Regeling vervallen per 01-01-2009

VERORDENING ZEEUWSE PROGRAMMARAAD 1998

Geldend van 10-06-1998 t/m 31-12-2008 met terugwerkende kracht vanaf 01-06-1998

Intitulé

VERORDENING ZEEUWSE PROGRAMMARAAD 1998

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de gemeenteraad: de gemeenteraad van de gemeente Vlissingen;

  • b.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen;

  • c.

    abonnee: een aangeslotene op de Draadomroepinrichting;

  • d.

    basispakket: de omroepprogramma's die de exploitant op grond van artikel 22e van de Wet op de telecommunicatie voorzieningen, juncto artikel 82i van de Mediawet verplicht is te distribueren aan alle abonnees;

  • e.

    draadomroepinrichting: een draadomroepinrichting als bedoeld in artikel 1, onder k van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen;

  • f.

    exploitant: degene die de draadomroepinrichting exploiteert;

  • g.

    exploitatiegebied: het gebied, waarvoor aan een exploitant een machtiging is verleend op grond van het bepaalde in artikel 21 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen;

  • h.

    omroepprogramma: een omroepprogramma als bedoeld in artikel 1, onder g. van de Mediawet;

  • i.

    de raad: de Zeeuwse programmaraad;

  • j.

    regioraad: het bestuur van de in Zeeuws-Vlaanderen, Walcheren en de Oosterschelderegio functionerende samenwerkingsverbanden op het gebied van de centrale antenneinrichting.

Artikel 2 Taak

De raad heeft tot taak:

  • a.

    invulling geven aan de taak, zoals genoemd in artikel 82k, eerste lid van de Mediawet;

  • b.

    de exploitant van advies te dienen over de overige programma's die hij kan uitzenden, rekening houdend met de door de exploitant vastgestelde randvoorwaarden, de regioraad gehoord;

  • c.

    al hetgeen in de meest ruime zin met het bovenstaande verband houdt daartoe behoort en/of daartoe bevorderlijk kan zijn.

Artikel 3 Bevoegdhedem

  • 1. De raad brengt gevraagd dan wel ongevraagd advies uit aan de exploitant over:

    • a.

      de samenstelling van het basispakket, dat door de exploitant wordt vastgesteld;

    • b.

      de doorgifte van andere programma's via de draadomroepinrichting;

    • c.

      alle overige onderwerpen die verband houden met de programmering.

  • 2. De raad is bevoegd ter uitoefening van haar taak zich door deskundigen met een adviserende stem te laten bijstaan of commissies in te stellen.

Artikel 4 Samenstelling

  • 1. De raad bestaat uit negen leden, zoveel mogelijk evenredig verdeeld over de drie in artikel 1, onder j. genoemde regio's.

  • 2. De leden worden benoemd door de gemeenteraad op voordracht van de raad, de voordracht voor de eerste zittingsperiode geschiedt door het college.

  • 3. Leden van de raad dienen:

    • a.

      woonachtig te zijn in het exploitatiegebied;

    • b.

      deel uit te maken van een huishouden waarvan tenminste één der leden abonnee is.

  • 4. Een lid van de raad kan, naast het bepaalde in artikel 82k van de Mediawet, in ieder geval niet tevens zijn:

    • a.

      aandeelhouder van de exploitant;

    • b.

      lid van de Raad van Commissarissen van de exploitant;

    • c.

      werkzaam voor of gedetacheerd bij de exploitant;

    • d.

      aanbieder van programma's en

    • e.

      werkzaam bij de gemeente.

  • 5. De leden van de raad dienen deskundig te zijn op het terrein waarop de raad adviseert.

  • 6. De raad dient in zijn geheel representatief te zijn voor de belangrijkste in de gemeente voorkomende maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke stromingen. De volgende stromingen dienen te zijn vertegenwoordigd:

    • -

      sport en recreatie;

    • -

      kerken/geestelijke stromingen;

    • -

      minderheden (etnisch);

    • -

      cultuur;

    • -

      onderwijs;

    • -

      werkgeversorganisaties;

    • -

      werknemersorganisaties;

    • -

      ouderen en

    • -

      jeugd.

