Regeling vervallen per 01-01-2020

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Medemblik houdende gemeentelijke regelgeving op het gebied van openbare orde en veiligheid Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Medemblik

Geldend van 01-12-2016 t/m 31-12-2019

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Medemblik houdende gemeentelijke regelgeving op het gebied van openbare orde en veiligheid Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Medemblik

De raad van de gemeente Medemblik,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

B E S L U I T:

Vast te stellen de navolgende verordening:

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.    openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet op de openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

b.    weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

c.    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

d.    bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen weergegeven op de kaart in bijlage I bij deze verordening;

e.    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

f.    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening gemeente Medemblik 2011;

g.    gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

h.    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

i.    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

j. constructie: een bouwsel dat dient om een opschrift, aankondiging of afbeelding aan te bevestigen;

k. zaak: een perceel inclusief de onroerende zaken die zich daarop bevinden.

Artikel 1.2 Beslistermijn

1.    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

2.    Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

3.   In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, of een vergunning als bedoeld in artikel 2:11 tweede lid,

aanhef en onder a of artikel 4:11.

 

Artikel 1.3 Indiening aanvraag

1.    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

2.    Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste dertien weken.

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

1.    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

2.    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

 

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

a.    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b.    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

c.    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

d.    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

e.    indien de houder dit verzoekt.

 

Artikel 1.7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

 

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

a.    de openbare orde;

b.    de openbare veiligheid;

c.    de volksgezondheid;

d.    de bescherming van het milieu.

 

Artikel 1.9 Lex silencio positivo

vervalt.

Artikel 1.10 Lex silencio positive niet van toepassing

vervalt.

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden

1.    Het is verboden op een openbare plaats of in een voor het publiek toegankelijk gebouw of vaartuig, deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen, door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden of in groepsverband dan wel afzonderlijk anderen lastig te vallen, te vechten of op andere wijze de openbare orde te verstoren.

2.    Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

3.    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

4.    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

5.    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

6. Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.1a Verblijfsontzegging

1. Het is degene aan wie door of namens de burgemeester, in het belang van de openbare orde, een verblijfsontzegging is bekendgemaakt, verboden zich te bevinden op of aan de door de burgemeester in die verblijfsontzegging aangewezen wegen of plaatsen, gedurende de uren daarbij genoemd. Dit verbod geldt gedurende een in de verblijfsontzegging genoemde periode van ten hoogste twaalf weken.

2. Het verbod gesteld in het eerste lid is niet van toepassing indien betrokkene zich bevindt in een openbaar middel van vervoer, tenzij uitdrukkelijk anders in de verblijfsontzegging is vermeld.

3. De burgemeester stelt nadere regels omtrent de toepassing van dit artikel, de omstandigheden die kunnen leiden tot een verblijfsontzegging en de duur daarvan.

Afdeling 2 Betoging

Artikel 2.2 Optochten

[gereserveerd]

Artikel 2.3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

1.    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en tenminste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

2.    De kennisgeving bevat:

a.    naam en adres van degene die de betoging houdt;

b.    het doel van de betoging;

c.    de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

d.    de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

e.    voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;

f.    maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

3.    Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

4.    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

5.    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

 

Artikel 2.4 Afwijking termijn

[vervallen; opgenomen in artikel 2:3]

Artikel 2.5 Te verstrekken gegevens

[vervallen; opgenomen in artikel 2:3]

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

[Vervallen.]

Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2.7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

[gereserveerd]

 

Artikel 2.8 Dienstverlening

[gereserveerd]

 

Artikel 2.9 Straatartiest e.d.

[gereserveerd] 

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2.10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, indien:

a. het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of

b. het gebruik niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand.

2. Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet ten minste een vrije doorgang van 1,25 m wordt gelaten op voetpaden en van 3,5 m op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer.

3. Het college kan in het belang van de openbare orde of woon- en leefomgeving, nadere

regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen, opslag en het plaatsen van (tijdelijke) reclameborden.

4. Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

5. In afwijking van het vierde lid kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen

voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld

in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

6. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:

a. evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

b. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18; en

c. overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

7. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of de provinciale wegenverordening.

8. Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wetbestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

1.    Het is verboden zonder of in afwijking van vergunning van het bevoegd gezag een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

2.    De vergunning wordt verleend

a. als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

b. door het college in de overige gevallen.

3.    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

4.    Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren 2014.

Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2.12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:

    • a.

      ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

    • b.

      indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast,

      of

    • d.

      indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

 

Afdeling 5a Opschriften, aankondigingen, afbeeldingen en reclameobjecten niet vallende binnen de bebouwde kom

Artikel 2.12a Verbod en omgevingsvergunning

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een zaak te gebruiken voor het aanbrengen of doen aanbrengen van opschriften, aankondigingen, afbeeldingen, reclameobjecten of constructies, in welke vorm ook.

  • 2. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als zakelijk gerechtigde of gebruiker van een zaak, het gebruik van de zaak toe te staan voor het aanbrengen of doen aanbrengen van opschriften, aankondigingen, afbeeldingen, reclameobjecten of constructies, in welke vorm ook.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

  • 4. De voorschriften van een omgevingsvergunning kunnen worden gewijzigd in het belang van de landschappelijke waarden van de gemeente Medemblik.

Artikel 2.12b Indieningsvereisten aanvraag omgevingsvergunning

De in artikel 7.4 van de Ministeriële regeling omgevingsrecht opgenomen specifieke indieningsvereisten voor een aanvraag voor het maken of voeren van handelsreclame, zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag voor een activiteit als bedoeld in artikel 2:12a, lid 1 of 2, die niet het karakter van een handelsreclame heeft.

Artikel 2.12c Toegestane opschriften, aankondigingen, afbeeldingen, reclameobjecten en constructies

  • 1. Het verbod bedoeld in artikel 2:12a is niet van toepassing op:

    • a.

      opschriften, aankondigingen, afbeeldingen, reclameobjecten of constructies die niet zichtbaar zijn vanaf een openbare weg, een spoorweg of openbaar vervoer;

    • b.

      opschriften, aankondigingen, afbeeldingen of constructies in het belang van het openbaar vervoer;

    • c.

      abri’s ten behoeve van het openbaar vervoer;

    • d.

      tankstations.

  • 2. Het verbod in artikel 2:12a is voorts niet van toepassing op opschriften, aankondigingen, afbeeldingen, reclameobjecten of constructies die:

    • a.

      zijn aangebracht ter voldoening aan een wettelijke verplichting of op grond van een bij of krachtens enige wet toegekende bevoegdheid;

    • b.

      betrekking hebben op de dienst die wordt verleend of het bedrijf of beroep dat wordt uitgeoefend op of in de zaak waaraan ze zijn bevestigd, mits niet meer dan één opschrift, aankondiging, afbeelding of object aan, op of in de zaak wordt aangebracht;

    • c.

      aangebracht zijn op, aan of in een zaak en inhouden dat die zaak te koop, te huur of in pacht wordt aangeboden, mits:

      • 1.

        het aantal niet groter is dan twee per zaak; of

      • 2.

        het aantal niet groter is dan één per 5 hectaren, indien het een zaak betreft die groter is dan 10 hectaren en die als één geheel te koop, te huur of in pacht wordt aangeboden;

    • d.

      eigennamen weergeven zonder verdere toevoeging, zijn aangebracht op, aan of in een zaak waarop zij betrekking hebben en kennelijk geen commercieel belang dienen;

    • e.

      van tijdelijke aard zijn en betrekking hebben op een te houden openbare wedstrijd, manifestatie, evenement, tentoonstelling of activiteit, die niet behoort tot de gebruikelijke commerciële uitoefening van een beroep, bedrijf of dienst, mits:

      • 1.

        niet eerder dan twee weken voor aanvang daarvan aanwezig is;

      • 2.

        niet langer dan een week na afloop daarvan aanwezig is;

      • 3.

        in totaal voor niet langer dan een jaar aanwezig is; en

      • 4.

        er niet meer dan twee opschriften, afbeeldingen, aankondigingen of reclameobjecten worden aangebracht in de gemeente.

