de betrokken wegbeheerder, mits deze:

1. direct nabij de inrit naar het gebouw zijn geplaatst; 2. een maximale oppervlakte hebben van 0,50 m2 en met een maximale  afmeting in één richting van 1 meter; en3. een maximale hoogte boven het maaiveld van 1,50 meter hebben. Bij vestiging van meerdere beroepen, bedrijven of diensten in één of meer gebouwen mag de maximale oppervlakte van de twee borden worden samengevoegd tot één dubbelzijdig bord van 1 m2 met een maximale lengte in één richting van 1,50 meter en een maximale hoogte boven het maaiveld van 1,50 meter.

c. één bord in de directe nabijheid van een benzineverkooppunt waarop de brandstofprijzen zijn aangeduid, met een maximale hoogte van 7,50 meter boven het maaiveld en een maximale breedte van 1,50 meter en overige borden, spandoeken en vlaggen bij het verkooppunt mits deze voldoen aan het eerste lid, onder a.

d. borden en informatiezuilen, die educatieve of geografische informatie bevatten over een bezienswaardigheid of een gebied mits:

1. de borden zijn geplaatst bij de toegang en/of uitgang tot de  bezienswaardigheid of het gebied; 2. maximaal twee borden bij de ingang en één bord bij de uitgang zijn geplaatst met elk een maximale oppervlakte van 1,50 m2 en een maximale afmeting in één richting van 1,50 meter en een maximale hoogte boven het maaiveld van 2,50 meter; 3. maximaal 5% van de totale oppervlakte van het bord bestaat uit handels- c.q. bedrijfsreclame; en 4. maximaal één informatiezuil bij de toegang tot de bezienswaardigheid of het gebied is geplaatst met een maximale oppervlakte van 6 m2 en een maximale hoogte van 2,50 meter boven het maaiveld.

e. borden langs de provinciale of gemeentelijke weg die de weg wijzen naar een beroep, bedrijf of dienst, uitgeoefend in of op een onroerende zaak in de nabijheid van bedoelde borden of borden die verwijzen naar toeristische bezienswaardigheden, mits deze geplaatst zijn door en volgens de voorschriften van de betrokken wegbeheerder en waarvan het model staat opgenomen in:

1. het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990; 2. de Richtlijn toeristische bewegwijzering; of 3. de Richtlijn bewegwijzering.

f. borden die geplaatst zijn ten behoeve van recreatieve en toeristische routebewegwijzering, mits:

1. de oppervlakte van route-overzichtsborden maximaal 1,50 m2 bedraagt; 2. de oppervlakte van de overige borden maximaal 0,20 m2 bedraagt; 3. maximaal 5% van de totale oppervlakte van het bord bestaat uit handels- c.q. bedrijfsreclame; en 4. zij feitelijk onderdeel uitmaken van de route.

g. verkeersborden als bedoeld in artikel 4 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) en overige (dynamische) informatie op borden die een wegbeheerder op of aan de weg plaatst vanuit zijn zorgplicht voor de weg (artikel 2 Wegenverkeerswet). h. borden behorend tot de verkeerstekens en verkeersaanwijzingen als bedoeld in de Scheepvaartverkeerswet en de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten. i. aankondigingsborden geplaatst door de wegbeheerder aan of in de directe nabijheid van het gemeentebord ter aanduiding van de bebouwde kom op grond van de Wegenverkeerswet en maximaal twee borden op provinciale rotondes geplaatst door de provinciale wegbeheerder met een maximale lengte van 0,50 meter en een maximale breedte van 0,30 meter. j. borden die worden aangebracht ter voldoening aan een wettelijk voorschrift, mits de wettelijk voorgeschreven maten niet worden overschreden; als geen maten zijn voorgeschreven, mag de oppervlakte ten hoogste 0,50 m2 zijn, met een maximale afmeting in één richting van 1 meter. k. maximaal één bord of één spandoek op of in de onmiddellijke nabijheid van een onroerende zaak, zijnde een woning of bedrijfspand, waarbij deze te koop, te huur of in pacht wordt aangeboden mits deze een oppervlakte heeft van maximaal 4 m2 met een maximale lengte in één richting van 2 meter en een maximale hoogte boven het maaiveld van 2,50 meter. l. maximaal één bord per rijrichting en maximaal twee borden per wegwerk die uitsluitend betrekking hebben op de wegwerkzaamheden op die locatie en aanwezig zijn voor zolang de uitvoering van dat werk duurt, mits de borden:

1. bij autosnelwegen elk een oppervlakte hebben van maximaal 12 m2, een maximale lengte in één richting van 4 meter en een maximale hoogte boven het maaiveld van 6 meter; en 2. bij overige, niet-autosnelwegen elk een oppervlakte hebben van maximaal 6 m2, met een maximale lengte in één richting van 3 meter en een maximale hoogte boven het maaiveld van 5 meter.

m. maximaal één bord of één spandoek dat uitsluitend betrekking heeft op een bouw- of waterwerk of natuurontwikkelingsproject, mits het bord of spandoek:

1. direct voor de bouwput of anderszins direct nabij op het betreffende terrein aanwezige bebouwing is geplaatst; 2. een oppervlakte heeft van maximaal 6 m2, met een maximale lengte in één richting van 3 meter en een maximale hoogte boven het maaiveld van 5 meter; en 3. niet gericht is op de autosnelweg.

