Regeling vervallen per 06-03-2019

Nadere regels subsidie voor Peuteropvang en Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) 2017

Geldend van 01-01-2017 t/m 05-03-2019

Intitulé

Nadere regels subsidie voor Peuteropvang en Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) 2017

Burgemeester en wethouders van de gemeente Delfzijl;

overwegende dat in de "Algemene Subsidieverordening Delfzijl 2017" de wettelijke grondslag voor de subsidieverstrekking ten behoeve van activiteiten is vastgelegd;

dat zij op grond van artikel 3 van de Algemene Subsidieverordening Delfzijl 2017 bevoegd zijn nadere regels te stellen waarin de te subsidiëren activiteiten, de doelgroepen en de verdeling van de subsidie per beleidsterrein worden beschreven;

gelet op de Wet kinderopvang en de Wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie (OKE);

besluiten vast te stellen de volgende:

Nadere regels voor Peuteropvang en Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) 2017

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    peuteropvang: de verzorging, de opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen uitsluitend bestemd voor kinderen vanaf de leeftijd van twee jaar tot het tijdstip waarop die kinderen kunnen deelnemen aan het basisonderwijs;

  • b.

    peuteropvanglocatie: voorziening waar peuteropvang en VVE plaatsvindt, anders dan gastouderopvang;

  • c.

    houder: degene die een peuteropvanglocatie in stand houdt;

  • d.

    peuterplaats: een rekeneenheid die overeenkomt met een peuterbezoek van minimaal vijf uur en maximaal zes uur, verdeeld over twee dagdelen per week aan de peuterspeelzaal, gedurende maximaal 40 weken per jaar;

  • e.

    bezettingsgraad: deelnemers aan de peutergroep gedeeld door de capaciteit van de groep x 100%;

  • f.

    ouderbijdrage: de inkomensafhankelijk bijdrage per maand die de houder vraagt aan ouders, gedurende 12 maanden per jaar voor twee dagdelen in de week;

  • g.

    VVE: een doelgroepkind dat in aanmerking komt voor 4 dagdelen peuteropvang van 2,5 uur in de week;

  • h.

    doelgroepkind: een kind die in aanmerking komt voor VVE wordt gebaseerd op:

    • -

      de gewichtenregeling (opleidingsniveau ouders)

    • -

      het Balansmodel (risicofactoren)

    • -

      Handreiking signalering van taalachterstanden van het NCJ (risico op taalachterstand)

  • i.

    zorgroute: een stappenplan dat geldt als een handleiding voor beroepskrachten om in een zo vroeg mogelijk stadium problemen op te sporen en te signaleren en vervolgens een passende oplossing te vinden voor deze problematiek, zodat de ontwikkeling van het kind hierdoor zo min mogelijk uit balans wordt gebracht. (De zorgroute is door het college vastgesteld op d.d. 16 december 2014.)

  • j.

    niet- toeslagouder(s): ouder(s) die geen recht heeft/hebben op de kinderopvangtoeslag van de rijksoverheid omdat zij niet beide werken.

Artikel 2 Activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen

  • 1. Subsidie op grond van deze regeling wordt verstrekt voor peuteropvang, VVE en VVE activiteiten die ten goede komen aan de ontwikkeling van doelgroepkinderen. De aanvrager kan voor peuteropvang alleen subsidie ontvangen voor de deelname van peuters van niet-toeslagouders.

  • 2. Subsidie richt zich op het aanbod van peuteropvang voor kinderen uit de gemeente Delfzijl, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen:

    • a.

      peuterplaatsen: wekelijks deelname gedurende twee dagdelen van 2,5 uur, voor 40 weken in het jaar, en;

    • b.

      peuterplaatsen voor doelgroepkinderen: wekelijks deelname van 10 uur per week in drie of vier dagdelen, voor 40 weken in het jaar.

  • 3. De bezettingsgraad van de peuteropvang bedraagt minimaal 8 per peutergroep. Het meetmoment is jaarlijks op 1 oktober. Wanneer een peuteropvanggroep onder de bezetting van 8 deelnemers komt, kan het college besluiten voor deze groep toch subsidie te verlenen indien continuering van de peuteropvang noodzakelijk wordt geacht. Dit ter beoordeling van het college.