  • 3. Tenzij een wettelijk voorschrift anders bepaalt, dienen de opschriften, aankondigingen, afbeeldingen en reclameobjecten bedoeld in lid 2:

    • a.

      een oppervlak te hebben van maximaal 0,5 vierkante meter;

    • b.

      een afmeting te hebben van maximaal 1,5 meter in één richting;

    • c.

      indien aangebracht aan een gebouw, inclusief constructie niet geheel of gedeeltelijk boven de dakgoot daarvan uit te komen; en

    • d.

      indien niet aangebracht aan een gebouw, inclusief constructie, zich met het hoogste punt niet hoger dan 1,5 meter boven het maaiveld te bevinden.

  • 4. Het verbod bedoeld in artikel 2:12a is voorts niet van toepassing opschriften, aankondigingen, afbeeldingen, reclameobjecten of constructies die:

    • a.

      dienstaankondigingen bevatten van het openbaar vervoer, met inbegrip van daarop met uitdrukkelijke toestemming van het openbaar vervoer-bedrijf aangebrachte reclame;

    • b.

      dienen voor de aanduiding van door of vanwege de overheid beheerde openbare voorzieningen;

    • c.

      dienen ter openbaring van gedachten of gevoelens in de zin van artikel 7 van de Grondwet, mits:

      • 1.

        het oppervlak niet groter is dan 1 vierkante meter, en

      • 2.

        het aantal niet meer dan twee per zaak bedraagt;

      • 3.

        van tijdelijke aard zijn en betrekking hebben op een werk in uitvoering van of namens de overheid, mits onmiddellijk bij het werk geplaatst en niet langer aanwezig dan uitvoering van het werk vereist;

      • 4.

        zich bevinden in het inwendige deel van een gebouw, voor zover dit als winkel, toonzaal, hotel, café-restaurant, werkplaats of garage wordt gebruikt.

  • 5. Tenzij een wettelijk voorschrift anders bepaalt, dienen de opschriften, aankondigingen, afbeeldingen en reclameobjecten bedoeld in lid 2 en in lid 4 onder 1 tot en met 4 van dit artikel niet met fluorescerende verf of in de retro-flecterend materiaal te zijn uitgevoerd.

  • 6. In dit artikel worden onder opschriften, aankondigingen en afbeeldingen mede verstaan die welke dubbelzijdig zijn uitgevoerd of zijn aangebracht op vlakken die in de vorm van de letter V zijn geschikt.

Afdeling 6 Veiligheid op de weg

Artikel 2.13 Veroorzaken van gladheid

[vervallen]

Artikel 2.14 Winkelwagentjes

[vervallen]

Artikel 2.15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2.16 Openen straatkolken e.d.

[Vervallen.]

Artikel 2.17 Kelderingangen e.d.

[vervallen]

Artikel 2.18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

(vervallen).

Artikel 2.19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

[vervallen]

Artikel 2.20 Vallende voorwerpen

[vervallen]

Artikel 2.21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

1.    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

2.    Het bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

 

Artikel 2.22 Objecten onder hoogspanningslijn

[Vervallen.]

Artikel 2.23 Veiligheid op het ijs

[Vervallen.]

Afdeling 7 Evenementen

Artikel 2.24 Begripsbepaling

1.    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

a.    bioscoopvoorstellingen;

b.    markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

c.    kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

d.    het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

e.    betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

f.    activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.

2.    Onder evenement wordt mede verstaan:

a.    een herdenkingsplechtigheid;

b.    een braderie;

c.    een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

d.    een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

e.    een straatfeest, of buurtbarbecue op één dag of een skeeler-, fiets- of wandeltocht zonder wedstrijdelement  (klein evenement).

 

Artikel 2.25 Evenement

1.    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

2.  Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, zoals omschreven  in artikel 2:24, lid 2 onder e., indien:

a. het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 100 personen;

b. het evenement tussen 07.00 en 00.00 uur plaats vindt;

c. geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 07.00 of na 23.00 uur;

d. het maximale geluidsniveau (invallend langtijdgemiddeld beoordelingsniveau

     (LAr,LT))ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen / woningen niet meer

    bedraagt dan 60 dB(A);

e. het evenement legt geen dan wel een beperkt beslag op de openbare ruimte en vormt anderszins geen onevenredige belemmering voor het verkeer en de hulpdiensten.

f.  op een openbare plaats geen alcoholhoudende drank bedrijfsmatig wordt

     verstrekt en geen etenswaren of andere goederen te koop worden aangeboden;

g. ten hoogste twee kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van

     minder dan 25m² per object;

h. er een organisator is;

i.  de organisator tenminste 10 werkdagen voorafgaand aan het evenement

     daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester. Hij maakt gebruik van een

     door de burgemeester vastgesteld formulier.

3.    De burgemeester kan binnen 5 dagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

4.    Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

5. De organisator c.q. vergunningaanvrager van door de burgemeester aan te wijzen categorieën vechtsportwedstrijden of –gala’s waarvoor een evenementen-vergunning verplicht is, is niet van slecht levensgedrag.

6. De burgemeester weigert een vergunning als de organisator c.q. vergunningaanvrager van een evenement als bedoeld in lid 5 van slecht levensgedrag is. 7. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet

tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2.27 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a.    Openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden;

b.    terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het openbare inrichting waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

 

Artikel 2.28 Exploitatie openbare inrichting

1. Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

2. De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het geldend bestemmingsplan.

3. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op

ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

4. Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in

a. een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet  voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

b. een zorginstelling;

c. een museum; of

d. een bedrijfskantine of – restaurant.

e. een horecabedrijf waarop artikel 4 van de Drank- en Horecawet van toepassing is.

5. De burgemeester verleent op verzoek of ambtshalve vrijstelling van het verbod genoemd in het eerste lid aan openbare inrichtingen die horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet  , indien

a. zich in de zes maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling geen incidenten gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en -handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting, dan wel

b. de inrichting zich nieuw in de gemeente vestigt en er zich geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 1:8 of 2:28, tweede of derde lid.

6. De vrijstelling wordt ingetrokken wanneer zich een incident heeft voorgedaan als bedoeld in het vijfde lid onder a.

7. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.29 Sluitingstijd

1.    Openbare inrichtingen zijn gesloten op maandag tot en met zondag tussen 0.00 uur en 06.00 uur.

2.    Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben , of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

3.    De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd.

4.    Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, vierde lid onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

5.    Het eerste en derde lid zijn niet van toepassing in die situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

6. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

1.    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

2.    Het eerste lid is niet van toepassing in die situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

 

Artikel 2.31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting

a. de orde te verstoren;

b. zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens het eerste lid;

c. op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras.

 

Artikel 2.32 Handel binnen openbare inrichtingen

[Vervallen.]

 

Artikel 2.33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2.34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

vervallen

Afdeling 8a Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet

Artikel 2:34a Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    - alcoholhoudende drank,

  • -

    - horecabedrijf,

  • -

    - horecalokaliteit,

  • -

    - inrichting,

  • -

    - paracommerciële rechtspersoon,

  • -

    - sterke drank,

  • -

    - slijtersbedrijf en

  • -

    - zwak-alcoholhoudende drank,

dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:34b Schenktijden paracommerciële rechtspersonen

  • 1. Paracommerciële rechtspersonen verstrekken uitsluitend alcoholhoudende drank

    op:

    • a.

      maandag tot en met vrijdag van 14.00 uur tot maximaal 00.00 uur;

    • b.

      zaterdag, zon- en feestdagen van 12.00 uur tot maximaal 00.00 uur.

