Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland (Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland)

Geldend van 23-05-2015 t/m 22-02-2016

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van 14 april 2015, PZH-2015-511149546 (DOS-2013-0010135), tot vaststelling van de Uitvoeringsregeling PlattelandsOntwikkelingsProgramma 2014-2020 (POP-3) Zuid-Holland (Prov. Blad 2015, nr. 2618)

Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland,

Overwegende dat het wenselijk is om met ELFPO middelen aan te sluiten bij de beleidsdoelen uit de Beleidsvisie Groen en de realisatie van die doelen.

gelet op artikel 3 van de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013;

Besluiten vast te stellen de “Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland”

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1.1 begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. Asv: Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013;

  • b. deelplafond: plafond als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Asv;

  • c. grondgebruiker: gebruikgerechtigde van de grond;

  • d. jonge landbouwer: een persoon die bij het indienen van de aanvraag niet ouder is dan 40 jaar, beschikt over adequate vakbekwaamheid en deskundigheid en zich voor het eerst als bedrijfshoofdop dat landbouwbedrijf vestigt;

  • e. landbouwer: een natuurlijk persoon of rechtspersoon dan wel een groep natuurlijke personen of rechtspersonen, ongeacht de rechtspositie van de groep en haar leden volgens het nationale recht, van wie het bedrijf zich bevindt binnen het territoriale toepassingsgebied van de verdragen als omschreven in artikel 52 VEU in samenhang met de artikelen 349 en 355 VWEU, en die een landbouwactiviteit uitoefent;

  • f .landbouwbedrijf: alle eenheden op het grondgebied van eenzelfde lidstaat die voor landbouwactiviteiten worden gebruikt en door een landbouwer worden beheerd;

  • g. netto inkomsten: instroom van kasmiddelen die gebruikers genereren door rechtstreeks te betalen voor de door middel van de gesubsidieerde activiteit verstrekte goederen of diensten, minus alle operationele kosten en de kosten voor de vervanging van uitrusting met een korte levensduur die in de overeenkomstige periode zijn gemaakt. Besparingen op operationele kosten die gerealiseerd worden door de gesubsidieerde activiteit worden als netto inkomsten gerekend;

  • h. niet-productieve investering: investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf;

  • i. ELFPO: het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling als bedoeld in VO (EU)1305/2013;

  • j.VO (EU) 1303/2013: Verordening (EU) Nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU 2013, L 347);

  • k. VO (EU) 1305/2013: Verordening (EU) Nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad 17december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad(PbEU 2013, L 347).

Artikel 1.2 toepassingsbereik

1. Subsidie op grond van deze regeling wordt slechts verstrekt voor activiteiten waarvan de resultatenaantoonbaar direct of indirect ten goede komen aan het platteland van Nederland of de agrarischesector.

2. Tot het platteland van Nederland behoort het gehele grondgebied van het in de Europese Uniegelegen deel van het Koninkrijk der Nederlanden met uitzondering van aaneengesloten woonkernen met meer dan 30.000 inwoners.

3. Subsidie op grond van deze regeling wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

Artikel 1.3 openstelling

1. In afwijking van artikel 26, eerste lid, van de Asv kunnen Gedeputeerde Staten een openstellings-besluit vaststellen.

2. Gedeputeerde Staten stellen per openstellingsbesluit vast:

  • a.één of meerdere deelplafonds;

  • b.een periode waarbinnen per deelplafond een aanvraag om subsidie moet zijn ontvangen.

3. In het openstellingsbesluit kunnen Gedeputeerde Staten nadere regels stellen met betrekking tot:

  • a.de categorieën van activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;

  • b.de thema’s waarop een activiteit betrekking moet hebben;

  • c.de categorieën van begunstigden;

  • d.de kostensoorten die voor subsidie in aanmerking komen;

  • e.het territoriaal begrenzen van de openstelling;

  • f.een drempelbedrag met betrekking tot de subsidiabele kosten;

  • g.de maximale hoogte van de subsidie;

  • h.de gegevens of bescheiden die bij de aanvraag om subsidie overlegd moeten worden;

  • i.het indienen van een voortgangsrapportage.

4. In het openstellingsbesluit stellen Gedeputeerde Staten vast:

  • a.de selectiecriteria;

  • b.het punten aantal dat per selectiecriterium behaald kan worden;

  • c.de wegingsfactor per selectiecriterium;

  • d.het minimaal aantal punten dat een aanvraag op basis van de selectiecriteria moet behalen om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen.

Artikel 1.4 deelplafond

1. Een deelplafond bestaat uit:

  • a. financiering afkomstig uit ELFPO;

  • b. financiering afkomstig uit ELFPO en provinciale middelen;

  • c. provinciale middelen.

2. Indien een deelplafond deels of geheel bestaat uit financiering afkomstig uit ELFPO bestaan de in deze regeling genoemde subsidiepercentages voor 50% uit financiering afkomstig uit ELFPO en voor 50% uit nationale overheidsfinanciering.

Artikel 1.5 landbouwbedrijven

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan landbouwbedrijven waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet niet hoger is dan 50 miljoen euro of het jaarlijkse balanstotaal niet hoger is dan 43 miljoen euro.

Artikel 1.6 samenwerkingsverbanden

1. Indien bij of krachtens deze regeling is bepaald dat een subsidie kan worden verstrekt aan eensamenwerkingsverband, komen slechts voor subsidie in aanmerking samenwerkingsverbanden:

  • a. waarvan de deelnemers natuurlijke personen of rechtspersonen, ieder met een andere eigenaar en niet in eigendom van een deelnemende natuurlijke persoon, zijn, en

  • b. die voldoen aan de concurrentieregels zoals die gelden krachtens de artikelen 206 tot en met 210 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG)nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PbEU 2013, L 347).

2. Indien een aanvraag namens de deelnemers aan een samenwerkingsverband wordt ingediend bevat de aanvraag om subsidie, tevens:

  • a. een samenwerkingsovereenkomst van de deelnemende partijen;

  • b. de verdeling van de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen bevattende de baten en de lasten van de deelnemende partijen.

  • c. gegevens waaruit blijkt dat de penvoerder is aangewezen door de deelnemende partijen aan het samenwerkingsverband om de aanvraag om subsidie in te dienen.

3. Ingeval een subsidie wordt verstrekt aan een samenwerkingsverband:

  • a.berusten de verplichtingen als bedoeld in artikel 1.14 voortvloeien hoofdelijk op iederedeelnemer aan het samenwerkingsverband;

  • b.is de penvoerder verplicht de projectadministratie als bedoeld in artikel 1.14, onder f, de voeren;

  • c.kunnen onverschuldigd betaalde subsidiebedragen overeenkomstig artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht hoofdelijk worden teruggevorderd bij iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband.

Artikel 1.7 weigeringsgronden

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt een subsidie geheel of gedeeltelijk geweigerd indien:

  • a.voor dezelfde activiteit reeds subsidie is aangevraagd in dezelfde openstellingsperiode;

  • b.de aanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 2, veertiende lid, vanVerordening (EU) Nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieënsteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193);

  • c.de activiteit wordt uitgevoerd om te kunnen voldoen aan een wettelijke regeling of aan communautaire normen;

  • d.ten aanzien van de subsidieaanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering bestaat, volgend op een eerdere beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard;

  • e.voor dezelfde activiteiten en subsidiabele kosten op grond van enige regeling reeds subsidie isverstrekt tot het op grond van Europese verordeningen toegestane maximale subsidiepercentage of – bedrag;

  • f.in het openstellingsbesluit de benodigde nationale overheidsfinanciering als bedoeld in artikel1.4, tweede lid, niet of niet volledig beschikbaar is gesteld en de aanvraag niet voorzien is van een subsidie intentie of beschikking voor de benodigde resterende nationale overheidsfinanciering;

  • g.een aanvraag om subsidie minder scoort dan het minimum aantal punten als bedoeld in artikel1.3, vierde lid, onderdeel d.

Artikel 1.8 subsidiabiliteit van de kosten

1. In afwijking van het artikel 11, eerste lid onder a, van de Asv komen voorbereidingskosten ookvoor subsidie in aanmerking indien zij gemaakt zijn binnen één jaar voordat de aanvraag in subsidie is ingediend, tenzij in het openstellingsbesluit anders is bepaald.

2. De voorbereidingskosten kunnen bestaan uit:

  • a.de kosten van architecten, ingenieurs en adviseurs;

  • b.de kosten van adviezen over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied;

  • c.de kosten van haalbaarheidsstudies.

Artikel 1.9 personeelskosten

1. Personeelskosten per uur worden berekend door het meest recente bruto jaarloon te delen door 1.720 uren op basis van een werkweek van 40 uur, vermeerderd met een opslag voor de werkgeverslasten en een opslag van 15% voor de indirecte kosten.

2. Indien er sprake is van een parttime dienstverband, worden personeelskosten per uur naar ratoberekend.

3. Gedeputeerde Staten stellen in een openstellingsbesluit de in het eerste lid bedoelde opslag voorde werkgeverslasten vast.

Artikel 1.10 kosten aankoop van gronden

1. Kosten van de aankoop van bebouwde en niet bebouwde gronden zijn subsidiabel tot maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten.

2. Indien de bebouwde of onbebouwde gronden zijn gelegen in verwaarloosde gebieden of voormalige industriezones, zijn de kosten van de aankoop van de gronden subsidiabel tot maximaal 15% van de subsidiabele kosten, indien dit in een openstellingsbesluit is bepaald.

3. Gedeputeerde Staten kunnen in uitzonderlijke gevallen in een openstellingsbesluit een hoger percentage vaststellen voor de aankoop van bebouwde en niet bebouwde gronden in het kader van activiteiten ten behoeve van milieubehoud.

Artikel 1.11 niet-subsidiabele kosten

1. De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.kosten die niet aantoonbaar rechtstreeks aan de activiteit waarop die subsdie betrekking heeft zijn toe te rekenen;

  • b.kosten die reeds uit andere hoofde zijn gesubsidieerd tot het op grond van Europese verordeningen toegestane maximale subsidiepercentage of – bedrag;

  • c.kosten van rente, debetrente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, kosten van juridische advisering of bijstand ten behoeve van gerechtelijke procedures, boetes en sancties;

  • d.kosten voor activiteiten die worden uitgevoerd in strijd met EU-maatregelen of nationale voorschriften die daarop van toepassing zijn;

  • e.vervangingsinvesteringen;

  • f.legeskosten, tenzij deze kosten expliciet subsidiabel gesteld worden;

  • g.reguliere investeringen in de onderneming van de subsidieontvanger;

  • h.kosten voor de vervaardiging van producten die melk en zuivelproducten imiteren of vervangen.

2. Indien de activiteit betrekking heeft op een investering in de landbouw wordt eveneens geen subsidie verstrekt voor de aankoop van:

  • a.landbouwproductierechten;

  • b.betalingsrechten;

  • c.dieren;

  • d.zaai- en pootgoed van eenjarige gewassen als mede het planten daarvan.

Artikel 1.12 berekeningswijze bijdragen in natura

1. Bijdragen in natura kunnen bestaan uit werken, goederen, diensten, grond en onroerend goed waarvoor geen door facturen of documenten met gelijkwaardige bewijskracht gestaafde contante betalingen zijn verricht.

2. Bijdragen in natura zijn subsidiabel indien:

  • a.de subsidie inclusief de subsidie voor bijdragen in natura niet hoger is dan de subsidiabele kosten exclusief de bijdragen in natura;

  • b.de aan de bijdrage in natura toegekende waarde niet hoger is dan de waarde die gewoonlijk op de desbetreffende markt wordt aanvaard;

  • c.er een onafhankelijke beoordeling en verificatie van de waarde van de bijdragen in natura mogelijk is.

3. Indien de bijdrage in natura bestaat uit de verstrekking van gronden of onroerende goederen is de bijdrage, in afwijking van het tweede lid, onderdeel c, slechts subsidiabel indien de waarde is getaxeerd en gecertificeerd door een onafhankelijke gekwalificeerde deskundige of een hiertoegemachtigde officiële instantie.

4. Bijdrage in natura in de vorm van verstrekking van gronden is subsidiabel tot maximaal 10% van de subsidiabele kosten.

5. Indien de bijdrage in natura bestaat uit de verstrekking van gronden of onroerende goederen kan een contante betaling worden gedaan met het oog op een huurovereenkomst voor een nominaal bedrag per jaar dat niet meer bedraagt dan € 1,-

6. Indien de bijdrage in natura bestaat uit onbetaalde arbeid is de bijdrage slecht subsidiabel indien de werkelijke arbeidstijd gecontroleerd kan worden.

5. De waarde van onbetaalde arbeid wordt gewaardeerd op een door Gedeputeerde Staten in een openstellingsbesluit vastgesteld tarief per uur.

Artikel 1.13 rangschikking

1. Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden op een prioriteitenlijst gerangschikt.

2. De rangschikking wordt bepaald door het totaal aantal punten dat behaald wordt door toepassing van de in het openstellingsbesluit genoemde selectiecriteria en de wegingsfactor per selectiecriterium.

3. De aanvragen worden gehonoreerd op volgorde van de prioriteitenlijst.

4. Indien meerdere aanvragen op dezelfde plaats op de prioriteitenlijst worden gerangschikt en door honorering van deze aanvragen het subsidieplafond wordt overschreden, wordt door middel van loting bepaald welke aanvraag als eerste wordt gehonoreerd.

