Regeling vervallen per 01-12-2021

Algemene subsidieverordening ’s-Hertogenbosch 2017

Geldend van 22-06-2017 t/m 30-11-2021 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2017

Intitulé

Algemene subsidieverordening ’s-Hertogenbosch 2017

De gemeenteraad van 's-Hertogenbosch in zijn openbare vergadering van 11 juli 2017;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 7 juni 2017,

regnr.6822883;

gelet op de Gemeentewet;

Besluit

De Algemene subsidieverordening ’s-Hertogenbosch 2017 vast te stellen.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Raad: raad van de gemeente ‘s-Hertogenbosch

  • b.

    College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente ‘s-Hertogenbosch;

  • c.

    Subsidie: de aanspraak op financiële middelen, door het gemeentebestuur verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan betaling voor aan het gemeentebestuur geleverde goederen of diensten. De gemeente ’s-Hertogenbosch onderscheidt twee typen subsidies:

    • ·

      Eenmalige subsidie: subsidie ten behoeve van eenmalige projecten of activiteiten die niet behoren tot de reguliere bezigheden van de aanvrager en waarvoor het college slechts voor een van tevoren bepaalde tijd van maximaal vier jaar subsidie wil verstrekken.

    • ·

      Jaarlijkse subsidie: subsidie die per (boek)jaar of voor een bepaald aantal boekjaren aan een instelling voor een periode van maximaal vier jaar wordt verstrekt.

  • d.

    Subsidiebeschikking: het besluit waarmee een subsidie wordt verleend, gewijzigd, ingetrokken, geweigerd of vastgesteld;

  • e.

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 1992, 315, zoals nadien gewijzigd)

  • f.

    Aanvrager: een (rechts-)persoon die een schriftelijk verzoek indient om subsidie te verkrijgen;

  • g.

    Boekjaar: het kalenderjaar, tenzij bij wettelijk voorschrift of bij subsidieverlening anders is bepaald.

  • h.

    Subsidieplafond: het bedrag dat gedurende een boekjaar ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies.

  • i.

    Jaarverslag: een verslag dan wel een jaarverslag dat inzicht geeft in de aard, duur en omvang van de activiteiten en resultaten en een vergelijking tussen de nagestreefde en gerealiseerde doelstellingen en een toelichting op de verschillen.

  • j.

    Jaarrekening: een financiële verantwoording van de verrichte activiteiten. Deze financiële verantwoording bestaat uit een balans met toelichting en een exploitatierekening met toelichting. De financiële verantwoording moet voldoen aan het gestelde in het Burgerlijk Wetboek boek 2 Titel 9.

  • k.

    Social return: het opnemen van sociale voorwaarden bij subsidieverlening zodat de subsidieontvanger een bijdrage levert aan het gemeentelijk beleid ten aanzien van het bevorderen van werkgelegenheid van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.

  • l.

    algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 127), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • m.

    de-minimisverordening: verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L352), verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L352/9) en verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU L 190/45), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • n.

    Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 of 109 van het Verdrag heeft vastgesteld;

  • o.

    onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

  • p.

    Verdrag: Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

  • q.

    VOG: Verklaring omtrent gedrag.

Artikel 2. Reikwijdte verordening

  • 1. Op basis van de volgende beleidsprogramma’s kan subsidie worden verstrekt:

    • a.

      Bestuursorganen en- ondersteuning

    • b.

      Dienstverlening

    • c.

      Sociale verbanden

    • d.

      Gezondheid

    • e.

      Veiligheid

    • f.

      Leren en opgroeien

    • g.

      Cultureel klimaat

    • h.

      Wonen en werkomgeving

    • i.

      Bereikbare stad

    • j.

      Sport en recreatie

    • k.

      Milieu-respecterende ontwikkelingen

    • l.

      Cultuurhistorische kwaliteit

    • m.

      Ruimte voor bedrijvigheid

    • n.

      Werk en inkomen

    • o.