  • 2. Als er bij paracommerciële rechtspersonen als bedoeld in het eerste lid verenigings- en wedstrijdactiviteiten plaatsvinden geldt, binnen de in lid 1 genoemde tijdvakken, de beperking dat het verstrekken van alcoholhoudende drank uitsluitend is toegestaan gedurende de periode die begint één uur voor aanvang van de eerste activiteit en die eindigt twee uur na de beëindiging van de

    laatste activiteit die past binnen de statutaire doelomschrijving van de paracommerciële rechtspersoon.

  • 3. Het is paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van:

    • a.

      sportieve of educatieve aard, alsmede

    • b.

      jongerencentra,

      verboden sterke drank te schenken.

  • 4. In afwijking van het gestelde in lid 1 verstrekt een paracommerciële rechtspersoon met een ontheffing sluitingstijd ex artikel 2:29, lid 3 alcoholhoudende drank tot maximaal de verlengde sluitingstijd.

Artikel 2:34c Bijeenkomsten bij paracommerciële rechtspersonen

  • 1. Paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn wanneer dit leidt tot oneerlijke concurrentie.

  • 2. Het in lid 1 genoemde verbod geldt niet voor de dorps- en buurthuizen in de kernen:

    Abbekerk, Benningbroek en Twisk.

Artikel 2:34d

Ter bescherming van de volksgezondheid en in het belang van de openbare orde is het verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende dranken te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager is dan 60% van de prijs die in de desbetreffende horecalokaliteit of op het desbetreffende terras gewoonlijk wordt gevraagd.

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft

Artikel 2.36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2.37 Nachtregister

[vervallen]

Artikel 2.38 Verschaffing gegevens nachtregister

[Vervallen.]

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.39 Speelgelegenheden

1.    Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

2.    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

a.    speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

b.    speelgelegenheden waarvoor de de minister van Veiligheid en Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

c.    speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

3.    De burgemeester weigert de vergunning:

a.    indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

b.    indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.40 Kansspelautomaten

1.    In dit artikel wordt verstaan onder:

a.    Wet: de Wet op de kansspelen;

b.    kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

c.    hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

d.    laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

2.    In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee kansspelautomaten toegestaan.

3.    In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

 

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.41 Betreden gesloten woning of lokaal

1.    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

2.    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

3.    Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

 

Artikel 2.42 Plakken en kladden

1.    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

2.    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

a.    een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

b.    met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

3.    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

4.    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

5.    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.6.    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

7.    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

 

Artikel 2.43 Vervoer plakgereedschap e.d.

1.    Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

2.    Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

 

Artikel 2.44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2.45 Betreden van plantsoenen e.d.

[vervallen]

Artikel 2.46 Rijden over bermen e.d.

[vervallen]

Artikel 2.47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

1. Het is verboden op een openbare plaats:

a. te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

b.  zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig veel overlast of hinder berokkent.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.48 Verboden drankgebruik

1.    Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt. verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

2.    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

a.    een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

b.    de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

 

Artikel 2.49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

1.    Het is verboden:

a.    zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

b.    zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

2.    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.

 

Artikel 2.50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

a.    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

b.    daardoor die ingang versperd wordt.

 

Artikel 2.52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

[Vervallen.]

Artikel 2.53 Bespieden van personen

1. Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden,

2. Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2.54 Bewakingsapparatuur

[vervallen]

Artikel 2.55 Nodeloos alarmeren

[vervallen]

 

Artikel 2.56 Alarminstallaties

[vervallen]

Artikel 2.57 Loslopende honden

1. Het is een eigenaar of houder van een hond verboden die te laten verblijven of te laten lopen:

a. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeel- plaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

b. binnen de bebouwde kom op de weg indien de hond niet is aangelijnd;

c. buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats indien de hond niet is aangelijnd; of

d. op de weg indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatie- merk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

2. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

3. Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

a. die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of

b. die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2.58 Verontreiniging door honden en paarden

1.    De eigenaar of houder van een hond of een paard is strafbaar indien die hond of dat paard zich ontlast, en er geen zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd:

a.    binnen de bebouwde kom: op een openbare plaats;

b.    buiten de bebouwde kom: op een gedeelte van de weg dat bestemd is of mede bestemd voor het verkeer van voetgangers en op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

c.    op een andere door het college aangewezen plaats.

2.  Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

3. De eigenaar of houder van een hond is verplicht, als hij zich met die hond bevindt op een in het eerste lid onder a of b genoemde openbare plaats, een doeltreffend hulpmiddel bij zich te hebben dat geschikt is voor het verwijderen van de uitwerpselen.

4. De eigenaar of houder van een hond is verplicht, als hij zich met die hond bevindt op een in het eerste lid onder a of b genoemde openbare plaats, dit hulpmiddel op eerste vordering van een toezichthoudend ambtenaar te tonen.

5. Het bepaalde in het eerste lid, onder a, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 2.59 Gevaarlijke honden

1. Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk

acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of

op het terrein van een ander.

2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

a.  vervaardigd is van een stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

b.  door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

4. Onverminderd artikel 2:57, eerste lid aanhef en d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek

identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2.60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

[Vervallen.]

Artikel 2.61 Wilde dieren

[vervallen]

Artikel 2.62 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens (vee) die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden

door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige

maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2.63 Duiven

[vervallen]

Artikel 2.64 Bijen

[vervallen]

Artikel 2.65 Bedelarij

[vervallen]

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.66 Begripsbepaling

[vervallen]

Artikel 2.67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

[vervallen]

Artikel 2.68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

[vervallen]

Artikel 2.69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

[vervallen]

Artikel 2.70 Handel in horecabedrijven

[Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op horecabedrijven) onder artikel 2:32].

Afdeling 13 Vuurwerk

Artikel 2.71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2.72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

2. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

1.    Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

2.    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

3.    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

 

Afdeling 14 Drugsoverlast

Artikel 2.74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, te gebruiken, toe te dienen of voorbereidingen daartoe te verrichten of daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen en/of ten behoeve van dat gebruik stoffen of voorwerpen bij zich te hebben.

Afdeling 15  Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden, cameratoezicht op openbare plaatsen en gebiedsontzegging

Artikel 2.75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:10, 2:11,

2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73 of 5:34 van de Algemene plaatselijk verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2.76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester is bevoegd artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2.77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

1. De burgemeester is bevoegd artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere openbare plaatsen: (door de gemeenteraad aan te wijzen)

 

Artikel 2.78 Gebiedsontzeggingen

  • 1. De burgemeester kan aan een persoon die de artikelen 2:1, 2:1a, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:53, 2:74, 3:18 van de Algemene plaatselijke verordening, de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, de artikelen 141, 184, 239, 266 jo 267, 285, 300, 350, 424, 426 en 453 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 of 27 van de Wet Wapens en Munitie  overtreedt een bevel geven zich gedurende ten hoogste achtenveertig uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op de houden.

  • 2. In het geval van overtredingen als bedoeld in het eerste lid kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw één of meer van de bovengenoemde overtredingen begaat, een bevel geven zich gedurende ten hoogste acht weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 3. Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden gegeven als de overtreding binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

  • 4. De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijke ontheffing verlenen van een bevel.

Hoofdstuk 3 Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen

Afdeling 1 Algemene bepalingen

Artikel 3.1 Afbakening

De artikelen 1;2, 1:3 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

 

Artikel 3.2 Begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • -

    advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een prostituee onder de aandacht van het publiek brengt;

  • -

    beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;

  • -

    bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek

    openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester;

  • -

    escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee;

  • -

    exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

  • -

    klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;

  • -

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • -

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met   een ander tegen betaling;

  • -

    prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

  • -

    seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot   prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een   seksinrichting tegen betaling;

  • -

    seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een   seksbedrijf;

Afdeling 2 Vergunning seksbedrijf

Artikel 3.3 Vergunning

  • 1. Het is verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning van het bevoegde

    bestuursorgaan.