Artikel 1.14 verplichtingen van de subsidieontvanger

1. In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.indien de subsidieontvanger een aanbestedende dienst is om bij het plaatsen van opdrachten de voorschriften uit Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PbEU 2004, L 134), de Aanbestedingswet2012 en de gids Proportionaliteit in acht te nemen;

  • b.te voldoen aan de communicatieverplichtingen zoals omschreven in VO (EG) nr. 1303/2013en de bijlagen en uitvoeringsregelingen daarbij;

  • c. de investering vijf jaar in stand te houden, indien de activiteit een investering in infrastructuurof een productieve investering omvat;

  • d.binnen twee maanden na ontvangst van de subsidiebeschikking te starten met de uitvoeringvan de activiteit, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;

  • e.de activiteiten binnen drie jaar na ontvangst van de subsidiebeschikking te hebben voltooid,tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;

  • f.een administratie te voeren die te allen tijde de informatie bevat die nodig is voor een juistinzicht in de realisatie van de gesubsidieerde activiteiten en voor een juiste subsidieverstrekking , hetgeen inhoudt dat alle inkomsten en uitgaven in de administratie zijn vastgelegd met de onderliggende bewijsstukken:

    • 1 een sluitende urenadministratie;

    • 2 een deugdelijk en volledig inkoopdossier;

    • 3 bewijsstukken, als onderdeel van de administratie aanwezig zijn ten name van de subsidieontvanger en dat daaruit de aard van de geleverde goederen en diensten duidelijk blijkt;

  • g.de administratie en de daartoe beherende bescheiden te bewaren tot 31 december 2028;

  • h.eenmaal per jaar een verslag omtrent de voortgang van de activiteiten in te dienen, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald.

2.Een verslag omtrent de voortgang van de activiteiten als bedoeld in het eerste lid, onder h, bevat tenminste:

  • a.de uitgevoerde activiteiten;

  • b.de eventuele afwijkingen van het projectplan, alsmede de oorzaak daarvan;

  • c.de mate waarin de uitgevoerde activiteiten hebben bijgedragen aan de in het projectplan beschreven doelstellingen;

  • d.de activiteiten die in het komende jaar uitgevoerd zullen worden;

  • e.de eventuele maatregelen die genomen worden om een eventuele achterstand in te lopen;

  • f.de financiële voortgang waarin tenminste is opgenomen:

    • 1 een actueel kostenoverzicht in relatie tot de begroting;

    • 2 een financieringsoverzicht alsmede een overzicht van toegezegde financiering van derden;

    • 3 de financiële planning voor de resterende looptijd van de activiteit

Artikel 1.15 verrekening netto inkomsten gedurende uitvoering

1. Indien de subsidie betrekking heeft op paragraaf 1, 7 of 8 van Hoofdstuk 2 of op hoofdstuk 3 worden netto inkomsten die gegenereerd worden tijdens de uitvoering van de activiteit en waarmee geen rekening is gehouden bij de goedkeuring van het project, in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.2. Indien niet alle projectkosten voor subsidie in aanmerking komen, worden de netto inkomsten verhoudingsgewijs toegerekend aan de wel en de niet subsidiabele delen van de kosten.3. Het eerste lid is niet van toepassing indien de totale subsidiabele kosten minder dan € 50.000,- bedragen.

Artikel 1.16 verrekening netto inkomsten na uitvoering

1. Indien de subsidie betrekking heeft op paragraaf 1, 7 of 8 van Hoofdstuk 2 of op hoofdstuk 3 worden netto inkomsten die gedurende de referentieperiode als bedoeld in bijlage artikel 61, derde lid, onder b, van VO(EU)1303/2013 gegenereerd na voltooiing van de activiteit worden in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.

2. De referentieperiode omvat mede de uitvoeringsperiode van de gesubsidieerde activiteit.

3. De netto contante waarde van de netto inkomsten gedurende de referentie periode wordt berekend op basis van de voor de investering gewoonlijk verwachte rentabiliteit als bedoeld in artikel 61, derde lid, onder b, van VO(EU)1303/2013.

4. Het eerste lid is niet van toepassing indien de totale subsidiabele kosten minder dan € 1.000.000,-bedragen.

Artikel 1.17 verlaging in verband met het niet voldoen aan de verplichting tot instandhouding van een investering in infrastructuur of een productieve investering

1. Indien de subsidie betrekking heeft op een investering in infrastructuur of op een productieveinvestering verlagen Gedeputeerde Staten de vastgestelde subsidie indien binnen vijf jaar navaststelling van de subsidie:

  • a.de productieactiviteit wordt beëindigd of wordt verplaatst naar een locatie buiten het grondgebied van het in de Europese Unie gelegen deel van het Koninkrijk der Nederlanden;

  • b.een verandering in de eigendom van een infrastructuurvoorziening plaatsvindt waardoor een onderneming of een overheidsinstantie een onrechtmatig voordeel behaalt;

  • c.een substantiële verandering in de aard, de doelstellingen of de uitvoeringsvoorwaarden plaatsvindt waardoor de oorspronkelijke doelstelling van de investering worden ondermijnd.

2. De verlaging van de subsidie wordt naar rato berekend op basis van de periode waarvoor niet aan de vereisten wordt voldaan.

3. Het eerste lid is niet van toepassing indien de productiecapaciteit wordt beëindigt wegens een niet-frauduleus faillissement.

Artikel 1.18 aanvraag subsidievaststelling

1. In afwijking van artikel 29, eerste lid, van de Asv, dient de subsidieontvanger binnen 13 weken na de datum waarop de activiteit op grond van de subsidieverleningsbeschikking moet zijn uitgevoerd een aanvraag tot subsidievaststelling in bij Gedeputeerde Staten.

2. In afwijking van artikel 23 en artikel 24 van de Asv bevat de aanvraag tot subsidievaststellingtenminste:

  • a.een inhoudelijk en financieel verslag;

  • b.facturen en betaalbewijzen.

3. Het inhoudelijk verslag bevat ten minste:

  • a.een beschrijving van de activiteiten die in het kader van het project zijn verricht;

  • b.een evaluatie van de mate waarin de activiteiten hebben bijgedragen aan de doelstellingen, omschreven in het projectplan dat onderdeel vormt van de beschikking tot subsidieverlening;

  • c.de kennis en informatie die met het project zijn opgedaan, en

  • d.de wijze waarop de kennis en informatie, bedoeld in onderdeel c, openbaar is of zal worden gemaakt, ingeval in deze regeling is bepaald dat openbaarmaking plaatsvindt.

3. Bij de rekening en verantwoording, bedoeld in artikel 4:45, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, maakt de subsidieontvanger een onderverdeling naar de onderscheiden subsidiabelekosten.

4. Indien de aanvraag tot vaststelling tevens een verzoek om uitbetaling van de subsidie op basis van facturen en betaalbewijzen bevat, is artikel 1.23 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1.19 bevoorschotting op basis van realisatie (tussentijdse betalingen)

1. In afwijking van artikel 22 van de Asv kunnen Gedeputeerde Staten op aanvraag voorschotten opbasis van realisatie verlenen.

2. Een aanvraag om een voorschot bevat tenminste:

  • a.facturen en betaalbewijzen;

  • b.een voortgangsrapportage als bedoeld in artikel 1.14, onder h.

3. De aanvraag om een voorschot heeft betrekking op minimaal 25% van de subsidie of minimaal€ 50.000,-.

4. Gedeputeerde Staten beslissen binnen 13 weken op een verzoek om voorschot.

Artikel 1.20 berekening voorschot

1. Het voorschot als bedoeld in artikel 1.19 wordt verleend op basis van werkelijke kosten en betalingen.

2. Gedeputeerde Staten verlagen het voorschot indien het aangevraagde bedrag aan voorschot meer dan 10 procent hoger is dan het totaalbedrag van de kosten die op grond van deze regelingen de beschikking tot subsidieverlening subsidiabel zijn.

3. Gedeputeerde Staten verlagen het bedrag aan voorschot dat op grond van deze regeling en de beschikking tot subsidieverlening kan worden verstrekt met het verschil tussen het aangevraagde bedrag aan voorschot en het totaalbedrag van de kosten die op grond van deze regeling en de beschikking tot subsidieverlening subsidiabel zijn.

4. Een voorschot kan na verlaging niet negatief zijn.

5. Het voorschot wordt niet verlaagd indien de subsidieontvanger aantoont dat de aanvraag om een voorschot buiten zijn schuld onjuist was.

Artikel 1.21 voorschotten vooruitlopend op realisatie

1. Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek voorschotten vooruitlopend op realisatie verlenen.

2. Een verzoek wordt ingediend op de meest recente versie van een door Gedeputeerde Staten beschikbaar gesteld formulier.

3. Een voorschot vooruitlopend op realisatie kan slechts worden verleend indien er sprake is van investeringsgerelateerde steun of subsidie op grond van paragraaf 3.4.

4.Gedeputeerde Staten kunnen een voorschot verlenen voordat kosten zijn gemaakt en betaalddoor subsidieverkrijger, indien er een bankgarantie of een gelijkwaardige garantie voor 100% van het voorschot is gesteld.

5. Een door een overheidsinstantie ter beschikking gestelde garantiefaciliteit wordt beschouwd als gelijkwaardig aan de in het vierde lid bedoelde garantie, indien de instantie zich ertoe verbindt het door die garantie gedekte bedrag te betalen wanneer er geen recht op betaling van het voorschot wordt vastgesteld.

6. Gedeputeerde Staten beslissen binnen 13 weken op een verzoek om een voorschot.

Artikel 1.22 wettelijke rente bij terugvordering.

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht, worden terug te vorderen bedragen vermeerderd met de wettelijke rente.

Artikel 1.23 verlagingen

1. In aanvulling op artikel 31 van de Asv verlagen Gedeputeerde Staten de verleende of vastgestelde subsidie indien er onregelmatigheden zijn geconstateerd bij de uitvoering van controles als bedoeld in artikel 48 en 49 van de Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 809/2014 van de Commissie van 17juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (PbEU 2014, L 227).

2. Onder onregelmatigheid wordt elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht verstaan die bestaat uit een handeling of een nalaten van een subsidieontvanger waardoor de algemene begroting van de Gemeenschappen of de door de Gemeenschappen beheerde begrotingen worden of zouden kunnen benadeeld, hetzij door de vermindering of het achterwege blijven van ontvangsten uit de eigen middelen, die rechtstreeks voor rekening van de Gemeenschappen worden geïnd, hetzij door een onverschuldigde uitgave.

Artikel 1.24 intrekking of wijziging subsidieverlening of subsidievaststelling

1. In aanvulling op artikel 31 van de Asv kunnen Gedeputeerde Staten de subsidieverlening intrekken of wijzigen indien:

  • a. conservatoir beslag is gelegd op het vermogen of een deel van het vermogen van de subsidieontvanger;

  • b. de subsidieontvanger surcéance van betaling is verleend;

  • c. de subsidieontvanger in staat van faillissement is verklaard.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor deelnemers aan een samenwerkingsverband.

3. Gedeputeerde Staten trekken de subsidieverlening of de subsidievaststelling in of wijzigt deze indien de Europese Commissie dat op grond van de van toepassing zijnde Europese regelgeving vordert.

Hoofdstuk 2 Maatregelen

§2.1 Trainingen, workshops, ondernemers coaching en demonstraties

Artikel 2.1.1 subsidiabele activiteit en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt voor demonstraties en het verzorgen van trainingen, workshops en coaching aan een groep van landbouwers.

2. De activiteit, als bedoeld in het eerste lid, leidt tot uitwisseling van praktijkrijpe kennis aan grote groepen van landbouwers.

Artikel 2.1.2

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.3, derde lid, kunnen Gedeputeerde Staten in een openstellingsbesluit nadere regels stellen omtrent:

  • a.de doelgroep;

  • b.het minimale aantal deelnemers;

  • c.een maximumbedrag dat per deelnemer zal worden vergoed.

Artikel 2.1.3 doelgroep

Subsidie wordt verstrekt aan degene die de opleiding of andere vorm van kennisoverdracht of voorlichting levert.

Artikel 2.1.4 aanvraagvereisten

1. Naast de gegevens als bedoeld artikel 10, eerste lid, van de Asv, gaat een aanvraag voor subsidie vergezeld van een omschrijving van de organisatie waaruit blijkt dat de aanvrager beschikt overvoldoende gekwalificeerd en getraind personeel om de activiteit uit te voeren.

2. Indien de aanvrager om subsidie het voornemen heeft om voor deelname aan een kennisoverdrachtsactiviteit bij de deelnemers een bijdrage in rekening te brengen dan dient dit inzichtelijk gemaakt te worden bij de aanvraag om subsidie.

