Verordening maatregelen, fraude en verrekenen bestuurlijke boete inkomensvoorzieningen Den Haag 2016

Geldend van 01-01-2017 t/m heden

Intitulé

Verordening maatregelen, fraude en verrekenen bestuurlijke boete inkomensvoorzieningen Den Haag 2015

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    - belanghebbende

    degene die een uitkering krachtens de Participatiewet, IOAW of IOAZ heeft aangevraagd of aan wie een uitkering krachtens één van deze wetten is toegekend;

    -  bijstandsnorm

    a) de op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, sub c van de Participatiewet dan wel

    b) de op de belanghebbende van toepassing zijnde grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de IOAW of artikel 5 van de IOAZ;

    - college

    het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag;

    - geüniformeerde verplichtingen 

    verplichtingen bedoeld in artikel 18, vierde lid van de Participatiewet;

    - maatregel

    een tijdelijke verlaging van de uitkering. De maatregel wordt vastgesteld in de vorm van een percentage van de netto uitkering van de belanghebbende of van de bruto grondslag van de uitkering van de belanghebbende;

    - niet geüniformeerde verplichtingen 

    verplichtingen bedoeld in artikel 18, tweede lid

    van de Participatiewet;

    - uitkering

    a) de van toepassing zijnde bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (inclusief eventuele verlaging voortvloeiende uit de Participatiewet, of eventuele gemeentelijke toeslag voortvloeiende uit overgangsrecht van de wet Werk en bijstand (WWB) dan wel

    b) de van toepassing zijnde uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

    - verwerven van vaardigheden in de

    participatiewet

    verwerven van vaardigheden in de Nederlandse taal als bedoeld in artikel 18b, lid 6a Participatiewet.

     

  • 2. De begripsbepalingen van de Participatiewet, IOAW, IOAZ en het Boetebesluit sociale zekerheidswetten zijn op deze verordening van toepassing.

HOOFDSTUK 2 Maatregelen vanwege het niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling op grond van artikel 18 lid 4Participatiewet.

Artikel 2.1. Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting

Als een belanghebbende een verplichting bedoeld in artikel 18 vierde lid van de Participatiewet niet nakomt, legt het college een maatregel op van 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

Artikel 2.2. Recidive

  • 1. Eerste recidive

    Als een belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarin een maatregel is opgelegd als bedoeld in artikel 2.1. van deze verordening, wederom de verplichtingen, als bedoeld in artikel 18 vierde lid van de Participatiewet niet nakomt, legt het college een maatregel op van 100% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.

  • 2. Tweede en volgende recidive

    Als een belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarin een maatregel is opgelegd bedoeld in lid 1, wederom de verplichtingen bedoeld in artikel 18 vierde lid van de Participatiewet niet nakomt, legt het college een maatregel op van 100% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden.

Artikel 2.3. Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd stelt het college de belanghebbende in alle gevallen in de gelegenheid om zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Indien de belanghebbende in woord of gedrag ondubbelzinnig te kennen geeft geen gebruik te willen maken van het naar voren brengen van zijn zienswijze, ziet het college hier van af.

Artikel 2.4. Afzien van een maatregel

Het college ziet, in afwijking van artikel 2.1 en 2.2 van deze verordening, af van een maatregel als naar zijn oordeel elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

Artikel 2.5. Afstemmen van de maatregel op bijzondere individuele omstandigheden

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, onderzoekt het college in alle gevallen of er naar zijn oordeel sprake is van dringende of zeer dringende redenen die, gelet op bijzondere individuele omstandigheden, noodzaken tot het opleggen van een minder zware maatregel, afgestemd op de omstandigheden van de belanghebbende.

  • 2. Indien naar het oordeel van het college sprake is van dringende reden, bedoeld in het eerste lid, legt het college, in afwijking van artikel 2.1. en 2.2. van deze verordening, afhankelijk van de bijzondere individuele omstandigheden van de belanghebbende, een maatregel op van 30% van de bijstandsnorm gedurende:

    • a.