n. twee informatieborden bij Vinex-locatie, die alleen betrekking hebben op deze woningbouwlocatie, met elk een oppervlakte van maximaal 28 m2, een maximale lengte in één richting van 7 meter en een maximale hoogte boven het maaiveld van 6 meter en zijn geplaatst langs en gericht op een autosnelweg. o. vlaggen die zijn aangewezen als officiële binnenlandse en buitenlandse vlaggen, tenzij de vrijstelling als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder a, al is benut. p. borden, spandoeken en objecten langs sportvelden en op sportterreinen die als zodanig zijn bestemd in het geldende bestemmingsplan, mits:

1. de zijde met het opschrift of de afbeelding naar het speelveld is gericht met een maximale hoogte van 2 meter boven het maaiveld; 2. het sportterrein omgeven is door een afschermende beplantingsstrook; en 3. overige borden, spandoeken en vlaggen die bij een clubgebouw aanwezig zijn voldoen aan het gestelde in het eerste lid, onder a, van dit artikel.

q. één bord voor de verkoop van agrarische producten, mits het bord:

1. is geplaatst in de directe omgeving van het gebouw waar de producten  verkocht worden; en 2. een oppervlakte heeft van maximaal 1 m2, een maximale lengte in één richting van 1,50 meter en een maximale hoogte boven het maaiveld van 2,50 meter.

r. seizoen- en perceelsgebonden borden, spandoeken en vlaggen voor de tijdelijke verkoop van agrarische producten op het oogstperceel, mits:

1. deze niet eerder zijn geplaatst dan één week voor de oogsttijd en uiterlijk één week daarna weer zijn verwijderd; 2. deze zijn geplaatst op het perceel van verkoop in de directe omgeving van het onderkomen van waar de producten verkocht worden; en3. het aantal niet groter is dan twee borden of spandoeken, met een oppervlakte van maximaal 2,50 m2, een maximale lengte in één richting van 1,50 meter en een maximale hoogte boven het maaiveld van 2,50 meter, en maximaal twee vlaggen.

s. borden, vlaggen, spandoeken en objecten die zich in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak bevinden. t. borden, spandoeken en vlaggen die uitsluitend betrekking hebben op de verkiezing van een openbaar bestuur mits deze niet eerder zijn geplaatst dan drie weken voor de verkiezingsdatum en uiterlijk drie dagen daarna weer zijn verwijderd en geen handels- of bedrijfsreclame bevatten. u. twee borden die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet, mits deze borden:

1. geen handels- of bedrijfsreclame bevatten; 2. op het erf in de nabijheid van een gebouw zijn geplaatst; en 3. elk een oppervlakte hebben van ten hoogste 1 m2 en met een maximale afmeting in één richting van 1 meter en een maximale hoogte boven het maaiveld van 2,50 meter.

v. borden waarvoor in de Provinciale ruimtelijke verordening van de Provincie Utrecht algemene regels zijn opgenomen. w. borden, spandoeken en vlaggen die zijn geplaatst in verband met een openbare wedstrijd, manifestatie, evenement of tentoonstelling, mits deze:

1. niet behoren tot de gebruikelijke commerciële uitoefening van een beroep, bedrijf of dienst; 2. niet eerder dan twee weken daaraan voorafgaand zijn geplaatst; 3. uiterlijk drie dagen na afloop van de openbare wedstrijd, manifestatie, evenement of tentoonstelling worden verwijderd; en 4. niet meer dan twee borden of spandoeken en maximaal vier vlaggen zijn aangebracht op de betreffende locatie, en 5. niet meer dan twee borden of spandoeken zijn geplaatst bij invalswegen, conform de voorschriften van de betrokken wegbeheerder.

2. Een vrijstelling geldt slechts voor zover de aanduiding op de desbetreffende borden, spandoeken, vlaggen, objecten en informatiezuilen, bedoeld in het eerste lid, feitelijke betekenis hebben. 3. De borden, spandoeken, vlaggen en objecten, bedoeld in het eerste lid, mogen niet verlicht zijn, met uitzondering van de borden in de onderdelen a, b, c, g, h, j, n en v. 4. De borden, spandoeken, vlaggen, objecten, en informatiezuilen en hun constructies dienen in goede staat van onderhoud te verkeren.  

Artikel 5 Wijze van meten

  • 1 De afmetingen van een bord en een spandoek worden gemeten langs de buitenomtrek.

    De onder- of achtergrond en constructie die kennelijk tot het bord behoren, worden hierin begrepen.

  • 2 De oppervlakte van een vlag en een informatiezuil wordt berekend door de projectie van de totale oppervlakte op een plat vlak.

  • 3 De hoogte boven het maaiveld wordt gemeten vanaf het hoogste punt tot aan het maaiveld.

  • 4 Dubbelzijdige borden gelden als twee borden.

Artikel 6 Vrijstellingsbevoegdheid Gedeputeerde Staten

Gedeputeerde Staten kunnen vrijstelling verlenen van het in artikel 3 gestelde verbod voor bepaalde plaatsen en voor bepaalde categorieën van borden, vlaggen, spandoeken, informatiezuilen of objecten. Een vrijstelling kan voor een bepaalde periode worden verleend. Gedeputeerde Staten kunnen er voorschriften aan verbinden met betrekking tot aantallen, type, situering, materiaal, bevestiging, lichtsterkte, kleurstelling, boodschap en maatvoering.

Artikel 7 Overgangsrecht

  • 1  De resterende geldigheidsduur van ontheffingen van het verbod van artikel 2 van de Verordening bescherming natuur en landschap provincie Utrecht 1996 geldt als overgangstermijn. Daarna zijn deze borden, vlaggen of spandoeken in strijd met artikel 3 aanwezig, voor zover niet wordt voldaan aan één van de in artikel 4 genoemde vrijstellingen.