Artikel 2.1.5 subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1.1 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan het volgende vereiste: de activiteit heeft als doel het informeren over innovaties en modernisering rond één of meerdere van de onder a, b en c genoemde thema’s of rond één of meerdere van de onder d tot en met g genoemde thema’s:

  • a.verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

  • b.beter beheer van productierisico’s, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen;

  • c.klimaatadaptatie;

  • d.klimaatmitigatie;

  • e.maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlakte water en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

  • f.verbetering van dierenwelzijn of diergezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

  • g.behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

Artikel 2.1.6 subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende voorsubsidie in aanmerking:

  • a.loonkosten van bij de uitvoering van de activiteit betrokkenen, voor de uren die aantoonbaar ten behoeve van de activiteit zijn gemaakt;

  • b.kosten en reiskosten van procesbegeleiders en adviseurs;

  • c.materiaalkosten;

  • d.huur van ruimten en gebruik bijbehorende faciliteiten;

  • e.kosten van drukwerk, mailings en de inrichting van websites gekoppeld aan de activiteit;

  • f.kosten van afschrijving, huur of lease voor fysieke investeringen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een demonstratieactiviteit;

  • g.eigen arbeid die nodig is om een demonstratieactiviteit mogelijk te maken;

  • h.bijdrage in natura.

Artikel 2.1.7 niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.11 komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.kosten voor de ontwikkeling van nieuwe kennis;

  • b.kosten voor cursussen of stages die deel uitmaken van normale programma's of leergangen van het reguliere onderwijs;

  • c.inbreng van eigen uren door landbouwers om aan de kennisoverdrachtsactiviteit deel te nemen.

Artikel 2.1.8 subsidiehoogte

1. De hoogte van de subsidie voor activiteiten die betrekking hebben op thema’s, bedoeld in artikel 2.1.5, onder a, b of c, bedraagt 60% van de subsidiabele kosten.

2. De hoogte van de subsidie voor activiteiten die betrekking hebben op de thema’s, bedoeld in artikel 2.1.5, onder d tot en met g, bedraagt 80% van de subsidiabele kosten.

3. Indien een aanvraag om subsidie betrekking heeft op een combinatie van thema’s, bedoeld in artikel 2.1.5, geldt het percentage van het thema met het laagste subsidiepercentage.

Artikel 2.1.9 rangschikking

1. Gedeputeerde Staten hanteren voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1.13 tenminste de volgende criteria:

  • a.de mate waarin de activiteit bijdraagt aan één of meerdere beleidsdoelen;

  • b.de mate waarin de over te dragen kennis praktisch toepasbaar is en aansluit op de ontwikkelingen in de landbouw;

  • c.de mate waarin de aanvrager beschikt over voldoende gekwalificeerd en regelmatig getraind personeel en dit inzet voor de activiteit.

2. Gedeputeerde Staten stellen tevens minimaal één selectiecriterium vast dat betrekking heeft op:

  • a.de kosteneffectiviteit van de activiteit;

  • b.de mate waarin de doelgroep zelf bijdraagt aan de activiteit;

  • c.het innovatieve karakter van de over te dragen kennis;

  • d.de mate waarin de doelgroep nog niet op de hoogte is van de over te dragen kennis;

  • e.de mate waarin de activiteit betrekking heeft op toepassing van bestaande kennis uit andere sectoren;

  • f.de kwaliteit van het projectplan;

  • g.het geplande aantal deelnemers aan de activiteit.

3. Gedeputeerde Staten kunnen de criteria als bedoeld in de eerste twee leden nader uitwerken ineen openstellingsbesluit.

4. Bij de keuze en nadere uitwerking van de selectiecriteria als bedoeld in de eerste twee leden houden Gedeputeerde Staten rekening met economische doelmatigheid en milieuefficiëntie.

Artikel 2.1.10 verplichting

Indien een deelnemer aan de activiteit een prijs in rekening wordt gebracht is de subsidieontvanger in aanvulling op artikel 1.14 verplicht om bij de berekening van de prijs die aan deelnemers in rekening wordt gebracht rekening te houden met de te ontvangen subsidie.

§ 2.2 Fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen

Artikel 2.2.1 subsidiabele activiteiten en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt voor fysieke investeringen:

  • a. die nodig zijn voor het ontwikkelen, beproeven of demonstreren van innovaties in agrarische ondernemingen;

  • b.voor de bredere uitrol van innovaties in agrarische ondernemingen.

2. De activiteit, als bedoeld in het eerste lid, leidt tot innovaties de agrarische sector.

Artikel 2.2.2 doelgroep

Subsidie wordt verstrekt aan landbouwers.

Artikel 2.2.3 subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2.1 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan het volgende vereiste: de activiteit heeft betrekking op tenminste één van de volgende thema’s:

  • a.verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

  • b.beter beheer van productierisico’s, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen;

  • c.klimaatadaptatie;

  • d.klimaatmitigatie;

  • e.maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlakte water en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

  • f.verbetering van dierenwelzijn of diergezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

  • g.behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

Artikel 2.2.4 subsidiabele kosten

1. Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgendevoor subsidie in aanmerking:

  • a.de kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende goederen;

  • b.de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • c.de kosten van tweedehands goederen tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • d.kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

  • e.de kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

  • f.de kosten van haalbaarheidsstudies.

2. In aanvulling op het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat ook subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.de kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

  • b.de kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

  • c.bijdragen in natura;

  • d.afschrijvingskosten;

  • e.niet verrekenbare of compensabele BTW.

Artikel 2.2.5 niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.11 wordt geen subsidie verstrekt voor de kosten van gebouwen waarvoor in de afgelopen 10 jaar steun is verleend of die op het moment van subsidievaststelling niet aan de nationale vereisten voldoen.

Artikel 2.2.6 subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten.

Artikel 2.2.7 rangschikking

1. Gedeputeerde Staten hanteren voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1.13 tenminste devolgende criteria:

  • a.de mate waarin de investering bijdraagt aan één of meerder van de in artikel 2.2.3 genoemde thema’s;

  • b.de mate waarin de activiteit bijdraagt aan één of meerdere beleidsdoelen;

  • c.de mate de investering bijdraagt aan innovatie en modernisering van het landbouwbedrijf of de landbouwsector.

2. Gedeputeerde Staten kunnen tevens één of meerdere selectiecriteria vaststellen die betrekking hebben op:

  • a.de kosteneffectiviteit van de activiteit;

  • b.de mate waarin de steun daadwerkelijk nodig is om de activiteit mogelijk te maken;

  • c.de verwachte bijdrage van de activiteit aan grootschalige toepassing van de innovatie door de landbouwers;

  • d.de kwaliteit van het projectplan.

3. Gedeputeerde Staten kunnen de criteria als bedoeld in de eerste twee leden nader uitwerken in een openstellingsbesluit.

§ 2.3 Fysieke investeringen in verduurzaming van agrarische ondernemingen van jonge landbouwers Gereserveerd

§ 2.4. Investeringen in infrastructuur voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van landbouwbedrijven

Artikel 2.4.1 subsidiabele activiteiten en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a. investeringen voor de verbetering van de verkavelingsstructuur van landbouwbedrijven;

  •  

  • b.de verplaatsing van landbouwbedrijven gericht op de verbetering van de landbouwinfrastructuur.

2. De activiteit, als bedoeld in het eerste lid, leidt verbetering van de verkaveling van landbouwbedrijven.

Artikel 2.4.2 doelgroep

Subsidie wordt verstrekt aan:

  • a.landbouwers;

  • b.grondeigenaren die geen landbouwer zijn;

  • c.pachters;

  • d. stichtingen voor kavelruil;

  • e.landbouworganisaties;

  • f.provincies;

  • g.waterschappen;

  • h.gemeenten;

  • i.natuur- en landschapsorganisaties.

Artikel 2.4.3 subsidiabele kosten kavelruil

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.4.1, onder a, de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.proceskosten van de verkaveling;

  • b.procedurekosten van de verkaveling;

  • c.investeringskosten om kavels beter bewerkbaar en bereikbaar te maken;

  • d.investeringskosten ten behoeve van inpassingsmaatregelen.

Artikel 2.4.4 subsidiabele kosten verplaatsing landbouwbedrijven

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.4.1, onder b, de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.procedurekosten van de bedrijfsverplaatsing;

  • b.investeringen op de nieuwe bedrijfslocatie;

  • c.investeringskosten om kavels beter bereikbaar te maken;

  • d.investeringskosten ten behoeve van inpassingsmaatregelen.

Artikel 2.4.5 subsidiabele kosten van investeringen

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie kunnen de kosten van investeringen voor kavelruil of verplaatsing van landbouwbedrijven bestaan uit:

  • a.de kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende goederen;

  • b.de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • c.tweede hands installatiegoederen, indien noodzakelijk voor het project en de kosten aantoonbaarde marktwaarde niet overstijgen;

  • d.bijdragen in natura, indien wordt voldaan aan de eisen uit art 69 lid 1 van Verordening (EU) nr.1303/2013;

  • e.algemene kosten met betrekking tot investeringen;

  • f.plan- en advieskosten;

  • g.leges voor vergunningen en procedures;

  • h.haalbaarheidsstudies.

Artikel 2.4.6 subsidiehoogte kavelruil

De hoogte van de subsidie bedraagt:

  • a.100% van de subsidiabele kosten van investeringen ten behoeve van inpassingsmaatregelen;

  • b.40% van de subsidiabele kosten van investeringen ten behoeve van een betere bereikbaarheid en bewerkbaarheid van kavels.

Artikel 2.4.7 subsidiehoogte verplaatsing van landbouwbedrijven

De hoogte van de subsidie bedraagt:

  • a.100% van de subsidiabele kosten ten behoeve van een bedrijfsverplaatsing, voor zover dit niet leidt tot een verhoging van de productiecapaciteit, de waarde of de rentabiliteit van de onderneming;

  • b.40% van de subsidiabele kosten ten behoeve van een bedrijfsverplaatsing, voor zover dit leidt tot een verhoging van de productiecapaciteit, de waarde of de rentabiliteit van de onderneming.

Artikel 2.4.8 subsidiehoogte proces en procedure kosten

De hoogte van de subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 2.4.9 rangschikking

Gedeputeerde Staten hanteren voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1.13 tenminste één of meerdere van de volgende criteria:

  • a.het percentage van de gevraagde subsidie ten opzichte van de totale subsidiabele kosten;

  • b.de noodzaak van de kavelruil of de bedrijfsverplaatsing;

  • c.de integraliteit van de kavelruil of bedrijfsverplaatsing;

  • d.het aantal hectare waar de activiteit betrekking op heeft;

  • e.het aantal partijen dat bij de activiteit betrokken is;

  • f.de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de verbetering van het milieu, de waterhuishouding of de natuur;

  • g.de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de verbetering van de leefbaarheid;

  • h.de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de verkeersveiligheid.

§ 2.5 Niet-productieve investeringen voor biodiversiteit, natuur, landschap en hydrologische maatregelen PAS

Artikel 2.5.1 subsidiabele activiteiten en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt voor niet-productieve hydrologische maatregelen PAS en niet-productieve investeringen voor herstel- of inrichtingsmaatregelen voor natuur, landschap of biodiversiteit.2. De activiteit, als bedoeld in het eerste lid, leidt tot herstel - en inrichtingsmaatregelen voor natuur, landschap en biodiversiteit.

Artikel 2.5.2 doelgroep

Subsidie wordt verstrekt aan:

  • a.landbouwers;

  • b.grondeigenaren die geen landbouwer zijn;

  • c.pachters;

  • d.stichtingen voor kavelruil;

  • e.landbouworganisaties;

  • f.provincies;

  • g.waterschappen;

  • h.gemeenten;

  • i.natuur- en landschapsorganisaties.

Artikel 2.5.3 subsidiabele kosten

1. Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgendevoor subsidie in aanmerking:

  • a.de kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende goederen;

  • b.de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • c.de kosten van tweedehands goederen tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • d.kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

  • e.de kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

  • f.de kosten van haalbaarheidsstudies.

2. In aanvulling op het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat ook subsidie kan wordenverstrekt voor:

  • a.de kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

  • b.de kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

  • c.bijdragen in natura;

  • d.afschrijvingskosten, waaronder afschrijvingskosten als gevolg van de waardedaling van grond, als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van VO (EU) 1303/2013;

  • e.niet verrekenbare of compensabele BTW.

Artikel 2.5.4 subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 2.5.5 rangschikking

1. Gedeputeerde Staten hanteren voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1.13 tenminste één of meer van de volgende criteria:

  • a.de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de doelen zoals vastgesteld in één of meer van de volgende plannen:

    • 1 provinciaal plan als bedoeld in artikel 2.2 van de Wro;

    • 2 provinciaal plan als bedoeld in artikel 4.4 van de Waterwet;

    • 3 plan als bedoeld in artikel 19 van natuurbeschermingswet 1998;

    • 4 natuurbeheerplan;

    • 5 landschapsbeheerplannen

  • b.de mate waarin de activiteit bijdraagt aan één of meerdere beleidsdoelen;

  • c.de mate waarin het onderhoud van de inrichtingsmaatregelen is gegarandeerd;

  • d.de mate waarin de activiteit bijdraagt aan herstel voor natuur, landschap of biodiversiteit;

  • e.de kosteneffectiviteit van de activiteit.

2. Gedeputeerde Staten kunnen de criteria als bedoeld in de eerste lid nader uitwerken in een openstellingsbesluit.

§ 2.6 Niet-productieve investeringen water

Artikel 2.6.1 subsidiabele activiteiten en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt voor niet-productieve investeringen in het landelijk gebied die betrekking hebben op de herinrichting, inrichting, of transformatie en het beheer van watersystemen voor landbouw-, water- en klimaatdoelen.