      Sterke wijken

  • 2. Het college kan nadere regels stellen, waarin de te subsidiëren activiteiten, de doelgroepen en de verdeling van de subsidie per beleidsprogramma, zoals bedoeld in het eerste lid worden omschreven.

Artikel 3. Bevoegdheid college

Het college is met inachtneming van wat in deze verordening is bepaald bevoegd tot het verstrekken van subsidie.

Artikel 4. Europees steunkader

  • 1. Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan het college bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen.

  • 2. Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijst de subsidieregeling naar het desbetreffende steunkader.

  • 3. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, verwijst de verlenings-beschikking naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.

  • 4. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor vergoeding in aanmerking die voldoen aan de eisen van het desbetreffende steunkader.

  • 5. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor zover de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader.

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

  • 1. De raad kan, jaarlijks bij de vaststelling van de begroting, besluiten tot het instellen van subsidieplafond(s). Bij de vaststelling van een subsidieplafond wordt aangegeven op welke wijze het beschikbare bedrag wordt verdeeld.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen omtrent de verdeling van het beschikbare bedrag.

  • 3. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld.

Artikel 6. Aanvraag

  • 1. De aanvraag voor een subsidie wordt schriftelijk of digitaal ingediend bij het college. Het college kan daar een formulier voor beschikbaar stellen. Bij de jaarlijkse vaststelling van een subsidieregeling kan bepaald worden dat een subsidieverzoek uitsluitend digitaal ingediend kan worden.

  • 2. Bij de aanvraag om subsidie legt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens over:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      de doelen en resultaten welke met die activiteiten worden nagestreefd, en hoe de activiteiten daaraan bijdragen. In het bijzonder ook in welke mate de activiteiten gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen en op de door de gemeente vastgestelde doelen of beleidsprogramma’s;

    • c.

      een begroting van een dekkingsplan voor de kosten van deze activiteiten. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • d.

      als de aanvrager een onderneming is:

      • i.

        een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm dan ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

      • ii.

        Een verklaring als bedoeld in de de-minimisverordening (de-minimisverklaring).

    • e.

      Indien van toepassing bij een jaarlijkse subsidie, de stand van de egalisatiereserve op het moment van de aanvraag.

  • 3. Een rechtspersoon die voor de eerste maal een jaarlijkse subsidie aanvraagt, voegt een exemplaar van de oprichtingsakte of de statuten, alsmede van het jaarverslag, de jaarrekening of de balans van het voorgaande jaar toe aan de aanvraag.

  • 4. Onverminderd wat daartoe in de Awb is bepaald is het college bevoegd ook meer of minder gegevens te verlangen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag nodig zijn.

  • 5. Bij subsidieregeling kan van de voorgaande leden worden afgeweken.

Artikel 7. Aanvraagtermijn

  • 1. Een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie wordt gedaan uiterlijk 1 juni in het jaar voorafgaand aan het jaar, of de jaren waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

  • 2. In afwijking van het eerste lid dienen nieuwe of hogere subsidieaanvragen dan het vorige boekjaar uiterlijk 1 februari voorafgaand aan dat boekjaar te worden ingediend.

  • 3. Een aanvraag voor een eenmalige subsidie wordt uiterlijk twee maanden voor de aanvang van de activiteit, waarvoor de subsidie is aangevraagd, ingediend.

  • 4. Het college kan andere termijnen stellen voor het indienen van een aanvraag voor daarbij aan te wijzen subsidies.

Artikel 8. Beslistermijn

  • 1. Het college beslist op een aanvraag om een eenmalige subsidie binnen 13 weken na ontvangst van de volledige aanvraag, dan wel, indien het college hiertoe regels heeft opgesteld, 13 weken gerekend vanaf de uiterste indieningstermijn voor het aanvragen van de subsidie.

  • 2. Het college beslist in beginsel op een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie uiterlijk vóór 31 december van het jaar waarop de aanvraag is ingediend.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

  • 4. Bij aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden aangemeld bij de Europese Commissie, wordt de termijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen.

Artikel 9. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

  • 1. Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb weigert het college de subsidie in ieder geval:

    • a.

      als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt.