  • 2 Voor objecten, vlaggen en spandoeken zonder opschriften, afbeeldingen en aankondigingen als bedoeld in artikel 2, die op het moment van de inwerkingtreding van dit besluit aanwezig zijn in overeenstemming met de wettelijke voorschriften, geldt het in artikel 3 gestelde verbod niet gedurende dertien weken na dat moment. Daarna zijn deze objecten, vlaggen en spandoeken in strijd met dat artikel aanwezig, voor zover niet wordt voldaan aan één van de in artikel 4 genoemde vrijstellingen.

Hoofdstuk III Storten, dempen, ophogen en rommelterreinen

Artikel 8 Verklaring begrippen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: - storten: het op of in de bodem storten van stoffen om ze daar te laten of anderszins op of in de bodem te brengen; - dempen: het geheel of gedeeltelijk dichtgooien of dicht gegooid houden van wateren of tijdelijk drooggevallen wateren, zoals sloten, greppels, slenken, wielen en sleuven; - ophogen: het storten ten behoeve van het tijdelijk of definitief verhogen van de bodem; - egaliseren: het vlak of gelijk maken, nivelleren of vereffenen van de bodem; - stortplaats: locatie waar gestort, gedempt, opgehoogd of geëgaliseerd wordt; - rommelterrein: terrein dat zich buiten een erf, buiten een bouwperceel of buiten een in het bestemmingsplan aangewezen bedrijfsbestemming bevindt, dat gebruikt wordt voor het al dan niet geordend bewaren of opslaan van goederen, materieel of al dan niet los gestort materiaal; - groene contour: de ecologische hoofdstructuur en de gebieden uit de Natuurbeschermingswet 1998 (Vogel- en Habitatrichtlijn gebieden en beschermde natuurmonumenten); - bouwperceel: een aaneengesloten terreinoppervlak waarop krachtens het bestemmingsplan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; - baggerspecie: bagger vermengt met ongewenste plantenresten; - agrarisch bedrijf: een bedrijf gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren.

Artikel 9 Verbod 

  • 1 Het is verboden te storten, op te hogen, te egaliseren, een stortplaats in te richten of te hebben of wateren geheel of gedeeltelijk te dempen of gedempt te houden, dan wel als eigenaar of andere zakelijk gerechtigde of gebruiker van enige onroerende zaak die handelingen op de onroerende zaak toe te staan of te gedogen.

  • 2 Het is verboden een rommelterrein te hebben of in te richten, dan wel als eigenaar of andere zakelijk gerechtigde of gebruiker van enige onroerende zaak die handeling op de onroerende zaak toe te staan of daarvoor te gebruiken.

  • 3 De verboden in dit artikel gelden niet als het rommelterrein in alle seizoenen niet zichtbaar is vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats.

Artikel 10 Vrijstellingen

Het in artikel 9, eerste lid, bedoelde verbod geldt niet voor:

  • a.

    het storten, dempen, ophogen en egaliseren ten behoeve van de uitvoering of het onderhoud van infrastructurele openbare werken en werken van groot maatschappelijk belang, mits deze handelingen:

    • 1.

      plaatsvinden binnen het uitvoeringsgebied van een vergund bestek; of

    • 2.

      zijn aangewezen in een bestemmingsplan; en

    • 3.

      voor zolang die uitvoering of dat onderhoud duurt.

  • b.

    het storten, dempen, ophogen en egaliseren op een in een bestemmingsplan aangewezen bouwperceel, waarop onderhouds-, herstel-, bouw- of sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd, voor zolang deze handelingen duren.

  • c.

    stortplaatsen die in een bestemmingsplan zijn aangewezen of zich bevinden in gebouwen in de zin van de Woningwet.

  • d.

    het storten, ophogen en dempen ten behoeve van rijpaden in agrarische weide en akkerpercelen en het leggen van dammen met duikers van maximaal 5 meter breed.

  • e.

    een stortplaats of een rommelterrein onmiddellijk grenzend aan een agrarisch bedrijf, voor zover aantoonbaar noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering en mits het materiaal of materieel voortkomt uit agrarische productiemethoden van het bedrijf of bestemd zijn voor de verwerking in het agrarische productieproces van het bedrijf en op dat terrein aanwezige:

    • 1.

      rijkuilen, sleufsilo’s en al dan niet in plastic gewikkelde hooi/kuilgras balen zijn afgedekt of gewikkeld met of in plastic folie van een in landschap passende donkere kleur;

      en

    • 2.

      er maximaal één hoop grond van maximaal 50 m3 op het terrein ligt.

  • f. het storten, ophogen en egaliseren voortvloeiende uit een vergunning of vrijstelling krachtens de Ontgrondingenwet voor zover deze werkzaamheden op het perceel plaatsvinden waarop die vergunning betrekking heeft.

  • g. het dempen van watergangen in gebieden aangegeven op een door Gedeputeerde Staten vastgestelde waardenkaart.

  • h. het storten van en ophogen en egaliseren met baggerspecie, vrijkomend uit normaal onderhoud van watergangen, mits:

    • 1.

      de baggerspecie gelijkmatig aan één kant over de naast de watergangen gelegen percelen of op het erf wordt verspreid, waarbij aardkundig, archeologisch of landschappelijk waardevolle terreingedeelten zoals laagten of geulen in stand worden gelaten;

    • 2.

      losse plantenresten boven aan het sloottalud worden neergelegd;

    • 3.

      het oorspronkelijk maaiveld met niet meer dan maximaal 10 cm wordt verhoogd; en

    • 4.

      de baggerspecie niet wordt gestort op slootkanten die in agrarisch natuurbeheer zijn.