      Een maand, bij niet nakomen de verplichtingen bedoeld in artikel 18 vierde lid van de Participatiewet.

      Recidive

    • b.

      Twee maanden, bij het wederom niet nakomen door belanghebbende van de verplichtingen bedoeld in artikel 18 vierde lid van de Participatiewet, binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarin een maatregel is opgelegd bedoeld in sub a.

    • c.

      Drie maanden, bij het wederom niet nakomen door belanghebbende van de verplichtingen bedoeld in artikel 18 vierde lid van de Participatiewet binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarin een maatregel is opgelegd bedoeld in sub b.

    • d.

      In afwijking van het bepaalde in sub b en c kan de duur van de maatregel op individuele gronden verkort worden tot één maand.

  • 3. Indien naar het oordeel van het college sprake is van zeer dringende reden, bedoeld in het eerste lid, legt het college, in afwijking van artikel 2.1. en 2.2. van deze verordening, afhankelijk van de bijzondere individuele omstandigheden van de belanghebbende, een maatregel op van 0% van de bijstandsnorm gedurende:

    • a.

      Een maand, bij niet nakomen de verplichtingen bedoeld in artikel 18 vierde lid van de Participatiewet.

      Recidive

    • b.

      Twee maanden, bij het wederom niet nakomen door belanghebbende van de verplichtingen bedoeld in artikel 18 vierde lid van de Participatiewet, binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarin een maatregel is opgelegd als bedoeld in sub a.

    • c.

      Drie maanden, bij het wederom niet nakomen door belanghebbende van de verplichtingen bedoeld in artikel 18 vierde lid van de Participatiewet binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarin een maatregel is opgelegd als bedoeld in sub b.

Artikel 2.6. Verzoek om herziening

  • 1. Het college kan op verzoek van de belanghebbende een maatregel, die is opgelegd op grond van artikel 2.2. van deze verordening, herzien, zodra aan het college uit houding en gedragingen van belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat deze de verplichtingen bedoeld in artikel 2.1. van deze verordening nakomt.

  • 2. De herziening gaat eerst in, nadat de opgelegde maatregel ten minste gedurende één uitkeringsmaand is geëffectueerd.

HOOFDSTUK 3 Maatregelen vanwege het niet nakomen van de niet-geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot arbeidsinschakeling.

Artikel 3.1. Hoogte en duur verlaging bij de schending van de niet-geüniformeerde verplichtingen

  • 1. Het college legt een maatregel op van 30% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij het onvoldoende nakomen van:

    • a.

      De verplichting tot het naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, als bedoeld in artikel 9 eerste lid sub a van de Participatiewet en artikel 37 eerste lid sub a van de IOAW en IOAZ.

    • b.

      De verplichting tot het meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet.

    • c.

      De verplichting tot het naar vermogen door het college opgedragen tegenprestatie te verrichten, als bedoeld in artikel 9 eerste lid sub c van de Participatiewet, artikel 37 eerste lid sub f van de IOAW en IOAZ en artikel 3 punt 2 van de Re-integratieverordening.

  • 2. Het college legt een maatregel op van 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij het niet nakomen van:

    • a.

      De verplichting tot het naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, als bedoeld in artikel 9 eerste lid sub a van de Participatiewet en artikel 37 eerste lid sub a van de IOAW en IOAZ.

    • b.

      De verplichting tot het meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet.

    • c.

      De verplichting tot het naar vermogen door het college opgedragen tegenprestatie verrichten, als bedoeld in artikel 9 eerste lid sub c van de Participatiewet, artikel 37 eerste lid sub f van de IOAW en IOAZ en artikel 3 punt 2 van de Re-integratieverordening.

    • d.

      De verplichting op grond van artikel 37 eerste lid sub c IOAW en IOAZ om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of te behouden.

    • e.