    • b.

      als het betreft een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard.

  • 2. Onverminderd het vorige lid weigert het college de subsidie in ieder geval als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een Europees steunkader omdat:

    • a.

      subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het desbetreffende steunkader, of

    • b.

      de subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het desbetreffende steunkader.

  • 3. Onverminderd de vorige leden kan het college de subsidie verder in ieder geval weigeren:

    • a.

      als de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente ’s-Hertogenbosch of haar ingezetenen of als ze onvoldoende ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen;

    • b.

      als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd;

    • c.

      als de aanvraag niet voldoet aan regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • d.

      als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift;

    • e.

      als de subsidieverstrekking niet is toegestaan totdat de Europese Commissie met toepassing van artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de interne markt;

    • f.

      Als de aanvrager voor het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft met een functionaris een bezoldiging als bedoeld in artikel 1.1. onder e. van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector overeenkomt of is overeengekomen die hoger is dan het bedrag, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van die wet.

    • g.

      In de bij de betrokken subsidieregeling bepaalde gevallen.

  • 4. Het college vordert een subsidie met rente terug als dit nodig is ter uitvoering van een terugvorderingsbesluit van de Europese Commissie of een onherroepelijke rechterlijke uitspraak.

Artikel 10. Verklaring omtrent gedrag

  • 1. Het college kan aan een aanvrager van een subsidie die tot doel heeft activiteiten met, voor of door personen in de leeftijd tot 18 jaar te organiseren, vragen een VOG te overleggen. Deze VOG kan bij de gemeente ’s-Hertogenbosch aangevraagd worden. De gemeente neemt de kosten voor haar rekening indien de subsidie wordt toegekend. Indien een VOG niet wordt overlegd of negatief uitvalt wordt geen subsidie toegekend.

  • 2. Een te overleggen VOG mag niet ouder dan 2 jaar zijn.

  • 3. De VOG dient overlegd te worden door alle bestuursleden en uitvoerenden van de organisatie die met de in lid 1 genoemde personen werken. 

Artikel 11. Verlening subsidie

  • 1. Bij het besluit tot verlenen van de subsidie geeft het college aan op welke wijze de verantwoording plaats vindt.

  • 2. Het college is bevoegd om verplichtingen aan de beschikking tot subsidieverlening te verbinden met betrekking tot het beheer en gebruik van de subsidie.

  • 3. Subsidie wordt slechts verstrekt aan rechtspersonen, tenzij in een subsidieregeling anders is bepaald.

Artikel 12. Betaling en bevoorschotting

  • 1. Indien een beschikking tot subsidievaststelling als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, wordt gegeven, kan de betaling van de gehele subsidie in één bedrag plaatsvinden.

  • 2. Indien een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel b, wordt gegeven, kan 100 % bevoorschotting plaatsvinden.

  • 3. Indien besloten wordt tot bevoorschotting van de subsidie, wordt in het besluit tot subsidieverlening, de hoogte en de termijnen van de voorschotten bepaald.

Artikel 13. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger

  • 1. Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidieontvanger dat onverwijld schriftelijk aan het college.

  • 2. Een subsidieontvanger informeert het college onverwijld schriftelijk over:

    • a.

      beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhoudingen met derden;

    • c.

      ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen niet, niet tijdig of niet geheel zullen kunnen worden nagekomen;

    • d.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders en het doel van de rechtspersoon.

  • 3. De mededeling als bedoeld in het eerste lid bevat tevens een omschrijving van de reden.

Artikel 14. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

  • 1. Aan een beschikking tot subsidieverlening kunnen verplichtingen worden verbonden met betrekking tot het beheer en gebruik van wat met de subsidie tot stand is gebracht.

  • 2. Bij subsidies hoger dan € 50.000,- verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.

  • 3. Bij subsidies van meer dan € 50.000 behoeft de subsidieontvanger de toestemming van het college voor handelingen als vermeld in artikel 4:71 Awb.