  • 2. Het bevoegde bestuursorgaan draagt zorg voor een onpartijdige en transparante verlening van beschikbare vergunningen.

  • 3. Op een aanvraag om een vergunning wordt binnen twaalf weken beslist. Deze termijn kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

  • 4. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

  • 5. Een vergunning kan mede voor één seksinrichting worden verleend.

  • 6. De vergunning wordt voor een periode van ten hoogste twee jaar verleend.

  • 7. De vergunning kan voor een periode van ten hoogste twee jaar worden verlengd.

Artikel 3.4 Concentratie seksinrichtingen

[Vervallen.]

Artikel 3.5 0-optie raamprostitutiebedrijven en maximering aantal seksinrichtingen

  • 1. Voor het uitoefenen van een raamprostitutiebedrijf wordt geen vergunning verleend.

  • 2. Er kan voor in totaal ten hoogste één seksinrichting vergunning worden verleend.

Artikel 3.6 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door het bevoegde bestuursorgaan vastgesteld formulier.

  • 2. Bij de aanvraag wordt vermeld voor welke activiteit vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegeven en bescheiden overlegd:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • c.

      of in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag de exploitant een vergunning voor een  seksbedrijf is geweigerd of een aan de exploitant verleende vergunning voor een seksbedrijf is ingetrokken;

    • d.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • e.

      het adres van een onder het seksbedrijf vallende seksinrichting;

    • f.

      het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • g.

      een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht  van de exploitant;

    • h.

      indien van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant;

    • i.

      een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen, verstrekt door de Belastingdienst;

    • j.

      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimtes bestemd voor de uitoefening van het seksbedrijf;

    • k.

      indien van toepassing, de plaatselijke ligging van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een situatieschets met een noordpijl en schaalaanduiding;

    • l.

      indien van toepassing, de plattegrond van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt  aangevraagd, door middel van een tekening met een schaalaanduiding.

  • 3. Als er een beheerder is aangesteld, is het tweede lid, onder a, b, c, g en h, van overeenkomstige toepassing op de beheerder.

  • 4. Het bevoegde bestuursorgaan kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.  

Artikel 3.7 Weigeringsgronden

  • 1. Een vergunning wordt geweigerd als:

    • a.

      de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

    • b.

      de exploitant of de beheerder is ontzet uit het ouderlijk gezag of de voogdij;

    • c.

      de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

    • e.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • f.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

    • g.

      er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

    • h.

      de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

    • i.

      de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,- of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek  van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • 1°.

        bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Medemblik;

      • 2°.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

      • 3°.

        artikel 69 van de Algemene wet rijksbelastingen;

      • 4°.

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • 5°.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen of;

      • 6°.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

    • j.

      een maximum als bedoeld in artikel 3:5 al is bereikt;

    • k.

      de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd op zal leveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd, een  beheersverordening.

     

  • 2. Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder h, wordt gelijkgesteld:

    • a.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;

    • b.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375,- bedraagt.

  • 3. De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 4. Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

  • 5. Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:

    • a.

      voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, of tweede lid, aanhef onder a tot en met g, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode  van vijf jaar na de intrekking;

    • b.

      als niet is voldaan aan een bij of krachtens artikel 3:6 gestelde eis met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bevoegde

      bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen;

    • c.

      als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;

    • d.

      als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van prostituees of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;

    • e.

      als het bedrijfsplan niet voldoet aan artikel 3:15, eerste en tweede lid;

    • f.

      als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3:17 gestelde verplichtingen zal naleven;

    • g.

      als het escortbedrijf wordt gevestigd in een woonruimte waarvoor geen vergunning als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 is verleend.

Artikel 3.8 Eisen met betrekking tot vergunning

  • 1. De vergunning vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam van de exploitant;

    • b.

      indien van toepassing, die van de beheerder;

    • c.

      voor welke activiteit de vergunning is verleend;

    • d.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • e.

      het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • f.

      indien van toepassing, het adres van de onder dat seksbedrijf vallende seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend;

    • g.

      de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden;

    • h.

      indien van toepassing, de geldigheidsduur van de vergunning;

    • i.

      het nummer van de vergunning.

     

  • 2. De exploitant draagt er zorg voor dat de vergunning of een afschrift daarvan zichtbaar aanwezig is in de seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend, en tevens dat aan de buitenzijde van de seksinrichting zichtbaar is dat hij over een vergunning voor die seksinrichting beschikt.

Artikel 3.9 Intrekkingsgronden

  • 1. De vergunning wordt ingetrokken als:

    • a.

      de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

    • b.

      de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;

    • c.

      is gehandeld in strijd met de artikelen 3:10, 3:13, aanhef en onder a, 3:14, eerste lid, 3:15 en 3:17, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en onder 1°;

    • d.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;

    • e.

      zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, onder a tot en met i;

    • f.

      de vergunninghouder dat verzoekt;

    • g.

      de uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met een geldend bestemmingsplan, een beheersverordening.

  • 2. De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:

    • a.

      is gehandeld in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

    • b.

      in verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij  behoud van de vergunning;

    • c.

      een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;

    • d.

      is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;

    • e.

      is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregelen;

    • f.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van prostituees of klanten;

    • g.

      de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

    • h.

      er bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk zijn veroordeeld  voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel;

    • i.

      gedurende ten minste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning.

     

Artikel 3.10 Melding gewijzigde omstandigheden

De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3:8, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan het bevoegde bestuursorgaan. Deze verleent een gewijzigde vergunning, als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.

Artikel 3.11 Verlenging vergunning

  • 1. Op een aanvraag om verlenging van een vergunning zijn de artikelen 3:3, 3:5, 3:6, 3:7, 3:8 en 3:15, derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat actuele gegevens en bescheiden waarover het bevoegde bestuursorgaan al beschikking heeft niet nogmaals overgelegd dienen te worden.

  • 2. Als ten minste twaalf weken voorafgaand aan de vervaltermijn van de vergunning verlenging van de vergunning is aangevraagd, blijft de vergunning van kracht totdat op de aanvraag om verlenging is besloten.

Afdeling 3 Uitoefenen seksbedrijf

Paragraaf 3.1 Regels voor alle seksbedrijven

Artikel 3.12 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang

  • 1. Het is de exploitant en de beheerderverboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 00.00 uur en 07.00 uur, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

  • 2. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting gesloten dient te zijn voor bezoekers.

  • 3. Het is een prostituee verboden zich te bevinden in een seksrichting tussen 00.30 uur en  06.30 uur, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

  • 4. Het is de exploitant en de beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.

Artikel 3.13 Adverteren

Het is verboden in advertenties voor een seksbedrijf:

  • a.

    geen vermelding op te nemen van het telefoonnummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder e, van het nummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder i, en van de bedrijfsnaam;

  • b.

    vermelding op te nemen van een ander telefoonnummer dan bedoeld onder a, en

  • c.

    als het een prostitutiebedrijf betreft, onveilige seks aan te bieden of te garanderen dat prostituees die voor of bij het betreffende bedrijf werken vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

PARAGRAAF 3.2 REGELS VOOR ALLE PROSTITUTIEBEDRIJVEN EN PROSTITUEES

Artikel 3.14 Leeftijd en verblijfstitel prostituees; verbod werken voor onvergund prostitutiebedrijf

  • 1. Het is een exploitant verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken die:

    • a.

      nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

    • b.

      in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000.

  • 2. Het is een prostituee verboden werkzaam te zijn voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.  

Artikel 3.15 Bedrijfsplan

  • 1. Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:

    • a.

      op het gebied van hygiëne;

    • b.

      ter bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de  prostituees;

    • c.

      ter bescherming van de gezondheid van de klanten;

    • d.

      ter voorkoming van strafbare feiten.