  • i.

    het storten van grond, heideplagsel en bosstrooisel ten behoeve van het geheel of gedeeltelijk ophogen en egaliseren van agrarisch gebruikte weide- en akkerpercelen buiten de groene contour mits:

    • 1.

      de werkzaamheden maximaal 2 weken vooraf worden gemeld bij Gedeputeerde Staten door middel van een (digitaal) beschikbaar gesteld meldingsformulier en na aanvang binnen vier weken zijn afgerond;

    • 2.

      ze niet plaatsvinden in het weidevogelbroedseizoen van 15 maart tot 1 juli;

    • 3.

      gestorte hopen binnen 24 uur na aanvoer worden verspreid en geëgaliseerd, waarbij aardkundig, archeologisch of landschappelijk waardevolle terreingedeelten zoals laagten of geulen in stand worden gelaten;

    • 4.

      de opgehoogde en egaliseerde percelen voor inklinking niet meer dan 10 cm hoger liggen gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld van de dichtstbijzijnde naastgelegen niet opgehoogde percelen; en

    • 5.

      grond gestort wordt volgens het principe zand op zand, klei op klei en veen op veen.

  • j.

    het storten van bagger in een baggerdepot gelegen buiten de groene contour, mits:

    • 1.

      het depot niet is aangelegd op een aardkundig, archeologisch of landschappelijk waardevol terreingedeelte;

    • 2.

      het depot maximaal 1.50 meter hoog is gemeten vanaf maaiveld;

    • 3.

      na inklink de bagger en de opgeworpen kaden rondom het depot gelijkmatig worden verspreid, waarbij aardkundig, archeologisch of landschappelijk waardevolle terreingedeelten zoals laagten of geulen in stand worden gelaten; en

    • 4.

      het perceel of de percelen waar het baggerdepot zich bevond na ophoging en egalisatie niet meer dan maximaal 10 cm hoger liggen gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld van de dichtstbijzijnde naastgelegen niet opgehoogde percelen.

  • k.

    voor het storten van takhout ten behoeve van takkenwallen en takkenrillen, mits:

    • 1.

      deze worden aangelegd tegen de buitenrand van een houtopstand;

    • 2.

      het materiaal afkomstig is van de houtopstand en niet verder dan 250 meter daarvandaan wordt aangelegd;

    • 3.

      actuele of potentiële natuurwaarden worden versterkt;

    • 4.

      deze aan de voet maximaal 1 meter breed zijn en maximaal 1,50 meter hoog gemeten vanaf het maaiveld; en

    • 5.

      deze geen boomstammen of -takken bevatten met een diameter van 8 cm of meer of boomstronken.

  • l.

    het storten van grond ten behoeve van een wallichaam in tuinen, mits;

    • 1.

      een aaneengesloten aan de tuin grenzend landschapstype niet wordt doorkruist of onderbroken, tenzij dit aanvaardbaar is vanuit een cultuurhistorische basis bepaald vanuit beleidsdocumenten;

    • 2.

      aanwezige bomen niet in het wallichaam komen te staan;

    • 3.

      het wallichaam wordt ingeplant met een gebiedseigen beplantingsmengsel; en

    • 4.

      het wallichaam, exclusief beplanting, aan de voet maximaal 2 meter breed is en maximaal 1 meter hoog gemeten vanaf het maaiveld.

Artikel 11 Inwerkingtreding vrijstelling voor het dempen van watergangen.

De vrijstellingsbepaling in artikel 10, eerste lid, onder g, treedt niet eerder in werking dan op de dag na bekendmaking van het besluit van Gedeputeerde Staten tot vaststelling van de in deze vrijstelling genoemde waardenkaart.

Hoofdstuk IV Wateren

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 12 Verklaring begrippen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: - woonschip: elk vaartuig of in of op het water geplaatst voorwerp dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt als of, te oordelen naar zijn constructie, inrichting of getroffen voorzieningen, uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor dag- of nachtverblijf van een of meer personen; - goothoogte: de afstand van de waterspiegel tot de snijlijn tussen het dakvlak en een verticaal gevelvlak; - plat dak: dak met een hellingshoek ten opzichte van de horizontaal van ≤ 3º; - vaartuig: een tuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd of ingericht voor het vervoer over water van personen of goederen, of een tuig in aanbouw; - partyschip: vaartuig gebruikt als commercieel dagpassagiersschip, voor het houden van feesten en partijen en waarmee meestal meerdere uren durende rondvaarten gemaakt worden; - erf: grond, behorend bij een woning, bij de woning of woningen op de begane grond van wooncomplexen, bij een in overeenstemming met de daarvoor geldende wettelijke voorschriften aanwezige zomerwoning of woonwagen of bij een woonschip waarvoor een ontheffing of vrijstelling in het kader van deze verordening geldt, en deel uitmakend van de woonomgeving. Een oever die van een woning, zomerwoning, woonwagen of woonschip wordt gescheiden door een openbare weg en/of een ander perceel, tenzij dat perceel een agrarische, natuur of industriële bestemming heeft, kan deel uitmaken van de woonomgeving.

Paragraaf 2 Woonschepen

Artikel 13 Verbod

  • 1 Het is de zakelijk gerechtigde tot en de bezitter, houder of gebruiker van een woonschip verboden dat woonschip ligplaats te laten nemen, te ankeren, af te meren of anderszins in een water te plaatsen.