  • 4. Het niet of niet tijdig voldoen aan de mededelingsplicht als neergelegd in artikel 13 en/of de overige verplichtingen als neergelegd in dit artikel kunnen leiden tot het lager vaststellen van subsidie, het intrekken, het terugvorderen, het stopzetten van bevoorschotting, dan wel het verrekenen van subsidie.

  • 5. Bij subsidies van meer dan € 50.000,= is de subsidieontvanger verplicht in de jaarrekening beloningen van medewerkers, inclusief directie en externe inhuur, op te nemen indien deze hoger zijn dan de wettelijke salarisnorm, zoals geregeld in de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.

Artikel 15. Niet doelgebonden verplichtingen ex artikel 4:39 Awb

  • 1. Het college kan een verplichting tot social return opleggen bij subsidies hoger dan € 50.000,- maar lager dan de geldende Europese drempelwaarde voor overheidsopdrachten op het gebied van Leveringen en Diensten.

  • 2. Het college legt een verplichting tot social return op bij subsidies vanaf de grens van de geldende Europese drempelwaarde voor overheidsopdrachten op het gebied van Leveringen en Diensten.

  • 3. Het niet of niet tijdig voldoen aan de in dit artikel genoemde verplichting tot social return kan leiden tot het lager vaststellen van subsidie, het intrekken, het terugvorderen, het stopzetten van de bevoorschotting, dan wel het verrekenen van subsidie.

  • 4. Op de invulling van de social return verplichting zijn de Beleids- en Uitvoeringsregels Social Return gemeente ’s-Hertogenbosch van toepassing.

Artikel 16. Subsidies tot en met € 5.000,-

  • 1. Subsidies tot en met € 5.000,- worden door het college:

    • a.

      Direct vastgesteld of

    • b.

      Ambtshalve vastgesteld binnen 13 weken nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht.

  • 2. Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, kan het college de aanvrager verplichten om op de door hem aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie wordt verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 17. Subsidies van meer dan € 5.000,- tot en met € 50.000,-

  • 1. Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan € 5.000, maar minder dan € 50.001, dient de subsidieontvanger uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten een aanvraag tot vaststelling in bij het college.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling bevat een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht.

  • 3. Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overgelegd.

Artikel 18. Subsidies van meer dan € 50.000,-

  • 1. Indien de subsidieverlening hoger is dan € 50.000, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    • a.

      bij een eenmalige subsidie, uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten;

    • b.

      bij een jaarlijks verstrekte subsidie, uiterlijk vóór 1 juni in het jaar na afloop van het kalenderjaar, respectievelijk 4 maanden na het subsidietijdvak, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • b.

      een overzicht van de activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten;

    • c.

      een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop;

    • d.

      een controleverklaring, opgesteld door een onafhankelijk accountant.

  • 3. Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overlegd.

Artikel 19. Subsidievaststelling

  • 1. Het college stelt binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling de subsidie vast.

  • 2. Deze termijn kan eenmaal voor ten hoogste vier weken worden verdaagd.

  • 3. Indien uit de aard van de subsidie, dan wel de verantwoording daarvan volgt dat voor de beslissing op de vaststelling van de subsidie een langere termijn nodig is dan de in het eerste lid genoemde termijn, dan bericht het college de subsidieontvanger daarvan zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 4. Het college kan categorieën van subsidies of subsidieontvangers aanwijzen, waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat de subsidieontvanger een aanvraag voor subsidievaststelling hoeft in te dienen.

  • 5. Indien de aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het in het eerste lid genoemde tijdstip is ontvangen, kan het college de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Wordt de aanvraag niet binnen deze termijn ingediend, dan kan het college overgaan tot ambtshalve vaststelling.

Artikel 20. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen

  • 1. Als bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, worden deze door de subsidieaanvrager berekend met gebruikmaking van een bij subsidieregeling voorgeschreven berekeningswijze.

  • 2. Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van de bij subsidieregeling voorgeschreven definities.