  • 2. De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:

    • a.

      de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;

    • b.

      inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees;

    • c.

      in de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met een CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;

    • d.

      in de werkruimten voor de prostituees een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is;

    • e.

      de prostituee zich regelmatig kan laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek;

    • f.

      de prostituee niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;

    • g.

      de prostituee vrij is in de keuze van de arts(en) die zij wil bezoeken;

    • h.

      de prostituee klanten en diensten kan weigeren zonder dat dat voor haar andere werkzaamheden gevolgen heeft;

    • i.

      de prostituee kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dat voor haar werkzaamheden gevolgen heeft;

    • j.

      aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

    • k.

      de exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de prostituee voordat deze voor of bij hem gaat werken, teneinde vast te stellen of zij voldoet aan de eisen die hij hiervoor in zijn bedrijfsplan heeft opgenomen;

    • l.

      de exploitant voor elke voor of bij hem werkzame prostituee kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden zij haar diensten aanbiedt;

    • m.

      de exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van  hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;

    • n.

      de exploitant aan de voor of bij hem werkzame prostituees informatie ter beschikking  stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een prostituee wil stoppen met haar werk in de prostitutie;

    • o.

      de overlast aan de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichtingen beperkt wordt.

     

  • 3. Het bedrijfsplan wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning.

  • 4. De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan. De wijziging wordt na

    goedkeuring van het bevoegde bestuursorgaan als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.

  • 5. De rechten voor prostituees, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een voor haar begrijpelijke taal uitgereikt aan elke prostituee die werkzaam is voor of bij de exploitant.

  • 6. In de seksinrichting wordt in ten minste twee talen en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een prostituee klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol of drugs te gebruiken.

Artikel 3:16 Minimale verhuurperiode werkruimte

[vervallen]

Artikel 3:17 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf  

  • 1. De exploitant of de beheerder is aanwezig gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

  • 2. De exploitant van een prostitutiebedrijf draagt er zorg voor dat:

    • a.

      de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees redelijkerwijs hun eigen werktijden kunnen bepalen;

    • b.

      er een deugdelijke bedrijfsadministratie wordt gevoerd waarin de actuele gegevens zijn opgenomen van in ieder geval;

      • 1°.

        de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees;

      • 2.

        de verhuuradministratie;

      • 3.

        met betrekking tot alle voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees, de documentatie die ten grondslag ligt aan de vorming van het oordeel over de mate van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 3:15, tweede lid, onder k;

      • 4.

        de werkroosters van de beheerders;

      • 5.

        [].

    • c.

      de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen wordt bewaard  en te allen tijde beschikbaar is voor toezichthouders;

    • d.

      medewerkers van de gemeentelijke gezondheidsdienst en van andere door de  burgemeester of het college aangewezen instellingen worden toegelaten tot seksinrichtingen als ze voornemens zijn voorlichtings- en preventieactiviteiten uit te voeren of voorlichtingsmateriaal te verspreiden;

    • e.

      onverwijld bij de politie wordt gemeld ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting;

    • f.

      onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan wordt gemeld als gedurende ten minste één maand geen gebruik gemaakt zal worden van de vergunning. Deze melding vermeldt de reden en de verwachte duur;

    • g.

      gedaan wordt wat nodig is voor een goede gang van zaken binnen het prostitutiebedrijf.

PARAGRAAF 3.4 RAAM- EN STRAATPROSTITUTIE

Artikel 3:18 Raamprostitutie

  • 1. Het is een prostituee verboden:

    • a.

      zich vanuit een gebouw of vanuit de toegang naar een gebouw aan klanten die zich op of aan de weg bevinden beschikbaar te stellen; en

    • b.

      passanten hinderlijk te bejegenen of zich aan passanten op te dringen dan wel zich ongekleed of vrijwel ongekleed achter het raam van een seksinrichting of in de toegang tot een seksinrichting op te houden.

Artikel 3:19 Straatprostitutie

  • 1. Het is verboden zich op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, op te houden met het kennelijke doel zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.

Artikel 3:20 Handhaving en straatprostitutie

[vervallen]

AFDELING 4. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 3:21 Verbodsbepalingen klanten

  • 1. Het is een klant verboden seksuele handelingen te verrichten met een prostituee van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij werkzaam is voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

  • 2. Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere voor publiek toegankelijke plaats gebruik te maken van de diensten van een prostituee.

  • 3. Het in het tweede lid genoemde verbod geldt niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend.

Artikel 3:22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

[vervallen]

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

Artikel 4.1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a.    Besluit: Activiteitenbesluit milieubeheer;

b.    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

c.    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

d.    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

e.    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

f.    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

g.    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

h.    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

 

Artikel 4.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

1.    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen. Het college kan daarbij voorwaarden stellen aan de festiviteiten ter voorkoming of beperking van geluidhinder.

2.    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in 3.148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

3.    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer kernen van de gemeente Medemblik.

4.    Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

5.    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

6a.    Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de inrichting, bedraagt tot 01.00 uur niet meer dan 70 dB(A) en na 01.00 uur niet meer dan 50 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

6b.    Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de inrichting, bedraagt tot 01.00 uur niet meer dan 55 dB(A) en na 01.00 uur niet meer dan 35 dB(A),gemeten binnen woningen.

7.    De geluidswaarde als bedoeld in lid 6a en lid 6b is inclusief onversterkte muziek en inclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

8.    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening – uiterlijk om 00.00 uur dan wel het tijdstip zoals is opgenomen in de vergunningsvoorschriften op grond van artikel 2:29, lid 3, te worden beëindigd.

9.  Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen en goederen.

 

Artikel 4.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

1.    Het is een inrichting in de kern Medemblik toegestaan maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

Voor de overige kernen geldt een maximum van 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar.

2.    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per

kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten

waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder

van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het

college daarvan in kennis heeft gesteld.

3.    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

4.    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

5.    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

6a.    Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de inrichting, bedraagt tot 01.00 uur niet meer dan 70 dB(A) en na 01.00 uur niet meer dan 50 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

6b.    Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de inrichting, bedraagt tot 01.00 uur niet meer dan 55 dB(A) en na 01.00 uur niet meer dan 35 dB(A), gemeten binnen woningen.

7.    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening – uiterlijk om 00.00 uur dan wel het tijdstip zoals is opgenomen in de vergunningsvoorschriften op grond van artikel 2:29, lid 3, beëindigd. De geluidsnorm is inclusief onversterkte muziek en inclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

8.    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

 

Artikel 4.4 Verboden incidentele festiviteiten

[vervallen]

Artikel 4.5 Onversterkte muziek

1.    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

a.    de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

b.    de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

c.    de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

d.    bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

e.    Tabel afbeelding binnen de regeling   2.    Voor de duur van 6 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

3.    Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

3.  Onversterkte muziek van carillons is uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

4.     Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing is.

 

Artikel 4.6 Overige geluidhinder

 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

3.  Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit  of de provinciale milieuverordening.

4.  Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4.6a Geluidhinder door dieren en overige hinder door dieren

Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder of overige hinder ontstaat.

Artikel 4.6b Geluidhinder van knalapparaten

  • 1. Het is verboden om zonder voorafgaande melding aan het bevoegd bestuursorgaan knalapparatuur te gebruiken om vogels en wild te verjagen.

  • 2. Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de voorwaarden die aan de melding en aan het gebruik van knalapparatuur worden gesteld.

  • 3. Het college kan een ontheffing verlenen indien niet aan de vereisten van een melding kan worden voldaan.

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4.7 Straatvegen

[vervallen]

Artikel 4:7a Gevelreiniging en- werkzaamheden

1. In dit artikel wordt onder gevelreiniging verstaan: het met behulp van schoonmaakapparatuur verwijderen van aanslag, verf, conserveerlagen of van enig andere dergelijke stof van gevels, muren, daken, puien, bruggen, viaducten, pijlers of andere vergelijkbare oppervlakten.

2. Alle overige werkzaamheden, anders dan gevelreiniging, die in de uitoefening van een bedrijf en met behulp van apparatuur aan de gevel plaatsvinden vallen onder eveneens de reikwijdte van dit artikel.