  • 2 Het is verboden bij een woonschip een aanlegplaats en daarmee verband houdende oever- en afmeervoorzieningen te maken of te hebben bij woonschepen:

    • a.

      die in strijd met het verbod in het vorige lid zijn afgemeerd;

    • b.

      die bij een ligplaats zijn afgemeerd dat als knelpunt is aangemerkt; of

    • c.

      waarvoor een ontheffing met oeverbeleid is afgegeven; of

    • d.

      die zijn aangewezen op grond van artikel 15, tweede lid.

Artikel 14 Vrijstellingen 

  • 1 Het in artikel 13, eerste lid, bedoelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      lig- en aanlegplaatsen die als zodanig in een bestemmingsplan zijn aangewezen, mits de woonschepen voldoen aan artikel 15, vijfde lid, onder a, b en d of voldoen aan de algemene regels van de Provinciale ruimtelijke verordening ten aanzien van woonschepen, die als zodanig in een bestemmingsplan zijn doorgewerkt;

    • b.

      één woonschip in een jacht- of bedrijfshaven, dat in gebruik is als verenigingsaccommodatie.

    • c.

      woonschepen met een ligplaats in de volgende woonarkenparken:

       Naam  en Adres

      De Dotterbloem; Bovendijk, Wilnis

      De Waterlelie; Bovendijk, Wilnis

      De Watertuin; Bovendijk, Wilnis

      Bestevaer; A. Janssenweg, Baarn

      De Horn; De Horn, Baambrugge

      De Vinkenslag; Schattekerkerweg, De Hoef

      Mur; Demmerik 94, Vinkeveen

       

  • 2 De vrijstelling in het eerste lid geldt niet voor woonschepen waarvoor een ontheffing geldt met een typen- of oeverbeleid, een ontheffing met een verplaatsingsclausule is verleend en voor de wisselligplaatsen.

Artikel 15 Bepalingen in geval van ontheffing

  • 1 Ontheffing van het verbod kan alleen worden verleend voor ligplaatsen waarvoor op de datum van bekendmaking van deze verordening al een ontheffing geldt krachtens de Verordening bescherming natuur en landschap provincie Utrecht 1996 en voor ligplaatsen die als zodanig in een bestemmingsplan zijn aangewezen.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen ligplaatsen aanwijzen waarvoor na afloop van een geldende ontheffing geen nieuwe ontheffing meer zal worden verleend of niet aan een andere ontheffinghouder of niet met betrekking tot een ander woonschip.

  • 3 De houder van een ontheffing kan Gedeputeerde Staten verzoeken haar op naam van een ander of met betrekking tot een ander woonschip te stellen.

  • 4 Ontheffing van het verbod, bedoeld in artikel 13, wordt verleend gehoord Burgemeester en Wethouders van de betrokken gemeente en het dagelijks bestuur van het betrokken waterschap of een andere beheerder van het water, behalve als het om eigendomsoverdracht of verlengingsaanvragen gaat.

  • 5 Bij een ontheffing gelden in elk geval de volgende voorschriften, tenzij één of meer van deze voorschriften in de Provinciale ruimtelijke verordening van de provincie Utrecht worden opgenomen:

    • a.

      lengte, breedte en hoogte van het woonschip zijn respectievelijk ten hoogste 18 meter, 6 meter en 3.50 meter;

    • b.

      bij een dak, niet zijnde een plat dak, is de nokhoogte ten hoogste 4 meter zijn, mits de goothoogte rondom ten hoogste 3.50 meter is en het dak in de lengterichting slechts één knik bevat;

    • c.

      de afstand tussen twee woonschepen is ten minste 5 meter;

    • d.

      bij een woonschip van historische waarde is de lengte ten hoogste 30 meter;

    • e.

      een aanlegplaats bij een ligplaats van een woonschip in de uiterwaard heeft geen voorzieningen op de oever en het woonschip heeft het uiterlijk van een varend voormalig binnenvaartschip met historische waarde.

  • 6 De maten worden vastgesteld waar zij het grootst zijn, dus inclusief al hetgeen onder of boven water vast verbonden is met het woonschip. De hoogte wordt gemeten vanaf de waterlijn.

  • 7 Bij de vaststelling van de maten kunnen buiten beschouwing blijven:

    • a.

      masten, lichtkoepels, schoorstenen, antennes en andere ondergeschikte onderdelen;

    • b.

      dakoverstekken tot 30 cm vanuit de gevel;

    • c.

      loopranden tot 80 cm voor zover de betreffende zijden van het woonschip niet op andere wijze bereikbaar zijn.

  • 8 Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen afwijken van de in het vijfde lid gestelde voorschriften.

Artikel 16 Overgangsrecht

  • 1 Indien ontheffing is verleend voor een grotere maat dan in artikel 15, vijfde lid, bepaald, vervalt die afwijking bij wijziging of vervanging van het woonschip.

  • 2 Woonschepen die sinds 1 januari 1989 ononderbroken eenzelfde ligplaats hebben ingenomen en vanaf die datum voortdurend in gebruik waren als hoofdverblijf en die nu in strijd zijn met artikel 13, eerste lid, worden daar gedoogd.

  • 3 Met betrekking tot woonschepen die na 1 januari 1989 ononderbroken eenzelfde ligplaats hebben ingenomen en vanaf die datum voortdurend in gebruik waren als hoofdverblijf en die nu in strijd zijn met artikel 13, eerste lid, is bij de toepassing van bestuursdwang de begunstigingstermijn als volgt:

    1989 - 1997 : drie jaar;

    1998 – 2002 : achttien maanden;

    2003 : drie maanden;

    2004 - heden : de kortste redelijke termijn.

  • 4 Een gedoogbeschikking kan worden ingetrokken en een begunstigingstermijn kan worden verkort indien voor het betreffende woonschip een (wissel)ligplaats beschikbaar komt in overeenstemming met de verordening.