  • 3. Bij subsidie waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen die tarieven en kostenbegrippen in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

Artikel 21. Hardheidsclausule

Het college kan, in bijzondere gevallen, een artikel of artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, met uitzondering van de artikelen 1, 2, 3 en 8 voor zover toepassing gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger leidt tot onbillijkheid van overwegende aard. Het van toepassing verklaren van dit artikel wordt gemotiveerd in het besluit en hiervan wordt periodiek verslag gedaan aan de raad.

Artikel 22. Slotbepalingen

  • 1. Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2017.

  • 2. Op de dag van de inwerkingtreding wordt de Algemene subsidieverordening ’s-Hertogenbosch 2016 die op 15 december 2015 is vastgesteld, ingetrokken.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening worden afgedaan volgens de bepalingen van de in lid 2 genoemde verordening.

  • 4. Deze verordening wordt aangehaald als Algemene subsidieverordening ’s-Hertogenbosch 2017.

Ondertekening

De gemeenteraad van ‘s-Hertogenbosch,
De griffier, De voorzitter,
Drs. W.G. Amesz , mr. dr. A.G.J.M. Rombouts

Artikelsgewijze toelichting behorend bij de Algemene subsidieverordening 's-Hertogenbosch 2017

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In dit artikel is een aantal definities opgenomen. Deze definities gelden niet alleen voor deze verordening, maar ook voor de hierop te baseren regelingen. Onder het begrip “Europees steunkader” vallen in ieder geval zowel de in dit artikel benoemde algemene vrijstellingsverordeningen als de in dit artikel benoemde de-minimisverordeningen.

In 2014 is het nieuwe Europees-rechterlijk staatssteunpakket in werking getreden. Daarom is een aantal verwijzingen naar Europese regelingen in artikel 1 verwerkt.

Artikel 3. Reikwijdte verordening

Lid 1 In dit lid worden de beleidsprogramma’s vermeld op basis waarvan subsidie kan worden verstrekt.

Lid 2 In dit krijgt het college de bevoegdheid om in nadere regels, hier en verder subsidieregeling genoemd, de te subsidiëren activiteiten te bepalen. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit dan eveneens in de subsidieregeling te gebeuren. In andere artikelen van de Algemene subsidieverordening (ASV) worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van de subsidieregeling: het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie, de wijze van verdelen van het subsidieplafond. Voor zover het college geen gebruik maakt van deze bevoegdheid is het slechts in beperkte mate mogelijk om subsidies te verstrekken. De hoofdregel van de Awb is namelijk dat subsidieverstrekking gebaseerd moet zijn op een wettelijk voorschrift, zoals een subsidieregeling waarin de te subsidiëren activiteiten staan vermeld. Op grond van artikel 4:23, derde lid, van de Awb, bestaan hierop maar vier uitzonderingen:

  • a.

    De spoedeisende subsidieverstrekking (tijdelijk, vooruitlopend op de vaststelling van een wettelijk voorschrift);

  • b.

    De subsidieverstrekking op grond van een begrotingspost (de begroting dient de subsidie-ontvanger en het bedrag dat ten hoogste kan worden vastgesteld te vermelden);

  • c.

    De incidentele subsidieverstrekking (voor uitzonderlijke gevallen, als er in beginsel slechts eenmalig subsidie zal worden toegekend);

  • d.

    De Europese subsidies (is voor gemeenten nauwelijks van belang).

Artikel 3 Bevoegdheid college

Het college krijgt via dit artikel de bevoegdheid toegewezen om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de ASV van toepassing is.

Artikel 4. Europees steunkader

Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de ASV, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd. Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en –beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld. Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (lid 4). Net zo goed als dat bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, ondernemingen alleen in aanmerking komen als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader (lid 5).

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

De raad stelt de subsidieplafonds vast (lid 1) en vermeldt bij de bekendmaking de wijze van verdelen (eerste lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). De wijze van verdelen kan ook worden bekend gemaakt door verwijzing naar de -door het college vastgestelde- subsidieregeling waarin de wijze van verdeling is vastgelegd (tweede lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). Het college, dat via artikel 3 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht –in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb- (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (derde lid).