Artikel 3 De subsidie aanvraag

Met de aanvraag tot subsidieverlening dient een activiteitenplan te worden meegezonden, dat voorzien is van ten minste:

  • a.

    het uit te voeren ambitieniveau (het aantal groepen en de capaciteit/grootte per groep);

  • b.

    informatie omtrent spreiding en bereik van de activiteiten;

  • c.

    welke acties de aanbieder uit gaat voeren om de samenwerking met het onderwijs en de jeugdgezondheidszorg te verbeteren dan wel te intensiveren. Er wordt tenminste iets gezegd over de overdracht van de peuteropvang naar de basisschool en de toeleiding naar peuteropvang;

  • d.

    een uitleg of berekening hoe de kostprijs per peuterplaats tot stand is gekomen;

  • e.

    een meerjarenonderhoudsplan voor het onderhouden van de peuteropvanglocaties. Leidend voor het onderhoud zijn de inspectierapporten van de GGD. Door een meerjarenplan in te dienen, kan de subsidie hiervoor over meerdere jaren worden verspreid. Het is wenselijk om in het meerjarenplan rekening te houden met de wettelijke verzwaring van de inrichtingseisen aan de peuteropvang. Vanuit het meerjareninvesteringsplan dient een vertaalslag naar de kostprijs per peuterplaats gemaakt te zijn;

  • f.

    een overzicht van de kosten per peuteropvanglocatie.

Artikel 4 Subsidievoorwaarden

De subsidie op grond van deze regeling kan worden geweigerd indien de houder niet voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de vestigingen zijn verbonden aan een basisschool, wat blijkt uit het feit dat ze zijn gevestigd in of nabij een basisschool, waarmee inhoudelijke afspraken zijn gemaakt over de pedagogische visie, afstemming van het educatieve aanbod en de doorgaande lijn;

  • b.

    de houder heeft een samenwerkingsrelatie met de jeugdgezondheidszorg over gerichte doorverwijzing van doelgroepkinderen naar VVE. Over de (reden van de) toeleiding van het aantal doelgroepkinderen naar VVE wordt jaarlijks (april) gerapporteerd aan de gemeente Delfzijl;

  • c.

    de houder hanteert de 'Zorgroute voorschoolse voorzieningen & onderwijs' om in een zo vroeg mogelijk stadium problemen bij kinderen op te sporen en te signaleren en vervolgens een passende oplossing te vinden voor problematiek. De houder neemt daarvoor de volgende uitgangspunten in acht:

    • -

      De stappen in de zorgroute zijn onderdeel van het professioneel handelen en oordelen van de pedagogisch medewerkers.

    • -

      De kracht en de mogelijkheden van ouders en hun sociale omgeving vormen het vertrekpunt voor het oplossen van de zorg.

    • -

      De voorschoolse voorzieningen en het onderwijs schakelen het Centrum voor Jeugd en Gezien (CJG) in wanneer de gesignaleerde problematiek de verantwoordelijkheid van de eigen organisatie overstijgt.

  • d.

    de houder dient na toestemming van de ouders/verzorgers te zorgen voor overdracht van gegevens over de ontwikkeling van het kind bij de doorstroom naar het basisonderwijs;

  • e.

    op de aangewezen VVE locaties is er een voorschools educatie aanbod, dat voldoet aan de door de inspectie van het onderwijs vastgestelde 'Toezichtskader voor- en vroegschoolse educatie';

  • f.

    de houder heft een ouderbijdrage voor doelgroepkinderen die gelijk is aan de inkomensafhankelijke bijdrage volgens de regeling voor de kinderopvangtoeslag;

  • g.

    de houder houdt een administratie bij waarin in ieder geval de volgende gegevens beschikbaar zijn:

    • 1.

      naam en adresgegevens van de peuteropvang;

    • 2.

      wel of geen VVE locatie;

    • 3.

      gegevens van het kind, zoals de geboortedatum en het woonadres;

    • 4.

      capaciteit van de peuteropvang;

    • 5.

      aantal geplaatste kinderen per groep, hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen wel of geen doelgroepkind;

    • 6.

      de in- en uitstroom per peuteropvang;

    • 7.

      of een kind al dan niet onder de regeling zou kunnen vallen voor de kinderopvangtoeslag. Deze gegevens worden twee keer per jaar aangeleverd aan de gemeente, te weten op 1 april en 1 oktober van ieder kalenderjaar;

  • h.