  • 7. Op de leden van de raad is artikel 15 Gemeentewet omtrent verboden handelingen van overeenkomstige toepassing, ook in relatie met de exploitant.

  • 8. De vergaderingen worden tevens bijgewoond door:

    • a.

      een in overleg met de raad door de exploitant aan te wijzen functionaris. Deze staat de raad bij in al haar werkzaamheden;

    • b.

      een vertegenwoordiging van de exploitant.

  • 9. De raad wijst uit zijn midden een voorzitter, vice-voorzitter en secretaris aan.

Artikel 5 Zittingsperiode

  • 1. De benoeming van de leden van de raad geschiedt voor een periode van 4 jaar. Bij de instelling van de raad zal tenminste de helft van de leden worden benoemd voor een periode van twee jaar.

  • 2. Het lidmaatschap van de raad eindigt:

    • a.

      op eigen (schriftelijk) verzoek;

    • b.

      in het geval niet meer voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 4, derde tot en met zesde lid en artikel 82k van de Mediawet;

    • c.

      ontslag door de gemeenteraad;

    • d.

      vervallenverklaring van het lidmaatschap op grond van het bepaalde in artikel 4, zevende lid.

  • 3. In een vacature wordt zo spoedig mogelijk voorzien overeenkomstig hetgeen in deze verordening is bepaald omtrent benoeming.

  • 4. Behoudens het geval dat toepassing is gegeven aan het bepaalde in het tweede lid, onder b en d van dit artikel, blijven de leden hun functie vervullen totdat hun opvolgers zijn benoemd.

  • 5. Herbenoeming van de leden voor een aaneengesloten zittingsperiode is slechts eenmaal mogelijk.

Artikel 6 Frequentie

  • 1. De raad vergadert ten minste tweemaal per jaar en voorts zo dikwijls als door de voorzitter, de exploitant, dan wel ten minste drie leden van de raad nodig wordt geacht.

  • 2. De voorzitter draagt er zorg voor dat de oproepingen, spoedeisende gevallen uitgezonderd, ten minste tien werkdagen voor de dag der vergadering aan de leden worden toegezonden.

  • 3. Elk lid van de raad is bevoegd om in een naar zijn oordeel spoedeisend geval ter vergadering voor te stellen een onderwerp aan de agenda toe te voegen.

  • 4. De raad beslist, of en zo ja, in hoeverre aan een voorstel als bedoeld in het derde lid gevolg wordt gegeven.

Artikel 7 Notulen

Van de beraadslagingen en de besluiten in de vergadering worden notulen gehouden door de secretaris of door één van de andere aanwezigen. Na vaststelling door de raad worden de notulen getekend door de voorzitter en de secretaris.

Artikel 8 Quorum

  • 1. De vergadering vindt geen doorgang indien een kwartier na het aangekondigde tijdstip van de vergadering niet ten minste de helft van het aantal leden aanwezig is.

  • 2. In het geval een vergadering op grond van het eerste lid geen doorgang kan vinden, is de voorzitter bevoegd om conform het bepaalde in artikel 6 een nieuwe vergadering te beleggen.

  • 3. Indien wegens onvoltalligheid op grond van het bepaalde in het tweede lid een nieuwe vergadering is belegd, beraadslagen en besluiten de aanwezige leden over de onderwerpen, die voor de eerste vergadering aan de orde waren gesteld, ongeacht het aantal leden dat aanwezig is.

  • 4. Indien als gevolg van vacatures het aantal zitting hebbende leden daalt beneden het in artikel 4, eerste lid, genoemde minimum, blijft de raad bevoegd te vergaderen en besluiten te nemen.

Artikel 9 Stemmen

  • 1. De leden stemmen zonder last.

  • 2. Alle besluiten worden genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen van de leden, die aan de stemming hebben deelgenomen.

  • 3. Over personen wordt schriftelijk gestemd, over zaken mondeling.

    • a.