Artikel 6. Aanvraag

In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk of digitaal moet worden ingediend en dat als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld, de aanvraag dan met gebruikmaking van dat formulier gedaan moet worden. In het tweede en derde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag in elk geval overgelegd dienen te worden. Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna VWEU). Daarom is een tweetal aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste, om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm dan ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (tweede lid, onderdeel d, onder 1). Een subsidie kan namelijk ook uit een garantie, lening, korting op de grondprijs etc. bestaan. Ten tweede, om subsidie onder de de-minimisverordening te kunnen verlenen moet de onderneming om een de-minimisverklaring gevraagd worden (tweede lid, onderdeel d, onder 2). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring dient het college te controleren of verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverklaring.

Bij subsidieregeling kan het college besluiten hiervan af te wijken (vijfde lid) bijvoorbeeld door voor aanvragen om bepaalde subsidies meer of andere gegevens en bescheiden te verlangen. Artikel 7 Aanvraagtermijn

De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste tot en met het derde lid (vierde lid).

Artikel 8. Beslistermijn

Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (derde lid). De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindebeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en vervolgens teruggevorderd dient te worden.

Artikel 9. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld.

Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstellingsverordening, waardoor het college kan volstaan met een lichte kennisgevingsprocedure. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele aanmelding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond in het eerste lid, onder a).

Wat betreft de verplichte weigeringsgrond opgenomen onder b dient het volgende opgemerkt te worden. Bepaalde Europese steunkaders verbieden –als er een bevel tot terugvordering uitstaat- alleen het verlenen van staatssteun onder de betreffende verordening; niet het verlenen van subsidies in het algemeen. Door de in het eerste lid, onder b, gekozen formulering van de weigeringsgrond in combinatie met het verplichtende karakter komt het in de ASV echter neer op een –op zichzelf verdedigbare- verbreding van de weigeringsgrond tot het verlenen van subsidies in het algemeen (als er een bevel tot terugvordering uitstaat). In het tweede lid is een absolute weigeringsgrond opgenomen voor die gevallen dat overgaan tot subsidieverstrekking strijdigheid op zou leveren met een Europees steunkader omdat er dan subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het toepasselijke steunkader of omdat de betreffende subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het toepasselijke steunkader. Een onderneming wordt naar oordeel van de Europese Commissie beschouwd als een onderneming in moeilijkheden wanneer zij, zonder overheidsingrijpen, op korte of middellange termijn vrijwel zeker gedoemd is te verdwijnen. Dat er sprake moet zijn van een stimulerend effect houdt in beginsel in dat de begunstigde aanvrager door de steun in staat wordt gesteld activiteiten of projecten uit te voeren die zij anders –zonder de steun- niet had uitgevoerd. Ook houdt het in beginsel in dat de steun niet mag worden verleend voordat de activiteit wordt gestart.

In het derde lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht. Deze gelden in aanvulling op artikel 6 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob).

De onderdelen a en c spreken voor zichzelf. Onderdeel b geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt.

Onder e is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Als het college besluit over te gaan tot melding, dan wordt in verband met de stand still-verplichting de beslistermijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (zie artikel 8, vierde lid). Als de Europese Commissie besluit de voorgenomen subsidieverstrekking niet goed te keuren, dan zal het college de aanvraag alsnog weigeren (zie het eerste lid, onder a). Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.

Om toe te kunnen zien op de doelmatige besteding van subsidiegeld regelt onderdeel f dat het college de subsidie kan weigeren in het geval de te subsidiëren instelling bezoldigingen overeenkomst of is overeengekomen die hoger zijn dan het bedrag bedoeld in artikel 2:3, eerste lid van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (hierna: Wnt). Het algemene bezoldigingsmaximum voor de publieke en semi-publieke sector is per 1 januari 2016 vastgesteld op

€ 179.000; het wordt jaarlijks bij ministeriële regeling geïndexeerd (zie artikel 2.3, tweede, derde en vierde lid, van de Wnt). De gedachte achter deze weigeringsgrond is dat bij subsidieaanvragers die hogere bezoldigingen dan dat bedrag overeenkomen gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat een deel van de subsidie aan dergelijke bezoldigingen wordt besteed. Vanuit het oogpunt van doelmatige besteding van subsidiegeld wordt dit onwenselijk geacht.