  • 5 Indien een aanlegplaats nu aanwezig is in strijd met artikel 13, tweede lid, en indien daarbij een woonschip ligplaats heeft op grond van het tweede lid van dit artikel, wordt voor de aanlegplaats dezelfde gedoog- of begunstigingstermijn vastgesteld als voor het woonschip. Bedoelde besluiten worden op hetzelfde moment bekend gemaakt.

Paragraaf 3 Andere vaartuigen en voorwerpen

Artikel 17 Verbod

Het is de zakelijk gerechtigde tot en de bezitter, houder of gebruiker van een vaartuig of ander voorwerp, niet zijnde een woonschip, verboden dat vaartuig of voorwerp ligplaats te laten nemen, te ankeren of af te meren of anderszins in, op of vlak boven een water te plaatsen op andere plaatsen dan aangegeven met een van de verkeerstekens E.5 tot en met E.7.1 van bijlage 7 bij het Binnenvaartpolitiereglement en bijlage 7 van het Rijnvaartpolitiereglement.

Artikel 18 Vrijstellingen

Het in artikel 17 bedoelde verbod geldt niet voor:

  • 1.

    vaartuigen in jacht- of bedrijfshavens en vaartuigen die worden gebruikt bij het vervoer van uitsluitend bedrijfsmiddelen en tijdelijk voor het laden en lossen van die bedrijfsmiddelen worden afgemeerd;

  • 2.

    één open vaartuig van ten hoogste zeven meter lengte bij een erf, tenzij er aan het erf al andere vaartuigen, niet zijnde woonschepen, liggen afgemeerd of als er al een andere vrijstelling dan die genoemd in het derde lid van dit artikel van toepassing is;

  • 3.

    andere vaartuigen dan bedoeld in het vorige lid bij een erf gedurende ten hoogste drie achtereenvolgende dagen tussen 1 april en 30 september;

  • 4.

    het tijdelijk afmeren van vaartuigen voor het in- of uitstappen van passagiers bij horecagelegenheden, die als zodanig in een bestemmingsplan zijn aangewezen;

  • 5.

    één partyschip bij een bestemde horecagelegenheid, mits het vaartuig voldoet aan de voorwaarden van een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd landschappelijk inpassingsplan, waarbij zowel het partyschip als de aanlegplaats op landschappelijke aspecten zijn beoordeeld;

  • 6.

    historische schepen die als varend monument zijn ingeschreven in het Nationaal Register Varende Monumenten bij aanlegplaatsen die als zodanig in een bestemmingsplan zijn aangewezen.

Artikel 19 Overgangsrecht

Boatsavers en daarin afgemeerde vaartuigen of voorwerpen die sinds ten laatste 1 januari 2004 aantoonbaar aanwezig waren en in strijd zijn met het verbod in artikel 17 worden tot 29 november 2012 gedoogd.

Paragraaf 4 Havens en aanlegplaatsen bij andere vaartuigen en voorwerpen

 Artikel 20 Verbod

Het is verboden havens of aanlegplaatsen en daarmee verband houdende voorzieningen, zoals steigers, meerpalen en vlonders te maken of te hebben.

Artikel 21 Vrijstellingen

Het in artikel 20 bedoelde verbod geldt niet voor:

  • 1.

    aanlegplaatsen en daarmee verband houdende voorzieningen in jacht- of bedrijfshavens;

  • 2.

    de aanleg en het onderhoud van nutsvoorzieningen ten behoeve van de gebruikers van een haven of aanlegplaats waarvoor een vrijstelling of ontheffing van kracht is; en

  • 3.

    één aanlegsteiger per erf, mits deze voldoet aan de voorschriften die door de water- of vaarwegbeheerder zijn voorgeschreven bij algemeen verbindend voorschrift.

Artikel 22 Bepalingen in het geval van ontheffing

Bij een ontheffing voor een insteekhaven gelden in elk geval de volgende voorschriften:

  • a.

    alleen bij een erf;

  • b.

    een dubbele insteekhaven wordt alleen aangelegd op de erfgrens van twee naast elkaar gelegen erven;

  • c.

    aanleg dwars op de vaarweg en aansluitend op de verkavelingsrichting van het achterliggende cultuurhistorisch landschap van sloten, waterwegen en verkavelingspatronen;

  • d.

    lengte en breedte van een enkele insteekhaven zijn respectievelijk ten hoogste 8 meter en 3,25 meter;

  • e.

    lengte en breedte van en dubbele insteekhaven zijn respectievelijk ten hoogste 8 meter en 6 meter;

  • f.

    indien een insteekhaven in verband met het gestelde onder c niet loodrecht op de vaarweg kan worden aangelegd, is een geringe afwijking van de lengtemaat toegestaan.

Artikel 23 Overgangsrecht

  • 1 Indien een aanlegplaats in strijd is met artikel 20 en niet voldoet aan artikel 21, derde lid, en er sinds ten laatste 1 januari 2004:

    • a.

      een overschrijding van de voorgeschreven afmetingen is van minder dan of gelijk aan 50%, dan wordt deze tot en met 31 december 2013 gedoogd;

    • b.

      een overschrijding van de voorgeschreven afmetingen is van meer dan 50%, dan wordt deze opgeheven, maar kan de provincie de kosten daarvan geheel of gedeeltelijk vergoeden dan wel voor haar rekening laten.

  • 2 Insteekhavens die sinds ten laatste 1 januari 2004 aantoonbaar aanwezig waren en die niet voldoen aan de voorschriften zoals bedoeld in artikel 22 worden geacht met een ontheffing van de verordening aanwezig te zijn.