3. Het is verboden om zonder voorafgaande melding aan het bevoegd bestuursorgaan gevels te reinigen of gevelwerkzaamheden te verrichten:

a. als daarvoor de bescherming van het milieu, door stof-, nevel- of geluidsoverlast in gevaar wordt gebracht, en

b. als niet wordt voldaan aan de hiervoor vastgestelde voorwaarden.

4. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels vaststellen met betrekking tot de voorwaarden die aan de melding en aan de werkzaamheden worden gesteld.

Artikel 4.8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4.9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

[Vervallen.]

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.10 Begripsbepalingen

1.    In deze afdeling wordt verstaan onder:

a.    houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

b.    hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

2.    In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

 

Artikel 4.11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

1.    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen die staan vermeld op de lijst vermeld op bijlage II (Bomenlijst)

2. De omgevingsvergunning kan worden geweigerd indien naar het oordeel van het bevoegd gezag:

a.  de belangen van verlening niet opwegen ten het belang van duurzame instandhouding van de houtopstand; of:

- natuur- en milieuwaarden;

- landschappelijke waarden;

- cultuurhistorische waarden;

- beeldbepalende waarden;

- waarden van stads- en dorpsschoon;

- warden voor recreatie en leefbaarheid.

3. Onder belang van verlening kan vallen een situatie waarbij naar het oordeel van het bevoegd gezag sprake is van ernstige overlast.

4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 4:11a Acuut gevaar, spoedeisend belang

Het in het eerste lid van artikel 4:11 is niet van toepassing als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een acuut gevaar voor personen of goederen.

Artikel 4:11b Bijzondere voorschriften

1.  Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbinden dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag gegeven aanwijzingen moet worden herplant.

2. Onder de in eerste lid bedoelde aanwijzing behoort in ieder geval de verplichting dat niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

Artikel 4:11c Zelfstandige herplant- en instandhoudingsplicht

1. Indien de houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn.

2. Onder de in het eerste lid bedoelde aanwijzing behoort in ieder geval de verplichting dat niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

Artikel 4.12 Vergunning van rechtswege

[vervallen]

Artikel 4.12a Bestrijding iepziekte

1. Indien zich op een terrein één of meer bomen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor het verspreiden van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende op de bomen indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

a. de houtopstand te vellen;

b. volgens overheidsrichtlijnen de gevelde houtopstand direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen;

2.  Het is verboden gevelde bomen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, indien het een boomsoort betreft die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden.

3. Het college kan ontheffing verlenen van het onder het tweede lid gestelde verbod.

4.  Het niet voldoen aan de in het eerste lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor toepassing van bestuursdwang, waarbij de noodzakelijk werkzaamheden, voor risico en rekening van de aangeschrevene, door of namens het college kunnen worden verricht.

Artikel 4:12b Bescherming publieke houtopstand

1. Het is verboden om houtopstanden, die publiek eigendom zijn:

a.  te beschadigen, te bekladden of te beplakken;

b.  daaraan snoeiwerk te verrichten, behoudens door het college opgedragen boomverzorgende taken.

2. Het is verboden om één of meer voorwerpen in of aan een publieke houtopstand aan te brengen of anderszins te bevestigen, behoudens een ontheffing van het college.

3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 4:12c Toezicht

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in de artikelen 4:12a en 4:12b zijn belast de medewerkers van de afdeling Buitendienst.

2.  Voorts is het bepaalde in artikel 6:2 van toepassing.

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

1.    Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

a.    onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

b.    bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

c.    Kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel.

d.    mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

2.    Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

3.    Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

4.    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet ruimtelijke ordening of de Verordening opschriften en opslag Noord-Holland.

 

Artikel 4.14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

[vervallen]

Artikel 4.15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

[Vervallen.]

Artikel 4.16 Vergunningsplicht lichtreclame

[vervallen]

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4.17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4.18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

1.    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

2.    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

3.    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

4.    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

a.    de bescherming van natuur en landschap;

b.    de bescherming van een stadsgezicht.

5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4.19 Aanwijzing kampeerplaatsen

Het verbod van artikel 4:18, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

Afdeling 6 Voorkomen van overlast van distels en enkele andere schadelijke plantensoorten

Artikel 4.20 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder rechthebbende verstaan de gebruiker of bij zijn ontbreken de eigenaar, met dien verstande dat voor de eigenaar, de zakelijk gerechtigde in de plaats treedt wanneer de gronden in vruchtgebruik of erfpacht zijn uitgegeven. In het geval van inscharing geldt als rechthebbende degene bij wie het vee in de weide wordt gebracht.

Artikel 4.21 Verplichting gronden te zuiveren van akkerdistel en enkele andere schadelijke plantensoorten.

  • 1. De rechthebbende van gronden is verplicht deze te zuiveren van akkerdistel (cirsium arvense (Scop) en akkermelkdistel (Sonchus arvensis L.) voordat zij tot bloei komen indien deze distel overlast voor aangrenzende gronden kunnen veroorzaken.

    Diezelfde verplichting geldt voor het bestrijden van de gewassen fluitenkruid, krulzuring, berenklauw en Sint Jacobs-kruiskruid.

     

  • 2. Indien naar het oordeel van burgemeester waarin de gronden zijn gelegen de in het eerste lid opgelegde verplichting niet of niet behoorlijk wordt nagekomen, zendt deze aan

    de rechthebbende van die gronden bij aangetekende brief of tegen gedagtekend ontvangstbewijs een lastgeving om zijn gronden te zuiveren.

  • 3. De lastgeving vermeldt de termijn waarbinnen de gronden van de distels dienen te zijn gezuiverd. De burgemeester bepaalt die termijn zodanig dat de zuivering kan zijn voltooid voordat de distels tot bloei komen. Afschrift van de lastgeving worden gezonden aan gedeputeerde staten en de directeur Landbouw, Natuur en Openluchtrecreatie van het

    Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Artikel 4.22 Inwinnen advies

De burgemeester kan, indien hij dit nodig acht, omtrent het doen van de lastgevingen advies inwinnen bij de Consulent voor de Landbouw.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5.1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a.    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

b.    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

 

Artikel 5.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

[Vervallen.]

Artikel 5.3 Te koop aanbieden van voertuigen

1.    Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

2.    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5.4 Defecte voertuigen

[Vervallen.]

Artikel 5.5 Voertuigwrakken

1.    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

2.    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

 

Artikel 5.6 Kampeermiddelen e.a.

1.    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

a.    langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

b.    op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

2.    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

3.    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciale wegenreglement, de Caravan- en tentenverordening Noord-Holland of de Verordening opschriften en opslag Noord-Holland.

5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5.7 Parkeren van reclamevoertuigen

1.    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

2.    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5.8 Parkeren van grote voertuigen

1.    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

2.    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

3.    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

4. Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

5.    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

6. Op de ontheffing is  paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5.9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

[Vervallen.]

Artikel 5.10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

[gereserveerd]

Artikel 5.11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

[Vervallen.]

Artikel 5.12 Overlast van fiets of bromfiets

[Vervallen.]

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5.13 Inzameling van geld of goederen

  • 1. Het is verboden een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een tekenlijst aan te bieden in de periodes die door het Centraal Bureau Fondsenwerving zijn toegewezen aan gecertificeerde instellingen. Dit verbod geldt niet voor genoemde instellingen in de hen toegewezen periode;

  • 2. Het is verboden te collecteren op zon- en feestdagen en op maandag t/m zaterdag na 21.00 uur.

Afdeling 3 Venten

Artikel 5.14 Begripsbepaling

1.    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;

2.    Onder venten wordt niet verstaan:

a.    het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

b.    het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;

c.    het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

 

Artikel 5.15 Ventverbod

1.    Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid,de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

2.    Het is verboden te venten op zondagen, op maandag t/m vrijdag tussen 19.00 en 08.00 uur en op zaterdag tussen 18.00 en 08.00 uur.