    Elke aanvrager voor subsidie VVE dient uitsluitend te werken met pedagogisch medewerkers, die mondelinge en leesvaardigheden beheersen op taalniveau 3F. (Het niveau 3F maakt onderdeel uit van het referentiekader dat is vastgesteld in de wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen.) Op een groep van maximaal 16 peuters is het toegestaan om te werken met één VVE-gecertificeerde leidster met taalniveau 3F en een leidster in opleiding voor VVE-certificering met taalniveau 3F onder de navolgende voorwaarden:

    • 1.

      Toegestaan vanaf 6 maanden na aanvang van een nieuwe peuteropvanggroep.

    • 2.

      Een deelnamebewijs voor deze opleiding dient op de locatie aanwezig te zijn.

    • 3.

      Deze opleidingsperiode mag maximaal 12 maanden duren.

Artikel 5. Berekening subsidie peuteropvang

  • 1. De aanvrager kan voor peuteropvang alleen subsidie ontvangen voor de deelname van peuters van niet-toeslagouders.

  • 2. De aanvrager is verantwoordelijk voor de verzameling van gegevens waaruit blijkt dat de ouder(s) in aanmerking kom(t)en voor de gemeentelijke regeling.

  • 3. De subsidie kan via voorschotten worden betaald. Op het voorschot wordt een gemiddeld te verwachten ouderbijdrage in mindering gebracht.

  • 4. De ouderbijdrage is inkomensafhankelijk. Voor de berekening wordt de rijksnorm gehanteerd (het maximum uurtarief dat door de belastingdienst wordt vergoed als ouders wel in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag).

  • 5. De ouderbijdrage wordt maandelijks betaald. Voor ouders die een deel van een jaar gebruik maken van de voorziening wordt de maandelijkse bijdrage berekend op het beschikbare aantal dagdelen in de betreffende periode. Deze werkwijze komt hiermee overeen met de werkwijze die aanbieders voor toeslagouders hanteren.

  • 6. Voor de vaststelling van de subsidie wordt uitgegaan van de uurprijs van de organisatie met een maximum van 10 %, bovenop de prijs die de rijksoverheid voor de kinderopvangtoeslag hanteert.

Artikel 6 Verdeling van het subsidieplafond

Het college verdeelt de subsidie voor peuteropvang en VVE als volgt:

  • 1.

    Peuteropvang: Indien het totaal van de aangevraagde subsidie voor peuteropvang het door de raad vastgestelde plafond overschrijdt, wordt voorrang gegeven aan reeds geplaatste peuters. Hiervoor wordt uitgegaan van de geplaatste peuters van niet-toeslagouders op 1 november voor het jaar van uitvoering.

  • 2.

    VVE: Indien de aanvraag voor VVE het budget overschrijdt, wordt een eventueel restant van het budget voor peuteropvang ingezet. Mocht dit onvoldoende zijn dan wordt uitgegaan van de bezetting per 1 november.

  • 3.

    Een tijdelijke aannamestop voor alle aanbieders behoort tot de mogelijkheden indien de maatregelen genoemd onder lid 1 en 2 overschrijding van het plafond tot gevolg zouden hebben. De gemeenteraad wordt hiervan op de hoogte gesteld.

Artikel 7 Reservevorming en verrekening

Een reserve kan alleen gevormd worden vanuit de middelen voor peuteropvang. Jaarlijks mag maximaal 10% van het subsidiebedrag aan de reserve worden toegevoegd. De gevormde reserve kan alleen aangewend worden om onvoorziene uitgaven te doen ten behoeve van het peuteropvang in de gemeente Delfzijl. Deze reserve mag niet groter zijn dan 50% van de jaarlijkse subsidie die de houder krijgt uit de middelen voor peuteropvang. Indien de reserve wordt overschreden, wordt de overschrijding verrekend met het subsidiebedrag van het daarop volgende jaar. De middelen in deze reserve komen ten goede aan de peuteropvang in de gemeente Delfzijl.

De houder stelt vóór 1 juli een risicoanalyse op om te bepalen welke risico’s financieel in welke mate afgedekt moeten worden.

Artikel 8 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen beargumenteerd afwijken van bovenstaande bepalingen.

Artikel 9 Slotbepalingen

  • 1. Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2017.

  • 2. De regeling wordt aangehaald als: nadere regels subsidie voor peuteropvang en Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) 2017.

  • 3. De regeling nadere regels subsidie voor peuteropvang en Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) wordt per 1 januari 2017 ingetrokken.

Ondertekening

Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders op 6 december 2016.
G.Beukema
(burgemeester)
P.Leeuw
(secretaris)