2. De activiteit, als bedoeld in het eerste lid, leidt tot verbetering van de kwaliteit van bodem en water, het schoner worden van het leefmilieu, een betere waterkwaliteit en minder wateroverlast

Artikel 2.6.2 doelgroep

Subsidie wordt verstrekt aan:

  • a.landbouwers;

  • b.grondeigenaren die geen landbouwer zijn;

  • c.pachters;

  • d.stichtingen voor kavelruil;

  • e.landbouworganisaties;

  • f.provincies;

  • g.waterschappen;

  • h.gemeenten;

  • i.natuur- en landschapsorganisaties.

Artikel 2.6.3 subsidiabele kosten

1. Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgendevoor subsidie in aanmerking:

  • a.de kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende goederen;

  • b.de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • c.de kosten van tweedehands goederen tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • d.de kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

  • e.de kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

  • f.de kosten van haalbaarheidsstudies.

2. In aanvulling op het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat ook subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.de kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

  • b.de kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

  • c.bijdragen in natura;

  • d.afschrijvingskosten, waaronder afschrijvingskosten als gevolg van de waardedaling van grond, als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van VO (EU) 1303/2013;

  • e.niet verrekenbare of compensabele BTW.

Artikel 2.6.4 subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 2.6.5 rangschikking

1. Gedeputeerde Staten hanteren voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1.13 tenminste één of meer van de volgende criteria:

  • a.de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de doelen zoals vastgesteld in één of meer van de volgende plannen:

    • 1 provinciaal plan als bedoeld in artikel 2.2 van de Wro;

    • 2 provinciaal plan als bedoeld in artikel 4.4 van de Waterwet;

    • 3 beheerplan van de waterbeheerder als bedoeld in artikel 4.6 van de Waterwet;

    • 4 plan als bedoeld in artikel 19 van natuurbeschermingswet 1998;

    • 5 wateronderdelen van natuurbeheerplannen;

  • b.de mate waarin de activiteit bijdraagt aan één of meerder beleidsdoelen;

  • c.de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het verminderen van nutriëntenemissies of eutrofiëring;

  • d.de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de KRW doelen;

  • e.de urgentie van de maatregelen om de doelen als bedoeld onder a tot en met d, te realiseren;

  • f.de mate van samenwerking bij de uitvoering van de activiteit;

  • g.de mate waarin het onderhoud van de inrichtingsmaatregelen is gegarandeerd;

  • h.de kosteneffectiviteit van de activiteit;

  • i.het innovatieve karakter van de activiteit;

  • j.de mate waarin de activiteit samenhangt met andere initiatieven die bijdragen aan verbetering van de biodiversiteit, natuur of landschap.

2. Gedeputeerde Staten kunnen de criteria als bedoeld in de eerste lid nader uitwerken in een openstellingsbesluit.

§ 2.7 Samenwerken voor innovaties

Artikel 2.7.1 subsidiabele activiteit en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a. de oprichting van een projectmatig samenwerkingsverband;

  •  

  • b. het gezamenlijk formuleren van een projectplan gericht op innovatie;

  • c. de uitvoering van een innovatieproject.

2. De activiteit, als bedoeld in het eerste lid, leidt tot het verder ontwikkelen, valideren en verfijnen van kennis en innovaties.

Artikel 2.7.2

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.3, derde lid, kunnen Gedeputeerde Staten in een openstellingsbesluit nadere regels stellen omtrent:

  • a.de deelnemende partijen in het samenwerkingsverband;

  • b.het minimale aantal bij het samenwerkingsverband betrokken partijen.

Artikel 2.7.3 doelgroep

Subsidie wordt verstrekt aan het samenwerkingsverband.

Artikel 2.7.4 aanvraagvereisten

Naast de gegevens als bedoeld artikel 10, eerste lid, van de Asv, gaat een aanvraag voor subsidie vergezeld van:

  • a.een beschrijving van het te ontwikkelen, te testen, aan te passen of uit te voeren innovatieve project;

  • b.een beschrijving van de verwachte resultaten en van de bijdrage aan de doelstelling om de productiviteit en het duurzame beheer van hulpbronnen te verbeteren;

  • c.een uitwerking van de beoogde activiteiten voor kennisverspreiding van de resultaten met gebruik van de hiertoe geëigende netwerken;

  • d.een beschrijving van de interne procedures van het samenwerkingsverband waarmee een transparante werking en besluitvorming gegarandeerd wordt en waarmee belangenconflicten worden voorkomen.

Artikel 2.7.5 weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.7 wordt subsidie, als bedoeld in artikel 2.7.1, geweigerd indien:

  • a.er voor dezelfde activiteit en dezelfde subsidiabele kosten reeds op grond van hoofdstuk 3 van deze regeling subsidie is verstrekt;

  • b.er sprake is van een bestaande reguliere samenwerking.

Artikel 2.7.6 subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.7.1 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan het volgendevereiste: de activiteit heeft betrekking op tenminste één van de volgende thema’s:

  • a.verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

  • b.beter beheer van productierisico’s, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen;

  • c.klimaatadaptatie;

  • d.klimaatmitigatie;

  • e.maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlakte water en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

  • f.verbetering van dierenwelzijn of diergezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

  • g.behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

Artikel 2.7.7 subsidiabele kosten

1. Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende voor subsidie in aanmerking:

  • a.de kosten voor het werven van deelnemers;

  • b.de kosten voor de coördinatie van het samenwerkingsverband;

  • c.de kosten voor het verspreiden van de resultaten van het project;

  • d.de kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende goederen;

  • e.de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • f.de kosten van tweedehands goederen tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • g.de kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

  • h.de kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

  • i.de kosten van haalbaarheidsstudies.

2. In aanvulling op het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat ook subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.de kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

  • b.de kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

  • c.bijdragen in natura;

  • d.afschrijvingskosten;

  • e.niet verrekenbare of compensabele BTW.

Artikel 2.7.8 niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.11 komen de kosten van reguliere bedrijfsvoering van het samenwerkingsverband niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.7.9 subsidiehoogte

1. Indien de activiteit betrekking heeft op de handel in en de voortbrenging van landbouwproductenbedraagt de hoogte van subsidie:

  • a.70% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.7.7 voor zover het kosten van samenwerking en kennisverspreiding betreft.

  • b.de subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.7.7 voor zover het kosten van niet-productieve investeringen betreft.

  • c.de subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.7.7 voor zover het kosten van fysieke productieve investeringen betreft;

  • d.de subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.7.7 voor zover het kosten betreft voor de oprichting van een projectmatige samenwerking en het gezamenlijk formuleren van een projectplan.

2. Indien de activiteit geen betrekking heeft op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten bedraagt de hoogte van subsidie:

  • a.25% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.7.7, onderdeel a tot en met h, indien de subsidieontvanger een grote onderneming is;

  • b.35% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.7.7, onderdeel a tot en met h, indien de subsidieontvanger een middel grote onderneming is;

  • c. 45% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.7.7, onderdeel a tot en met h, indiende subsidieontvanger een kleine onderneming is;

  • d. 50% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.7.7 onderdeel h.

2. De percentages genoemd in het tweede lid, onder a tot en met c kunnen worden verhoogd met 15% indien:

  • a. het samenwerkingsverband bestaat uit tenminste één kleine- of middelgrote onderneming en geen van de partijen meer dan 70% van de kosten draagt, en

  • b. een onderzoeks- of onderwijsinstelling aan het samenwerkingsverband deelneemt en deze instelling minimaal 10% van de kosten draagt.

Artikel 2.7.10 rangschikking

1. Gedeputeerde Staten hanteren voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1.13 tenminste de volgende criteria:

  • a.de mate waarin de activiteit bijdraagt aan één of meerdere beleidsdoelen;

  • b.de slagingskans van de activiteit waarbij wordt gelet op de wijze waarop het innovatieproces wordt ingericht en gecommuniceerd.

2. Gedeputeerde Staten kunnen tevens selectiecriteria vaststellen die betrekking hebben op:

  • a.het innovatieve karakter van de activiteit;

  • b.de kosteneffectiviteit van de activiteit;

  • c.de mate waarin de activiteit aansluit bij gerelateerde nationale of Europese programma’s;

  • d.de verbinding tussen praktijk en onderzoek;

  • e.de rol van de benodigde partners in het innovatieproces en de kennisverspreiding.

3. Gedeputeerde Staten kunnen de criteria als bedoeld in de eerste twee leden nader uitwerken ineen openstellingsbesluit.

4. Bij de keuze en nadere uitwerking van de selectiecriteria als bedoeld in de vorige leden dient gelet te worden op economische doelmatigheid en milieuefficiëntie

Artikel 2.7.11 verplichting

In aanvulling op artikel 1.14 is het samenwerkingsverband verplicht om de resultaten van de activiteit openbaar te maken en te verspreiden via de geëigende netwerken.

§ 2.8 Samenwerken in het kader van EIP

Artikel 2.8.1 begrippen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.EIP: het Europees Partnerschap voor innovatie, voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw;

  • b.operationele groepen: samenwerkingsverbanden die deel uit maken van het een EIP, de groep bestaat uit minimaal twee actoren, waarvan minimaal één landbouwer deel uitmaakt of een organisatie die hun vertegenwoordigt en de groep is gericht op het ontwikkelen, valideren en verfijnen van innovaties.

Artikel 2.8.2 subsidiabele activiteit en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a. de oprichting van een operationele groep;

  • b.het gezamenlijk formuleren van een projectplan gericht op innovatie;

  • c.de uitvoering van een innovatieproject door de operationele groep.

2. De activiteit, als bedoeld in het eerste lid, leidt tot het verder ontwikkelen, valideren en verfijnen van kennis en innovaties binnen het Europese EIP-netwerk.

Artikel 2.8.3

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.3, derde lid, kunnen Gedeputeerde Staten in een openstellingsbesluit nadere regels stellen omtrent:

  • a.de deelnemende partijen in het samenwerkingsverband;

  • b.het minimale aantal bij het samenwerkingsverband betrokken partijen.

Artikel 2.8.4 doelgroep

Subsidie wordt verstrekt aan de operationele groep.

Artikel 2.8.5 aanvraagvereisten

Naast de gegevens als bedoeld artikel 10, eerste lid, van de Asv, gaat een aanvraag voor subsidie vergezeld van:

  • a.een beschrijving van het te ontwikkelen, te testen, aan te passen of uit te voeren innovatieveproject;

  • b.een beschrijving van de verwachte resultaten en van de bijdrage aan de doelstelling om de productiviteit en het duurzame beheer van hulpbronnen te verbeteren;

  • c.een uitwerking van de beoogde activiteiten voor kennisverspreiding van de resultaten met gebruik van de hiertoe geëigende netwerken;

  • d.een beschrijving van de interne procedures van de operationele groep waarmee een transparantewerking en besluitvorming gegarandeerd wordt en waarmee belangenconflicten worden voorkomen.

Artikel 2.8.6weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.7 wordt subsidie, als bedoeld in artikel 2.7.1, geweigerd indien:

  • a.er voor dezelfde activiteit en dezelfde subsidiabele kosten reeds op grond van hoofdstuk 3 van deze regeling subsidie is verstrekt;

  • b.er sprake is van een bestaande reguliere samenwerking.

Artikel 2.8.7 subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.8.1 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan het volgendevereiste: de activiteit heeft betrekking op tenminste één van de volgende thema’s:

  • a.verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

  • b.beter beheer van productierisico’s, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen;

  • c.klimaatadaptatie;

  • d.klimaatmitigatie;

  • e.maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlakte water en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

  • f.verbetering van dierenwelzijn of diergezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

  • g.behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

Artikel 2.8.8 subsidiabele kosten

1. Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgendevoor subsidie in aanmerking:

  • a.de kosten voor het werven van deelnemers;

  • b.de kosten voor de coördinatie van de operationele groep;

  • c.de kosten voor het verspreiden van de resultaten van het project;

  • d.de kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende goederen;

  • e.de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • f.de kosten van tweedehands goederen tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • g.de kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

  • h.de kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

  • i.de kosten van haalbaarheidsstudies.

2. In aanvulling op het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat ook subsidie kan wordenverstrekt voor:

  • a.de kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

  • b.de kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

  • c.bijdragen in natura;

  • d.afschrijvingskosten;

  • e.niet verrekenbare of compensabele BTW.

Artikel 2.8.9 niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.13 komen de kosten van reguliere bedrijfsvoering van de operationele groep niet voor subsidie in aanmerking:

Artikel 2.8.10 subsidiehoogte

1. Indien de activiteit betrekking heeft op de handel in en de voortbrenging van landbouwproductenbedraagt de hoogte van subsidie:

  • a.70% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.8.8 voor zover het kosten van samenwerking en kennisverspreiding betreft.

  • b.de subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.8.8 voor zover het kosten van niet-productieve investeringen betreft.

  • c. de subsidie bedraagt 60% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.8.8 voor zover het kosten van fysieke productieve investeringen betreft;

  • d.de subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.8.8 voor zover het kosten betreft voor de oprichting van een projectmatige samenwerking en het gezamenlijk formuleren van een projectplan.

2. Indien de activiteit geen betrekking heeft op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten bedraagt de hoogte van subsidie:

  • a.25% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.8.8, onderdeel a tot en met h, indien de subsidieontvanger een grote onderneming is;

  • b.35% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.8.8, onderdeel a tot en met h, indien de subsidieontvanger een middel grote onderneming is;

  • c.45% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.8.8, onderdeel a tot en met h, indien de subsidieontvanger een kleine onderneming is;

  • d.50% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.8.8 onderdeel h.

