Regeling vervallen per 01-01-2018

REGELING BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN KAMPEERTERREINEN VLISSINGEN

Geldend van 06-05-2010 t/m 31-12-2017

Intitulé

REGELING BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN KAMPEERTERREINEN VLISSINGEN

Paragraaf 1. Bereikbaarheid

Artikel 1 Vrijhouden van terreingedeelten ten behoeve van hulpverlening

  • 1. De bij de inrichting behorende brandkranen en andere bluswaterwinplaatsen moeten worden vrijgehouden en bereikbaar zijn voor blusvoertuigen, en wel zodanig dat hiervan onbelemmerd gebruik kan worden gemaakt.

  • 2. Op het bij de inrichting behorende terrein moeten de beplanting, de parkeerplaatsen, de laad- en losplaatsen en de plaatsen waar goederen en afval worden opgeslagen of gedeponeerd, zodanig zijn gesitueerd, dat bij brand het oprijden en opstellen van de voertuigen en andere hulpmiddelen van de brandweer niet worden bemoeilijkt of belemmerd.

  • 3. Ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten moet een doorgaande route met een breedte van tenminste 3,5 meter en een hoogte van tenminste 4,2 meter vrijgehouden worden. De doorgaande route moet verhard zijn op een wijze die geschikt is voor motorvoertuigen met een asbelasting van 10 ton (100kN) en een totaalgewicht van 15 ton (150kN).

  • 4. Hekwerken en slagbomen die de route als bedoeld in artikel 1.3 blokkeren, moeten snel en gemakkelijk geopend kunnen worden. Indien deze zijn voorzien van een slot moeten in overleg met de brandweer passende voorzieningen worden aangebracht.

Paragraaf 2. Inrichting terrein

Artikel 2 Indeling en constructie terrein

  • 1. De afstand van enig kampeermiddel tot de perceelsgrens is tenminste 5 meter.

  • 2. Permanente standplaatsen dienen zodanig te zijn gesitueerd dat brand niet eenvoudig van het ene kampeermiddel of kampeerhuisje naar een ander kampeermiddel of kampeerhuisje kan overslaan. Hieraan wordt voldaan indien:

    • a.

      op bestaande terreinen tussen de kampeermiddelen of kampeerhuisjes een vrije ruimte is van tenminste 3 meter;

    • b.

      op bestaande terreinen een bouwkundige voorziening wordt getroffen, waardoor een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van 20 minuten conform de NEN 6068 en de NPR 6091 wordt bereikt;

    • c.

      op nieuwe terreinen tussen de kampeermiddelen of kampeerhuisjes een vrije ruimte is van tenminste 5 meter en

    • d.

      op nieuwe terreinen een bouwkundige voorziening wordt getroffen, waardoor een WBDBO van 30 minuten conform de NEN 6068 en de NPR 6091 wordt bereikt.

  • 3. Niet-permanente standplaatsen dienen zodanig te zijn gesitueerd dat een onbeheersbare brand wordt voorkomen. Hieraan wordt voldaan indien de standplaatsen zijn gesitueerd in een brandcompartiment van maximaal 1000 m² en:

    • a.

      op bestaande terreinen de WBDBO tussen de brandcompartimenten tenminste 20 minuten is;

    • b.

      op bestaande terreinen tussen brandcompartimenten een vrije ruimte is van tenminste 3 meter;

    • c.

      op nieuwe terreinen de WBDBO tussen de brandcompartimenten tenminste 30 minuten is;

    • d.

      op nieuwe terreinen tussen brandcompartimenten een vrije ruimte is van tenminste 5 meter en

    • e.

      een brandcompartiment zicht niet meer dan over één perceel uitstrekt.

  • 4. Kampeermiddelen op niet-permanente standplaatsen, niet gelegen in een brandcompartiment zoals bedoeld in artikel 2.3, hebben een WBDBO tussen deze kampeermiddelen van tenminste 20 minuten. Hieraan wordt voldaan indien:

    • a.

      tussen de kampeermiddelen een vrije ruimte is van tenminste 3 meter;

    • b.

      een bouwkundige voorziening wordt getroffen conform de NEN 6068 en de NPR 6091 wordt bereikt.

  • 5. De opstelling van de kampeermiddelen en kampeerhuisjes dient zodanig te geschieden, dat de blusvoertuigen van de brandweer en andere hulpverlenende diensten te allen tijde enig kampeermiddel of kampeerhuisje tot 40 meter kunnen benaderen.