Paragraaf 5 Slotbepaling

Artikel 24 Handelingen gedogen  

  • 1 Het is de zakelijk gerechtigde tot of de gebruiker van een oever verboden toe te laten of te gedogen dat aan die oever handelingen worden verricht die bij dit hoofdstuk zijn verboden.

  • 2 Het verbod is niet van kracht als voor de handeling vrijstelling of ontheffing is verleend of als de zakelijk gerechtigde of gebruiker het verrichten van de handeling onverwijld aan Gedeputeerde Staten meedeelt.

Hoofdstuk V Beschermde kleine landschapselementen

Artikel 25 Verklaring begrippen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: - kleine landschapselementen: de groene componenten van het landschap met een beperkte oppervlakte of een klein volume, die het landschap mee opbouwen en er een inhoud en identiteit aan geven en die niet onder de Boswet vallen; - beschermd klein landschapselement: een punt-, lijn-, of vlakelement vastgelegd op de waardenkaart Kleine landschapselementen; - waardenkaart: topografische kaart met daarop ingetekend de locaties van de beschermde kleine landschapselementen inclusief een lijst met beschrijving; - houtopstand: één of meer bomen of boomvormers of andere houtachtige gewassen die onderdeel kunnen zijn van een beschermd klein landschapselement; - vellen: rooien; kappen; verplanten; het snoeien van meer dan 20% van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen; het verrichten van handelingen zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 26 Het verbod

  • 1 Het is verboden een beschermd klein landschapselement zowel boven- als ondergronds te beschadigen, te vernielen, te vernietigen of in zo geringe mate te onderhouden dat daardoor de instandhouding van het element gevaar loopt.

  • 2 Het is verboden een beschermd klein landschapselement te (laten) bewerken of te gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht.

  • 3 Het is verboden houtopstanden die het beschermde kleine landschapselement vormen of daar onderdeel van zijn, te vellen of te doen vellen.

  • 4 Het verbod, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, geldt niet buiten de locaties aangegeven op de waardenkaart.

Artikel 27 Vrijstellingen

De in artikel 26 bedoelde verboden gelden niet:

  • 1.

    indien vellen aantoonbaar noodzakelijk is krachtens de Plantenziektewet en ter bestrijding van boomziekten, mits voorafgaande aan de velling Gedeputeerde Staten in kennis zijn gesteld van dit voornemen;

  • 2.

    voor het periodiek vellen ten behoeve van onderhoud van griend- en hakhout als dit onderdeel uitmaakt van een beschermd klein landschapselement;

  • 3.

    indien het bepaalde in artikel 15, tweede en derde lid, van de Boswet van toepassing is;

  • 4.

    voor het uitvoeren van noodzakelijk onderhoud gericht op kwaliteitsverbetering of duurzame instandhouding.

Artikel 28 Melding  

  • 1 Het is verboden één of meerdere onomkeerbare schadelijke handelingen genoemd in artikel 26 te verrichten, te doen verrichten, te gedogen, of na te laten zonder dat de zakelijk gerechtigde of de bezitter, houder of gebruiker van het beschermde kleine landschapselement een voorafgaande tijdige melding heeft gedaan via een door Gedeputeerde Staten al dan niet digitaal beschikbaar gesteld meldingsformulier.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde melding moet ten minste 6 weken doch niet eerder dan 24 weken voor de uitvoering van de handelingen worden ingediend bij Gedeputeerde Staten.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen besluiten aan de gevraagde handelingen voorschriften ter compensatie en beperking te verbinden of de gevraagde handelingen te verbieden om redenen als bedoeld in artikel 33, tweede lid. In deze gevallen ontvangt de in het eerste lid bedoelde melder binnen 6 weken na ontvangst van de melding een besluit van die strekking.

  • 4 De handelingen, bedoeld in het eerste lid, mogen in het geval dat bij besluit voorschriften aan de gevraagde handelingen zijn verbonden, niet eerder worden uitgevoerd, dan nadat de bezwaar- en beroeptermijnen zijn afgewacht en bedoeld besluit onherroepelijk is geworden.

Artikel 29 Herstel- en herplantplicht

  • 1 De zakelijk gerechtigde van de grond, dan wel degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, waarop zonder voorafgaande melding als bedoeld in het vorige artikel handelingen zijn uitgevoerd die in strijd zijn met de verboden in artikel 26 en het beschermde kleine landschapselement hierdoor is ontsierd, beschadigd, geveld of op ander wijze te niet is gegaan, is verplicht binnen een jaar voor 1 april het beschermde kleine landschapselementen op dezelfde locatie in de oorspronkelijke staat te herstellen en/of te herbeplanten.

  • 2 Niet aangeslagen herstelmaatregelen of herbeplantingen dienen binnen een jaar voor 1 april te worden hersteld of vervangen, onverlet artikel 26, tweede lid.

Artikel 30 De waardenkaart

  • 1 De waardenkaart, bedoeld in het vierde lid van artikel 26, bevat in ieder geval:

    • a.

      een indeling op punt-, lijn-, of vlakelementen;

    • b.

      een legenda met toelichting;

    • c.

      een overzichtslijst, een foto en een redengevende omschrijving per element.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen besluiten:

    • a.

      kleine landschapselementen op de daartoe door hen bij te houden waardenkaart te plaatsen;

    • b.

      aan deze kaart kleine landschapselementen toe te voegen waarop hoofdstuk III van toepassing is.

  • 3 In het geval van een zwaarwegend maatschappelijk belang kunnen Gedeputeerde Staten besluiten beschermde kleine landschapselementen van de kaart te verwijderen.