3. De percentages genoemd in het tweede lid, onder a tot en met c kunnen worden verhoogd met15% indien:

  • a.de operationele groep bestaat uit tenminste één kleine- of middelgrote onderneming en geen van de partijen meer dan 70% van de kosten draagt, en

  • b.een onderzoeks- of onderwijsinstelling aan de operationele groep deelneemt en deze instelling minimaal 10% van de kosten draagt.

Artikel 2.8.11 rangschikking

1. Gedeputeerde Staten hanteren voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1.13 tenminste de volgende criteria:

  • a.de mate waarin de activiteit bijdraagt aan één of meerdere beleidsdoelen;

  • b.de slagingskans van de activiteit waarbij wordt gelet op de wijze waarop het innovatieproces wordt ingericht en gecommuniceerd.

2. Gedeputeerde Staten kunnen tevens selectiecriteria vaststellen die betrekking hebben op:

  • a.het innovatieve karakter van de activiteit;

  • b.de kosteneffectiviteit van de activiteit;

  • c.de mate waarin de activiteit aansluit bij gerelateerde nationale of Europese programma’s;

  • d.de verbinding tussen praktijk en onderzoek;

  • e.de rol van de benodigde partners in het innovatieproces en de kennisverspreiding.

3. Gedeputeerde Staten kunnen de criteria als bedoeld in de eerste twee leden nader uitwerken in een openstellingsbesluit.

4. Bij de keuze en nadere uitwerking van de selectiecriteria als bedoeld in de vorige leden dient gelet te worden op economische doelmatigheid en milieuefficiëntie

Artikel 2.8.12 verplichting

In aanvulling op artikel 1.14 is de operationele groep verplicht om de resultaten van de activiteit openbaar te maken via het EIP-netwerk als bedoeld in artikel 57, derde lid, van VO (EU) 1305/2013 en andere geëigende netwerken.

Hoofdstuk 3 Leader

§ 3.1 Algemeen

Artikel 3.1.1 begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.concrete actie: actie als bedoeld in artikel 2, negende lid, van VO (EU) 1303/2013;

  • b.LAG: lokale actiegroep als bedoeld in artikel 34 van VO (EU) 1303/2013;

  • c.LOS: een vanuit de gemeenschap geleide plaatselijke ontwikkelingsstrategie als bedoeld in artikel 33 van VO (EU) 1303/2013.

§ 3.2 Capaciteitsopbouw, opleiding en netwerkvorming

Artikel 3.2.1 subsidiabele activiteit en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt voor capaciteitsopbouw, opleiding en netwerkvorming in het kadervan de voorbereiding en de uitvoering van de LOS.

2. De activiteit, als bedoeld in het eerste lid, leidt tot de vorming van een of meerdere LAG’s.

Artikel 3.2.2 doelgroep

Subsidie wordt verstrekt aan:

  • a.de penvoerder van een nieuw op te richten LAG;

  • b.de penvoerder van een LAG die in de periode 2007-2013 een plaatselijke groep was als bedoeld in artikel 62 van Verordening (EG) nr. 1968/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) ( Pb EU 2005, L 277);

  • c.rechtspersonen.

Artikel 3.2.3 subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende voorsubsidie in aanmerking:

  • a.de kosten van opleidingen van plaatselijke belanghebbenden;

  • b.de kosten van haalbaarheidsstudies of studies over het betreffende gebied;

  • c.de kosten voor het opstellen van een LOS;

  • d.de kosten van adviseurs voor het opstellen van een LOS;

  • e.de kosten van het raadplegen van belanghebbenden voor het opstellen van een LOS.

Artikel 3.2.4 subsidiehoogte

De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 3.2.5 rangschikking

Gedeputeerde Staten hanteren voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1.13 tenminste de volgende criteria:

  • a.het aantal en de diversiteit van de betrokken samenwerkingspartners waarmee aangetoond kan worden dat er voldoende draagvlak is voor het initiatief;

  • b.de kwaliteit van het procesplan waarmee aangetoond kan worden dat de aanvrager in staat is tot het opstellen van een LOS en het oprichten van een LAG;

  • c.de mate waarin de aangedragen thema’s bijdragen aan de doelen van POP3 als bedoeld in artikel 4 van VO (EU) 1305/2013;

  • d.de mate waarin de aangedragen thema’s bijdragen aan de doelen van het provinciaal beleid.

§ 3.3 Uitvoering van LEADER-projecten

Artikel 3.3.1 subsidiabele activiteit en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van concrete acties die passen binnen een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS.

2. De activiteit, als bedoeld in het eerste lid, leidt tot realisatie van de doelstellingen van de LOS.

Artikel 3.3.2 doelgroep

Subsidie wordt verstrekt aan:

  • a.publiekrechtelijke rechtspersonen;

  • b.privaatrechtelijke rechtspersonen;

  • c.een LAG;

  • d.de penvoerder van een LAG.

Artikel 3.3.3 weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.7 wordt subsidie geweigerd indien voor dezelfde activiteit en dezelfde subsidiabele kosten reeds subsidie op grond van hoofdstuk 2 is verstrekt.

Artikel 3.3.4 subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen alle kosten gemaakt ter voorbereiding of uitvoering van projecten die passen binnen de LOS voor subsidie in aanmerking.

Artikel 3.3.5 subsidiehoogte

1. De hoogte van de subsidie wordt bepaald door Gedeputeerde Staten, op basis van een adviesdaarover van de LAG.

2. Het advies van de LAG is gebaseerd op de berekeningsmethode zoals vastgelegd in de LOS.

Artikel 3.3.6 rangschikking

1. Selectie van de aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen vindt plaats door de LAG opbasis van de LOS.

2. De selectiecriteria zijn daarbij in ieder geval uitgewerkt op basis van de volgende aspecten:

  • a.de mate waarin het project bijdraagt aan de doelen van de LOS;

  • b.de mate waarin het project past binnen de werkwijze van LEADER;

  • c.de mate waarin het project haalbaar is vanuit financieel en organisatorisch oogpunt;

  • d.de mate van efficiency en doelmatigheid van het project.

3. De werkwijze van LEADER als bedoeld in het tweede lid, onder b, bestaat uit de volgende elementen Bottom-up, integraal, innovatief, samenwerkend en gebiedsgericht.

§ 3.4 Voorbereiding en uitvoering van samenwerkingsactiviteiten van de LAG

Artikel 3.4.1 subsidiabele activiteit en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a. de voorbereiding van samenwerkingsactiviteiten met het oog op het opstellen van een samenwerkingsproject en het zoeken van geschikte partners en gebieden daarvoor; 

  • b.de uitvoering van samenwerkingsactiviteiten.

2. De activiteit, als bedoeld in het eerste lid, leidt tot samenwerking met LAG’s binnen Nederland, uit andere lidstaten of derde landen.

Artikel 3.4.2 doelgroep

Subsidie wordt verstrekt aan:

  • a.de penvoerder van de LAG;

  • b.rechtspersonen.

Artikel 3.4.3 subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.4.1 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.het samenwerkingsproject past binnen de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS;

  • b.er wordt samen gewerkt met LAG’s uit andere gebieden in Nederland of gebieden in andere lidstaten of met gebieden in derde landen.

Artikel 3.4.4 subsidiabele kosten

1. Indien een aanvraag om subsidie betrekking heeft op activiteiten als bedoeld in artikel 3.4.1, eerste lid, onder a, komen voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie de volgende voor subsidie in aanmerking:

  • a.de kosten van haalbaarheidsstudies voor interterritoriale of transnationale samenwerking;

  • b.de kosten voor het opstellen van een projectplan;

  • c.operationele kosten en personeelskosten voor de organisatie van een samenwerkingsproject;

  • d.reis- en verblijfkosten.

2. Indien een aanvraag om subsidie betrekking heeft op activiteiten als bedoeld in artikel 3.4.1, eerste lid, onder, komen voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie de volgende voor subsidie in aanmerking:

  • a. uitvoeringskosten;

  • b.operationele kosten en personeelskosten voor de organisatie van een samenwerkingsproject;

  • c.reis- en verblijfkosten.

Artikel 3.4.5 subsidiehoogte

1. De hoogte van de subsidie wordt bepaald door Gedeputeerde Staten, op basis van een advies daarover van de LAG.

2. Het advies van de LAG is gebaseerd op de berekeningsmethode zoals vastgelegd in de LOS.

Artikel 3.4.6 rangschikking

1. De selectie van aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen vindt plaats door de LAG opbasis van de LOS.

2. De selectiecriteria zijn daarbij in ieder geval uitgewerkt op basis van de volgende aspecten:

  • a.de mate waarin het project bijdraagt aan de doelen van de LOS;

  • b.de mate waarin het project past binnen de werkwijze van LEADER;

  • c.de mate waarin het project haalbaar is vanuit financieel en organisatorisch oogpunt;

  • d.de mate van efficiency en doelmatigheid van het project.

3. De werkwijze van LEADER als bedoeld in het tweede lid, onder b, bestaat uit de volgende elementen Bottom-up, integraal, innovatief, samenwerkend en gebiedsgericht.

§ 3.5 Lopende kosten, promotie en voorlichting

Artikel 3.5.1 subsidiabele activiteit en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a. beheer van de uitvoering van de LOS; 

  • b. promotie en voorlichting van de LOS.

2. De activiteit, als bedoeld in het eerste lid, leidt tot uitvoering van de LOS door de LAG.

Artikel 3.5.2 doelgroep

Subsidie wordt verstrekt aan:

  • a.de penvoerder van de LAG;

  • b.rechtspersonen.

Artikel 3.5.3 subsidievereiste

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.4.1 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan het volgende vereiste: het project past binnen de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS.

Artikel 3.5.4 subsidiabele kosten

1. Indien een aanvraag om subsidie betrekking heeft op activiteiten als bedoeld in artikel 3.5.1, eerste lid, onder a, komen voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie de volgende voor subsidie in aanmerking:

  • a.operationele kosten en personeelskosten;

  • b.opleidingskosten;

  • c.kosten voor public relations;

  • d.in afwijking van artikel 1.11, eerste lid, onder c, de kosten van financiële diensten waaronder begrepen kosten voor bankdiensten en financieringen;

  • e.kosten voor monitoring en evaluatie.

2. Indien een aanvraag om subsidie betrekking heeft op activiteiten als bedoeld in artikel 3.5.1, eerste lid, onder, komen voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie de volgende voor subsidie in aanmerking:

  • a.kosten voor het faciliteren van de uitwisseling tussen belanghebbenden;

  • b.kosten voor het promoten van en het verstrekken van informatie over de LOS;

  • c.kosten voor de ondersteuning van potentiële begunstigden bij de ontwikkeling van concreteprojecten en het voorbereiden van aanvragen.

Artikel 3.4.5 subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten tot een maximum van 25% van de totale publieke financiering van de LOS.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 4.1 inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij is geplaatst.

Artikel 4.2 citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland.

Ondertekening

Den Haag, 14 april 2015

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,

Drs. J. Smit, voorzitter

Drs. J.H. de Baas, wnd.secretaris

 

Toelichting

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Hoofdstuk 1

Artikel. 1.2 Toepassingsbereik

POP subsidie kan slechts worden verstrekt voor activiteiten die ten goede komen aan een duurzame ontwikkeling van het platteland van Nederland. Het gaat hierbij slechts om het deel van Nederland dat in de Europese Unie gelegen is, de overzeese gebieden van Nederland vallen niet onder deze regeling.Onder het platteland van Nederland wordt daarbij verstaan: het grondgebied van Nederland met uitzondering van aaneengesloten woonkernen met meer dan 30.000 inwoners. Woonkernen met meer dan 30.000 inwoners worden geacht ‘stedelijk gebied’ te zijn. Activiteiten worden geacht direct of indirect ten goede te komen aan een duurzame ontwikkeling van het platteland indien de activiteit zelf of de resultaten van de activiteit ten goede komen aan het platteland of de agrarische sector.

Artikel 1.3 Openstelling

In het openstellingsbesluit worden de deelplafonds vastgelegd, maar kunnen daarnaast ook de in deze regeling genoemde onderdelen, zoals bijvoorbeeld de doelgroep, de subsidiabele activiteiten of thema’s, subsidiabele kosten en selectiecriteria, nader ingevuld worden zodat bij openstelling duidelijk is waarvoor in het kader van de openstelling precies subsidie aangevraagd kan worden. Zo wordt in deze regeling bijvoorbeeld aangegeven dat ‘landbouwers’ de begunstigden kunnen zijn, maar in een openstellingsbesluit kan dit nader gespecificeerd worden tot ‘varkenshouders’ , ‘biologische boeren’ of ‘landbouwers wiens bedrijf tenminste grootte x heeft’. En de subsidiabele activiteit kan in deze regeling zijn omschreven als ‘kennisoverdracht’, maar dat kan in een openstellingsbesluit nader gericht worden tot bv. ‘kennis-overdracht inzake klimaatadaptatie’. Ook kunnen bepaalde kostensoorten die op grond van deze regeling subsidiabel gesteld zouden kunnen worden, als niet-subsidiabel opgenomen worden.