      De verplichting om gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en, 37 eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en in de artikelen 36, eerste lid, en 37 eerste lid onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.

  • 3. Het college legt een maatregel op van 30 % van de bijstandsnorm van belanghebbende gedurende een maand bij het onvoldoende of niet nakomen van de verplichting tot het voldoen aan nader aan de uitkering verbonden verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet.

  • 4. Het college legt een maatregel op van 100% van de bijstandsnorm van belanghebbende gedurende één maand, indien de belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt jegens de met de uitvoering van de wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden, als bedoeld in artikel 9 lid 6 van de Participatiewet en artikel 20, tweede lid van de IOAW/IOAZ.

  • 5. Onverlet het bepaalde in artikel 48 lid 2 van de wet legt het college een maatregel op van 100% van de bijstandsnorm van belanghebbende gedurende een maand, indien belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid toont voor de voorziening in het bestaan, voorafgaande aan of tijdens de duur van de bijstandsuitkering, voor zover bijstandsafhankelijkheid redelijkerwijs was te voorzien en belanghebbende niet kan aantonen dat hij voldoende inspanningen heeft gepleegd om een uitkering te voorkomen.

Artikel 3.2. Eerste recidive

  • 1. Als een belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarin een maatregel van 30% gedurende een maand is opgelegd als bedoeld in artikel 3.1,eerste of derde lid van deze verordening, wederom een daarin opgenomen verplichting niet nakomt, legt het college een maatregel op van 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 2. Als een belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarin een maatregel van 100% gedurende een maand is opgelegd bedoeld in artikel 3.1, tweede, vierde of vijfde lid van deze verordening, wederom een daarin opgenomen verplichting niet nakomt, legt het college een maatregel op van 100% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.

Artikel 3.3. Tweede en volgende recidive

  • 1. Als een belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarin een maatregel van 100% gedurende een maand is opgelegd bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van deze verordening, wederom een daarin opgenomen verplichting niet nakomt, legt het college een maatregel op van 100% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.

  • 2. Als een belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarin een maatregel van 100% gedurende twee maanden is opgelegd bedoeld in artikel 3.2, tweede lid van deze verordening, wederom een daarin opgenomen verplichting niet nakomt, legt het college een maatregel op van 100% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden.

Artikel 3.4. Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd stelt het college de belanghebbende in alle gevallen in de gelegenheid om zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Indien de belanghebbende in woord of gedrag ondubbelzinnig te kennen geeft geen gebruik te willen maken van het naar voren brengen van zijn zienswijze, ziet het college hier van af.

Artikel 3.5. Afzien van een maatregel

Het college ziet af van een maatregel als naar zijn oordeel elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

Artikel 3.6. Afstemmen van de maatregel op bijzondere individuele omstandigheden

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, onderzoekt het college in alle gevallen of er naar zijn oordeel sprake is van dringende of zeer dringende redenen die, gelet op bijzondere individuele omstandigheden, noodzaken tot het opleggen van een minder zware maatregel, afgestemd op de omstandigheden van de belanghebbende.

  • 2. Indien naar het oordeel van het college, alle omstandigheden van belanghebbende meegewogen, sprake is van dringende reden, bedoeld in het eerste lid, legt het college:

    • a.

      in afwijking van artikel 3.1. eerste en derde lid van deze verordening een maatregel op van 0% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

    • b.

      in afwijking van artikel 3.1. tweede, vierde en vijfde lid van deze verordening een maatregel op van 30% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 3. Indien naar het oordeel van het college, alle omstandigheden van belanghebbende meegewogen, sprake is van zeer dringende reden, bedoeld in het eerste lid, legt het college, in afwijking van artikel 3.1. eerste tot en met het vijfde lid van deze verordening een maatregel op van 0% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • Eerste en volgende recidive

  • 4. Indien een belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarin een maatregel is opgelegd bedoeld in het tweede of derde lid, wederom een daarmee verband houdende verplichting niet nakomt, verlaagt het college de uitkering met hetzelfde percentage gedurende twee maanden.