  • 6. Indien de toegang tot een kampeermiddel of kampeerhuisje dat voor het verblijf van mensen is bestemd, meer dan 40 meter is verwijderd van een doorgaande (openbare) weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang of dat vak en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor brandweervoertuigen conform de voorwaarden in artikel 1, derde lid.

  • 7. Afhankelijk van de aard en omvang van het kampeerterrein moet ten behoeve van de hulpverlenende diensten, naast de reguliere toegang, één of meerdere toe- of (nood)uitgangen aanwezig zijn. Dit ter beoordeling en goedkeuring van het bevoegd gezag.

Artikel 3 Bluswatervoorziening

  • 1. Afhankelijk van de omvang van het kampeerterrein moet ten behoeve van de brandweer tenminste één primaire bluswatervoorziening aanwezig zijn. Naast een primaire bluswatervoorziening moet een secundaire bluswatervoorziening aanwezig zijn.

  • 2. Een plan voor de bluswatervoorziening moet ter beoordeling en goedkeuring overgelegd worden aan het bevoegd gezag.

Artikel 4 Inrichtingstekening

  • 1. De beheerder van de inrichting draagt er zorg voor dat het bevoegd gezag de beschikking heeft over een actuele inrichtingstekening.

  • 2. De inrichtingstekening maakt in ieder geval het volgende duidelijk:

    • a.

      aanduiding van brandblusmiddelen en brandblusvoorzieningen;

    • b.

      aanduiding van bluswatervoorzieningen;

    • c.

      aanduiding van bluswaterwinplaatsen;

    • d.

      de ligging van permanente en niet-permanente standplaatsen;

    • e.

      een exacte indeling van permanente en niet-permanente standplaatsen;

    • f.

      een exacte aanduiding van de permanente standplaatsen waarop kampeerhuisjes staan en

    • g.

      de ligging van de centrumgebouwen;

  • 3. Wijzigingen betreffende de inrichtingstekening dienen onmiddellijk kenbaar gemaakt te worden aan het bevoegd gezag.

Paragraaf 3. Installaties

Artikel 5 Elektrische installatie(s)

  • 1. De elektrische installatie van het kampeerterrein, inclusief de bouwwerken, moet tenminste voldoen aan het gestelde in het normblad NEN 1010 en de voorschriften van het energiebedrijf waarbij het kampeerterrein is aangesloten.

  • 2. Alleen elektrische installaties van kampeermiddelen en kampeerhuisjes die aan het gestelde in het normblad NEN 1010, de voorschriften van het energiebedrijf en de keuringsvoorschriften K57 van de KEMA voldoen, mogen aangesloten worden op de elektrische installatie van het kampeerterrein.

Artikel 6 Gasinstallatie(s)

  • 1. Gasinstallaties, waaronder leidingen en toebehoren voor propaan of butaan, moeten voldoen aan het gestelde in de normbladen NEN 1078 en/of NEN 2920 en NPR 2921.

  • 2. Gasslangen voor butaangas en propaangas moeten voldoen aan het bepaalde in het normblad NEN-EN 1763-1.

  • 3. Gasflessen die zijn gevuld met autogas (LPG) mogen niet worden gebruikt en/of aanwezig zijn anders dan voor de aandrijving van hef- of transportvoertuigen.

Artikel 7 Blusmiddelen

  • 1. Op het kampeerterrein dienen voldoende brandblusmiddelen aanwezig te zijn. De brandblusmiddelen moeten zijn aangebracht op de plaatsen zoals aangegeven op de bij de melding behorende gewaarmerkte inrichtingstekening.

  • 2. Draagbare blustoestellen moeten zijn voorzien van een rijkskeurmerk met rangnummer en conform de NEN 2559 worden onderhouden.

  • 3. Brandslanghaspels moeten voldoen aan normblad NEN-EN 671-1.

  • 4. Alle brandblusmiddelen, brandbestrijdings- en beveiligingssystemen moeten steeds:

    • a.

      voor onmiddellijk gebruik gereed zijn;

    • b.

      in goede staat van onderhoud verkeren;

    • c.

      goed bereikbaar zijn en

    • d.

      als zodanig herkenbaar en zichtbaar zijn.

  • 5. Tenminste eenmaal per jaar moet door een ter zake kundige het nodige onderhoud worden verricht en een controle worden gehouden op de reinheid en goede werking van de in de het tweede en derde lid beschreven voorzieningen.