Dit betekent dat de in deze regeling genoemde mogelijkheden de maximale mogelijkheden weergeven, welke ingeperkt kunnen worden in een openstellingsbesluit. In die zin is openstelling per ‘submaatregel’mogelijk.

Voor de selectiecriteria geldt dat de criteria genoemd in deze regeling algemene criteria zijn, die nader uitgewerkt zullen worden in een openstellingsbesluit. Met name het criterium ‘de bijdrage aan in een openstellingsbesluit nader omschreven beleidsdoelen’ biedt de mogelijkheid bij openstelling van een maatregel voldoende sturingsmogelijkheden te hebben om te kunnen sturen op het bereiken van de provinciale beleidsdoelstellingen.

Artikel 1.4 Samenstelling deelplafond en subsidiepercentages

Een deelplafond is het totaalbedrag dat bij een openstelling voor subsidieaanvragers beschikbaar wordt gesteld. POP-subsidies bestaan – in het algemeen – uit 50% nationaal overheidsgeld en een bijdrage van 50% die afkomstig is uit het door de EU aan Nederland beschikbaar gestelde bedrag aan middelen uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO). Provincies zijn in het kader van onderhavige regeling aangewezen als beheerder van het ELFPO-budget. Provincies kunnen in een openstellingsbesluit slechts ELFPO-budget beschikbaar stellen, kunnen naast het ELFPO-budget òòk de benodigde nationale cofinanciering beschikbaar stellen òf kunnen – indien daar in het POP programma voor de betreffende regeling in is voorzien - alleen nationale overheidsmiddelen beschikbaar stellen (‘aanvullende nationale financiering’).

Indien een Provincie slechts ELFPO-middelen beschikbaar stelt, dient een aanvrager de verplicht voorgeschreven nationale overheidsfinanciering op een andere manier te verkrijgen. In die gevallen zal een aanvraag slechts voor (ELFPO)subsidie in aanmerking kunnen komen indien bij de subsidieaanvraag een bewijs wordt overgelegd waaruit blijkt dat de nationale financiering die benodigd is voor het project reeds is toegezegd. Dit omdat er anders geen sprake is van een sluitende begroting. Het te overleggen bewijs kan bijvoorbeeld een reeds gedane subsidietoezegging zijn of kan, bijvoorbeeld indien de aanvrager zelf een overheid is, een betalingsintentie zijn.

Artikel 1.5 Landbouwbedrijven

In hoofdstuk 2 worden per maatregel de doelgroep of doelgroepen gedefinieerd. In het geval een landbouwbedrijf tot de doelgroep behoort, kan op grond van dit artikel slechts subsidie worden verstrekt aan landbouwbedrijven die een kleine- of middelgrote onderneming zijn.

Artikel 1.6 Samenwerkingsverbanden

In sommige gevallen kan een subsidie worden verstrekt aan een samenwerkingsverband. Indien een samenwerkingsverband, niet zijnde een formeel samenwerkingsverband in de vorm van een rechtspersoon, subsidie wenst aan te vragen, zijn er aan het samenwerkingsverband eisen gesteld die in dit artikel worden benoemd. Naast de in dit artikel benoemde vereisten, kunnen ook in de artikelen in hoofdstuk 2 of 3 én in het openstellingsbesluit aanvullende eisen aan samenwerkingsverbanden worden gesteld.

Artikel 1.7 Weigeringsgronden

In bepaalde gevallen zal een subsidieaanvraag (geheel of gedeeltelijk) afgewezen worden. Omdat er gewerkt wordt met een tendersysteem en het in geval van dreigende overschrijding van het subsidie-plafond en het toepassen van loting in de groep van ‘projecten met dezelfde score’, is het onwenselijk dat een aanvrager voor dezelfde activiteit meerdere aanvragen indient (om zo de kans bij een eventuele loting te vergroten). Indien voor dezelfde activiteit meerdere aanvragen worden gedaan, zal – tenzij een eerder ingediende aanvraag ingetrokken zou worden - alleen de eerst ingediende aanvraag meegenomen worden in de tenderprocedure. De overige versies van dezelfde activiteit zullen afgewezen worden.

Op grond van de EU-regelgeving dienen subsidies een stimulerend effect te hebben. Een stimulerend effect van een subsidie is niet aanwezig indien de subsidiabele onderdelen van het project al zijn afgerond vòòr een subsidieaanvraag ingediend is. Maar ook indien een project al is begonnen voor de subsidie-aanvraag is ingediend, is het de vraag of er sprake is van een stimulerend effect door de subsidie. Een project mag dan ook pas gestart worden als een subsidie aanvraag is ingediend. Uitzondering hierop vormen de zogenaamde voorbereidende activiteiten voor het project. Kosten voor voorbereidende activiteiten (= voorbereidingskosten) zijn algemene kosten ter voorbereiding van het project, zoals het inschakelen van adviseurs en het (laten) uitvoeren van haalbaarheidsstudies. Deze kosten zijn op grond van artikel 1.12 subsidiabel, mits ze zijn gemaakt binnen een redelijke termijn voorafgaand aan het project. Die redelijke termijn is in zijn algemeenheid gesteld op 1 jaar vòòr de aanvraag is ingediend, maar in een openstellingsbesluit kunnen GS van die termijn van 1 jaar afwijken.

Op grond van het EU-recht mag geen subsidie worden verstrekt voor projecten die gericht zijn op het (kunnen) voldoen aan nationale verplichtingen of verplichtingen die direct voortvloeien uit EU-regelgeving. Zo zal een subsidieaanvraag die gericht is op verbetering van een stalsysteem afgewezen moeten worden, indien die verbetering van het stalsysteem een wettelijke verplichting is, bijvoorbeeld omdat de normen voor dierenwelzijn of milieu met de bestaande stal zonder de voorgestelde aanpassingen niet behaald kunnen worden. Indien er echter bijvoorbeeld sprake is van de bouw van een nieuwe stal, die qua dierenwelzijn of mileu-effect aanzienlijk verder gaat dan wettelijk verplicht, kan voor die stalsubsidie worden verleend. In die nieuw te bouwen stal zullen ook voorzieningen aangebracht moeten worden die noodzakelijk zijn om te voldoen aan bijvoorbeeld brandveiligheidseisen. Het enkele feit dat het voldoen aan die brandveiligheidseisen een wettelijke verplichting is, betekent niet dat de investeringen òm aan die brandveiligheidseisen te voldoen niet vergoed kunnen worden, aangezien het project als zodanig niet is gericht op het voldoen aan de brand-veiligheidseisen.

Artikel 1.9 Personeelskosten

Indien in een project eigen personeel wordt ingezet, kunnen de kosten van dat personeel berekend worden volgens de methode beschreven in dit artikel. Deze berekeningswijze is, voor wat betreft het aantal uren bij een voltijds dienstverband, verplicht voorgeschreven vanuit de van toepassing zijnde EU-verordeningen. De toeslag voor werkgeverslasten en de opslag voor indirecte kosten zijn zogenaamde standaardschalen van eenheidskosten. Indirecte kosten zijn daarbij alle kosten die niet direct toe te rekenen zijn aan de uitvoering van de activiteit waarvoor subsidie is verleend, bijvoorbeeld bureaukosten.Overigens zijn personeelskosten (waarbij sprake is van de inzet van personeel waaraan salaris wordt uitbetaald) iets anders dat de kosten van eigen arbeid (aanvrager stopt zelf tijd in een project, maar indien de aanvrager niet in loondienst is en dus geen ‘jaarloon’ krijgt, is er geen sprake van personeelskosten) én iets anders dan kosten van onbetaalde vrijwilligers. Deze laatste twee kostenposten zijn bijdragen in natura (zie artikel 1.12).

Aan de te vergoeden kosten voor personeel kàn in een openstellingsbesluit een maximum gesteld worden. Maar ook als er geen maximum gesteld wordt, geldt als algemeen uitgangspunt de redelijkheid van kosten. Loonkosten zijn dan ook gemaximeerd tot een uurtarief dat redelijk is gelet op de aard van de te verrichten werkzaamheden én het aantal te declareren uren is gemaximeerd op het aantal urendat redelijkerwijs, gelet op de verrichtte of te verrichten werkzaamheden, aan de werkzaamheden besteed wordt.

Artikel 1.10 Kosten aankoop van gronden

Indien het in het kader van een project noodzakelijk is om gronden aan te kopen, mogen de kosten voor de aankoop van die gronden maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten van het project bedragen, tenzij er een uitzondering op deze 10% regeling van toepassing is op grond van de leden 2 of 3 van dit artikel. Dit betekent dat indien een project 500.000 euro kost, waarbij 400.000 euro aan subsidiabele kosten gemaakt worden, dan mogen de kosten voor de aankoop van grond in dit project tot maximaal 40.000 euro als subsidiabele kosten opgevoerd worden.

Praktijkvoorbeeld: Een project omvat de aanleg van een fietspad met EU-subsidiabele inrichtingskosten van € 810.000 waarvoor in totaal 2 ha grond moet worden aangekocht ad € 140.000,- De totale project-kosten bedragen dus € 950.000,- Als de aankoopkosten tot 10% over de totale subsidiabele kostenmogen bedragen, vormen de aanlegkosten van € 810.000 dus 90% van de totale subsidiabele kosten.De totale subsidiabele kosten bedragen in dit voorbeeld dan teruggerekend (100/90 x € 810.000,- =) €900.000, waarvan € 90.000,- grondkosten. De overige € 50.000,- grondkosten zijn niet EU-subsidiabel.

Artikel 1.11 Niet subsidiabele kosten

Bij de maatregelen in hoofdstuk 2 worden de subsidiabele kosten benoemd. Bepaalde kostenposten zullen, bijvoorbeeld op grond van EU-regelgeving of op basis van provinciale beleidsafwegingen, nooit subsidiabel gesteld worden. In dit artikel worden deze kosten benoemd.

Artikel 1.12 Berekeningswijze bijdragen in natura

Indien bij een maatregel genoemd in hoofdstuk 2 bijdragen in natura subsidiabel gesteld worden, worden in dit artikel de voorwaarden genoemd waaraan moet worden voldaan om een bijdrage in natura vergoed te kunnen krijgen.

Artikel 1.13 Prioritering subsidieaanvragen

Projecten door middel van het toepassen van de het openstellingsbesluit aangegeven selectiecriteria en weging daarvan – al dan niet na advisering door een adviescommissie -, van een puntentotaal voorzien. Projecten worden op basis van dit puntentotaal gerangschikt op een prioriteitenllijst. Projecten die niet voor subsidie in aanmerking komen omdat niet is voldaan aan één of meerdere subsidiabiliteitscriteria of de voorgeschreven minimale totaalscore niet wordt behaald, worden niet op de prioriteitenlijst opgenomen. Subsidie wordt slechts verstrekt aan projecten opgenomen op de prioriteitenlijst, voor zover het deelplafond subsidiëring toelaat. Bij overschrijding van het deelplafond en een gelijk aantal punten op de selectiecriteria, treedt de procedure van loting.

Artikel 1.14 Verplichtingen

Aan een subsidieverkrijger worden verschillende verplichtingen opgelegd. In dit artikel staan de algemeen van toepassing zijnde verplichtingen genoemd. Om te voorkomen dat projecten die nog niet uitvoeringsgereed zijn al wel meedoen in een tender en beslag leggen op een deel van het beschikbare budget, wordt een termijn ‘binnen twee maanden na subsidietoekenning starten met het project’ gehanteerd. Van deze termijn kan overigens in het openstellingsbesluit of de toekenningsbeschikking afgeweken worden. Een vanuit het oogpunt van controle belangrijke verplichting is de verplichting tot het voeren van een inzichtelijke administratie. Die administratie dient tot 5 jaar nà de formele afsluiting van het POP3 op 31 december 2023, dus tot 31 december 2028, bewaard te worden. Onder een sluitende urenadministratie en een volledig inkoopdossier wordt verstaan wat deze begrippen in het normale taalgebruik betekenen, namelijk een administratie zoals bijvoorbeeld een tijdschrijfsysteemvan waaruit het ingezette aantal uren ten behoeve van het project inzichtelijk is resp. een dossier waarin alle documenten die betrekking hebben op de aankoop van een bepaalde investering overzichtelijk bijeen gebracht zijn.

Artikel 1.15 Verrekening netto inkomsten gedurende uitvoering

Op grond van artikel 65, lid 8 van verordening (EU) nr. 1303/2013 dient bij projecten die tijdens de uitvoering ervan netto-inkomsten genereren waarmee tijdens de goedkeuring van die actie geen rekening is gehouden, in bepaalde gevallen een verrekening van die inkomsten plaats te vinden. Onder netto-inkomsten worden òòk begrepen besparingen die worden behaald als gevolg van de investeringen (zie de definitie in artikel 1.1). In artikel 65, lid 8 van verordening (EU) nr. 1303/2013 worden verschillende uitzonderingen benoemd, onder meer is bepaald dat verrekening niet hoeft plaats te vinden indien de totale subsidiabele kosten minder dan € 50.000,- bedragen.

Artikel 1.16 Verrekening netto inkomsten na uitvoering

Op grond van artikel 61 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 dient bij projecten die na de uitvoeringervan netto-inkomsten genereren, in bepaalde gevallen een verrekening van die inkomsten plaats te vinden. In genoemd artikel worden verschillende uitzonderingen benoemd, onder meer is bepaald dat verrekening niet hoeft plaats te vinden indien de totale subsidiabele kosten minder dan €1.000.000,- bedragen.