  • 5. In afwijking van het vierde lid kan de duur van de maatregel op individuele gronden verkort worden tot één maand.

Artikel 3.7.Verzoek om herziening

  • 1. Het college kan op verzoek van de belanghebbende een maatregel, die is opgelegd grond van artikel 3.2. of 3.3. van deze verordening herzien, zodra aan het college uit houding en gedragingen van belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat deze de verplichtingen als bedoeld in artikel 3.1. van deze verordening nakomt.

  • 2. De herziening gaat eerst in, nadat de opgelegde maatregel ten minste gedurende één uitkeringsmaand is geëffectueerd.

Hoofdstuk 3a Maatregelen vanwege het niet nakomen van de verplichtingen met betrekking tot het beheersen van de Nederlandse taal op grond van artikel 18b van de Participatiewet

Artikel 3a.1 Niet bereid tot het aanvangen met het verwerven van vaardigheden in de Nederlandse taal

  • 1. Indien belanghebbende zich niet binnen een maand nadat het college belanghebbende in kennis heeft gesteld van het bestaan van het redelijke vermoeden dat belanghebbende niet of in onvoldoende mate de Nederlandse taal beheerst bereid verklaart om aan te vangen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal, wordt een maatregel opgelegd ter hoogte van 20%.

  • 2. De maatregel is van toepassing voor de duur van maximaal zes maanden.

Artikel 3a.2. Geen inspanningen verrichten om vaardigheden in de Nederlandse taal te verwerven

Indien belanghebbende, ondanks zijn verklaring bereid te zijn vaardigheden te verwerven in de Nederlandse taal, geen inspanningen verricht tot het verwerven van vaardigheden in de Nederlandse taal, wordt een maatregel toegepast conform hoofdstuk 2 van deze verordening.

Artikel 3a.3. Recidive

  • 1. Eerste recidive

    Als een belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarin een maatregel is opgelegd als bedoeld in artikel 3a.1. van deze verordening, zich wederom niet bereid verklaart om aan te vangen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal, is een maatregel conform artikel 2.2. eerste lid van deze verordening van toepassing.

  • 2. Tweede en volgende recidive

    Als een belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarin een maatregel is opgelegd als bedoeld in artikel 3a.3. eerste lid van deze verordening, zich wederom niet bereid verklaart om aan te vangen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal, is een maatregel conform artikel 2.2. tweede lid van deze verordening van toepassing.

Artikel 3a.4. Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd stelt het college de belanghebbende in alle gevallen in de gelegenheid om zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Indien de belanghebbende in woord of gedrag ondubbelzinnig te kennen geeft geen gebruik te willen maken van het naar voren brengen van zijn zienswijze, ziet het college hier van af.

Artikel 3a.5. Afzien van een maatregel

Het college ziet, in afwijking van artikel 3a.1. en 3a.2. van deze verordening, af van het opleggen van een maatregel als naar zijn oordeel elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

Artikel 3a.6. Afstemmen van de maatregel op bijzondere individuele omstandigheden

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, onderzoekt het college in alle gevallen of er naar zijn oordeel sprake is van dringende of zeer dringende redenen die, gelet op bijzondere individuele omstandigheden, noodzaken tot het opleggen van een minder zware maatregel, afgestemd op de omstandigheden van de belanghebbende.

  • 2. Indien naar het oordeel van het college, alle omstandigheden van belanghebbende meegewogen, sprake is van dringende redenen, bedoeld in het eerste lid, legt het college in afwijking van artikel 3a.1. eerste lid van deze verordening, een maatregel op van 10% van de bijstandsnorm gedurende maximaal zes maanden.

  • 3. Indien naar het oordeel van het college, alle omstandigheden van belanghebbende meegewogen, sprake is van zeer dringende redenen, bedoeld in het eerste lid, legt het college in afwijking van artikel 3a.1. eerste lid van deze verordening, een maatregel op van 0% van de bijstandsnorm.