Paragraaf 4. Gebruiksvoorschriften

Artikel 8 Verbod voor roken/ open vuur en vuurwerk

  • 1. Het verbod vuur te stoken als bedoeld in artikel 5:38 van de Algemene plaatselijke verordening Vlissingen 2009 moet, daar waar nodig, op opvallende plaatsen duidelijk staan aangegeven door middel van het opschrift “VERBODEN VOOR OPEN VUUR”; of door een gestandaardiseerd symbool overeenkomstig het gestelde in de norm NEN 3011.

  • 2. Indien het kampeerreglement het branden in een vuurkorf of vuurton toestaat, dient aan de volgende voorwaarden voldaan te worden:

    • a.

      er moet voortdurend toezicht zijn van een meerderjarig persoon;

    • b.

      de vuurkorf of -ton moet op een open plaats staan, zodanig dat deze geen gevaar oplevert voor de omgeving;

    • c.

      onder de vuurkorf, of -ton dient een niet brandbare onderplaat geplaatst te worden;

    • d.

      een vuurkorf of -ton moet zodanig zijn opgesteld of uitgevoerd dat deze niet eenvoudig kan omvallen of kan worden omgestoten;

    • e.

      de maximale hoeveelheid brandstof (niet anders zijnde dan schoon hout) in de vuurkorf of -ton bedraagt een ¼ m³;

    • f.

      de vuurkorf of -ton wordt niet verlaten alvorens het vuur gedoofd is en

    • g.

      in de directe nabijheid van de vuurkorf of -ton staan voldoende blusmiddelen voor onmiddellijk gebruik gereed.

  • 3. Indien het kampeerreglement barbecueën toestaat, dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:

    • a.

      er moet voortdurend toezicht zijn van een meerderjarig persoon;

    • b.

      de barbecue moet op een open plaats staan die tenminste twee meter rondom vrij is van opstallen, bomen en struiken;

    • c.

      een barbecue moet zodanig zijn opgesteld of uitgevoerd dat deze niet eenvoudig kan omvallen of kan worden omgestoten;

    • d.

      vaste brandstof (niet anders zijnde dan briketten of houtskool) in een barbecue mag alleen ontstoken worden met aanmaakblokjes, aanmaakvloeistof en/of aanmaakgel;

    • e.

      de barbecue mag niet worden verlaten alvorens het vuur gedoofd is en

    • f.

      in de directe nabijheid van de barbecue staan voldoende blusmiddelen voor onmiddellijk gebruik gereed.

Artikel 9 Afval

  • 1. Afval moet worden verzameld in veilig opgestelde containers.

  • 2. De afstand tussen afvalcontainers met een inhoud groter dan vijf m³ dan wel containerverzamelplaatsen en een gebouw moet tenminste vijf meter bedragen, tenzij er tussen deze opslag en het gebouw een WBDBO van tenminste 30 minuten aanwezig is.

Artikel 10 Opslag van materialen

Het is verboden om voorwerpen of stoffen in de inrichting of in de omgeving daarvan zodanig op te slaan of neer te zetten, dat daardoor het gebruik van telefoons, blusmiddelen, vluchtwegen en toegangswegen bemoeilijkt en/of geblokkeerd worden.

Artikel 11 Werkzaamheden, niet behorend tot de normale bedrijfsuitoefening

Bij het verrichten of doen verrichten van werkzaamheden, waarbij brandgevaarlijke stoffen of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.

Artikel 12 Doorlopend toezicht

  • 1. Gedurende de tijd dat personen in de inrichting aanwezig zijn, moet voor de naleving van de brandveiligheidseisen een verantwoordelijk persoon oproepbaar zijn die de aanwijzingen van de met de controle belaste ambtenaren op eerste aanzegging uitvoert of doet uitvoeren.

  • 2. Door of namens de vergunninghouder moet er doorlopend op worden toegezien dat voor zover van toepassing:

    • a.

      vlucht- en toegangswegen, en aanduidingen daarvan, goed zichtbaar zijn;

    • b.

      vlucht- en toegangswegen goed bereikbaar zijn;

    • c.

      blusmiddelen, en aanduidingen daarvan, goed zichtbaar zijn;

    • d.

      blusmiddelen goed bereikbaar en bedrijfsgereed zijn en

    • e.

      de vastgestelde gedragsregels worden nageleefd.

Artikel 13 Logboek

  • 1. Binnen de inrichting is een logboek aanwezig. Het logboek ligt ter inzage van de met controle belaste functionarissen van de gemeente.