Artikel 31 Inwerkingtreding

Dit hoofdstuk treedt niet eerder in werking dan op de dag na bekendmaking van het besluit van Gedeputeerde Staten tot vaststelling van de waardenkaart als bedoeld in artikel 30.

Artikel 32 Zorgplicht

  • 1 De zakelijk gerechtigde tot of de gebruiker van een beschermd klein landschapselement is verplicht onomkeerbare handelingen, waarbij dit landschapselement geheel of gedeeltelijk teniet kan gaan, direct te melden bij Gedeputeerde Staten.

  • 2 Het is de zakelijk gerechtigde tot of de gebruiker van een beschermd klein landschapselement verboden toe te laten of te gedogen dat in of rond dit landschapselement handelingen worden verricht die bij dit hoofdstuk zijn verboden.

Hoofdstuk VI Ontheffingen

Artikel 33 Aanvragen om ontheffing

  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen, tenzij in artikel 34 anders is bepaald, ontheffing verlenen van de in deze verordening gestelde verboden en van de verplichtingen als bedoeld in artikel 29.

  • 2 Ontheffingen krachtens deze verordening worden verleend indien als gevolg van wat daarbij wordt toegestaan natuurwetenschappelijke, landschappelijke, cultuurhistorische of archeologische waarden niet onaanvaardbaar worden geschaad.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen aan een ontheffing voorschriften, voorschriften ter compensatie en beperkingen verbinden.

  • 4 Een ontheffing geldt voor ten hoogste tien jaar.

  • 5 Voor de aanvragen kunnen Gedeputeerde Staten een formulier voorschrijven.

  • 6 Op een aanvraag wordt binnen dertien weken beslist. Gedeputeerde Staten kunnen de beslissing eenmaal met ten hoogste dertien weken verdagen.

  • 7 Een ontheffing kan worden gewijzigd of ingetrokken indien:

    • a.

      bij de aanvraag onjuiste gegevens zijn verstrekt en de ontheffing op basis van de juiste gegevens anders of niet zou zijn verleend;

    • b.

      de voorschriften of beperkingen onvoldoende of niet worden nageleefd of veranderingen worden aangebracht ten opzichte van de gegevens op basis waarvan de ontheffing is verleend;

    • c.

      de ontheffing gedurende een jaar niet is gebruikt; of

    • d.

      gewijzigde inzichten of omstandigheden dat vergen.

Artikel 34 Geen ontheffing  

Gedeputeerde Staten verlenen geen ontheffing van:

  • 1.

    het verbod in artikel 3;

  • 2.

    het verbod in artikel 9, tweede lid;

  • 3.

    het verbod in artikel 17 met betrekking tot voorwerpen;

  • 4.

    de verboden in hoofdstuk V.

Artikel 35 Overgangsbepalingen ontheffingen

  • 1 Een ontheffing, verleend op grond van de Verordening bescherming natuur en landschap provincie Utrecht 1996 geldt als een ontheffing ingevolge deze verordening.

  • 2 Een ontheffing zonder aflooptermijn blijft van kracht tot 10 jaar na de datum van afgifte van het ontheffingsbesluit, tenzij op een eerder tijdstip door Gedeputeerde Staten aan de ontheffinghouder is medegedeeld op welke datum de ontheffing verloopt.

  • 3 Een aanvraag om ontheffing, ingediend krachtens de in het eerste lid bedoelde verordening, wordt verder behandeld met toepassing van deze verordening, tenzij de bepalingen in die verordening gunstiger zijn voor de afhandeling van de aanvraag.

Artikel 36 Schadevergoeding

Ten aanzien van de aanvrager van een ontheffing die vanwege de beslissing daarop schade lijdt, is artikel 15.20 van de Wet milieubeheer van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk VII Algemene bepalingen

Artikel 37 Natuurbeleidsplan en waardenkaarten

  • 1 Provinciale Staten stellen een beleidsplan natuur en landschap vast voor de toepassing van deze verordening. Ten minste eenmaal in de vier jaren besluiten Provinciale Staten of het plan al dan niet wordt herzien. Op de voorbereiding is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen voor de toepassing van deze verordening als onderdeel van beleidsregels waardenkaarten vaststellen en zo nodig wijzigen.

Artikel 38 Strafmaat

Overtreding van in deze verordening gestelde verboden, van beperkingen waaronder een ontheffing is verleend en van aan een ontheffing verbonden voorschriften wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie. Bij de strafmaatbepaling kan rekening worden gehouden met economische waarde.

Artikel 39 Handhaving

  • 1 Ten aanzien van voor de datum van inwerkingtreding van de verordening genomen besluiten tot toepassing van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom blijft de Verordening bescherming natuur en landschap provincie Utrecht 1996 van toepassing.

  • 2 Met het toezicht op de naleving van deze verordening zijn, naast de bij of krachtens artikel 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, mede belast de daarvoor door Gedeputeerde Staten aan te wijzen personen.

     

Artikel 40 Intrekking

De Verordening bescherming natuur en landschap provincie Utrecht 1996 wordt ingetrokken.

Artikel 41 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin het wordt geplaatst, onverminderd het bepaalde in artikel 11 en 31.

Artikel 42 Bekendmaking

Het besluit tot vaststelling van deze verordening wordt bekend gemaakt door plaatsing in het provinciaal blad.

Artikel 43 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Landschapsverordening provincie Utrecht 2011.

Ondertekening

Provinciale staten van Utrecht,  

R.C. ROBBERTSEN, voorzitter. L.C.A.W. GRAAFHUIS, griffier.

Uitgegeven 25 maart 2011 Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen H. GOEDHART, secretaris a.i.