  • 4. Indien een maatregel conform artikel 3a.2. van deze verordening is toegepast, is ten behoeve van de afstemming op bijzondere individuele omstandigheden artikel 2.5 van deze verordening van toepassing.

Artikel 3a.7. Verzoek om herziening

  • 1. Het college kan, indien belanghebbende gedurende deze periode tot inkeer komt en alsnog bereid is om aan te vangen met het verwerven van vaardigheden in de Nederlandse taal, op zijn verzoek de toepassing van de maatregel herzien.

  • 2. Het herzien van de toepassing van de maatregel gaat eerst in nadat de opgelegde maatregel ten minste gedurende één uitkeringsmaand is geëffectueerd.

HOOFDSTUK 4 Samenloop van gedragingen uit hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3

Artikel 4.1. Samenloop gedragingen

Als sprake is van meerdere samenhangende gedragingen, waarmee zowel één (of meerdere) verplichtingen van artikel 18 lid 4 sub 1a. tot en met h. van de Participatiewet (Hoofdstuk 2 van deze verordening), de verplichtingen van artikel 18 lid 2 van de Participatiewet (Hoofdstuk 3 van deze verordening), als de verplichtingen van artikel 18b van de Participatiewet (Hoofdstuk 3a van deze verordening) geschonden wordt, geldt de zwaarste maatregel.

HOOFDSTUK 5 Fraude, terugvordering, invordering, herziening, kwijtschelding en verhaal

Artikel 5.1. Voorkoming en opsporing fraude

Het college draagt zorg voor een rechtmatige en doelmatige uitvoering van de wet en treft maatregelen ten aanzien van:

  • a.

    preventie van misbruik en oneigenlijk gebruik;

  • b.

    opsporing van misbruik en oneigenlijk gebruik;

  • c.

    controle op misbruik en oneigenlijk gebruik;

Artikel 5.2. Terugvordering, invordering, herziening, opschorting, brutering, kwijtschelding en verhaal

  • 1. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering en invordering van de in artikel 58, tweede lidParticipatiewet genoemde bijstand.

  • 2. Het college maakt gebruik van de in de wet opgenomen bevoegdheid tot herziening en opschorting van het recht op uitkering en bijstand.

  • 3. Het college maakt gebruik van de in artikel 58, vijfde lid Participatiewet genoemde bevoegdheid tot brutering van een terugvordering.

  • 4. Het college maakt gebruik van de in artikel 58, zevende lid Participatiewet genoemde bevoegdheid tot het afzien van terugvordering of van verdere terugvordering.

  • 5. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot verhaal als bedoeld in artikel 61 Participatiewet.

  • 6. Het college stelt daartoe beleidsregels op.

HOOFDSTUK 6 Vervallen

HOOFDSTUK 7 Slot en overgangsbepalingen

Artikel 7.1. Overgangsrecht

Maatregelwaardige gedragingen die hebben plaatsgevonden voor de inwerkingtreding van deze verordening worden beoordeeld op grond van de bepalingen van de “Verordening maatregelen, fraude en verrekenen bestuurlijke boete inkomensvoorzieningen 2013”, zoals deze gold voor de datum van in werking treden van deze verordening.

Artikel 7.2. Slotbepaling

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 7.3. Intrekken oude verordening

De Verordening ‘maatregelen, fraude en verrekenen bestuurlijke boete inkomensvoorzieningen 2013’’ wordt per 1 januari 2015 ingetrokken.

Artikel 7.4. Inwerkingtreding en citeertitel

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

De verordening wordt aangehaald als de ‘Verordening maatregelen, fraude en verrekenen bestuurlijke boete inkomensvoorzieningen Den Haag 2016’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 27 november 2014.
De griffier, mr. H.L.G. Seuren en de voorzitter, J.J. van Aartsen