      Bij het staken van stemmen over zaken wordt het nemen van een besluit tot de volgende vergadering uitgesteld, waarin de beraadslagingen kunnen worden heropend. Indien bij herstemming de stemmen staken, wordt bij herstemming over zaken het voorstel geacht niet te zijn aangenomen.

    • b.

      Bij het staken van stemmen over personen, vindt in dezelfde vergadering een herstemming plaats. Indien bij herstemming de stemmen staken, beslist het lot.

  • 4. In alle geschillen omtrent stemmingen, indien deze verordening daarin niet voorziet, beslist de voorzitter.

Artikel 10 Openbaarheid van vergaderingen

  • 1. De vergaderingen van de raad zijn openbaar.

  • 2. Wanneer tenminste een derde gedeelte van de aanwezige leden het vordert of de voorzitter het nodig acht, worden de deuren van de vergadering gesloten. De raad beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

Artikel 11 Inspreekrecht

  • 1.

    • a.

      Bij het openen van een openbare vergadering stelt de voorzitter het publiek in de gelegenheid gedurende maximaal dertig minuten het woord te voeren over zaken die op de agenda vermeld staan.

    • b.

      Elke spreker voert ten hoogste vijf minuten het woord en eindigt terstond met spreken, zodra de voorzitter hem op het verstreken zijn van zijn spreektijd attent heeft gemaakt. De voorzitter kan te zijner beoordeling in bijzondere gevallen een langere spreektijd toestaan.

    • c.

      Indien op het tijdstip van het openen van de vergadering geen publiek aanwezig is, wordt direct met de behandeling van de agenda een aanvang gemaakt.

  • 2. Wanneer de voorzitter de noodzaak of wenselijkheid daartoe aanwezig acht, mag het publiek ook tijdens de behandeling van elk agendapunt het woord voeren, doch alleen met toestemming van de voorzitter en voor de tijd aangegeven door de voorzitter.

Artikel 12 Geheimhouding van stukken

  • 1. De raad kan omtrent in het in de vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken, die aan haar zijn of worden voorgelegd, geheimhouding opleggen.

  • 2. De ingevolge van het hieraan voorafgaande lid opgelegde geheimhouding wordt zowel door degenen die bij de behandeling tegenwoordig waren alsmede door hen, die op andere wijze van het behandelde en van de stukken kennis nemen, in acht genomen, totdat de raad de geheimhouding opheft.

  • 3. De voorzitter kan omtrent de inhoud van stukken in het voorafgaande lid, voorlopige geheimhouding opleggen. De verplichting tot voorlopige geheimhouding vervalt, indien zij niet in de eerstvolgende vergadering, waarin meer dan de helft van de zittende leden tegenwoordig is, door de raad wordt bekrachtigd.

  • 4. Alle uitgebrachte adviezen zijn openbaar.

Artikel 13 Informatie

  • 1. De raad verschaft de gemeenteraad, het college, de exploitant en de regioraad alle gevraagde inlichtingen.

  • 2. De gemeenteraad, het college, de exploitant en de regioraad doen de raad alle informatie toekomen die nodig is voor een goed functioneren.

  • 3. Een exemplaar van de agenda en de notulen van de vergaderingen van de raad wordt aan de gemeenteraad toegezonden.

Artikel 14 Verantwoording

De raad is verantwoording verschuldigd aan de gemeenteraad. Hiertoe verzorgt de raad jaarlijks een verslag omtrent haar werkzaamheden ten behoeve van de gemeenteraad welk verslag tevens inzicht verschaft in de gemaakte kosten.

Artikel 15 Uitbrengen adviezen

  • 1. De voorzitter draagt er zorg voor dat de besluiten van de raad binnen twee weken aan de exploitant worden verzonden.

  • 2. Een afschrift van de besluiten wordt toegezonden aan het college.

Artikel 16 Schorsing en ontslag

  • 1. Het college is bevoegd een lid van de raad, dat naar zijn oordeel in ernstige mate door handelen of nalaten afbreuk doet aan het functioneren van de raad, te schorsen.

  • 2. Een besluit tot schorsing, als bedoeld in het eerste lid, wordt onmiddellijk aan het oordeel van de gemeenteraad onderworpen.