3.    Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

4.    Het in lid twee omschreven verbod voor de zondagen geldt niet voor de verkoop van ijs.

 

Artikel 5.16 Vrijheid van meningsuiting

[V4ervallen.]

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5.17 Begripsbepaling

1.    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

2.    Onder standplaats wordt niet verstaan:

a.    een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

b.    een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

 

Artikel 5.18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

1.    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

2.   Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

3.    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

a.    indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

b.    indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5.19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5.20 Afbakeningsbepalingen

1.    Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement..

2.    De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

 

Afdeling 5 [Vervallen.]

Artikel 5.22 Begripsbepaling

[Vervallen.]

 

Artikel 5.23 Organiseren van een snuffelmarkt

[Vervallen.]

Afdeling 6 Openbaar water

Artikel 5.24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

[Vervallen.]

Artikel 5.25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

[vervallen]

Artikel 5.26 Aanwijzingen ligplaats

[vervallen]

Artikel 5.27 Verbod innemen ligplaats

[vervallen]

Artikel 5.28 Beschadigen van waterstaatswerken

[Vervallen.]

 

Artikel 5.29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5.30 Veiligheid op het water

1.    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

2.    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland 1995.

 

Artikel 5.30a Waterscooters

1.    In verband met de veiligheid van zeilers en surfers is het verboden zich met een waterscooter te bevinden op de botenhelling, gelegen aan de Vooroever nabij het Internationaal Zeilwedstrijdcentrum;

2.    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Algemeen Reglement van politie voor rivieren en rijkskanalen van toepassing is.

 

Artikel 5.31 Overlast aan vaartuigen

1.    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

2.    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

 

Artikel 5:31a Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

- motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder z, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

- bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994.

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.32 Crossterreinen

1.    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

2.    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

a.    in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

b.    in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

c.    in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

3.    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

 

Artikel 5.33 Beperking verkeer in natuurgebieden

1.    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

2.    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen van het gebruik van deze terreinen in het belang van:

a.    in het belang van het voorkomen van overlast;

b.    in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

c.    in het belang van de veiligheid van het publiek.

3.    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

a.    ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

b.    die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

c.    die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

d.    van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

e.    voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

4.   Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing.

a.    op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

b.    binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

5.    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

Artikel 5.34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

1.    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

2.    Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

a.    verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

b.    sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

c.    vuur voor koken, bakken en braden.

3.    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

4.    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

5.    Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:34a Verbod op gebruik wensballonnen

  • 1. Het is verboden zogenaamde wens- of ufoballonnen, door middel van hete lucht  afkomstig van vuur te laten opstijgen;

  • 2. Onder een wens- of ufoballon wordt mede verstaan: herdenkingsballonnen, vuurballon, gelukslampion, Thaise wensballon, papierballon, geluksballon, etc.

Afdeling 9 Verstrooiing van as

Artikel 5.35 Begripsbepaling

[Vervallen.]

Artikel 5.36 Verboden plaatsen

[Vervallen.]

Artikel 5.37 Hinder of overlast

[Vervallen.]

Afdeling 10 Gebruik van gemeentewapen

Artikel 5:37a Gebruik gemeentewapen

  • 1. Gebruik van het gemeentewapen door derden is slechts toegestaan na schriftelijke toestemming van het college.

  • 2. Op de schriftelijke toestemming bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Strafbepaling

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens de artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, vijfde lid, 2:11, tweede lid, 2:12, eerste lid en 4:11, eerste lid.

Artikel 6.2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde, zijn belast: de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

  • 2. het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen belasten met dit toezicht.

  • 3. Onverminderd het eerste en tweede lid zijn de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften.

Artikel 6.3 Binnentreden woningen

  • Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding nieuwe en vervallen oude verordeningen

1.    De Algemene plaatselijke verordening Wervershoof 2007, de Algemene plaatselijke verordening Medemblik, de Algemene plaatselijke verordening Andijk 2008, de Distel- en onkruidbestrijdingsverordening Wervershoof en de Terrasverordening Andijk 2004 vervallen op 1 januari 2011.

2.    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2011.

 

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

 

Artikel 6.6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening gemeente Medemblik.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Medemblik, gehouden op
3 januari 2011.
De griffier,    De voorzitter,
 
Bekend gemaakt: 13 januari 2011.
 

Bijlage I

Bijlage I kaart bebouwde kommen

Bijlage IIa

bijlage IIa Totale bomenlijst

Bijlage IIb Bomenlijst als bedoeld in artikel 4.11, lid 1 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Medemblik

Inleiding

Het is toegestaan bomen die niet op deze lijst staan zonder een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid onder g. van de Wabo te kappen.

Lijst

Op deze lijst staan bomen en boomstructuren die wij waardevol vinden voor de gemeenschap. Het kan gaan om een markante boom of een zeldzame soort die is uitgegroeid tot een fors exemplaar. Forse exemplaren van algemene soorten zoals es en iep vinden wij ook waardevol. Ook spelen cultuurhistorische elementen een rol bij onze keuze.

Criteria waardevolle bomen

Alle particulieren bomen hebben wij laten inventariseren. Om te kunnen bepalen welke bomen waardvol zijn hebben wij een selectie toegepast. Daarbij gaan wij uit van devolgende criteria:

  • 1.

    de boom is zichtbaar vanaf de openbare weg;

  • 2.

    de boom verkeert niet in een onomkeerbare slechte conditie;

  • 3.

    de huidige gezondheid van de boom is zodanig dat ze niet op korte termijn dreigtaf te sterven of om te vallen;

  • 4.

    de natuurlijke vorm en bijbehorende kroonomvang van de boom zijn aanwezig endaardoor geeft de boom een goed beeld van de soorteigen omgeving (habitus).

Daarnaast moet de boom ten minste één van de volgende specifieke kenmerken hebben:

  • 1.

    Beeldbepalend – De boom is door zijn verschijning onvervangbaar voor het karakter van de omgeving en van belang binnen de gemeente. De boom of bomen vormen een uniforme laanbeplanting die karakteristiek structuur zichtbaar maakt. De boom is bijzonder door zijn huidige verschijningsvorm, bijvoorbeeld door uitzonderlijke hoogte of dikte, snoeiwijze, soort en dergelijke.

  • 2.

    Cultuurhistorische waarde – Bomen kunnen vanwege hun geschiedenis, locatie of aanleiding een bijzondere betekenis hebben. Voorbeelden zijn grens- en markeringsbomen (op vroegere gemeentegrenzen), herdenkingsbomen (aangeplant bij een speciale gebeurtenis), geadopteerde bomen (door bijvoorbeeld een school of vereniging) en bomen waaronder recht werd gesproken. Ook historische structuren op landgoederen en buitenplaatsen hebben een bijzondere betekenis.

  • 3.

    Dendrologische waarde – Soorten of variëteiten die in Nederland zeer beperkt aanwezig zijn hebben vanwege hun zeldzaamheid een extra betekenis. De aanduiding van zeldzaamheid in de Nederlandse Dendrologie is hiervoor in eerste instantie bepalend.

Gemeentelijke bomen

De bomen in eigendom van de gemeente zijn waardevol, omdat zij beeldbepalend zijn voor de openbare ruimte. Al voldoen de gemeentelijke bomen niet de hiervoor gegeven criteria, de bomen hebben altijd een waarde voor inwoners, toeristen, fauna, enz. Reden om de gemeentelijke bomen extra te beschermen. De vergunningplicht gaan wij daarom voor gemeentelijke bomen niet opheffen.

Monumentale bomen

Een boom of boomgroep die is opgenomen in het Landelijk register van monumentale bomen van de Bomenstichting. Een boom moet aan twee voorwaarden voldoen om opgenomen te worden in het landelijk register:

  • 1.