Onderdeel g geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijv. weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen. Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Het vierde lid geeft het college de bevoegdheid om hier uitvoering aan te geven. Een subsidie kan ook (geweigerd en) ingetrokken worden in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Dit volgt rechtstreeks uit artikel 6 van die wet.

Artikel 10. Verklaring omtrent gedrag

Het college kan aan organisaties die gesubsidieerd worden en die met personen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar werken, een verklaring omtrent gedrag vragen.

Artikel 11. Verlening subsidie

Dit artikel regelt dat het college bij het besluit tot verlenen van de subsidie aangeeft op welke wijze de verantwoording plaatsvindt.

Het is via de ASV mogelijk om rechts- dan wel natuurlijke personen subsidie te verlenen. Het college kan in subsidieregelingen een rechtspersoon of een natuurlijke persoon uitsluiten van de mogelijkheid om subsidie aan te vragen. Onder budgetsubsidies hangen echter geen subsidieregelingen. Lid 3 wordt toegevoegd om te voorkomen dat aan natuurlijke personen op grond van een budgetsubsidie subsidie wordt verstrekt.

Artikel 12. Betaling en bevoorschotting

Dit artikel regelt de wijze van betaling en bevoorschotting.

Artikel 13. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger

Dit artikel bevat een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle subsidie-ontvangers geldt. Met ‘schriftelijk’ in het tweede lid is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. De melding kan ook digitaal worden gedaan als het college de digitale weg open heeft gesteld.

Artikel 14. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

Dit artikel bevat een bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ‘bijzondere’ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is op grond van de Awb (zie artikel 4:37 van de Awb).

In lid 5 is een verplichting opgenomen met betrekking tot het opnemen van beloningen van medewerkers, inclusief directie en externe inhuur als deze hoger zijn dan de wettelijke salarisnorm conform de Wet bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.

Volgens een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 9 april 2013 mag een gemeente of provincie geen salarisnorm opleggen aan instellingen die subsidie ontvangen. In de zaak Novadic-Kentron oordeelde de rechter dat de gemeente wel eisen mag stellen, maar dat die eisen hetzelfde doel moeten hebben als waarvoor de subsidie wordt gegeven. In het geval van Novadic-Kentron zou het doel van de salarisnorm de verslavingszorg moeten zijn. Dat was volgens de rechtbank niet het geval: het doel was om de top-inkomens te beperken. Bovendien worden in art. 4:46 Awb de gronden genoemd waarop lagere subsidievaststelling kan plaatsvinden. Een te hoge bezoldiging valt daar niet onder.

Artikel 15. Niet-doelgebonden verplichtingen ex artikel 4:39 Awb

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om een verplichting tot social return op te leggen bij subsidies hoger dan € 50.000,- maar lager dan de geldende Europese drempelwaarde voor overheidsopdrachten op het gebied van Leveringen en Diensten. Dat sluit volledig aan bij het gemeentelijk beleid inzake aanbestedingen en social return.

Bij “social return” gaat het erom, dat een subsidie die de gemeente verleent, naast het “gewone” rendement ook een concrete sociale winst (return) oplevert. ’s-Hertogenbosch is een economisch sterke en bedrijvige stad, waar iedereen die kan werken ook een kans moet krijgen om aan de slag te gaan. Met social return levert de subsidieontvanger daar een bijdrage aan.

Bij aanbestedingen en subsidieverlening moet social return als eis worden meegenomen bij alle opdrachten met een waarde groter dan (thans) € 207.000,- exclusief BTW. De drempel voor social return is gekoppeld aan de drempel voor Europees aanbesteden van leveringen en diensten. De “coördinator social return”, gepositioneerd bij Weener XL, ondersteunt de opdrachtgever bij het vormgeven van een passende opgave van de social return verplichting en toetst ook of aan de verplichting wordt voldaan.