Artikel 1.18 Subsidievaststelling

Een aanvraag tot vaststelling van de subsidie dient tijdig bij Gedeputeerde Staten te worden ingediend.Tenzij anders is bepaald dient binnen 13 weken na afronding van de projectactiviteiten een aanvraag tot subsidievaststelling te worden ingediend.

Bij de aanvraag dienen alle bescheiden te worden overlegd die noodzakelijk zijn om de inhoudelijke uitvoering van het project, de financiële aspecten ervan en de behaalde resultaten te kunnen beoordelen. Er moet daarbij een onderverdeling gemaakt worden naar de onderscheiden subsidiabele kosten.Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om een onderscheid dat is gemaakt in de subsidiebeschikking of, indien daarnaar in de subsidiebeschikking verwezen wordt, in de begroting bij de aanvraag.

De subsidieverkrijger dient een eigen beoordeling te geven van hetgeen het project heeft opgeleverd. Deze beoordeling gaat verder dan het feitelijk beschrijven van de activiteit(en) die is/zijn verricht. Het is van belang dat de subsidieverkrijger aangeeft in hoeverre de activiteit(en) daadwerkelijk heeft/hebben bijgedragen aan de (meer abstracte) doelstellingen van het project.

Artikel 1.19 Bevoorschotting op basis van realisatie (tussentijdse betalingen)

Dit artikellid biedt subsidieverkrijgers de mogelijkheid om tussentijds, vòòr afronding van het project, deelbetalingen (een tussentijdse betaling of voorschot op basis van realisatie) aan te vragen voor reeds gemaakte kosten. Om uitvoeringskosten te beperken, wordt de mogelijkheid tot het aanvragen van een tussentijdse betaling beperkt tot aanvragen van minimaal 25% van de verleende subsidie of minimaal 50.000 euro.

Artikel 1.20 Berekening voorschot

De hoogte van het voorschot wordt berekend op basis van werkelijk gemaakte en betaalde kosten. Een voorschot wordt verlaagd als in het verzoek om voorschot kosten zijn opgenomen waarvan niet kan worden vastgesteld dat ze subsidiabel zijn. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan onvoldoende onderbouwing van gemaakte kosten (bv ontbrekende facturen en/of betaalbewijzen), om kosten voor activiteiten die niet zijn verricht in het kader van het project, om kosten voor activiteiten die wel in het kader van het project zijn verricht, maar waarvan de kosten in het besluit tot subsidieverlening niet subsidiabel gesteld zijn of kosten die dubbel opgevoerd worden (in één declaratie of al betaalbaar gesteld zijn in een eerdere declaratie). De betreffende – niet subsidiabele - kosten worden vanzelfsprekend niet vergoed. Indien de onjuist gedeclareerde kosten meer dan 10% bedragen van de totaal in de betreffende aanvraag gedeclareerde wel subsidiabel gestelde kosten, wordt het te verstrekken voorschot verlaagd met de hoogte van de opgevoerde kosten die niet subsidiabel zijn. Die verlaging kan overigens nooit leiden tot een negatief voorschotbedrag. Deze regel is door de Europese Commissie ingesteld om zorgvuldigheid bij aanvragers te stimuleren. Alleen indien een aanvrager aan kan tonen dat hij geen schuld heeft aan de onjuiste declaratie, kan van de korting worden afgezien.

Een rekenvoorbeeld:

Er is een subsidietoekenning verstrekt van 200.000 euro.

Er wordt een betalingsverzoek ingediend (voorschot op basis van realisatie) van 100.000 euro (er wordt voor 100.000 euro aan facturen en betaalbewijzen overlegd). Bij controle blijkt dat 20.000 euro aan facturen en betaalbewijzen NIET betaalbaar gesteld kan worden, omdat de facturen en betaalbewijzen niet subsidiabel gestelde kosten betreffen. Er is dus sprake van 20.000 euro aan ‘onjuiste’ facturen, 80.000 euro aan facturen is wel subsidiabel. Er is daarmee sprake van een fout van 25% (20.000 ‘fout’en 80.000 ‘goed’). Het te betalen voorschot van 80.000 euro (de juiste facturen), wordt nu verlaagd met 20.000 euro (het totaal bedrag aan onjuiste facturen) en dus wordt een voorschot uitbetaald van 60.000 euro.

Artikel 1.21 Voorschotten vooruitlopend op realisatie

In een beperkt aantal gevallen is het mogelijk om vòòr de uitvoering van een project daadwerkelijk gestart is en kosten aantoonbaar gemaakt zijn, een voorschot (‘voorschot vooruitlopend op realisatie’) aan te vragen. De verordening [(EU) 1305/2013, artikel 42 lid 2 en art. 45 lid 4] beperkt de mogelijkheidvoor dergelijke voorschotten tot investeringsprojecten en functionerings- en dynamiseringskosten bij Leader. Het voorschot bedraagt maximaal 50% van de totaal toegekende overheidssteun en kan slechts toegekend worden indien er voor 100% van het voorschot een garantie is verstrekt. Een dergelijke garantie kan worden verstrekt door een bank of daaraan gelijkgestelde instelling. Ook een overheidsgarantie kan, mits aan de voorwaarden is voldaan, als garantiestelling geaccepteerd worden.

Artikel 1.23 verlagingen

Indien er sprake is van onregelmatigheden, moet de verleende of zelfs een reeds vastgestelde subsidie– op grond van EU-voorschriften - worden verlaagd. Onregelmatigheden zijn, kort gezegd, ‘een handeling of een nalaten, waardoor de begroting van de Gemeenschappen wordt of zou kunnen worden benadeeld’.Het is een koepelterm die feitelijk aanduidt dat er ‘iets’ anders is gegaan dan is afgesproken. Dat ‘iets’ kan van alles zijn, van een gebrekkige administratie tot investeringen waarvoor wel subsidie is verkregen, maar die helemaal niet gedaan blijken te zijn. Er worden beleidsregels vastgesteld waarin wordt aangegeven welke verlaging toegepast zal worden bij welk soort onregelmatigheid.

Hoofdstuk 2

§ 2.1 Trainingen, workshops en ondernemerscoaching en demonstraties

Art 2.1.1. Activiteiten

Het gaat om steun voor activiteiten gericht op meerdere landbouwers tegelijk. De activiteiten hebben een collectief karakter. Het gaat met name om activiteiten gericht op landbouwers, zoals trainingen,workshops, ondernemerscoaching en demonstratieprojecten. Daarbij vindt kennisuitwisseling plaats rond een specifiek onderwerp. Het doel is om deze landbouwers te informeren over nieuwe kennis en innovaties in de landbouw die leiden tot toepassing ervan en bijdragen aan de verduurzaming van deze sector. Demonstratie activiteiten vinden plaats op proefstations, agrarische bedrijven of elk willekeurige andere locatie waar nieuwe kennis kan worden gedemonstreerd, onder het motto ‘eerst ziendan geloven’. Het zal hier bijvoorbeeld gaan om demonstratievelden, nieuwe apparatuur en stalconcepten. In het kader van dit artikel komen ook activiteiten in aanmerking die betrekking hebben op de opzeten het in stand houden van studiegroepen waarbij een grote groep van landbouwers onderling en met adviseurs en andere partijen, waar nuttig, kennis en ervaring kunnen uitwisselen rond een specifiekthema of over een vakgebied.

Art 2.1.8 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt 60% bij projecten die zich hoofdzakelijk richten op het beperken van kosten, risico’s en nadelige gevolgen van externe effecten. Een subsidie van 80% is mogelijk voor projecten die hoofdzakelijk bijdragen aan verduurzaming/beperken van effecten op het milieu. Het gaat derhalve om het verschil in kennisontwikkeling van productieve en niet-productieve aard, cq bedrijfsbelang en maatschappelijk belang.

Artikel 2.1.9 selectiecriteria

De selectiecriteria zijn een belangrijk sturingsinstrument voor provincies waarmee zij met het POP3-programma de nodige accenten kunnen geven om goed in te kunnen spelen op de regionale en lokale context. Er is onderscheid gemaakt tussen criteria die in elk geval gebruikt dienen te worden omdat deze in het POP3-programma onder de betreffende maatregel zijn benoemd of daarvan een logisch gevolg zijn, en aanvullende criteria waaruit gekozen kozen kan worden. Om voldoende flexibiliteit te behouden is mede bepaald dat GS de opgesomde criteria nader kan omschrijven. Dit beperkt zich niet alleen tot de beleidsdoelen waarop een aanvraag gericht dient te zijn.

Kosten voor het ontwikkelen van nieuwe kennis zijn in het kader van dit onderdeel van de regeling NIET subsidiabel. Niet uit te sluiten is dat bij wel subsidiabele activiteiten in het kader van deze maatregel òòk sprake is van ‘nieuwe kennis’ die ontwikkeld wordt. Het onderscheid zit tussen de ontwikkeling van nieuwe kennis (uitgesloten) en de overdracht van kennis die voor de doelgroep nog nieuw is. Mogelijk dat als neveneffect van die kennisoverdracht nieuwe ideeën (kennis) worden gegenereerd, maar dat is geen bezwaar.

§2.2 Fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen

Investeringen waarvoor op grond van deze verordening subsidie kan worden verstrekt, moeten gericht zijn op modernisering van de onderneming. De investeringen kunnen een maatschappelijk doel dienen, maar zullen ook bijdragen aan het rendement van de onderneming. Dit is de reden dat er een eigenbijdrage van 60% gevraagd wordt.

Een voorbeeld van een investering die primair een maatschappelijk doel dient zijn maatregelen om de afspoeling van nutriënten en bestrijdingsmiddelen van het boerenerf naar grond- en oppervlaktewater te reduceren met bassins waarin erfafspoelwater opgevangen en gezuiverd wordt.

Naast subsidie voor innovatieve fysieke investeringen kan ook subsidie worden verstrekt voor de eerste toepassing van nieuwe technieken, producten of processen, bijvoorbeeld voor mestscheiders of mestmonovergisters. Paragraaf 2.2 is verder bedoeld voor investeringen in de toepassing van innovatieve technieken, processen of producten die nodig zijn voor projecten gericht op het ontwikkelen, beproeven of demonstreren van innovaties waarvoor op basis van paragraaf 2.1 subsidie kan worden verstrekt. Dat kan bijvoorbeeld een innovatieve stal zijn, waarvan de investering een te zwaar beroep op het innovatiebudget zou doen. Om voor subsidie in aanmerking te komen moet de investering betrekking hebben op één of meerdere van de thema’s zoals genoemd in artikel 2.2.3.

§2.3 Fysieke investeringen in verduurzaming van agrarische ondernemingen van jongelandbouwers

Deze paragraaf wordt op een later moment ingevuld.

§2.4 Investeringen in infrastructuur

Deze maatregel is gericht op investeringen in het landelijk gebied die bijdragen aan de verbetering van de verkaveling van de landbouwbedrijven en de daarbij behorende toegankelijkheid, bodemgesteldheid, waterhuishouding en/of de verplaatsing van landbouwbedrijven. Het gaat daarbij om de volgende concrete acties:

a) projecten gericht op draagvlakontwikkeling, inhuur van kavelruil-coördinatoren en andere experts, faciliteren aankoop ruilgronden opstellen en uitvoeren van verkavelingsplannen en verkavelings-procedures, vacatiegelden voor gebiedscommissies, kadaster- en notariskosten, projectmanagement; In verband met de verbetering van de verkavelingsstructuur van landbouwbedrijven:

b) investeringen om kavels beter bewerkbaar en bereikbaar te maken zoals: graven en dempen van sloten, met elkaar verbinden van percelen, aanpassen van drainage, aanleg of verbetering van dammen en kavelpaden, aanpassen van het wegenstelsel, aanpassen van de waterhuishouding;

c) investeringen ten behoeve van inpassingsmaatregelen om negatieve gevolgen van het verkavelingsplan op de omgeving te voorkomen zoals: aanbrengen van beplantingen, aanpassen van de wegen- en padenstructuur ten behoeve van het algemeen belang, aanpassen van de waterhuishouding ten behoeve van het algemeen belang; In verband met bedrijfsverplaatsing van landbouwbedrijven:

d) het demonteren, verhuizen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen, het vervangen van een bestaand gebouw of voorziening door een nieuw, modern gebouw of nieuwe moderne voorziening, zonder dat daarbij de betrokken productie of technologie fundamenteel wordt gewijzigd; Bij deze concrete actie gaat het uitsluitend om de verplaatsing van agrarische bedrijven met als doelverbetering van de landbouwstructuur, meestal in combinatie met milieu-, water- en natuurdoelen (bijvoorbeeld vanwege de nabijheid van Natura 2000 gebieden).

§2.5 Niet productieve investeringen voor biodiversiteit, natuur, landschap en hydrologischemaatregelen PAS

De basis van deze maatregel wordt gevormd door Verordening (EU) Nr. 1305/2013, in het bijzonder artikel 5 lid 4 aanhef in combinatie met artikel 17 lid 1 (d) en de op deze maatregel van toepassing zijnde gedelegeerde – en uitvoeringshandelingen. De maatregel is gericht op niet-productieve investeringen voor herstel - en inrichtingsmaatregelen voor natuur, landschap en biodiversiteit. De investeringen dienen altijd, direct of indirect, van invloed te zijn op de land- of bosbouw.