    De leeftijd van de boom is minimaal 80 jaar

    Een uitzondering kan gemaakt worden voor bijvoorbeeld een herdenkings-boom of een boom met een grote dendrologische waarde. De bomen mogen niet in een onherstelbare slechte conditie verkeren (d.w.z. de bomen moeten moeten in beginsel weer in een redelijke conditie zijn te brengen), volledig verval van de boom mag niet binnen tien jaar te verwachten zijn.

  • 2.

    De boom heeft ten minste één van de volgende specifieke kenmerken:

Beeldbepalend - De boom is door zijn leeftijd en verschijning onvervangbaarvoor het karakter van de omgeving en van landelijk belang.

  Cultuurhistorische waarde

Herdenkingsboom: geplant ter gelegenheid van een belangrijke gebeurtenis

(bijvoorbeeld geboorte, huwelijk van een prins of prinses).

Markeringsboom: geplant ter markering, zoals grensbomen in het agrarisch

gebied of bakenbomen langs de rivieren.

Kruis / kapelboom: geplant naast een kapel of kruisbeeld om de locatie te benadrukken.

Bijzondere snoeivorm: bijvoorbeeld snoeivorm tweestammig.

Dendrologische waarde – De boom is van een zeldzame soort of variëteit. Of van een bijzondere groeivorm als gevolg van natuurlijke oorzaken bijvoorbeeld tweestammig, meerstammig.

Natuurwaarde –

De boom heeft betekenis doordat er zeldzame planten of dieren in leven.

Zeldzaamheid –

De boom is de dikste, oudste of hoogste in de gemeente, regio of provincie.

    

 

Toelichting op de zesde wijziging

De wijzigingen van de Algemene plaatselijke verordening gemeente betreffen grotendeels technische verbeteringen, correcties en actualisatie. In een aantal artikelen zijn ook inhoudelijk zaken veranderd. Enkel deze artikelen worden in de artikelswijze toelichting behandeld.

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

In 2009 is de vergunning voor de uitweg vervangen door een meldingenstelsel. De aanleg van een uitweg wordt nu gemeld bij het college. Het college heeft op 8 februari 2011 beleidsregels voor het maken of veranderen van een uitweg vastgesteld. Het college kan hier geen leges voor vragen.

In de praktijk is de melding lastig hanteerbaar. Om die reden wordt een eenvoudig vergunningstelsel ingevoerd. Een voorstel voor een dekkend legesbedrag volgt.

De rechtspraak van de Raad van State laat er geen twijfel over bestaan dat een grondeigenaar in beginsel in staat moet worden gesteld om vanaf zijn perceel met een voertuig de openbare weg te bereiken. Alleen om zwaarwegende redenen kan de overheid daarin in de weg staan. Om dat duidelijk te laten uitkomen is het aantal weigeringsgronden beperkt.

Artikel 2:25 Evenement

Voor alle duidelijkheid wordt voor het begrip ‘klein evenement’ een verwijzing gemaakt naar de omschrijving in artikel 2:24, lid 2 onder e.

Afdeling 5a Opschriften, aankondigingen, afbeeldingen en reclameobjecten in het buitengebied

Provinciale Staten van Noord-Holland hebben op 23 juni 2014 besloten de Landschapsverordening Noord-Holland 2010 in te trekken. Met het intrekken van de verordening is het toetsingskader weggevallen voor het verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning voor reclameborden in het buitengebied. Om te voorkomen dat er een leemte ontstaat in de bescherming van het landschap wordt een nieuwe afdeling 5a toegevoegd in de Algemene plaatselijke verordening. In deze afdeling zijn de oude artikelen uit de ingetrokken provinciale verordening opgenomen. Het onderdeel over woonschepen is niet overgenomen, omdat de woonschepen inmiddels in bestemmingsplannen zijn opgenomen.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

De bedoeling van dit artikel is om te voorkomen dat het terras een soort mobiel tappunt wordt voor voorbijgangers. Uit de oude tekst kon onbedoeld worden gelezen dat het daarnaast ging om een verbod om op een terras standplaatsen te hebben

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

Met de wijziging van de Drank- en Horecawet is het voor jongeren onder de 18 jaar sowieso verboden. Om te voorkomen dat een ‘dubbel’ verbod ontstaat, waardoor deze bepaling mogelijk zelfs onverbindend zou kunnen blijken, is nu ingevoerd dat het verbod in de APV slechts geldt voor mensen boven de 18 jaar.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

In dit artikel was een bepaling opgenomen die ook de opleiders van hulphonden uitzonderde van dit gebod om hondenpoep op te ruimen. Er is geen reden waarom iemand die een hulphond opleidt eventuele uitwerpselen niet zou kunnen opruimen.

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

Algemeen

Er zijn vier soorten grondslagen op basis waarvan een burgemeester een gebiedsontzegging kan opleggen. De bekendste is een bepaling in de APV. Daarnaast kan een gebiedsontzegging worden opgelegd op basis van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet (de ‘lichtste bevelsbevoegdheid). Deze gebiedsontzegging is enkel over verstoringen van de openbare orde waarop de APV-bepaling geen oog heeft. De bevoegdheid van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet is ‘licht’ ten opzichte van de noodbevelsbevoegdheid van de bevoegdheid van de burgemeester (artikel 175, eerste lid van de Gemeentewet). Ten slotte bestaat de mogelijkheid om op basis van artikel 172a van de Gemeentewet een gebiedsontzegging op te leggen (ingevoegd via de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast).

Kan zowel de APV als artikel 172, derde lid, toepassing vinden voor een gebiedsontzegging, dan gaat de APV voor.

Overtreding van een gebiedsontzegging die krachtens dit artikel is gegeven, is een overtreding van een ambtelijk bevel (artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht); dus niet een overtreding van de APV zelf. Het is een misdrijf; overtreding wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie. Kan van de overtreder geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland worden vastgesteld, dan is strafrechtelijk onder omstandigheden voorlopige hechtenis mogelijk.

Lid 1

De burgemeester is het bevoegde bestuursorgaan dat de gebiedsontzegging kan opleggen. Nu het in het eerste lid gaat om gebiedsontzeggingen van korte duur, kan deze bevoegdheid worden gemandateerd aan opsporingsambtenaren. In de regel zal, alvorens over te gaan tot oplegging van een dergelijke gebiedsontzegging, eerste een waarschuwing worden gegeven.

Lid 2

Het tweede lid ziet op de situatie dat een openbare-ordeverstoorder opnieuw een misstap begaat met betrekking tot strafbare feiten of de openbare orde in een bepaald gebied. In dit geval is het gelegitimeerd om een gebiedsontzegging van meerdere weken op te leggen. Immers zal veelal eerst een waarschuwing hebben plaatsgevonden, vervolgens de oplegging van een kortdurende gebiedsontzegging en pas daarna een gebiedsontzegging in de zin van het tweede lid. Er is aldus een dusdanige voorgeschiedenis dat proportionaliteit en subsidiariteit niet aan een langdurige gebiedsontzegging in de weg staan.

Lid 3

Het is in het licht van proportionaliteit en subsidiariteit geboden om slechts tot oplegging van een langdurige gebiedsontzegging over te gaan, wanneer de gedraging waarop deze oplegging betrekking heeft binnen een bepaalde periode na oplegging van de eerste gebiedsontzegging plaatsvindt. Vindt de gedraging aldus na deze periode plaats, dan wordt een langdurige gebiedsont-zegging niet gelegitimeerd geacht.

Lid 4

Dit lid geeft de burgemeester de bevoegdheid om, wanneer hij dat noodzakelijk acht in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene, het bevel te beperken. Hierbij wordt rekening gehouden met (de noodzaak) zich in het aangewezen gebied te bevinden in een middel van openbaar vervoer, het aldaar werkzaam en/of woonachtig zijn, een (ander) aantoonbaar redelijk belang om zich aldaar op te houden, staatkundige en religieuze vrijheid en het familieleven. Ook is ontheffing mogelijk.