  • 3. Een door de gemeenteraad uit zijn midden aan te wijzen delegatie hoort het lid van de raad, dat is geschorst, en de raad.

  • 4. De gemeenteraad regelt in een besluit de gevolgen van zijn beslissing.

  • 5. De gemeenteraad kan een lid van de raad ontslaan, indien deze door handelen of nalaten in zeer ernstige mate afbreuk doet aan het functioneren van de raad. Alvorens een dergelijk besluit te nemen hoort een door de gemeenteraad uit zijn midden aan te wijzen delegatie het lid dat wordt ontslagen en de raad.

Artikel 17 Financien

  • 1. Alle kosten voortvloeiende uit de toepassing van deze verordening komen voor rekening van de exploitant.

  • 2. Met betrekking tot het presentiegeld wordt het jaarlijks door het Ministerie van Binnenlandse Zaken voor de commissies van de provincie Zeeland vast te stellen bedrag gehanteerd, wat betreft de reis- en verblijfskosten zijn het Reisbesluit Binnenland en de Reisregeling Binnenland van toepassing.

Artikel 18 Wijzigen of intrekken verordening

  • 1. Deze verordening geldt voor onbepaalde tijd.

  • 2. De raad kan een verzoek tot wijziging of intrekking van deze verordening indienen bij de gemeenteraad.

  • 3. In de overige gevallen wordt deze verordening niet eerder gewijzigd of ingetrokken dan na overleg met de raad.

Artikel 19 Overgangs- en slotbepalingen

  • 1.

    In alle zaken de raad betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, neemt het college een beslissing, de raad gehoord.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 juni 1998.

  • 3.

    Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening Zeeuwse Programmaraad 1998".

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Vlissingen d.d. 28 mei 1998.

de voorzitter, de secretaris,

w.g. J.C.Th. van der Doef w.g. C.G.H. Koenst

Nota-toelichting

Toelichting

Artikel 3

Jurisprudentie

Gemeenteraad is belanghebbende bij besluit Commissariaat voor de Media tot toewijzing van zendtijd aan lokale omroep (ABRS 18 februari 2009, nr. 20080342/1, LJN: BH3266). Bij besluit van 19 juni 2007 heeft het Commissariaat voor de Media (hierna: het Commissariaat) aan de vereniging De Stadsomroep zendtijd toegewezen voor de uitzending van een programma voor algemene omroep door middel van een omroepzender en toestemming verleend voor de uitzending van een programma voor algemene omroep door middel van een omroepnetwerk in de gemeenten Amersfoort en Leusden.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge het tweede lid van dit artikel worden ten aanzien van bestuursorganen de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd. Ingevolge artikel 30 van de Mediawet is een lokale omroepinstelling een instelling die voldoet aan de volgende eisen:

zij is een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid;

zij stelt zich blijkens haar statuten uitsluitend, althans hoofdzakelijk ten doel ter uitvoering van de taak van de publieke omroep, bedoeld in artikel 13c, op lokaal niveau een programma voor algemene omroep te verzorgen en alle activiteiten met betrekking tot programmaverzorging en uitzending te verrichten die daartoe nodig zijn. Het programma is in zodanige mate gericht op de bevrediging van de in de gemeente waarop de omroepinstelling zich richt, levende maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke behoeften, dat de instelling geacht kan worden van algemeen nut te zijn; en