  • 2. Het logboek bevat voor zover mogelijk een volledig en chronologisch overzicht van buitengebruikstellingen en uitgevoerde onderhouds- en controleactiviteiten en storings- en alarmmeldingen van:

    • a.

      verlichting en elektrische installaties;

    • b.

      installaties voor verwarming;

    • c.

      droge blusleidingen;

    • d.

      brandmeldinstallaties;

    • e.

      ontruimingsinstallaties;

    • f.

      brandblusinstallaties en

    • g.

      brandblusmiddelen.

Artikel 14 Brandveiligheidsinstructie

  • 1. De eigenaar van het kampeerterrein moet in overleg met het bevoegd gezag een brandveiligheidsinstructie samenstellen ten behoeve van het personeel.

  • 2. De brandveiligheidsinstructie moet:

    • a.

      op de door de met controle belaste functionarissen van de gemeente aan te wijzen plaatsen worden opgehangen;

    • b.

      aan alle standplaatshouders kenbaar worden gemaakt en

    • c.

      aan nieuw personeel bij indiensttreding worden uitgereikt.

  • 3. Het personeel dient te worden geïnstrueerd betreffende de voor hun functie geldende brandveiligheidsinstructie.

Artikel 15 Gedragsregels

  • 1. In de overeenkomst voor standplaatshouders dienen gedragsregels opgenomen te worden of is een verwijzing opgenomen naar een huishoudelijk reglement waar die gedragsregels onderdeel van uitmaken.

  • 2. In deze gedragsregels, die vooraf ter goedkeuring moeten worden voorgelegd aan het bevoegd gezag dient in elk geval het volgende opgenomen te worden:

    • a.

      een verwijzing naar de brandveiligheidsinstructie;

    • b.

      wettelijke bepalingen betreffende elektriciteit-, gas-, en waterinstallaties;

    • c.

      een verbod tot het gebruik van LPG-tanks, anders dan bestemd voor de aandrijving van motorvoertuigen en speciaal daartoe ingerichte wisseltanks voor de aandrijving van hef- en transportvoertuigen;

    • d.

      een voorschrift over het gebruik van propaan of butaan in flessen van maximaal 45 liter tot een maximum van twee flessen (leeg of vol);

    • e.

      een verbod propaan- en butaanflessen te vullen met LPG;

    • f.

      een verbod tot het maken of gebruiken van open vuur, met uitzondering van koken en braden op kooktoestellen;

    • g.

      een parkeerverbod voor wegen en doorgaande routes voor hulpverleningsdiensten, anders dan de daartoe ingerichte parkeerplaatsen en

    • h.

      een advies om in kampeermiddelen op permanente standplaatsen en in kampeerhuisjes werkende en op een adequate plaats gemonteerde rookmelders aan te brengen.

  • 3. De beheerder van de inrichting dient er op toe te zien dat de gedragsregels worden nageleefd.

Artikel 16 Ontruimingsplan

  • 1. De exploitant van een kampeerterrein zal een door het bevoegd gezag goedgekeurd ontruimingsplan moeten bezitten. Dit plan moet aanwezig zijn op een nader door het bevoegd gezag aangegeven plaats.

  • 2. Op onregelmatige tijden moet een oefening van het ontruimingsplan plaatsvinden. De met de controle belaste functionarissen van de brandweer kunnen tijdstippen bepalen waarop de ontruimingsoefeningen moeten plaatsvinden.

Artikel 17 Bewaking/controle

De met de controle belaste functionarissen van de gemeente moeten in acute situaties worden toegelaten. De bevelen of aanwijzingen door of namens de commandant van de brandweer, gegeven in verband met de brandveiligheid, moeten onmiddellijk worden opgevolgd.

Artikel 18 Gelijkwaardigheid

Indien niet is voldaan aan enig voorschrift als bedoeld in de artikelen 1 tot en met 17, moet de inrichting een mate van veiligheid bieden die tenminste gelijk is aan de mate van veiligheid die is beoogd met de desbetreffende artikelen. Het bevoegd gezag zal moeten beoordelen of een toereikende veiligheid wordt gegarandeerd.

Artikel 19 Slotbepalingen

  • 1.

    Deze regeling wordt aangehaald als ‘Regeling brandveiligheidsvoorschriften kampeerterreinen Vlissingen’.

  • 2.

    De regeling treedt inwerking op 6 mei 2010.

Vlissingen, 29 april 2010.

Burgemeester en wethouders van Vlissingen,

de secretaris, de burgemeester,

dr. ir. J.J. van Houdt drs. W.J.A. Dijkstra