Niet productieve investeringen zijn die investeringen die geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van het landbouw- of bosbouwbedrijf tot gevolg hebben. Daarbij wordt gedacht aan inrichtingsmaatregelen voor specifieke soorten, aanleg en inrichting van landschapselementen zoals bijvoorbeeld houtwallen, singels en poelen, inrichting van weidevogelkerngebieden, inrichtingsmaatregelen voor hydrologische maatregelen PAS en daarvoor noodzakelijke ict- of technische voorzieningen.

Bij de hydrologische maatregelen in Natura-2000-gebieden in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) maatregelen kan gedacht worden aan natuurversterkende maatregelen, die (in)direct van invloed zijn op de land- of bosbouw, zoals de aanleg van regenwaterbuffers en stuwen, (waterconserverende) drainagesystemen en natte bufferzones, het omleggen van beken en het verhogen van waterpeilen.

In het kader van deze submaatregel kunnen geen investeringen worden ondersteund die noodzakelijk zijn om aan eisen te voldoen die direct voortvloeien uit de EU-richtlijnen. Bij de invoering van nieuwe wettelijke eisen voorziet art 17 lid 5 en 6 van Verordening (EU) 1305/2013 daarbij in overgangstermijnen.

Onderdeel van de subsidiabele kosten kan zijn de aankoop van grond. In dat geval zijn de voorwaarden van artikel 1.10 onverkort van toepassing. Inrichtingsmaatregelen op de (aangekochte) grond vallen onder ‘verbetering’ van de gronden, waarop de voorwaarden voor de aankoop van grond niet van toepassing zijn.

Indien tweedehands installaties onderdeel uitmaken van de subsidiabele kosten, zijn de kosten daarvan subsidiabel tot maximaal de marktwaarde van die installaties.

De subsidiabele kosten in een project worden voor 100% gesubsidieerd. Indien de provincie slechts het ELFPO-budget ter beschikking stelt, dient de aanvrager bij de aanvraag bewijsstukken te overleggen dat ook de verplichte nationale overheidsfinanciering ten behoeve van het project beschikbaar is (zie artikel 1.4). Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om de inbreng van 50% van de totaal subsidiabele kosten door de aanvrager zelf, indien de aanvrager een waterschap is.

§6 Niet-productieve investeringen water

De basis wordt gevormd door Verordening (EU) Nr. 1305/2013, in het bijzonder artikel 5 lid 4 aanhef in combinatie met artikel 17 lid 1 (d) en de toepasselijke gedelegeerde – en uitvoeringshandelingen.

De submaatregel is gericht op niet-productieve investeringen in het landelijk gebied die betrekking hebben op de (her)inrichting/transformatie en het beheer van het watersysteem voor landbouw -, water- en klimaatdoelen. Deze submaatregel is inzetbaar voor het gehele plattelandsgebied van Nederland, ook in gebieden met een meer intensieve landbouw en die gekenmerkt worden door een geringe waterkwaliteit waardoor de kwaliteit van ecologie ook gering is. De investeringen dienen altijd, direct ofindirect, van invloed te zijn op de land- of bosbouw.

Niet productieve investeringen zijn die investeringen die geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van het landbouw- of bosbouwbedrijf tot gevolg hebben. Het gaat dan bijvoorbeeld om investeringen gericht op verbetering van de waterkwaliteit – en kwantiteit om daarmee een bijdrage te leveren aan doelstellingen zoals beschreven in de Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn, herstel natuurlijk toestand watersystemen, het duurzaam optimaliseren van de waterhuishouding en ommaatregelen gericht op voorkomen en/of beperken van watertekorten, wateroverlast, verzilting en bodemdaling waaronder het vergroten van het watervasthoudend vermogen van landbouwgrond en daarvoor noodzakelijke ict- of technische voorzieningen.

Voorbeelden van maatregelen zijn aanleg- en inrichting van natuurvriendelijk oevers die bijdragen aan doelen KRW en tevens een buffer vormen voor emissies naar oppervlaktewater, herstel watersystemennaar hun natuurlijke toestand, waaronder beekherstel, hermeandering waterlopen, herstellen migratie-mogelijkheden, vernatting gronden , aanleg van bufferzone’s langs watergangen, maatregelen die het waterbergend vermogen van gronden en watersystemen vergroten, b.v. peilgestuurde drainage, aanleg van helofytenfilters (natuurlijke waterzuiveringsystemen) en waterhuishoudkundige aanpassingen in het watersysteem.

Voor deze submaatregel worden geen investeringen ondersteund om aan eisen te voldoen die die directvoortvloeien uit de EU-richtlijnen, noch investeringen die geen, directe of indirecte, invloed hebben op de land- of bosbouw.

In het geval subsidie wordt verstrekt voor de kosten van tweedehands installaties, wordt subsidie verstrekt tot maximaal de marktwaarde van de activa.

De concrete acties in het kader van deze submaatregel vinden plaats binnen de nationale regelgevingen procedures voor de bescherming van milieu en landschap. Dit houdt onder meer in dat subsidieaanvragen worden getoetst op hun bijdrage aan de regionale waterbeheerplannen en moeten voldoen aan alle toepasselijke wetgeving.

Onderdeel van de subsidiabele kosten kan zijn de aankoop van grond. In dat geval zijn de voorwaarden van artikel 1.10 onverkort van toepassing. Inrichtingsmaatregelen op de (aangekochte) grond vallen onder ‘verbetering’ van de gronden, waarop de voorwaarden voor de aankoop van grond niet van toepassing zijn.

Indien tweedehands installaties onderdeel uitmaken van de subsidiabele kosten, zijn de kosten daarvan subsidiabel tot maximaal de marktwaarde van die installaties.

De subsidiabele kosten in een project worden voor 100% gesubsidieerd. Indien de provincie slechts het ELFPO-budget ter beschikking stelt, dient de aanvrager bij de aanvraag bewijsstukken te overleggen dat ook de verplichte nationale overheidsfinanciering ten behoeve van het project beschikbaar is (zie artikel 1.4). Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om de inbreng van 50% van de totaal subsidiabele kosten door de aanvrager zelf, indien de aanvrager een waterschap is.

§7 Samenwerking voor innovaties

Artikel 2.7.1. Subsidiabele activiteiten

Voor de bevordering van de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw zijn bruggen nodig tussen kennis en technologie met betrekking tot het onderzoek enerzijds en landbouwers, bosbeheerders, plattelandsgemeenschappen, bedrijven, ngo's en adviesdiensten anderzijds. Daarbij gaat het om innovatie en modernisering van de agrarische sector rond de in dit artikel genoemde thema’s.

Om dit te realiseren wordt de oprichting bevorderd van projectgerichte samenwerkingsverbanden. Deze zijn grotendeels vergelijkbaar met de operationele groepen van het EIP in paragraaf 8. Aangezien het geen verplichting is om als samenwerkingsverband onder paragraaf 7 deel te nemen aan het Europese EIP-netwerk voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw is deze uitvoeringsmaatregelgeformuleerd. Deze samenwerkingsverbanden werken vervolgens op projectbasis aan een innovatie-opgave die een antwoord moet geven aan een concrete vraag of kans uit de praktijk. Daarbij gaat het om de uitvoering van het gezamenlijke innovatieproject door het samenwerkingsverband.

Het betreft met name het verder ontwikkelen, valideren en verfijnen van kennis en innovaties, met als doel dat die uiteindelijk deel uit gaan maken van een groter ontwikkelingsproces dat gericht is op grootschalige toepassing ervan in de praktijk. Dit proces kan bijvoorbeeld gestart worden door kleine actieve samenwerkingsverbanden (living labs) met een schil van koplopers (early adapters). Zolang de activiteiten nog gericht zijn op het praktijkrijp maken van de kennis en innovatie, vallen ze onder deze maatregel. Waar wanneer het gaat om het doelgericht communiceren over en demonstreren van reeds praktijkrijpe (geheel beproefde) innovaties vallen ze onder paragraaf 1.

Een combinatie van paragraaf 7 of 8 met paragraaf 1 kan in één subsidiebeschikking van toepassing zijn, als Gedeputeerde Staten in hun openstelling daarin voorzien. Hetzelfde geldt voor een combinatie van paragrafen 7 of 8 met paragraaf 2.

Stapeling van middelen is niet toegestaan, de begunstigde moet daarom aangeven of voor dit projectsteun is ontvangen in het kader van maatregel 19 (LEADER) of andere maatregelen. Indien dat het geval is dan moet aangegeven worden hoeveel steun is ontvangen en voor welke onderdelen steun is gegeven.Ook moet dan worden aangegeven hoe de afstemming met de LEADER-groep heeft plaatsgevonden.

Artikel 2.7.10. Selectiecriteria

De selectiecriteria zijn een belangrijk sturingsinstrument voor Provincies waarmee zij met het POP3-programma de nodige accenten kunnen geven om goed in te kunnen spelen op de regionale en lokale context. Er is onderscheid gemaakt tussen criteria die in elk geval gebruikt dienen te worden omdat deze in het POP3-programma onder de betreffende maatregel zijn benoemd of daarvan een logisch gevolg zijn, en aanvullende criteria waaruit gekozen kozen kan worden. Om voldoende flexibiliteit te behouden is mede bepaald dat Gedeputeerde Staten de opgesomde criteria nader kunnen omschrijven.Dit beperkt zich niet alleen tot de beleidsdoelen waarop een aanvraag gericht dient te zijn.

§8 Samenwerking in het kader van het EIP

Artikel 2.8.1. Subsidiabele activiteiten

Het belangrijkste verschil met 2.7.1 is dat samenwerkingsverbanden zich dienen aan te melden bij en gebruik kunnen maken van het landelijke en Europese EIP-netwerk voor de bevordering van de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw. Binnen dit kader worden deze samenwerkingsverbandenoperationele groepen (OG’s) genoemd.

Artikel 2.8.3. Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan de operationele groep of een operationele groep in oprichting. De subsidiewordt daarbij verstrekt aan de penvoerder als bedoeld in artikel 1.6.

Artikel 2.8.10. Hoogte van de subsidie

Voor Operationele groepen binnen het kader van het EIP geldt voor fysieke investeringen een subsidie-percentage dat 20% hoger is dan bij samenwerkingsverbanden buiten het EIP-kader zoals beschreven onder paragraaf 7. Dit geldt ook wanneer binnen dit kader gebruik wordt gemaakt van paragraaf 2 (fysieke investeringen voor innovatie).

Artikel 2.8.11. Selectiecriteria

Zie toelichting artikel 2.7.10.

Hoofdstuk 3 Leader

Er zijn door de Europese Commissie meerdere maatregelen ontwikkeld op basis waarvan Leader-initiatieven ondersteund kunnen worden. Dit betreft: ondersteuning van de Locale Actie Groep (LAG) in deuitvoering, ondersteuning van projecten, ondersteuning van samenwerkingsprojecten van LAG’s onderling en het ondersteuning van organisaties die de status van LAG willen bemachtigen. De inhoudelijke voorwaarden waaraan projecten moeten voldoen zijn neergelegd in de Lokale OntwikkelingsStrategie (LOS) van het betreffende LAG en kunnen nader worden gepreciseerd in de selectiecriteria, vast te stellen door het Comité van Toezicht.

§ 3.2 Voorbereidingskosten

Artikel 3.2.1 subsidiabele activiteiten

De subsidiabele activiteiten moeten zijn gericht op het oprichten van een LAG en de daarbij horende LOS.

Artikel 3.2.3 subsidiabele kosten

De subsidiabele worden onderscheiden in kosten voor raadplegen en opleiden van belanghebbenden.Voor het opstellen van de LOS zijn alle daarmee samenhangende kosten subsidiabel, waardoor ookoperationele en personeelskosten subsidiabel kunnen worden gesteld.

Artikel 3.2.4 hoogte van de subsidie

Subsidie voor deze maatregel ondersteund de oprichting van de LAG. Er is 100% subsidie toegelaten.

§ 3.3 Uitvoering van LEADER-projecten

Artikel 3.3.4 subsidiabele kosten

Onder deze kosten zijn ook algemene kosten begrepen in verband met de uitgaven zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs, advies over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied, met inbegrip van het uitvoeren van haalbaarheidsstudies. Kosten voor het uitvoeren van haalbaarheidsstudies blijven subsidiabele uitgaven, ook indien er – mede op basis van de resultaten vande haalbaarheidsstudie - geen verdere uitgaven zijn.

§ 3.4 Voorbereiding en uitvoering van samenwerkings-activiteiten van de lokale groep

De activiteiten onder deze maatregel zijn gericht op het vormen van samenwerkingsactiviteiten tussen lokale groepen. Er moet aansluiting zijn op de LOS anders wordt de subsidie geweigerd.

§ 3.5 lopende kosten, promotie en voorlichting

De activiteiten onder deze submaatregel zijn niet beperkt opgenomen. Wel is er budgettair een beperking opgelegd. Er mag maximaal 25% van het totaal beschikbare budget voor de maatregel worden ingezet voor deze submaatregel. Ook voor deze activiteiten geldt dat de LAG de mogelijkheid in de LOS moet hebben geschapen om voor subsidie in aanmerking te komen.