zij heeft op grond van de statuten een orgaan dat het programmabeleid bepaalt. Dit orgaan heeft een zodanige samenstelling, dat het representatief is voor de belangrijkste in de gemeente voorkomende maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke stromingen. De leden van dit orgaan worden op voordracht van de omroep benoemd door het college van burgemeester en wethouders. Ingevolge artikel 42, tweede lid, eerste volzin, van de Mediawet kan per gemeente slechts aan één lokale omroepinstelling zendtijd worden toegewezen. Ingevolge artikel 43, eerste lid, van de Mediawet geschiedt de toewijzing van zendtijd aan lokale omroepinstellingen eerst nadat de gemeenteraad heeft geadviseerd over de vraag of de instelling aan de eisen voldoet die deze wet stelt. Ingevolge artikel 189, eerste lid, van de Gemeentewet brengt de raad voor alle taken en activiteiten jaarlijks op de begroting de bedragen die hij daarvoor beschikbaar stelt, alsmede de financiële middelen die hij naar verwachting kan aanwenden. Ingevolge artikel 191, eerste lid, van de Gemeentewet stelt de raad de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient. Ingevolge artikel 198, eerste lid, van de Gemeentewet stelt de raad de jaarrekening en het jaarverslag vast in het jaar volgend op het begrotingsjaar. De jaarrekening betreft alle baten en lasten van de gemeente. De rechtbank heeft overwogen dat het Commissariaat terecht het bezwaar van de raad niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het ontbreken van een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang. Zij heeft daartoe overwogen dat bij de totstandkoming van de Mediawet wat betreft de toewijzing van zendtijd aan een lokale omroep duidelijk is gekozen voor een adviestaak van de raad en dat de raad niet in zijn adviestaak wordt beperkt door het besluit inzake de zendtijdtoewijzing. Voorts heeft zij overwogen dat niet is gebleken van andere taken op grond van de Mediawet waarin gemeenteraden beperkt of anderszins geraakt worden door het besluit inzake zendtijdtoewijzing. De raad heeft hiertegen aangevoerd dat de rechtbank artikel 1:2, tweede lid, van de Awb op onjuiste wijze heeft toegepast. De raad betoogt dat hij belang heeft bij het besluit omdat de lokale omroep is bestemd voor de door hem vertegenwoordigde bevolking en omdat hij zowel het budget voor de omroep als de beleidsmatige kaders vaststelt. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 1:2, tweede lid, van de Awb (Kamerstukken II, 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 34) blijkt dat de vraag of kan worden gesproken van een aan een bestuursorgaan toevertrouwd belang moet worden beoordeeld aan de hand van de taken die aan het bestuursorgaan zijn opgedragen. Op grond van de Mediawet komt de raad de bevoegdheid toe het Commissariaat te adviseren over de in artikel 30 van de Mediawet genoemde voorwaarden waaraan een lokale omroep moet voldoen. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de raad deze adviestaak kan vervullen, ongeacht de uitkomst van de besluitvorming door het Commissariaat. Met de opdracht van die adviserende taak is aan de raad niet een rechtstreeks bij het toewijzingsbesluit betrokken belang toevertrouwd. Evenmin als de rechtbank ziet de Afdeling in de door de raad aangevoerde omstandigheid dat de lokale omroep is bestemd voor de door hem vertegenwoordigde bevolking, grond voor een andersluidend oordeel. De lokale omroep wordt gefinancierd uit gemeentelijke middelen. De besluitvorming over de besteding van de gemeentelijke middelen is opgedragen aan de raad. Dit volgt onder meer uit bepalingen van de Gemeentewet en uit de bevoegdheid van de raad de hoogte van de toe te kennen subsidie voor de omroepinstelling vast te stellen. Aan die taak ontleent de raad een belang dat rechtstreeks is betrokken bij de keuze van de lokale omroepinstelling, reeds omdat de hoogte van de voor het functioneren van die instelling noodzakelijke gemeentelijke middelen mede afhangt van de kwaliteit van de organisatie en van het beheer van die instelling. Dat de lokale omroep die reclame- en telewinkelboodschappen verzorgt ingevolge artikel 25a, derde lid, van het Mediabesluit de jaarrekening aan het Commissariaat moet zenden, leidt, anders dan het Commissariaat heeft betoogd, niet tot het oordeel dat de raad aan de hiervoor genoemde taken op financieel gebied geen belang kan ontlenen bij de toekenning van zendtijd aan een lokale omroep. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het Commissariaat terecht het bezwaar van de raad niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat hij niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste en tweede lid, van de Awb kan worden aangemerkt. Hoger beroep gegrond en uitspraak rechtbank Utrecht wordt vernietigd.