Bij repeterende opdrachten en subsidies tussen de € 50.000,- en de geldende Europese drempelwaarde voor overheidsopdrachten op het gebied van Leveringen en Diensten wordt door middel van spend-analyses de mogelijkheid voor een verplichting tot social return onderzocht. Bij het niet voldoen aan de social return verplichting bij aanbestedingen en subsidieverlening wordt een boete opgelegd.

De invulling van de social return verplichting hoeft niet meer gekoppeld te worden aan de soort opdracht en de duur van het contract/de opdracht. Social return hoeft dus ook niet meteen het in dienst nemen van een persoon met een afstand tot de arbeidsmarkt te zijn: elke prestatie die ten goede komt aan de ontwikkeling van deze doelgroep en die de kansen op werk vergroot, telt. Creatieve invulling van social return door een opdrachtnemer wordt daardoor mogelijk.

Door de Beleids- en Uitvoeringsregels Social Return van toepassing te verklaren ontstaat er een eenduidige werkwijze voor wat betreft de doelgroep, opdrachtwaarde (het percentage van de opdracht/subsidie dat moet worden ingezet voor social return), invulmogelijkheden, monitoring en uitvoering.

Artikel 16. Subsidies tot en met € 5.000,-

Kenmerkend voor subsidies tot en met € 5.000,- is dat deze op basis van vertrouwen worden verleend; er wordt niet meer standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet-nakoming van de voorwaarden (zie artikel 13). Achteraf kan een risico-georiënteerde controle plaatsvinden bij de subsidieontvanger.

Als de subsidieontvanger al (positief) bekend is, dan zal de subsidie bij een dergelijk klein bedrag meestal direct vastgesteld en uitbetaald kunnen worden (eerste lid, onderdeel a). In andere gevallen kan er eerst verleend worden, gevolgd door een ambtshalve vaststelling (eerste lid, onderdeel b). In zo’n geval wordt een eventueel voorschot in één termijn (lump sum) verstrekt en hoeft de subsidie-ontvanger geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard, terwijl het risico voor de gemeente toch beperkt blijft.

Verder wordt in het geval van verlening, gevolgd door ambtshalve vaststelling, in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht (tweede lid). De subsidie wordt vervolgens binnen 13 weken nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht, ambtshalve vastgesteld door de subsidieverstrekker.

Artikel 17 Subsidies van meer dan € 5.000,- tot en met € 50.000,-

In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidieontvangers subsidie tussen € 5.000,- tot en met € 50.000,- aan het college dienen te verantwoorden. Er moet een aanvraag tot vaststelling worden ingediend (eerste lid). Deze bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan (tweede lid). Conform artikel 11 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidieontvanger bekend gemaakt.

Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring of andere bewijsstukken (bijv. een publicatie), enz. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat erom dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt. Voorts kan het college overeenkomstig het derde lid, in een subsidieregeling aangeven andere bewijsmiddelen te verlangen dan een inhoudelijk verslag.

Artikel 18. Subsidies van meer dan € 50.000,-

Bij subsidies vanaf € 50.000,- wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies: op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van de uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. Het derde lid biedt de basis om in een subsidieregeling te bepalen dat er ook andere, waaronder meer of minder, gegevens gevraagd worden.

Artikel 19. Subsidievaststelling

In lid 2 wordt de mogelijkheid gecreëerd om de termijn voor het vaststellen van de subsidie met een periode van vier weken te verdagen.

Artikel 20. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen

Dit artikel schrijft voor dat als het college bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik maakt van uurtarieven, de berekeningswijze hiervan en de voorgeschreven definities in een subsidieregeling vastgelegd dienen te worden. De aanvrager zal daarmee dan bij zijn aanvraag rekening moeten houden. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, is het college hierin beperkt tot tarieven en kostenbegrippen die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

Artikel 21. Hardheidsclausule

De hardheidsclausule is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen vasthouden aan een termijn in de ASV wegens bijzondere omstandigheden onevenredig kan zijn tot de daarmee te dienen belangen. Het college kan dan een andere termijn vaststellen.